2000/092

Rapport

Op 10 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A., ingediend door de heer mr. drs. P.B.Ph.M. Bogaers te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker, een Iraanse asielzoeker, klaagt over de wijze waarop een met name genoemde contactambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie op 28 april 1998 hem een nader gehoor heeft afgenomen. Hij klaagt er in dit verband met name over dat de contactambtenaar:

het nader gehoor niet volgens een plan van aanpak heeft afgenomen;

hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om systematisch en chronologisch zijn verhaal te doen;

onvoldoende tijd heeft besteed aan het afnemen van het nader gehoor en de tijdsdruk die ontstond op hem heeft afgewenteld;

heeft verzuimd om bij hem door middel van terugkoppeling te verifiëren of hetgeen zij had opgemaakt uit de vertaling van de tolk een juiste weergave van zijn relaas was.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de Staatssecretaris van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker vroeg op 31 maart 1995 om toelating tot Nederland als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Op 19 januari 1996 wees de Staatssecretaris van Justitie zijn verzoeken af. Naar aanleiding van deze beslissing diende verzoeker op 26 maart 1996 een bezwaarschrift in. Zijn bezwaarschrift werd bij besluit van 9 december 1996 ongegrond verklaard. Verzoeker stelde op 13 januari 1997 tegen dit besluit beroep in bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam. Bij besluit van 2 oktober 1997 verklaarde de rechtbank zijn beroep ongegrond.

2. Op 27 april 1998 diende verzoeker opnieuw een aanvraag in om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf.

3. Verzoeker werd op 28 april 1998 in de gelegenheid gesteld om zijn asielrelaas toe te lichten in een nader gehoor.

4. Bij brief van 8 mei 1998 diende verzoekers gemachtigde bij de Staatssecretaris van Justitie een klacht in over de wijze waarop de contactambtenaar het nader gehoor had afgenomen. Hij berichtte de Staatssecretaris als volgt:

"DE GANG VAN ZAKEN TIJDENS HET NADER GEHOOR

Het nader gehoor begon des ochtends omstreeks 10.00-11.00 uur. Het heeft circa 2,25 uren geduurd. Het was om 13.00 uur afgelopen.

Contactambtenaar was mevrouw K. Er was een tweede contactambtenaar aanwezig, wiens naam ten onrechte niet staat vermeld in het rapport van het nader gehoor.

Als tolk was een man aanwezig met de voornaam J. Hij kon de tolk goed verstaan en begrijpen.

De betreffende contactambtenaar, mevrouw K., was leerling. Zij was circa 25-26 jaar oud. Er was een tweede persoon bij aanwezig, een man, die kennelijk als leraar fungeerde, circa 29-31 jaar oud. De tolk deelde mee aan de heer A. (verzoeker; N.o.) dat de contactambtenaar, die de vragen stelde, in opleiding was en daarbij werd bijgestaan door de andere man. De tolk vertaalde tijdens het nader gehoor ook wat de leerling-contactambtenaar en de contactambtenaar tegen elkaar zeiden. De oudere contactambtenaar vergeleek de teksten van de analyse van de asielprocedure, tevens levensverhaal en achtergronden van de vlucht van de heer A. van 16 april 1998 (38 pagina's, exclusief bijlagen) met de tekst van het rapport van gehoor van 13 april 1995.

In het begin van het nader gehoor heeft mevrouw K. hem gezegd, dat hij alles moest vertellen, wat van belang was in het kader van zijn aanvragen. De analyse van de asielprocedure van de raadsman hadden zij, zoals hierboven reeds meegedeeld, ter beschikking, "maar deze was zeer oppervlakkig gelezen, alleen in grote lijnen". De contactambtenaar deelde mee het rapport te hebben gelezen in grote lijnen, waarop zij zei: "voor een nauwkeurige lezing hebben wij geen tijd".

Mevrouw K. heeft tijdens het nader gehoor niet geprobeerd om onafhankelijk van andere stukken te begrijpen wie hij was. Er was geen enkel plan aanwezig bij dit nader gehoor. Wat men beoogde van hem te vernemen, is niet duidelijk geworden. Hij is niet in staat gesteld om systematisch en chronologisch ook nu zijn relaas te doen.

