2000/071

Rapport

Op 6 januari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Roermond, ingediend door de heer M., werkzaam bij Van Birgelen Assurantiën B.V. te Sint Odiliënberg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord in een registratieformulier van een verkeersongeval op 4 augustus 1998, waarbij zijn zoon, rijdende in verzoekers auto, was betrokken, een onjuiste weergave hebben opgenomen van de feiten en op 5 en 22 oktober 1998 heeft geweigerd om die weergave te wijzigen.

Achtergrond

Geen achtergrond, zie origineel rapport

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Roermond over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Deze gaf daarop te kennen geen aanleiding te zien voor een inhoudelijke reactie op de klacht.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

In het kader van het onderzoek werden verzoekers zoon, de heer S., zijnde de andere bij het ongeval betrokken automobilist, en de twee betrokken politieambtenaren telefonisch gehoord door een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman.

Ook bezocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de plaats van de aanrijding, alwaar zij een aantal foto's maakte van de situatie ter plaatse.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De betrokken ambtenaren Bu. en T. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker en van zijn zoon gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op dinsdag 4 augustus 1998 omstreeks 11.00 uur reed een zoon van verzoeker in een verzoeker toebehorende personenauto, een Volvo, over de Kerkeveldlaan te Roermond.

Verzoekers zoon is op de rotonde Oranjelaan- Kerkeveldlaan- Donderbergweg (zie achtergrond onder 1.1.) met de door hem bestuurde auto in aanrijding gekomen met de auto van de heer S. Bij deze rotonde heeft verkeer op de rotonde voorrang op verkeer dat de rotonde oprijdt.

Door de aanrijding raakten beide auto's beschadigd. De auto van verzoeker raakte beschadigd aan de linkerzijde. De andere auto raakte beschadigd aan de voorzijde.

Na een melding van de aanrijding bij de politie kwamen politieambtenaren Bu. en T. van het regionale politiekorps Limburg-Noord ter plaatse. Zij hebben een registratieformulier ingevuld en een situatieschets van het ongeval gemaakt.

2. Bij brief van 23 september 1998 deelde verzoeker het regionale politiekorps Limburg-Noord mee dat het door de politie opgemaakte registratieformulier de toedracht van het ongeval onjuist weergaf, en dat hij door die onjuiste weergave werd benadeeld op het punt van de schadeafwikkeling.

In deze brief deelde hij onder meer het volgende mee:

"De situatieschets geeft een totaal verkeerd beeld van de toedracht van het ongeluk. (...) De tegenpartij in de Seat Ibiza reed met een zeer hoge snelheid de rotonde op. Mijn zoon was reeds op de rotonde, zodat de bestuurder van de Seat hem voorrang had moeten verlenen.

De Seat heeft zijn rempedaal niet aangeraakt; er zijn geen remsporen op de weg aangetroffen. Mijn auto is echter zodanig beschadigd; een schade die alleen tot stand wordt gebracht door het met zeer hoge snelheid er tegen aan rijden.

Mijn auto is beschadigd aan de linkerzijkant (in vaktermen op 9 uur). Dit betekent dat de Seat mijn auto in het midden heeft geraakt, en niet, zoals op de situatieschets van de politie, aan de linkervoorkant (zie achtergrond onder 1.2.1.; N.o). (...)

U zult wellicht begrijpen dat de foute situatieschets mij een hoop problemen geeft met de schadeafwikkeling door de verzekeringsmaatschappij.

Ik verzoek u dan ook vriendelijk doch dringend de situatieschets aan te passen aan de werkelijke situatie. Ik kan de situatie, indien door u gewenst, nog mondeling toelichten.

Indien u hiertoe niet bereid bent zie ik mij genoodzaakt de zaak aan uw korps- of districtschef voor te leggen. Ik zie uw antwoord zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie weken na dagtekening tegemoet."

3. Bij brief van 5 oktober 1998 deelde de bij de afhandeling van het ongeval ter plaatse betrokken politieambtenaar T. verzoeker mee dat de gemaakte tekening een situatieschets betreft waarin wordt aangegeven de rijrichting van de betrokken voertuigen voorafgaand aan de aanrijding, de rijrichting van de voertuigen waar zij naartoe wilden rijden en de vermoedelijke plaats van aanrijding.

T. voegde daaraan toe dat aan de situatieschets geen rechten kunnen worden ontleend, en dat de op de registratieset vermelde conclusie is gebaseerd op de verklaringen van de betrokken bestuurders in combinatie met het schadebeeld aan de betrokken voertuigen.

