2000/073

Rapport

Op 27 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Bennekom, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Midden:

1. van hem op 28 juli 1998 te Renkum antwoord heeft verlangd op de vraag waar hij naar toe ging zonder hem, voorafgaande aan deze vraag, mee te delen dat hij als verdachte werd aangemerkt, en hem niet de cautie heeft gegeven, noch heeft verteld van welk strafbaar feit hij werd verdacht;

2. hem de misplaatst suggestieve opmerking heeft toegevoegd: "ja, dat zegt u", nadat verzoeker, daarnaar gevraagd, te kennen had gegeven geen alcoholhoudende drank te hebben genuttigd.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering (Sv)

Artikel 27, eerste lid:

"1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Artikel 29, eerste en tweede lid:

"1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhooren­de rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.

2. Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden."

Als verhoor moet worden beschouwd alle vragen aan een persoon die door een opsporingsambtenaar als verdachte wordt aangemerkt over de betrokkenheid van die persoon bij een bepaald strafbaar feit (HR 2 oktober 1979, NJ 1980, 243; HR 23 mei 1995, DD 95.402; HR 10 oktober 1995, DD 96.55).

Artikel 52:

"Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd den verdachte naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij als ingezetene in de basisadmini­stratie persoonsgegevens staat ingeschreven en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden."

Uit artikel 52 Sv volgt dat slechts diegene kan worden staande gehouden, die als verdachte kan worden aangemerkt.

2. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 5:11:

"Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift."

3. Op grond van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht om op vordering van een opsporings­ambtenaar het motorrijtuig te doen stilhouden om de ambtenaar in de gelegenheid te stellen toezicht uit te oefenen op de naleving van de wegenverkeerswetgeving.

Opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd om met dat doel een stopteken te geven.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Een betrokken ambtenaar werd telefonisch gehoord.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrok­kenen.

De reacties van verzoeker, de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar gaven geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. Feiten

1. Op 28 juli 1998 omstreeks 01.00 uur kreeg verzoeker nabij de Bennekomseweg in Renkum een stopteken van politieambtenaar W. van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. Verzoeker bracht hierop zijn auto tot stilstand.

Politieambtenaar W. vroeg verzoeker naar zijn rij- en kentekenbewijs. Zij stelde hem tevens de vraag waar hij naar toe ging. Nadat de politieambtenaar W. het rij- en kente­kenbewijs van verzoeker had bekeken en gecontroleerd, vroeg zij hem of hij alcoholhou­dende drank had genuttigd.

2. Verzoeker diende bij brief van 3 augustus 1998 een klacht in bij de korpschef van de regiopolitie Gelderland-Midden over het optreden van politieambtenaar W. op 28 juli 1998. Deze brief houdt onder meer in:

"Op dinsdag 28 juli 1998 reed ik om circa 01.30 uur met mijn auto op de Bennekom­seweg in Renkum, komende vanuit de richting Heelsum. Rijdend op genoemde weg nam ik op enige afstand waar dat er zich rond en in de directe omgeving van een pand gelegen aan de Bennekomseweg een aantal duidelijk herkenbare surveillance-auto's ophielden. (...) Nadat ik het perceel had gepasseerd en vervolgde in de richting van Bennekom, zag ik in mijn achteruitkijkspiegel een van de surveillance-auto's vertrekken in mijn rijrichting. Na het passeren van de aanduiding "einde bebouwde kom Renkum" werd mij door middel van de lichtbalk op het dak van de surveillance-auto een stopteken gegeven, waarop ik onmiddellijk reageerde door mijn richtingaanwijzer naar rechts aan te zetten, snelheid te minderen en mijn voertuig langs de (onverharde) berm tot stilstand te brengen. Achter mij was de surveillance-auto gestopt en vroeg een uitgestapte vrouwelijke politieambtenaar mij om mijn rij- en kentekenbewijs. Nadat ik deze aan haar had overhandigd vroeg zij mij: "waar gaat u naar toe?". Daarop antwoordde ik haar: "dat lijkt mij geen relevante vraag en ik geef daarop geen antwoord.". Zij hield aan en zei: "gaat u naar huis?". Vervolgens zei ik: "naar mijn mening ben ik vrij om te gaan en staan waar ik wil.". Hierop reageerde zij in een felle toonzetting dat ik aangemerkt werd als verdachte. Daarop deelde ik haar mee dat, wanneer ik aangemerkt werd als verdachte zij mij dat had dienen mee te delen. Geïrriteerd liep de ambtenaar met mijn papieren naar de achterzijde van mijn auto en raadpleegde de meldkamer om kennelijk mijn papieren en persoonsgegevens te verifiëren.