Tijdens het nader gehoor is hij begonnen allerlei zaken uit te leggen op de vragen van de contactambtenaar. De contactambtenaar zei hem weer: "Daar hebben wij nu geen tijd voor". Dit was exact vergelijkbaar met wat hij eerder had meegemaakt tijdens het nader gehoor in Zeewolde op 13 april 1995. Alleen was er toen nog meer tijd ter beschikking. Ook nu stond de contactambtenaar duidelijk onder tijdsdruk. Dit kan ook niet anders, wanneer men weet, dat in deze zaak inhoudelijk 2 uren nodig waren om exact te begrijpen wat de heer A. in Nederland in de eerste procedure heeft meegemaakt, waarna nog 11,5 uren nodig waren om te analyseren, wat hij in Iran en elders had doorstaan. (...)

Aan het einde van het nader gehoor werd hem gevraagd, of hij nog iets had toe te voegen. Hij heeft uitdrukkelijk gezegd niets toe te voegen te hebben aan wat er beschreven stond in de stukken van de raadsman in Nieuwegein. Hij heeft niet gezegd: "Ik heb geen toevoegingen aan de zojuist door mij afgelegde verklaring". Hij heeft evenmin gezegd: "Ik ben zeer tevreden". Hij heeft niet gezegd: "Ik heb voldoende gelegenheid gehad om mijn verhaal te doen". Integendeel:

Hij heeft de contactambtenaar meegedeeld: "Ik had op meer tijd gehoopt om zelf alles aan U te vertellen". De contactambtenaar zei toen tegen hem: "Wij hebben niet genoeg tijd", en: "Dit is voldoende". Zij zei ook: "Ik geloof in Uw verhaal". En toen zei de tolk: "Gelukkig accepteert zij, wat je hebt verteld".

Hij heeft aan het einde van het nader gehoor gezegd de tolk te hebben verstaan en begrepen, en dat hij de waarheid had gesproken.

De contactambtenaar vroeg hem: "Heeft U klachten?". Hij heeft gezegd: "Nee, maar ik hoop, dat U het werk van mijn raadsman volledig zult beschouwen". De contactambtenaar zei hem: "Wij zullen alles opschrijven, wat U heeft gezegd".

Na afloop wist de heer A., dat de aan hem bestede tijd ook nu weer helemaal niet adequaat was. Zij hadden geen plan van aanpak, wat zij van hem hadden willen weten. Men had kennelijk geen idee van de wijze, waarop men de gegrondheid van iemands vluchtrelaas moet traceren. Hun werk was niet systematisch en niet chronologisch. Men deed, alsof men hem wenste te begrijpen. Ook nu weer stond men onder tijdsdruk.

Eén van de grootste beroepsfouten, die de contactambtenaar maakte in Zevenaar, was, dat zij nimmer in eigen woorden terug heeft laten vertalen hetgeen zij meende begrepen te hebben. Controle over en weer kon andermaal niet plaatsvinden. Dit in weerwil van één van de belangrijkste aanbevelingen van de Nationale ombudsman in zijn rapport onder nummer 95/54 betreffende de tolken van de Staatssecretaris van Justitie en in 96/600 betreffende de contactambtenaren van de Staatssecretaris van Justitie."

5. De Staatssecretaris reageerde bij brief van 5 juli 1998 als volgt op de klacht van verzoeker:

"Ik deel uw kritiek inzake het niet vermelden van de aanwezigheid van de tweede ambtenaar in het rapport van nader gehoor. Naar mijn mening bestaat er geen bezwaar tegen het laten uitvoeren van een nader gehoor door een ambtenaar in opleiding, indien deze wordt begeleid door een ervaren collega. Natuurlijk moet de betrokken asielzoeker hiervoor toestemming geven - hetgeen in dit geval is gebeurd - en dient de aanwezigheid van een tweede ambtenaar in de rapportage te worden vermeld.

Na drie kwartier is het gehoor overgenomen door de ervaren ambtenaar. Dit is door deze ambtenaar aan uw cliënt medegedeeld, maar dit is evenmin in de rapportage vermeld, hetgeen beter wel had kunnen gebeuren.