Verder deelde ambtenaar T. mee dat van beide partijen geen snelheid kon worden vastgesteld en dat zich geen getuigen van de aanrijding hadden gemeld.

T. beëindigde de brief met de opmerking dat hij geen aanleiding had gevonden zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.

4. In zijn brief van 16 oktober 1998 reageerde verzoeker als volgt op de brief van politieambtenaar T. van 5 oktober 1998.

"(...)Hiermee verzekert u mij, dat er geen rechten kunnen worden ontleend aan deze (slechts een) situatieschets. Dit is nu juist de reden, waarom het voor mij zo belangrijk is dat de situatieschets wordt aangepast aan de werkelijke situatie. Dan hoeven er geen problemen te ontstaan bij de schadeafwikkeling door de verzekeringsmaatschappij. (...)

Voor de politie is de registratieset slechts een globale inschatting van hoe het ongeval heeft plaatsgevonden, en de mate van betrokkenheid van partijen. Echter deze globale situatieschets wordt wel doorgegeven aan een verzekeringsmaatschappij, en (deze gebruiken deze informatie voor het vaststellen van de aansprakelijkheid).

Mijn inziens heeft mijn verzoek, om aanpassing van de situatieschets, dan ook een zeer principieel karakter. Een verzekeringsmaatschappij kan namelijk tot een onjuiste conclusie over de aansprakelijkheid komen, doordat de (globale) situatieschets, opgemaakt door de politie, onjuist is.

De argumenten die ik u aandraag, als reden waarom de situatieschets onjuist is, probeert u te weerleggen door te zeggen dat er van beide partijen geen snelheid kon worden vastgesteld. Dit argument vind ik echter onacceptabel; met name als u kijkt naar het feit dat er geen remsporen zijn aangetroffen. In het schaderapport staat vermeld de aangerichte schade aan de linkerzijkant van mijn auto. U kunt dan toch niet anders concluderen dan dat de aangerichte schade alleen maar kan zijn ontstaan door er met een zeer hoge snelheid tegen aan te rijden.

Dit zijn dan ook de redenen waarom ik u nogmaals vriendelijk doch dringend verzoek om de situatieschets aan te passen aan de werkelijke situatie.(...)"

5. In reactie op verzoekers brief van 16 oktober 1998 deelde politieambtenaar T. verzoeker bij brief van 22 oktober 1998 mee bij zijn standpunt te blijven om niet tot wijziging van de registratieschets over te gaan.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord

1. In reactie op de klacht van verzoeker en op bij de opening van het onderzoek door de Nationale ombudsman gestelde vragen, deelde de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord onder meer het volgende mee:

"Alvorens inhoudelijk op deze klacht in te gaan meen ik in uw richting te mogen opmerken, dat de politie ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen, d.d. 10 mei 1995, bij verkeersongevallen waarbij sprake is van een licht letsel of meer dan geringe schade, een registratieformulier dient op te maken. Bij die aanrijdingen wordt door de politie geen diepgaand (sporen)onderzoek ingesteld, omdat de afwikkeling van het ongeval via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen plaatsvindt. Ook wordt van deze aanrijdingen door de politie geen situatietekening gemaakt, doch beperkt zij zich tot het maken van een schets, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijken. Voor zo'n schets worden geen metingen verricht. Ook is het niet aan de politie om over de schuldvraag van een verkeersongeval een uitspraak te doen.

Ingaande op hetgeen u in de klachtformulering heeft opgenomen over zowel het onjuist weergeven van de feiten in een door de betrokken politieambtenaren opgemaakt registratieformulier van een verkeersongeval op 4 augustus 1998, als het door de politie weigeren om die weergave te wijzigen, zijn door de districtschef van de politie Roermond, (...), zowel de op de klacht betrekking hebbende informatie als de benodigde inlichtingen verzameld en hij heeft mij hierover gerapporteerd.

Uit die rapportage komt ten aanzien van de door u gestelde vragen met betrekking tot de juiste toedracht van bovengenoemd verkeersongeval het volgende naar voren.

Vraag 1. Waar heeft de aanrijding precies plaatsgevonden, bij een op- dan wel afrit van de rotonde of, zoals verzoeker stelt, op de rotonde?

Zowel de hoofdagent van politie, de heer T., als de brigadier van politie, de heer Bu. geven aan, dat het bewuste verkeersongeval, voorzover zij daar vanuit hun politie-ervaring een inschatting van konden maken, op de rotonde (verkeersplein) plaatsvond. Het punt van aanrijding was hoogstwaarschijnlijk gelegen vlakbij de oprit van het verkeersplein komende vanaf de Kerkeveldlaan, zijnde de richting van waaruit (verzoekers zoon; N.o.) met de door hem bestuurde personenauto kwam. Of het door (verzoekers zoon; N.o.) bestuurde voertuig zich ten tijde van het verkeersongeval reeds geheel op de rijbaan van het verkeersplein bevond, dan wel nog gedeeltelijk over de rijbaan van de Kerkeveldlaan reed, is door bovengenoemde politieambtenaren niet vastgesteld.