Na korte tijd keerde de ambtenaar terug en deelde mij mee dat de papieren in orde waren, maar gaf aan dat zij antwoord wilde hebben op haar vraag waar ik naar toe ging. In de hoop aan de kwestie een eind te maken heb ik haar alsnog geantwoord dat ik op weg was naar huis. Vervolgens vroeg zij mij of ik alcohol had gedronken. Ik antwoordde: "ik heb geen alcohol gedronken, ik ben geheelonthouder en drink dus nooit". De ambte­naar reageerde: "ja, dat zegt u". Daarop bood ik aan om te blazen. Van dat aanbod werd geen gebruik gemaakt en mij werd meegedeeld dat ik kon vervolgen.

Gelet op het voorgaande is mijn klacht gericht op het volgende.

1. Indien ik als verdachte wordt aangemerkt, dient mij dat ondubbelzinnig voorafgaand aan te stellen vragen te worden meegedeeld. Daarbij dient naar mijn mening te worden aangegeven van welk strafbaar feit ik verdacht ben en dient mij bovendien de cautie te worden gegeven. Nu dit niet is gebeurd persisteer ik bij mijn stelling dat de vraag "waar gaat u naar toe?" onbevoegd is gesteld en in de weergegeven context niet relevant is en dus als misplaatst gekwalificeerd dient te worden.

2. Ook de opmerking van de ambtenaar "ja, dat zegt u", is misplaatst suggestief."

3. Op 10 november 1998 reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden op verzoekers klachtbrief van 3 augustus 1998 als volgt:

"... Op 28 juli 1998 omstreeks 00.54 uur komt de melding binnen dat autokrakers actief zouden zijn in de omgeving van de Marktweg te Renkum. De verdachten zouden een witte personenauto als vervoermiddel gebruiken. Ter hoogte van de rotonde van de Hogenkampseweg met de Bennekomseweg te Renkum, nadert een witte personenauto. Later blijkt dat u zich in deze auto bevindt.

Door de surveillanten van een van de drie aanwezige politiesurveillance-auto's wordt besloten deze auto aan een controle te onderwerpen.

Bij deze controle werd u kenbaar gemaakt, waarom u staande werd gehouden, i.c. in verband met het onderzoek naar autokrakers en de signalering van een witte personen­auto. Daarbij is in eerste instantie door de betreffende politieambtenaar ondermeer gevraagd waar u op dat moment naar toe ging.

(...)

Ten aanzien van het klachtelement dat u niet goed op de hoogte werd gebracht van het feit, dat u mogelijk verdacht werd van een strafbaar feit, overweeg ik het volgende. Aangezien er in de melding sprake was van verdachten van auto-inbraken die zich bevonden in een witte personenauto, lijkt mij de reden voor staandehouding evident, zeker gezien het tijdstip. Daarbij heeft de betrokken ambtenaar via het stellen van selectievragen getracht te onderzoeken of in deze sprake was van het criterium verdachte. Al snel bleek dat dit niet het geval was, waardoor u redelijk vlot uw weg kon vervolgen. De handelswijze van de betrokken ambtenaar beschouw ik als zorgvuldig en ik acht derhalve het klachtelement ongegrond.

Voor het onderzoek van de eventueel gemaakte suggestieve opmerkingen door de betrokken politieambtenaar was het voorgenomen bemiddelingsgesprek het aangewe­zen instrument geweest. Aangezien u een dergelijk gesprek niet meer wenst wordt een oordeel geven over dit klachtelement aanzienlijk bemoeilijkt.

Wel heeft de betrokken politieambtenaar aangegeven geïrriteerd te zijn geraakt over uw gedrag ten tijde van de staandehouding, maar de gewraakte uitspraak is in haar beleving niet gevallen ..."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden

1. Op 18 januari 1999 zond de plaatsvervangend klachtencoördinator namens de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden de Nationale ombudsman een aantal stukken toe die betrekking hebben op verzoekers klacht. Eén van deze stukken betrof de brief van de korpsbeheerder van 10 november 1998, waarin hij zijn oordeel gaf over verzoekers klacht (zie bevindingen, onder A.3.).