Ik bestrijd uw beschuldiging als zou de door u samengestelde analyse slechts zeer oppervlakkig zijn gelezen. Beide ambtenaren hebben voor aanvang van het gehoor, tussen 07.30 en 09.00 uur, de stukken in het dossier van uw cliënt nauwgezet doorgenomen en de naar hun mening relevante passages uit de analyse met elkaar besproken.

Tijdens het nader gehoor is uw cliënt enkele malen te verstaan gegeven dat er geen tijd beschikbaar was om te praten over de algemene situatie in Iran en hetgeen andere mensen van Arabische afkomst was overkomen en dat hij zich moest beperken tot zijn persoonlijke problemen. Het is mogelijk dat uw cliënt hierdoor de indruk heeft gekregen dat hij snel zijn relaas moest doen, hegeen niet het geval was. Uw cliënt is in de gelegenheid gesteld zijn persoonlijke problemen in Iran toe te lichten en te reageren op hetgeen hij in het nader gehoor van 13 april 1995 had verklaard.

Aan het einde van het nader gehoor heeft uw cliënt inderdaad opgemerkt dat hij had gehoopt op meer tijd om alles zelf te vertellen; hierop is door de ambtenaar medegedeeld dat het alleen ging om zijn persoonlijke problemen en is hem de vraag gesteld of hij met betrekking tot die persoonlijke problemen nog aanvullingen had op dit gehoor of het gehoor uit 1995. Dit was niet het geval. Uw cliënt heeft niet met zoveel woorden gezegd dat hij tevreden was over het gehoor; aan de betrokken ambtenaar zal worden medegedeeld dat een dergelijke toevoeging in een rapportage voortaan achterwege moet blijven, indien dit niet door de asielzoeker is gezegd.

(...)

De door u geuite kritiek met betrekking tot het nader gehoor van uw cliënt onderschrijf ik op een aantal punten; hetgeen is gepasseerd zal met de betrokken ambtenaren worden besproken om de kwaliteit van de rapportage te verbeteren.

Ik bestrijd echter uw conclusie dat mensen bij voortduring worden vermalen omdat contactambtenaren worden gedwongen in minder dan geen tijd mensen te horen. Het rapport van nader gehoor van 28 april 1998 kan qua omvang en diepgang niet wedijveren met de door u samengestelde analyse, tevens levensverhaal en achtergronden van de vlucht van uw cliënt. Ik ben er echter van overtuigd dat op grond van de informatie, welke is opgenomen in de rapportage van nader gehoor, er een gedegen beslissing kan worden genomen op de door uw cliënt ingediende asielaanvraag."

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder klacht. In zijn brief van 9 juli 1998 aan de Nationale ombudsman voegde verzoeker hieraan nog het volgende toe in reactie op de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 5 juli 1998 (zie hiervoor onder A. FEITEN 5.) :

"Onjuist is de mededeling in het antwoord van de Staatssecretaris van 5 juli 1998, als zou de heer A. hebben willen spreken over de "algemene situatie in Iran en hetgeen andere mensen van Arabische afkomst was overkomen". De heer A. heeft zijn politieke activiteiten willen verduidelijken in verband met de desastreuze positie van bewoners van de provincie Khuzestan.

Geenszins is de heer A. in de gelegenheid gesteld zijn persoonlijke problemen in Iran toe te lichten.

Op de kritiek, zoals vermeld bovenaan pagina 3 van mijn schrijven van 8 mei 1998 is in de onderhavige beantwoording niet ingegaan. In weerwil van de vermelding op het einde van het nader gehoor, heeft de heer A. uitdrukkelijk niet verklaard: "Ik heb geen toevoegingen aan de zojuist door mij afgelegde verklaring; ik ben zeer tevreden. Ik heb voldoende gelegenheid gehad om mijn verhaal te doen".

In de beantwoording door de Staatssecretaris wordt daarvan opgemerkt: "Aan het einde van het nader gehoor heeft Uw cliënt inderdaad opgemerkt dat hij had gehoopt op meer tijd om alles zelf te vertellen (...)." Toegegeven wordt, dat de heer A. "niet met zoveel woorden gezegd had, dat hij tevreden was over het gehoor". De Staatssecretaris gaat eraan voorbij, dat gesuggereerd wordt door het rapport van het nader gehoor, alsof de heer A. voldoende tijd en gelegenheid had gehad om alles te vertellen, wat van belang was in het kader van zijn aanvragen.