Vraag 2. Waren de auto's na de aanrijding verplaatst?

Voorzover de brigadier Bu. en de hoofdagent T. zich thans kunnen herinneren, waren bij hun aankomst de bij de aanrijding betrokken voertuigen verplaatst. Beiden menen zich te herinneren dat de auto van de verzoeker stilstond aan de zijde van de rijbaan op het gedeelte van het verkeersplein gelegen tussen de Oranjelaan en de Donderbergweg. In de situatieschets van de aanrijding, welke deel uitmaakt van het Europeesch schadeformulier en die vermoedelijk door (verzoekers zoon; N.o.) zelf is opgemaakt, wordt de vermoedelijke plaats aangegeven waar diens auto 'na' het verkeersongeval tot stilstand kwam. Het voertuig van de heer S. was, voorzover beiden zich herinneren, op een parkeerstrook langs de Donderbergweg tot stilstand gebracht.

Vraag 3. Op grond van welke gegevens heeft de politie vastgesteld dat de lezing van verzoekers zoon, dat de beide auto's tegelijkertijd de rotonde zijn opgereden en dat verzoekers zoon op de rotonde zelf werd aangereden door een auto die hem inhaalde, onjuist is?

Met betrekking tot deze vraag is door beide politieambtenaren het volgende bevonden/ waargenomen. Na aankomst op de plaats van het verkeersongeval heeft (verzoekers zoon; N.o.) zich bij een gesprek met de politie over de toedracht van het ongeval niet over bovenstaande uitgelaten. Voorzover de brigadier Bu. zich thans kan herinneren heeft (verzoekers zoon; N.o.) tijdens dat gesprek erkent dat hij de bestuurder van de andere personenauto eerst had opgemerkt toen hij tegen dit voertuig botste. Ook gaf (verzoekers zoon; N.o.) destijds aan dat hij wist dat hij het verkeer op die rotonde voorrang diende te verlenen. (...)

Uit de schade die tengevolge van het verkeersongeval aan beide personenauto's ontstond, zou kunnen worden afgeleid, dat de door (verzoekers zoon; N.o.) bestuurde auto in de linkerflank werd aangereden door de voorzijde van de auto van de tegenpartij. Van schade als gevolg van een inhaalmanoeuvre, zoals door (verzoekers zoon; N.o.) aangegeven, is vermoedelijk geen sprake. Vermoedelijk was er in de onderhavige situatie sprake van het niet verlenen van voorrang door een van de betrokken bestuurders.

Daarnaast zij vermeld, dat de rijbaan van het bewuste verkeersplein uit één rijstrook bestaat, waardoor het inhalen moeilijk is.

Vraag 4. Op welke plaats(en) vertoonde verzoekers auto schade?

Voorzover de brigadier Bu. en de hoofdagent T. zich thans kunnen herinneren werd tengevolge van het betreffend verkeersongeval de linkerzijkant van de door (verzoekers zoon; N.o.) bestuurde personenauto beschadigd.

Vraag 5. Komt deze schade in uw visie overeen met verzoekers lezing van de aanrijding? Zo nee, waarom niet?

Beide politieambtenaren geven aan dat, indien het door (verzoekers zoon; N.o.) bestuurde voertuig zich bij de nadering van de bestuurder van de tegenpartij reeds geheel op het verkeersplein zou hebben bevonden, bij de aanrijding vermoedelijk schade aan de achterzijde van de auto van (verzoeker; N.o.) was ontstaan. In een dergelijke situatie was sprake geweest van een vermoedelijke kop-staart aanrijding en niet van een flank-aanrijding.

Gelet op bovenstaande ben ik van mening, dat de schade aan verzoekers auto niet overeenkomt met de lezing van verzoeker over het verkeersongeval. In dit verband zij nog vermeld, dat uit het mij beschikbare dossier niet naar voren komt of de tegenpartij, in casu de heer S. zich kan vinden in de lezing van de verzoeker omtrent de vermoedelijke toedracht van deze aanrijding.

De kopie van het bij het dossier gevoegde Europeesch schadeformulier is kennelijk alleen door (verzoeker; N.o.) ondertekend.