2. Verder maakte een brief van 15 oktober 1998 van het unithoofd Renkum van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die de door verzoeker bij de politie ingediende klacht had onderzocht, deel uit van de namens de korpsbeheerder aan de Nationale ombudsman toegezonden stukken. Deze brief houdt onder meer in:

"Verklaring W. (de betrokken politieambtenaar; N.o.): Collega W. besluit het voertuig toch even aan een controle te onderwerpen en rijdt er achteraan. De bestuurder voldoet prompt aan het stopteken. Collega W. vraagt om het rijbewijs en het kentekenbewijs ter inzage. Klager H. (verzoeker; N.o.) geeft dat af.

Collega W. verklaart dat het contact tussen klager H. (verzoeker; N.o.) en haar vanaf de eerste seconde stroef verliep. Ze zegt hierover: " Het leek wel alsof mijnheer het vervelend of ongepast vond dat hij door een agent werd gecontroleerd. Hij reageerde afstandelijk, nogal cru. Het leek alsof hij ogenblikkelijk geïrriteerd was, nog voordat ik feitelijk iets tegen hem had gezegd."

Collega W. verklaart dat zij inderdaad vroeg waar de heer H. naar toe ging. De heer H. reageerde volgens W. door te zeggen: " Dat lijkt me toch wel duidelijk." Kennelijk doelde hij volgens W. op het feit dat zij inmiddels uit het rijbewijs had kunnen opmaken dat de heer H. in Bennekom woonachtig is.

W. verklaart mij dat zij door de handelswijze van de heer H. nu ook geïrriteerd raakte. Toch geeft ze de heer H. volgens haar zeggen nog wel uitleg over het feit dat ze probeert vast te stellen of ze met een mogelijke verdachte (van de autokraak) te maken heeft.

Aan mij, rapporteur, verklaart ze over haar irritatie. Ze legt uit dat ze al ruime politie-ervaring heeft en menigmaal aan bestuurders dezelfde vraag heeft gesteld. Ze probeert immers vast te stellen of er sprake kan zijn van een verdachte van een misdrijf. Volgens W. reageren de meeste mensen vrij rustig op zo'n vraag en geven (wat ze er ook van denken) gewoon antwoord. Bij deze ontmoeting loopt dat anders en ze ervaart ook bij haarzelf daardoor enige irritatie. Dit kan dan ook in haar intonatie hebben doorge­klonken.

Nadat ze de auto van klager H. rondom heeft gecontroleerd, laat ze het er verder bij zitten. De heer H. kan op weg naar huis.

Bevindingen rapporteur:

- Collega W. is volkomen terecht bezig om te zoeken naar in een witte auto gevluchte daders van een auto-inbraak. Toevallig kruist klager H. in een witte auto haar pad. De aanleiding tot de controle lijkt me hiermee voldoende onderbouwd.

- Er is vrijwel onmiddellijk sprake geweest van een stroef contact tussen klager H. en verbalisant W.

- Collega W. staat voor de lastige vraag of slechts het feit dat op dat moment op die plaats een witte personenauto rijdt voldoende is om iemand als verdachte aan te kunnen merken. Teneinde daarin duidelijkheid te verkrijgen stelt ze de gewraakte vraag aan klager H.

Naar mijn mening probeert W. via selectievragen juist te onderzoeken of er sprake is van het criterium verdachte, zoals de jurisprudentie hieromtrent aangeeft.

Het is maar de vraag hoe dit in de gegeven situatie anders zou kunnen. Immers, ogenblikkelijk opening van zaken geven kan vanuit tactisch perspectief onhandig zijn. Het tegenovergestelde doen levert het risico van een conflict op. Er is dus in de praktijk een spanningveld in dergelijke situaties.

Naar mijn oordeel is hiermee de ontstane situatie nog niet voldoende verklaard. Bij de beoordeling van het optreden van W. zou ik ook de reactie van klager H. willen betrekken. Ik heb de indruk dat hij vrij vlot op competitieve wijze heeft gereageerd in de richting van W. Mede daardoor komt er een reactie die veel lijkt op "actie = reactie" van de zijde van W.