De Staatssecretaris is evenmin ingegaan op de grief, zoals vermeld op pagina 3, dat tijdens dit nader gehoor niet telkens gecontroleerd is door de contactambtenaar, of hetgeen zij meende begrepen te hebben, overeenkwam met hetgeen de heer A. had verklaard."

C. Standpunt staatssecretaris van Justitie

Bij brief van 19 november 1998 reageerde de Staatssecretaris als volgt op de klacht:

"Het nader gehoor is niet volgens een plan van aanpak afgenomen.

De heer A. heeft op 27 april 1998 een tweede asielverzoek ingediend. Ten tijde van indiening van dit asielverzoek is een lijvig, door de heer Bogaers opgesteld, rapport overgelegd, inhoudende een analyse en levensverhaal.

Gezien het feit dat de heer A. al in 1995 omtrent zijn asielmotieven is gehoord en de analyse van de heer Bogaers in het dossier is opgenomen, is het nader gehoor afgeno-men op een andere wijze dan gebruikelijk. Er was dus wel sprake van een plan van aanpak, maar er is rekening gehouden met hetgeen al bekend was.

De heer A. is niet in de gelegenheid gesteld om systematisch en chronologisch zijn verhaal te doen.

Zoals hiervoor als is aangegeven, was er al veel bekend omtrent de asielmotieven van de heer A. Daarom is er voor gekozen om tijdens het nader gehoor niet vast te houden aan een chronologische behandeling. De heer A. was immers al in 1995 omtrent zijn asielmotieven gehoord en de heer Bogaers had al een lijvig rapport opgesteld.

Er is onvoldoende tijd besteed aan het afnemen van het nader gehoor en de tijdsdruk die ontstond is op de heer A. afgewenteld.

Er is mogelijk minder tijd uitgetrokken voor het nader gehoor dan de heer A. had gewenst, maar de verkregen informatie omtrent de asielmotieven zijn toereikend om een beslissing te nemen op de ingediende aanvraag. Hieruit volgt dat de beschikbare tijd voor het nader gehoor voldoende was.

Er is niet telkens gecontroleerd of de contactambtenaar de heer A. had begrepen.

Tijdens het gehoor plegen medewerkers regelmatig met de betrokken asielzoeker terug te koppelen om vast te stellen of het gezegde over en weer goed is overgekomen. Dit is inderdaad niet gebeurd. Maar in het geval dat de asielzoeker verkeerd wordt begrepen door de contactambtenaar kan dit door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen worden hersteld (hetgeen in het onderhavige geval ook is gebeurd). Ook op dit onderdeel acht ik de klacht niet gegrond.

Zoals ik in mijn antwoordbrief van 5 juli jongstleden (zie hiervoor, onder A. Feiten, 5.; N.o.) aan de heer Bogaers heb medegedeeld, acht ik de klacht op een punt gegrond: er is verzuimd te vermelden dat de heer A. had gehoopt op meer tijd om alles zelf te vertellen. De betrokken ambtenaar is hier inmiddels op gewezen. Voor het overige acht ik de klachten niet gegrond."

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 23 december 1998 reageerde verzoeker als volgt op de reactie van de Staatssecretaris van Justitie:

"...Met erkentelijkheid wordt kennis genomen van het feit, dat in het verweerschrift van de Staatssecretaris van Justitie aangeknoopt wordt bij de door mij opgemaakte analyse van de asielprocedure en van het levensverhaal en van de achtergronden van de heer A., waarvan de Staatssecretaris van Justitie opmerkt: "Ten tijde van indiening van dit asielverzoek is een lijvig, door de heer Bogaers opgesteld, rapport overgelegd, inhoudende een analyse en levensverhaal. Gezien het feit dat de heer A. al in 1995 om zijn asielmotieven is gehoord en de analyse van de heer Bogaers in het dossier is opgenomen, is het nader gehoor afgenomen op een andere wijze dan gebruikelijk. Er was dus wel sprake van een plan van aanpak, maar er is rekening gehouden met hetgeen al bekend was".