Naast de door u in de klachtformulering opgenomen vragen, is de klacht, die namens verzoeker, bij u is ingediend ook gericht op de situatieschets, die als bijlage bij het betreffend registratieformulier van het verkeersongeval werd gevoegd. Door verzoeker is meermaals aangegeven dat die schets een foutief beeld geeft van de toedracht van de aanrijding. Een schriftelijk verzoek om aanpassing van die situatieschets werd door verzoeker op 23 september 1998 aan de politie Roermond verzonden. Door de hoofdagent T. werd verzoeker op 5 oktober 1998 schriftelijk medegedeeld, dat de door de betrokken politieambtenaren opgemaakte tekening slechts een schets betrof. Door de politieambtenaren werd tevens aan verzoeker medegedeeld dat de schets slechts de rijrichting van de voertuigen voor de aanrijding weergaf en de richting waar zij naar toe wilden rijden, alsmede de vermoedelijke plaats van aanrijding. Daarnaast werd door hen aan verzoeker aangegeven dat volgens hen aan de schets geen rechten konden worden ontleend.

Ingaande op de klacht dat het regionaal politiekorps Limburg-Noord in het terzake opgemaakte registratieformulier van het verkeersongeval van 4 augustus 1998, een onjuiste weergave heeft opgenomen van de feiten en vervolgens op 5 en 22 oktober 1998 heeft geweigerd om die weergave te wijzigen, kom ik na beschouwing van het dossier tot de volgende bemerkingen:

• Het bij de registratieset gevoegde formulier (schets) beoogt, zoals reeds eerder in mijn schrijven aangegeven, slechts een eenvoudige schets te zijn, waarop de plaats van de aanrijding, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen wordt aangegeven.

• De situatieschets kan een vertekend beeld geven van de vermoedelijke toedracht van het verkeersongeval. Immers, de betrokken politieambtenaren hebben op de (oorspronkelijke; N.o.) situatieschets de voertuigen getekend op de plaats waar deze naar hun mening zich mogelijk ten tijde van de aanrijding hebben bevonden. (zie achtergrond onder 1.2.1.; N.o.) De auto's bevonden zich bij aankomst van de politie niet meer op de vermoedelijke plaats van de aanrijding. In de aangepaste versie van de situatieschets is de vermoedelijke stand van de voertuigen ten tijde van de aanrijding niet aangegeven, doch slechts het vermoedelijke punt van de aanrijding. Tijdens de behandeling van deze klacht door de districtschef van de politie Roermond hebben beide politieambtenaren aangegeven dat als de verzoeker hen alleen verzocht had om de betreffende situatieschets aan te passen, zij daartoe bereid waren geweest. Echter door de koppeling van de wijziging van de situatieschets aan een aantal veronderstellingen door de verzoeker, zou het inwilligen van diens verzoek, tot een mogelijke verdraaiing van de vermoedelijke toedracht van de aanrijding hebben geleid.

Door de betrokken politieambtenaren is op 22 maart 1999 alsnog een aangepaste, slechts voor eenduidige interpretatie vatbare schets vervaardigd (zie achtergrond onder 1.2.2.; N.o.). Een exemplaar van die situatieschets is op 22 maart 1999 door de politie Roermond aan de verzoeker toegezonden, met daarbij de duidelijke restrictie dat de wijziging van de schets niet kan worden beschouwd als het door de politie accoord gaan met de door (verzoeker; N.o.) in zijn schrijven geponeerde veronderstellingen.(...).

Resumerend ben ik van mening dat, de brigadier van politie, de heer Bu. en de hoofdagent van politie, de heer T., bij de behandeling van dit verkeersongeval conform de Richtlijnen verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995 van het Openbaar Ministerie hebben gehandeld. Alhoewel het weergeven van de stand van de voertuigen in de betreffende situatieschets nauwkeuriger had kunnen plaatsvinden, is er mijns inziens geen sprake van het onjuist weergeven van de feiten in het registratieformulier. Derhalve ben ik de mening toegedaan dat de klacht van de verzoeker op dit punt ongegrond is."

2. Als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder was onder meer gevoegd het door de politieambtenaren Bu. en T. opgemaakte registratieformulier. Hierop was onder meer het volgende aangeven:

"Betrokkene 1 (zijnde verzoekers zoon; N.o.) reed over de Kerkeveldlaan te Roermond in de richting van het genoemde verkeersplein op genoemde kruising. Betrokkene 1 wilde genoemd verkeersplein rechtdoor oversteken. Hij verleende op vermeld verkeersplein geen voorrang aan de voor hem van links komende betrokkene 2, die zich reeds op het verkeersplein bevond.

Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding (...). Betrokkene gaf geen gevolg aan een verkeersteken, dat een gebod inhield.