(...)

Ik vind, gelet op mijn bevindingen, de klacht op beide aangehaalde punten dan ook onterecht."

3. Bij de toegezonden stukken bevonden zich verder twee mutaties uit het dag- en nachtrapport van de politie met betrekking tot een melding van een mogelijke autoinbraak in Renkum op 28 juli 1998. De eerste mutatie is opgemaakt op 28 juli 1998 om 00.57 uur en houdt onder meer het volgende in:

"Bewoner heeft mogelijk 2 auto krakers overlopen die bij de witte auto van de buurvrouw bezig waren. 2 blanke knapen ong. 25 jaar. Liepen ri Airebornweg.

(...)

Tijd opdracht: 00.54 Tijd ter plaatse: 00:59"

4. De tweede bijgevoegde mutatie is opgemaakt op 28 juli 1998 om 02.21 uur en houdt onder meer in:

"Door (...) werd gemeld dat er twee knapen van ongeveer 25 jaar blond haar verdere gegevens onbekend zouden inbreken in een witte Suzuki Alto voorzien van het kenteken (...). Onderzoek in de omgeving ingesteld, tesamen met de 1104 en de 1168. Even voor onze aankomst ter plaatse zag melder twee jongelui wegrijden in een donkere grote auto vermoedelijk Amerikaanse makelij. Zij peerden er tussen uit in de richting Wageningen. Meldkamer kgg die Wageningen zou in seinen. Helaas niet meer aangetroffen. Later nog de Suzuki onderzocht op sporen. Bleek dat het linkerportierslot was geforceerd en dat de daders kennelijk door (...) in hun verdere aktiviteiten zijn gestoord."

D. Verklaring betrokken ambtenaar W.

1. Op 22 februari 1999 verklaarde mevrouw W., ambtenaar van de regiopolitie Gelderland-Midden, tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch het volgende:

"Ik herinner mij het voorval op 28 juli 1998.

Ik werk als politieambtenaar bij het regionale politiekorps Gelderland-Midden in het district Arnhem Veluwezoom Oost. Dit district is onderverdeeld in meerdere units. Ik werk in unit Velp en niet in unit Renkum. Je moet wel eens naar een ander gebied uitwijken in verband met meldingen; dat was hier het geval.

Er kwam op 28 juli 1998 rond middernacht een melding van een autokraak binnen bij de unit Renkum. Wij, een collega en ik, waren in Velp of Arnhem. Van daaruit zijn we naar aanleiding van deze melding direct naar Renkum gereden. Mijn collega zat achter het stuur, ik was bijrijder.

Wat ik toen van deze melding hoorde was dat mensen aan een auto hadden zitten rommelen en dat deze mensen daarna in een witte auto zouden zijn weggereden.

Wij waren als derde of vierde politieauto ter plaatse. Vijftig meter voordat wij ter plaatse waren, kwamen wij een hondenauto - dat is een veiligheidsauto van de politie - tegen, die altijd als extra back-up meerijdt. Wij hielden bij de hondenauto stil en vroegen aan de inzitten­den of zij al iets hadden gehoord of gezien. Dat hadden zij niet.

De auto waarin ik zat, stond op dat moment met de neus in de richting van de plek van de melding. Ik zag toen een witte auto rijden in de richting van Bennekom. Daar zijn we achteraan gereden. Wij waren van plan om deze witte auto te controleren om uit te sluiten dat iemand in deze auto iets met de melding te maken had. De auto reed op de doorgaande weg van Renkum naar Bennekom. Er rijden rond middernacht maar heel weinig auto's op deze weg. Het was geloof ik ook nog eens een doordeweekse dag. We vonden het dus vreemd daar nu een auto te zien rijden. Gelet hierop en op het feit dat de auto kort na het tijdstip van de melding daar reed en bovendien wit van kleur was, wilden we één en ander natrekken door middel van een controle. We reden achter de witte auto aan en gaven een stopteken.

De bestuurder gaf onmiddellijk gevolg aan het stopteken. Wij mogen op grond van de Wegenverkeerswet altijd een stopteken geven. We gaven in dit geval een stopteken om uit te sluiten dat de inzittende of inzittenden betrokken was/waren bij de autokraak waarvan melding was gedaan.