Uit dit verweer mag worden opgemaakt, dat de Staatssecretaris van Justitie in feite mij volledig in het gelijk stelt, maar dat de Staatssecretaris van Justitie meent te kunnen stellen, dat één en ander is veroorzaakt doordat de contactambtenaar zich aan mijn aanpak heeft aangepast.

Mocht dit zo zijn (hetgeen betwijfeld wordt, aangezien het meer een achterafconstructie lijkt), dan nog had de contactambtenaar dit mijns inziens dienen uit te leggen aan de heer A., zoals ook overigens gebeurt bij bijvoorbeeld een Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Daar deelt de voorzitter in zaken, waar ik optreed, vrijwel per definitie op voorhand mee: "Wij hebben kennis genomen van de arbeid van Uw advocaat. Wij zullen dit niet overdoen. Wij hebben slechts nog enkele aanvullende vragen."

Dit nu is ten onrechte in deze zaak niet gebeurd, zodat de heer A. mocht verwachten integraal te worden gehoord op zodanige wijze, dat nu niet dezelfde fouten zouden worden gemaakt als in de eerste asielprocedure. Hij zou dan op zijn gemak zijn gesteld, wanneer dit wel was verteld.

Problematisch is, dat de Staatssecretaris van Justitie in geen enkel opzicht heeft aangegeven, op welke wijze de contactambtenaar zich heeft aangepast aan het relaas van de raadsman. Nergens is duidelijk gemaakt, of de gestelde vragen aanvullend van aard waren, of waarom die vragen dan nog van belang waren. Zou dit wel zijn gebeurd, dan zou de stellingname in het verweerschrift ten volle worden begrepen. Hetgeen de Staatssecretaris van Justitie meent te moeten opmerken over het bijvoorbeeld niet vasthouden aan een chronologische behandeling, geeft andermaal aan, dat er geen plan van aanpak was.

Toegegeven wordt, dat niet telkens in eigen woorden door de contactambtenaar herhaald is wat deze meende begrepen te hebben. Nu wordt weer meegedeeld, dat achteraf correcties en/of aanvullingen kunnen worden ingediend. Ook hier weer wordt de verantwoordelijkheid voor de zorgvuldige wijze van werken gelegd bij de rechtshulpverlening, terwijl het erom moet gaan, dat het rapport als zodanig volledig is en zorgvuldig tot stand gekomen. Daar kan men niet van op aan. De mededeling "Tijdens het gehoor plegen medewerkers regelmatig met de betrokken asielzoeker terug te koppelen om vast te stellen of het gezegde over en weer goed is overgekomen" is bezijden de werkelijkheid. In de praktijk komt dit niet of nauwelijks voor, ondanks Uw rapport onder nummer 95/54 en Uw rapport onder nummer 96/600. (...)

Het feit, dat de contactambtenaar niet heeft aangegeven, waarom het rapport van nader gehoor gebaseerd is op aanvullende vragen ter zake van de door de raadsman opgemaakte analyse van de asielprocedure, tevens levensverhaal en achtergronden van de vlucht van de heer A., is daarom zo problematisch, omdat de beslissingsambtenaar dan nimmer kan begrijpen, waarom het rapport van nader gehoor als zodanig is geconcipieerd, waardoor daaruit voortkomende lacunes en omissies weer ten nadele van de heer A. worden uitgelegd. Het schrijven (van de Staatssecretaris van Justitie; N.o.) geeft in ieder geval aan, dat men uit moet gaan van de door mij opgemaakte analyse van het levensverhaal en de achtergronden van de vlucht van de heer A..."

E. Reactie van de staatssecretaris van Justitie

De Staatssecretaris reageerde bij brief van 22 februari 1999 als volgt op de reactie van verzoeker:

"...1. Het plan van aanpak van het gehoor en de mededelingen die daaromtrent aan betrokkene zijn gedaan.

Bij de opmerking van de heer Bogaers dat het gehoor is aangepast aan zijn aanpak dient de volgende kanttekening te worden geplaatst.