Voor bestuurders die vermeld kruispunt op de door hem gevolgde weg naderen wordt dit kenbaar gemaakt door een aldaar kort voor het kruispunt geplaatst bord naar model B7 van bijlage 1 van het RVV 1990. (art. 62 i.v.m. bord B7 RVV 1990) (zie achtergrond onder 2.; N.o.)"

Ook was op het formulier aangegeven dat de door verzoekers zoon bestuurde auto aan de linkerzijkant was beschadigd.

d. Reactie verzoeker

In reactie op het door de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord gestelde en in antwoord op een aantal door de substituut-ombudsman gestelde vragen deelde verzoeker bij brief van 26 april 1999 het volgende mee:

"1. Is het voertuig waarin uw zoon reed op de door u aangegeven plaats op de rotonde terechtgekomen als gevolg van de aanrijding, of heeft uw zoon het voertuig op die plaats aan de kant gezet?

antw.: De auto is op de aangegeven plaats op de rotonde terecht gekomen als gevolg van de aanrijding en is pas later verplaatst naar een iets verder gelegen parkeerhaven.

2. Vormen de genoemde omstandigheden voor u aanleiding uw lezing te herzien? antw.: Nee, mijn lezing blijft ongewijzigd

3. Heeft uw zoon de genoemde lezing niet ter plaatse kenbaar gemaakt aan de betrokken ambtenaren?

antw.: Jawel, mijn zoon heeft de genoemde lezing ter plaatse kenbaar gemaakt aan de betrokken ambtenaren.

Verder heb ik nog een aantal opmerkingen met betrekking tot schrijven per 1 april 1999 van de Politie Limburg Noord aan (...) de Nationale ombudsman.

Op bladzijde 2 onder vraag 2 wordt in het antwoord aangegeven dat voorzover de brigadier en hoofdagent zich thans kunnen herinneren, bij hun aankomst de bij de aanrijding betrokken voertuigen waren verplaatst. Dit is echter geen juiste weergave van de betreffende situatie. De voertuigen waren bij aankomst van de beide ambtenaren nog niet verplaatst. Dit gebeurde pas nadat één van beiden ambtenaren had gevraagd om de auto's te verplaatsen naar een nabijgelegen parkeerhaven.

Mijn auto kwam tot stilstand tussen de Donderbergweg en de Oranjelaan. De auto van de tegenpartij stond bij aankomst van de ambtenaren tussen de Kerkeveldlaan en de Oranjelaan.

In het antwoord op vraag 3 wordt vermeld dat er in de onderhavige situatie vermoedelijk sprake was van het niet verlenen van voorrang door één van de betrokken bestuurders.

Men geeft dus niet specifiek aan welke bestuurder aansprakelijk is voor de schade. (..)"

E. Waarneming ter plaatse

Op 30 mei 1999 heeft een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman een onderzoek ingesteld naar de situatie ter plaatse bij de kruising tussen de Oranjelaan en de Donderbergweg/ Kerkeveldlaan te Roemond. Bij die gelegenheid heeft zij een aantal foto's gemaakt van de rotonde (zie achtergrond onder 3.).

Zij deed ter plaatse met name de volgende waarnemingen.

Het centrum van de rotonde is voorzien van een buitengedeelte en een middengedeelte, met begroeiing. Het buitengedeelte wordt door een muurtje afgescheiden van het middengedeelte. Het is daardoor niet mogelijk over het middengedeelte te rijden.

Het buitengedeelte is door middel van een trottoirband afgescheiden van de rijbaan en steekt daar enige centimeters boven uit. De breedte van het buitengedeelte bedraagt circa negentig centimeter.

De voorrangstekens op de toegangswegen tot de rotonde zijn in een boog aangelegd, zodat de afbakening van de rijbaan op de rotonde cirkelvormig is.

Op de hoek van de Kerkeveldlaan en de Oranjelaan bevindt zich begroeiing.

F. Verklaringen betrokken ambtenaren

1. Op 7 juli 1999 verklaarde politieambtenaar Bu., brigadier van politie bij het regionale politiekorps Limburg-Noord, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:

"Ik kan mij de situatie waarover u wenst te spreken herinneren.

Wij, dat wil zeggen mijn collega T. en ik, waren door de meldkamer naar het verkeersplein bij de kruising van de Oranjelaan met de Kerkeveldlaan-Donderbergweg gestuurd, omdat daar een aanrijding zou hebben plaatsgevonden.

Ter plaatse aangekomen troffen wij (verzoekers zoon en de heer S.; N.o.) en twee beschadigde auto's aan. Een auto stond nog op het verkeersplein, de andere stond op de Donderbergweg.