Ik stapte uit en liep naar de bestuurder van de witte auto. Ik zag dat hij alleen in de auto zat. Ik vroeg naar zijn rij- en kentekenbewijs. Dat is normale procedure; wij vragen bij een controle altijd naar het rijbewijs en het kentekenbewijs. Zo weet je gelijk of de bestuurder kentekenhouder is en of hij nog boetes heeft openstaan of dat hem de rijbevoegdheid is ontzegd. Ik had wel de autokraak in mijn achterhoofd, dat was voor mij de aanleiding om vervolgens alles "mee te nemen" in de controle. Ik zie het in dit geval eigenlijk niet echt als een controle in de zin van de Wegenverkeerswet. Meneer gaf onmiddellijk zijn rij- en kentekenbewijs. Dat komt op ons al over dat hij geen kwaad in de zin had. Ik vroeg toen heel netjes waar hij naar toe ging, mede gelet op het tijdstip van de melding en zijn aanwezigheid zo dicht bij de plek van de autokraak.

Het komt wel eens voor dat verdachten zich later ergens laten oppikken door een partner. Ik wilde helemaal uitsluiten dat deze man iets met de autokraak te maken had, dus ik wilde ook weten of deze meneer wellicht terug was gegaan om een mededader op te halen.

Wij wisten op dat moment alleen dat er een witte auto bij de autokraak betrokken was, wij wisten niet hoeveel personen er in de auto zaten of wat het kentekennummer van de auto was. Ik wilde de controle zo compleet mogelijk doen. Ik wilde voorkomen dat ik iets over het hoofd zou zien en dat meneer dan later toch betrokken zou blijken te zijn bij de autokraak.

Meneer antwoordde op mijn vraag waar hij naar toeging iets in de geest van dat ik daar niets mee te maken had. Het gebeurt me niet vaak dat iemand geïrriteerd reageert, zoals meneer, als je het netjes vraagt.

Ik vond dat ik het beleefd had gevraagd. Ik liep vervolgens naar de achterkant van de auto om het rijbewijs en het kentekenbewijs eens goed te bekijken. Wij doen dit altijd buiten gehoorafstand van de persoon die gecontroleerd wordt. Ik was misschien zelf inmiddels ook geïrriteerd geraakt door zijn reactie. Volgens mij heb ik niks gezegd, maar ben ik direct naar de achterkant van de auto gelopen.

Ik had inmiddels ook contact opgenomen met de Herkenningsdienst van de politie om meneer en zijn voertuig na te trekken. Ik deed dit door bepaalde codes door te geven. Zo kwam ik erachter dat meneer niet als OPS stond vermeld, dat wil zeggen dat meneer niet gesignaleerd stond. Evenmin stond zijn auto als gesignaleerd vermeld. Uit het zogenaamde HKS-systeem bleek dat er geen zaken tegen meneer open stonden. Ik kreeg wel van de Herkenningsdienst door dat hij een keer met politie en justitie in aan­raking was geweest wegens rijden onder invloed. Ik kreeg namelijk een jaartal en een wetsartikel door: artikel 8 Wegenverkeerswet. Mij is bekend dat artikel 8 van de Wegenverkeerswet rijden onder invloed strafbaar stelt.

Ik heb meneer overigens twee weken geleden nog eens nagetrokken en toen bleek hij niet in het systeem te zitten. Waarschijnlijk is de code in de nacht van 28 juli 1998 niet goed doorgekomen. Ik denk dus achteraf dat de persoon van Herkenningsdienst één en ander verkeerd verstaan heeft.

Ik weet echt zeker dat ik toen heb doorgekregen dat hij in het systeem voorkwam met een artikel 8 Wegenverkeerswet-vermelding.

Ik liep daarop terug naar meneer en vroeg hem of hij alcoholhoudende drank had genuttigd. Ik vraag alleen naar alcoholgebruik als daar iets van blijkt uit het systeem of als de adem van de gecontroleerde persoon naar alcohol ruikt. Meneer reageerde geïrriteerd op mijn vraag over drankgebruik. Hij zei dat hij nooit dronk. Hij zat nog in de auto.