Uitgangspunt van het gehoor is dat betrokkene zélf dient aan te geven wat de feiten en omstandigheden zijn die ten grondslag liggen aan zijn (tweede) asielaanvraag.

In onderhavig geval is rekening gehouden met hetgeen reeds bekend was, waaronder hetgeen ten tijde van de eerste asielprocedure door betrokkene is aangevoerd, alsmede de rapportage van de heer Bogaers.

De aanpak was derhalve: binnen het kader van het bovengenoemde is betrokkene in de gelegenheid gesteld aan te geven welke feiten en omstandigheden aanleiding zijn geweest om een tweede asielverzoek in te dienen, waarbij op specifieke onderdelen van zijn asielrelaas en de nieuw ingebrachte feiten en omstandigheden is doorgevraagd.

Nadat beide contactambtenaren voorafgaand aan het gehoor het dossier van betrokkene, alsmede het rapport van de heer Bogaers hadden doorgenomen, is tot deze aanpak besloten. Ik verwijs hierbij naar hetgeen hierover staat vermeld in mijn brief van 5 juli 1998 (zie hiervoor, onder A. Feiten, 5.: N.o.).

Weliswaar is deze aanpak niet expliciet aan betrokkene meegedeeld door de desbetreffende contactambtenaar, maar ik heb geen aanwijzingen dat dit de kwaliteit van het gehoor negatief heeft beïnvloed.

2. De contactambtenaren hebben niet telkens in eigen woorden aan betrokkene herhaald wat zij meenden begrepen te hebben.

Hierbij verwijs ik naar hetgeen ik hierover heb meegedeeld in mijn brief van 19 november 1998, onder het kopje: "Er is niet telkens gecontroleerd (...) had begrepen" (zie hiervoor, onder C.; N.o.).

3. De beslissingsambtenaar kan nimmer begrijpen, waarom het rapport van gehoor als zodanig is geconcipieerd, waardoor daaruit voortkomende lacunes en omissies weer ten nadele van de heer A. worden uitgelegd.

Ook hierbij wordt opgemerkt dat uitgangspunt bij het gehoor is dat betrokkene zélf dient aan te geven wat de feiten en omstandigheden zijn die ten grondslag liggen aan zijn (tweede) asielaanvraag.

Nu uit het dossier blijkt wat de aanpak is geweest bij het gehoor, mag worden aangenomen dat de beslissingsambtenaar heeft begrepen waarom het rapport van gehoor als zodanig is geconcipieerd. Overigens is er geen sprake van dat eventuele lacunes en omissies in het rapport van gehoor in de beschikking ten nadele van de heer A. zijn uitgelegd.

Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen onder 1. staat vermeld..."

F. Nadere reactie verzoeker

Verzoeker liet als reactie hierop bij brief van 26 maart 1999 nog het volgende weten:

"...Onder punt 1 van zijn schrijven van 22 februari 1999 (van de Staatssecretaris van Justitie; N.o.) wordt gesteld: "Weliswaar is deze aanpak niet expliciet aan betrokkene meegedeeld door de desbetreffende contactambtenaar, maar ik heb geen aanwijzingen dat dit de kwaliteit van het gehoor negatief heeft beïnvloed."

Deze opmerking dient te worden gelezen in samenhang met de inleidende alinea's van het rapport van nader gehoor op pagina 2: "Nadat ik bovenvermelde vreemdeling had kenbaar gemaakt waarover het gehoor zou gaan en wat de waarde van dit gesprek in de verdere procedure zal zijn, deelde de vreemdeling mede (...)". In onderling verband gelezen, wordt duidelijk, dat de contactambtenaren niet voorafgaande aan het gehoor hebben meegedeeld aan de heer A., hoe het te volgen nader gehoor zou aansluiten bij al hetgeen zijdens de heer A. bekend was middels zijn raadsman. Dat is in communicatieve termen gesproken onhandig, omdat daardoor de heer A. mocht aannemen, dat hij nu integraal zou worden gehoord en dan volledig over al hetgeen hem tot zijn vlucht heeft gebracht. Dat nu was tijdens de eerste procedure door toedoen van de methode van de Staatssecretaris van Justitie en het daarop gevolgde gebrek aan aandacht van de zijde van de advocatuur niet naar voren gekomen.