Het betrof een relatief eenvoudige aanrijding. Wij hebben de schade aan de auto's bekeken. De beide auto's waren niet echt heel zwaar beschadigd.

Omdat het een relatief eenvoudige aanrijding betrof, hebben wij geen uitgebreid sporenonderzoek verricht. Ook hebben wij het ongeval niet opgemeten. Dat soort handelingen verricht je in het algemeen alleen in het geval van zwaardere en meer ingewikkelde ongevallen. Daarvan was hier duidelijk geen sprake. Wel hebben wij een situatieschets gemaakt en gegevens genoteerd.

Ik heb (verzoekers zoon; N.o.) aangesproken. Hij gaf te kennen te weten dat hij de heer S. voorrang had moeten verlenen. Maar, zo voegde hij daar aan toe, hij had hem in het geheel niet zien naderen. Daarop merkte ik op dat het natuurlijk altijd kan gebeuren dat je als weggebruiker een andere weggebruiker over het hoofd ziet, maar dat dat niets afdoet aan de voorrangsituatie.

Hierop merkte (verzoekers zoon; N.o.) op dat hij dat weliswaar begreep, maar dat hij S. niet had zien naderen omdat S. te hard had gereden.

Enige tijd later werden wij benaderd door (verzoeker; N.o.). Hij was van mening dat de door ons gemaakte situatieschets de aanrijding volstrekt onjuist weergaf. Hij verlangde daarom van ons dat wij een nieuwe situatieschets zouden maken, waaruit zou blijken dat niet zijn zoon maar de heer S. schuld had aan de aanrijding. Dat hebben wij uiteraard geweigerd.

Ik heb (verzoeker; N.o.) uitgelegd dat de situatieschets niet meer is dan een schets van de vermoedelijke plaats van het ongeval, de rijrichting van de betrokkenen en de verkeerssituatie.

De schets is geen op de millimeter exacte weergave. Het is heel goed mogelijk dat de plaats op de rijbaan waar de auto's elkaar hebben geraakt in feite een meter meer naar links of rechts was dan op de schets staat aangegeven.

Ik heb (verzoeker; N.o.) te kennen gegeven dat wij niet een objectieve schets gaan aanpassen met het oog op civielrechtelijke belangen van een van de betrokkenen.

Overigens heeft collega T. wel een wat meer gedetailleerde, maar nog steeds objectieve, schets gemaakt."

2. Op 10 juli 1999 verklaarde politieambtenaar T., hoofdagent van politie bij het regionale politiekorps Limburg-Noord, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:

"Ik kan mij de situatie waarover u wenst te spreken herinneren.

Met betrekking tot de afhandeling van de aanrijding tussen (verzoekers zoon en de heer S.; N.o.) kan ik in aanvulling op mijn eerdere schriftelijke verklaringen nog het volgende meedelen.

Ik heb bij de afhandeling van de aanrijding ter plaatse alleen met de heer S. gesproken.

(Verzoekers zoon; N.o.) heb ik toen niet gesproken.

Er bestond bij ons, dat wil zeggen bij mijn collega Bu. en mij, geen aanleiding voor ook maar enkele twijfel over de toedracht van het ongeval.

Zodra er ook maar de geringste twijfel bestaat over de toedracht gaan wij standaard ertoe over om de situatie uitvoerig vast te leggen en te onderzoeken. Gezien de aangetroffen situatie en gehoord de beide betrokkenen was er echter geen enkele reden voor twijfel.

Wij hebben dan ook volstaan met het maken van een situatieschets en het noteren en uitwisselen van gegevens. De aanrijding is op de gebruikelijke wijze door ons afgehandeld.

Ik kan mij nog herinneren dat de heer S. heeft verklaard, dat het juist (verzoekers zoon; N.o.) is geweest die het verkeersplein met te hoge snelheid naderde en opreed.

Ik heb later van collega's gehoord dat hij in deze contreien bekend staat als iemand die wel vaker hard rijdt.

Een tijd na het ongeval ben ik schriftelijk benaderd door (verzoeker; N.o.). Hij meende dat de door ons gemaakte situatieschets de aanrijding niet juist weergaf en dat deze daarom moest worden aangepast. Daarop is een briefwisseling ontstaan. Wij hebben natuurlijk niet aan het verzoek van (verzoeker; N.o.) kunnen voldoen. Wij gaan natuurlijk geen informatie verstrekken die niet overeenkomt met onze visie op deze zaak.

U zegt mij dat later wel een gewijzigde schets is gemaakt. Dat zou dan, op basis van onze gegevens, kunnen zijn gedaan door een collega die belast was met de behandeling van de door (verzoeker; N.o.) bij de politie ingediende klacht."