Ik boog me naar hem toe, zodat ik een eventuele alcohollucht beter zou kunnen ruiken. Op meneers antwoord dat hij nooit dronk, zei ik iets dergelijks als: "Ja, dat kunt u nu zeggen." Ik zei dit omdat ik de indruk had dat hij loog. Ik dacht dat hij loog, omdat ik de vermelding van artikel 8 Wegenverkeerswet in het HKS-systeem in mijn achterhoofd had zitten.

Ik heb meneer op geen enkel moment als verdachte aangemerkt. Ik stelde hem vragen om te kijken of ik hem kon uitsluiten als verdachte. Ik heb tegen meneer gezegd, en dat weet ik heel zeker, dat hij misschien bij deze controle verdachte zou wórden. Meneer was kwaad en geïrriteerd.

Ik kon dan ook niet echt een gesprek met hem voeren. Hij liet zich eigenlijk niets uitleggen. Normaal gesproken worden mensen niet zo boos bij een algemene controle, waarvan ook in dit geval sprake was.

Ik verwacht ook helemaal geen boze reacties bij een gewone controle.

Ik vertelde meneer niet dat we hem een stopteken hadden gegeven vanwege een melding van een autokraak. Ik kreeg niet de kans hem dit te vertellen.

Na een minuut of zes à zeven had ik de controle voltooid en kon meneer zijn weg vervolgen.

Ik heb geen mutatie of proces-verbaal van dit voorval met meneer opge­maakt. Het was een gewone controle en in geval van een gewone controle wordt geen mutatie of proces-verbaal opgemaakt. Dit is alleen anders als er iets van belang uit de controle naar voren is gekomen. Aangezien dit hier niet het geval was, heb ik er niets van op papier gezet. In zo'n geval maak je geen mutatie op.

Ik had er best met meneer over willen praten, maar ik begreep van mijn chef dat hij geen gesprek wilde. Dat vind ik jammer."

2. De hiervoor onder D. 1. opgenomen verklaring is naar de betrokken ambtenaar, mevrouw W., gestuurd. Mevrouw W. had enkele aanmerkingen op de op schrift gestelde weergave van haar verklaring. Zij stuurde een door haar zelf opgestelde verklaring terug, die op enkele punten afweek van de door de Nationale ombudsman opgestelde verklaring. Daarnaar gevraagd, deelde mevrouw W. op 17 maart 1999 telefonisch mee dat zij niet bestreed te hebben gezegd hetgeen in de door de Nationale ombudsman opgestelde verklaring staat, maar dat zij enkele alinea's niet relevant vond en de chronologische volgorde niet logisch vond. Zij had daarop besloten de verklaring te herschrijven.

De Nationale ombudsman gaat in zijn beoordeling uit van de hiervóór onder D.1 weergegeven verklaring.

E. reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 22 april 1999 op de inlichtingen van de korpsbeheerder en de telefonisch afgelegde verklaring van de betrokken ambtenaar. Verzoeker persisteerde bij zijn standpunt. Hij deelde verder onder meer het volgende mee:

"Verweerster (bedoeld wordt: mevrouw W.; N.o.) heeft mij niet geïnformeerd over de aanleiding om mij als verdachte aan te merken. Het feit dat ik en/of mijn witte auto in verband werden gebracht met een melding van activiteiten van autokrakers in de omgeving van de Markweg te Renkum heb ik voor het eerst kunnen opmaken uit de brief d.d. 10 november 1999 van de korpsbeheerder. Volstrekt onjuist is de stelling dat aan mij kenbaar zou zijn gemaakt waarom ik staande werd gehouden. Dit wordt bevestigd in de verklaring die verweerster op 22 februari 1999 tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman heeft afgelegd.

(…)

Er wordt gesteld dat de twee verdachten van een autokraak een witte auto als vervoermiddel zouden gebruiken. Dit is echter in strijd met de meldingen die als bijlagen zijn toegevoegd.

Uit de melding die is gemuteerd op 28 juli te 02:21 uur, blijkt:

- mogelijk twee autokrakers;

- die bij een witte auto bezig waren

Uit de melding die is gemuteerd op 28 juli 1998 te 02:21 uur, blijkt dat het gaat om:

- twee knapen van ongeveer 25 jaar;

- die zouden inbreken in een witte S;

- melder zag twee jongelui wegrijden in een donkere grote auto, vermoedelijk Amerikaanse makelij;

- de (witte) auto is onderzocht op sporen.