Ook in de verslaglegging van het rapport van gehoor van 28 april 1998 is duister gelaten, waarop de vragen van de contactambtenaren waren gericht en hoe die vragen pasten en aansloten bij hetgeen in de analyse van de asielprocedure, tevens levensverhaal en achtergronden van de vlucht van de heer A. naar voren is gebracht. Ten onrechte is ook het rapport van de raadsman in Nieuwegein niet als bijlage opgenomen bij dit rapport..."

Beoordeling

1. Verzoeker, een Iraanse asielzoeker, klaagt over de wijze waarop hem op 28 april 1998 een nader gehoor is afgenomen. Hij is van mening dat de betrokken contactambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) geen plan van aanpak had, onvoldoende tijd heeft besteed aan het nader gehoor en hem niet de gelegenheid heeft geboden systematisch en chronologisch zijn verhaal te doen.

2. De Staatssecretaris van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat er wel degelijk sprake was geweest van een plan van aanpak voor het afnemen van het nader gehoor. Er was rekening gehouden met het feit dat van verzoeker in een eerdere asielprocedure al een nader gehoor was afgenomen, en dat verzoekers raadsman, bij de asielaanvraag een zeer uitvoerig vluchtrelaas had bijgevoegd. Om die reden was het niet nodig geweest verzoeker chronologisch zijn gehele verhaal te laten doen. Volstaan had kunnen worden met het stellen van nadere vragen. Er was dan ook voldoende tijd besteed aan het nader gehoor, ook al had verzoeker liever gehad dat meer tijd was besteed.

3. Gelet op de beschikbaarheid van het verslag van het eerder afgenomen nader gehoor en het zeer uitvoerige rapport van verzoekers raadsman, was het niet onredelijk dat het nader gehoor werd beperkt tot het stellen van nadere vragen, en dat verzoeker niet in de gelegenheid werd gesteld chronologisch zijn verhaal te doen. In die zin kan ook niet worden gesteld dat onvoldoende tijd is besteed aan het afnemen van het nader gehoor.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

4. Gelet op het bijzondere karakter van het plan van aanpak van het nader gehoor van verzoeker, was de contactambtenaar gehouden vooraf toe te lichten op welke wijze zij het gehoor zou afnemen. Dit heeft zij echter nagelaten. Daardoor kon bij verzoeker de indruk ontstaan dat onvoldoende tijd werd besteed aan het gehoor, en dat hij onvoldoende in de gelegenheid werd gesteld zijn vluchtmotieven toe te lichten.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

5. Verzoeker klaagt er voorts nog over dat de contactambtenaar heeft verzuimd om bij hem door middel van terugkoppeling te verifiëren of hetgeen zij had opgemaakt uit de vertaling van de tolk een juiste weergave was van zijn relaas.

6. De Staatssecretaris bevestigde dat tijdens het nadere gehoor niet - zoals wel gebruikelijk is - was vastgesteld of hetgeen over en weer was gezegd, goed was overgekomen. Hij achtte de klacht op dit punt echter niet gegrond omdat de asielzoeker een en ander kan herstellen door het indienen van aanvullingen en correcties op het verslag van het nader gehoor.

7. Hierin kan de Staatssecretaris niet worden gevolgd. Uitgangspunt dient te zijn dat het inschakelen van een tolk bij het afnemen van een nader gehoor een zodanige communicatie over en weer mogelijk maakt dat het in beginsel niet nodig is door middel van het indienen van correcties en aanvullingen eventuele vertaalfouten te herstellen. Dit brengt mee dat de contactambtenaar tijdens het nader gehoor het nodige dient te doen om het adequaat functioneren van de tolk te waarborgen. Dit kan inhouden dat wordt teruggekoppeld. In elk geval kan daarvan niet worden afgezien op de enkele grond dat later correcties en aanvullingen kunnen worden ingediend.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond, behoudens ten aanzien van het niet informeren over het plan van aanpak, en ten aanzien van het niet terugkoppelen; op die punten is de klacht gegrond.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Handelwijze omtrent afnemen nader gehoor.

Oordeel:

Niet gegrond