Gelet op de meldingen is het onbegrijpelijk dat wordt gesteld dat de verdachten een witte auto als vervoermiddel gebruiken. Nog onbegrijpelijker is het om mij als bestuurder van een kleine witte auto van het merk Daihatsu (…) staande te houden als verdachte van de autokraak en mij in die hoedanigheid daaromtrent vragen te stellen."

F. Reactie korpsbeheerder

Bij brief van 22 september 1999 reageerde de korpsbeheerder op verzoekers brief van 22 april 1999. De korpsbeheerder deelde in zijn brief onder meer mee:

"Aan de hand van de aan mij uitgebrachte informatie en adviezen is er sprake van verschillende visies.

Daar waar de betrokken medewerkster aangeeft klager wel geïnformeerd te hebben omtrent de reden van staandehouding en controle geeft klager te kennen, dat hij dat voor het eerst kon opmaken uit de afdoeningsbrief van de korpsbeheerder.

De stellingname van klager in de aan de Nationale ombudsman gerichte brief geven mij geen aanleiding om mijn standpunt in deze te herzien."

G. Nadere reactie verzoeker

Bij brief van 15 november 1999 reageerde verzoeker op de brief van de korpsbeheerder van 22 september 1999. In zijn brief bracht verzoeker geen nieuwe standpunten naar voren.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het aanmerken als verdachte

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Midden van hem op 28 juli 1998 te Renkum antwoord heeft verlangd op de vraag waar hij naar toe ging zonder hem, voorafgaande aan deze vraag, mee te delen dat hij als verdachte werd aangemerkt, en hem niet de cautie heeft gegeven, noch heeft verteld van welk strafbaar feit hij werd verdacht.

2. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat verzoeker op 28 juli 1998 omstreeks 01.00 uur in zijn witte auto in Renkum reed. Politieambtenaar W. van het regionale politiekorps Gelderland-Midden gaf verzoeker een stopteken. Verzoeker bracht hierop zijn auto tot stilstand. Politieambtenaar W. vroeg verzoeker naar zijn rijbewijs en kentekenbewijs. Verzoeker overhandigde die aan W. Vervolgens vroeg W. waar verzoe­ker naar toe ging. Verzoeker achtte dit geen relevante vraag en maakte dit duidelijk aan W.

3. Volgens verzoeker deelde politieambtenaar W. hem hierop mee dat hij werd aangemerkt als verdachte.

De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden en politieambtenaar W. brachten tijdens het onderzoek op dit punt naar voren dat W. had geprobeerd vast te stellen of verzoeker kon worden aangemerkt als verdachte. Tot deze handeling was W. gekomen, omdat zij korte tijd voordat zij een stopteken aan verzoeker gaf - om 00.54 uur - een melding van een autokraak in Renkum had gekregen. Volgens de korpsbeheerder en politieambtenaar W. hield de melding onder meer in dat de daders waren weggevlucht in een witte personenauto. Op het moment dat W. kort na het tijdstip van de autokraak en in de nabijheid van de plaats van het delict een witte personenauto had zien rijden, had zij besloten de bestuurder van deze witte auto aan een controle te onderwerpen. De korpsbeheerder en W. gaven aan dat het doel van deze controle was geweest door middel van het stellen van vragen te onderzoeken of verzoeker kon worden aangemerkt als verdachte. De korpsbeheerder bracht op dit punt verder naar voren dat verzoeker was staande gehouden. Hij achtte dit gelet op de inhoud van de melding zorgvuldig.

De betrokken politieambtenaar verklaarde verder dat zij tegen verzoeker had gezegd dat hij misschien als verdachte zou worden aangemerkt.

4. In de twee mutaties die naar aanleiding van de autokraak zijn opgemaakt, wordt geen melding gemaakt van een witte vluchtauto. Blijkens een van de twee mutaties zag de melder twee jongelui wegrijden in een donkere grote auto, zodat als er al een vluchtauto was gesignaleerd dit een donkergekleurde auto moest zijn. De mutaties maken wel melding van een witte auto, maar dit betreft de auto waarin is ingebroken. Deze auto is - eveneens blijkens de melding - niet meegenomen door de dader(s) (zie bevindingen, onder C.3. en 4.).

5. De reden voor W. om op te treden tegen verzoeker was naar haar eigen zeggen voornamelijk gebaseerd op het feit dat hij in een witte auto reed. Er kan niet meer worden achterhaald of de meldkamer het bericht verkeerd heeft doorgegeven aan onder meer W., of dat W. het bericht verkeerd heeft verstaan of begrepen, of dat er nog een andere oorzaak ten grondslag lag aan de onjuiste veronderstelling van W. dat sprake was van een witte vluchtauto. Hoe dan ook is in de communicatie tussen de betrokken politie-eenheden niet gehandeld met de vereiste zorgvuldigheid. Als gevolg daarvan is de politie ten onrechte opgetreden tegen verzoeker.

In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.

6. Uitgaande van de veronderstelling dat wel sprake was van een witte vluchtauto, kon W. in redelijkheid overgaan tot optreden jegens verzoeker, toen deze kort na de melding van de auto-inbraak op een nachtelijk tijdstip op een doordeweekse dag in Renkum voorbijreed in een witte auto in de nabijheid van de plaats van het delict.

7. Om vast te stellen of verzoeker daadwerkelijk betrokken was geweest bij de inbraak, heeft W. echter gebruik gemaakt van toezichtsbevoegdheden uit de Wegenverkeerswet (zie achtergrond, onder 2 en 3.). Zij heeft verzoeker een stopteken gegeven, en hem om inzage gevraagd van zijn kentekenbewijs en hem gevraagd naar alcoholgebruik. Deze toezichtsbevoegdheden mogen te allen tijden worden gebruikt, behalve wanneer daarmee een ander doel wordt nagestreefd dan het uitoefenen van toezicht in het kader van de handhaving van de bepalingen van de Wegenverkeerswetgeving. Aangezien W. wilde vaststellen of verzoeker kon worden aangemerkt als verdachte van inbraak in een auto, heeft zij een oneigenlijk gebruik gemaakt van de genoemde bevoegdheden.

Ook in zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.

8. Uit het feit dat W. ten onrechte, en met oneigenlijk gebruik van bevoegdheden, is opgetreden, volgt dat ook het verdere verloop van dat optreden, waaronder het stellen van de vraag waarnaar verzoeker toeging, moet worden aangemerkt als niet juist.

Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de bejegening door politieambtenaar w.

1. Nadat politieambtenaar W. verzoeker had gevraagd waar hij naar toeging en zijn rijbewijs en kentekenbewijs had gecontroleerd, vroeg zij hem of hij alcoholhoudende drank had genuttigd. Verzoeker ontkende dit. Verzoeker klaagt erover dat W. hem vervolgens de misplaatst suggestieve opmerking "ja, dat zegt u" heeft toegevoegd.

2. Betrokken ambtenaar W. verklaarde dat zij bij de controle ook contact had opgenomen met de Herkenningsdienst van de politie, die haar daarop had meegedeeld dat verzoeker eerder met politie en justitie in aanraking was geweest voor het delict "rijden onder invloed". Hierop was zij teruggelopen naar verzoeker en had zij hem naar eventueel alcoholgebruik gevraagd. Op zijn antwoord dat hij nooit dronk, zei de politieambtenaar iets dergelijks als: "ja, dat kunt u nu zeggen". De politieambtenaar gaf aan dit te hebben gezegd, omdat zij - gelet op de melding van de Herkenningsdienst - de indruk had dat verzoeker loog.

3. Politieoptreden dient te voldoen aan eisen van professionaliteit. Dit houdt onder meer in dat politieambtenaren zich correct dienen op te stellen naar burgers.

4. Nog daargelaten het feit dat W. in dit geval niet bevoegd was informatie uit het HKS-systeem over verzoeker op te vragen en hem niet mocht vragen naar mogelijk alcoholgebruik (zie hiervóór, onder I.7.), en ook daargelaten het feit dat de inhoud van de melding uit het HKS-systeem achteraf niet bleek te kloppen, heeft de betrokken politie­ambtenaar met haar opmerking niet voldaan aan de eisen van professionaliteit, doordat zij daarmee onnodig heeft blijkgegeven van twijfel aan verzoekers integriteit.

De onderzocht gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Midden

Klacht:

Verlangt antwoord op vraag waar verzoeker naar toe gaat, zonder mee te delen dat verzoeker als verdachte wordt aangemerkt; plaatst suggestieve opmerking.

Oordeel:

Gegrond