G. Verklaring verzoekers zoon

Op 6 augustus 1999 verklaarde de bij de aanrijding betrokken zoon van verzoeker, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:

"De aan de orde zijnde aanrijding vond een jaar geleden plaats, maar ik herinner mij de aanrijding nog goed.

De afwikkeling door de politie kwam op mij erg onprofessioneel over. We hebben ongeveer drie kwartier moeten wachten voordat de politie verscheen. En dat terwijl het politiebureau tamelijk dicht bij de plaats van de aanrijding ligt. De politie heeft geen foto's gemaakt. Al tien seconden na aankomst droegen de agenten ons op de auto's te verplaatsen. De auto's stonden nog op de rotonde, aan de zijkant en het overige verkeer kon er wel langs.

De politie heeft geen remsporen kunnen opmeten. Er waren namelijk geen remsporen. De tegenpartij heeft in het geheel niet geremd. Ik heb ook niet geremd. Als ik wel had geremd was het allemaal nog veel erger geweest. Als ik daarentegen gas had gegeven, dan had ik mogelijk nog voor de tegenpartij langs kunnen gaan.

Toen ik de rotonde naderde, keek ik goed naar links. Omdat ik geen verkeer van links zag naderen, en je daar niet hoeft te stoppen als er geen ander verkeer is, reed ik zonder te stoppen de rotonde op.

Eenmaal op de rotonde gaf ik weer gas. Toen ik vervolgens, dus al geruime tijd, op de rotonde nog een keer naar links keek, was daar plotseling die andere auto. Die andere automobilist moet erg hard hebben gereden.

Na de botsing kwam de door mij bestuurde auto tot stilstand aan de overzijde van de rotonde, ongeveer twee meter voor de Donderbergweg. De aanrijding was pal voor de Oranjelaan en zeker niet voor de Kerkeveldlaan. Ik zal op bijgaande schets aangeven waar precies op de rotonde de botsing heeft plaatsgevonden (zie achtergrond onder 1.3.; N.o.)

Als de botsing op de door de agenten aangegeven plaats had plaatsgevonden, had mijn auto nooit aan de overzijde van de rotonde tot stilstand kunnen komen.

Als u mij zegt dat een van de agenten heeft gesteld dat inhalen op de rotonde niet mogelijk is, dan klopt dat niet. De buitenrand van de binnenzijde van de rotonde wordt gevormd door een laag stoepje waar je met gemak overheen kunt rijden. Het totale te berijden deel van de rotonde wordt daardoor flink groter. De tegenpartij heeft wel degelijk van dat stoepje gebruik gemaakt in een poging mij in te halen.

De tegenpartij reed in een behoorlijk nieuwe auto. De voorkant van die auto was zwaar beschadigd. De door mij bestuurde auto was zwaar beschadigd aan de linkerzijde. Later bleek de beschadiging zodanig te zijn dat de auto total loss moest worden verklaard. "

H. Verklaring getuige S.

Op 8 november 1999 verklaarde de heer S., de bij de aanrijding met verzoekers zoon betrokken automobilist, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:

"Ik kan mij de situatie waarover u wenst te spreken nog goed herinneren.

Ik bevond mij in de door mij bestuurde Seat al op de rotonde toen (de zoon van verzoeker; N.o.) de rotonde opreed.

Hij reed erg hard. Door de aanrijding was de carrosserie van mijn auto geheel ontzet. Ik moest de auto door het rechterportier verlaten. Mijn auto is naderhand total loss verklaard.

Als je de rotonde als een klok beziet, heeft de aanrijding plaatsgevonden ergens tussen twee en drie uur. De auto van (verzoeker; N.o.) is na de aanrijding aan de overzijde van de rotonde, zeg maar bij negen uur, tot stilstand gekomen.

Mijn verzekeraar heeft mijn schade vergoed.

Ik kom (de zoon van verzoeker; N.o.) wel eens een enkele keer tegen via een gemeenschappelijke kennis. Wij hebben geen enkel probleem met elkaar."

Beoordeling

i. ALGEMEEN

Op dinsdag 4 augustus 1998 is de zoon van verzoeker betrokken geraakt bij een aanrijding op een rotonde te Roermond. De auto van verzoeker, die op dat moment werd bestuurd door zijn zoon, kwam op de rotonde in aanrijding met een andere auto. De auto van verzoeker raakte beschadigd aan de linkerzijde. De andere auto raakte beschadigd aan de voorzijde.

Ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord hebben een registratieformulier ingevuld van de aanrijding. Daarbij hebben zij ook een situatieschets gemaakt.

ii. met betrekking tot de weergave in het registratie-formulier

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren een onjuiste weergave van de feiten hebben gegeven. Met name gaat het verzoeker daarbij om het feit dat de politieambtenaren niet hebben vermeld dat zijn zoon zich al op de rotonde bevond toen de andere automobilist met grote snelheid de rotonde opreed. Volgens verzoekers zoon had hij zich al geruime tijd op de rotonde bevonden toen die andere automobilist had geprobeerd om hem langs de binnenzijde van de rotonde in te halen waarbij hij gebruik had gemaakt van het lage stoepje van de rotonde.

Verder zou op de door de verbalisanten gemaakte situatieschets de plaats waar de twee auto's tegen elkaar waren gebotst verkeerd zijn weergegeven.

2. In de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen heeft het College van procureurs-generaal bepaald in welke gevallen na een aanrijding proces-verbaal moet worden opgemaakt, en in welke gevallen kan worden volstaan met het opmaken van een registratieformulier. Zo moet altijd proces-verbaal worden opgemaakt als uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij in de gegeven situatie de verdachte een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft veroorzaakt. Of van zo'n situatie sprake is, zal de politie op grond van haar ervaring en inzicht in verkeerszaken van geval tot geval moeten beoordelen (zie achtergrond onder 4.).

3. In dit geval hebben de voor de afhandeling van de aanrijding ter plaatse verschenen politieambtenaren Bu. en T. de aangetroffen situatie - op grond van hun ervaring met verkeerszaken - beoordeeld als een overzichtelijke en niet bijzonder ingewikkelde standaardsituatie waarbij het verrichten van een nauwgezet onderzoek van de toedracht en het opmaken van proces-verbaal achterwege konden blijven.

Een van de verbalisanten verklaarde dat als bij hen ook maar de geringste twijfel had bestaan over de toedracht, zij de situatie uitvoerig hadden vastgelegd en hadden onderzocht, maar dat de aangetroffen situatie en de verklaringen van de beide bestuurders daartoe geen aanleiding hadden gegeven. Om die reden was volstaan met het opmaken van een registratieformulier met een schets van de door hen aangetroffen situatie en de vermoedelijke toedracht van de aanrijding.

4. Op het registratieformulier gaven zij onder meer aan dat verzoekers zoon vanaf de Kerkeveldlaan de rotonde rechtdoor wilde oversteken en dat hij aangekomen bij de rotonde geen voorrang had verleend aan de voor hem van links komende auto, bestuurd door S., die zich reeds op de rotonde bevond. Ook vermeldden zij op het formulier dat een bestuurder die de rotonde nadert, door middel van voor de rotonde geplaatste borden (model B7) kenbaar wordt gemaakt dat hij voorrang dient te verlenen, maar dat verzoekers zoon geen gevolg had gegeven aan het desbetreffende verkeersteken dat een gebod inhield.

5.1.1. Vast staat dat verzoekers zoon vanuit de Kerkeveldlaan rechtdoor wilde richting Donderbergweg en dus de rotonde "half" wilde nemen. Ook de andere bestuurder, S., had, rijdend over de Oranjelaan, kennelijk de bedoeling de rotonde "half" te nemen.

De beide bestuurders volgden derhalve een elkaar kruisende rijrichting. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat bestuurder S. verzoekers auto vlak voor hij de rotonde wilde verlaten links heeft willen inhalen. Ook het feit dat verzoekers auto aan de linkerzijde en de auto van de heer S. aan de voorzijde is beschadigd, wijst erop dat geen sprake is geweest van inhalen.

5.1.2. Dat de door verzoekers zoon bestuurde auto zich al geruime tijd op de rotonde zou hebben bevonden toen automobilist S. de rotonde met hoge snelheid opreed, is ook niet aannemelijk. Verzoekers zoon heeft zelf te kennen gegeven dat, toen hij voor hem van links geen verkeer had zien aankomen, hij de rotonde zonder te stoppen was opgereden. Gezien dat gegeven is niet aannemelijk dat verzoekers zoon zich op het moment van de aanrijding al dusdanig lang op de rotonde bevond dat de andere automobilist in diezelfde tijd geheel vanuit het niets een aanzienlijk groter deel van de rotonde had kunnen afleggen.

Geoordeeld wordt dat de bij de afhandeling van de aanrijding betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord in redelijkheid hebben kunnen komen tot de beslissing om te volstaan met het opmaken van een registratieformulier op de wijze als door hen is gedaan.

Dat zij daarbij, en ook in het kader van dit onderzoek, ten onrechte hebben gesteld dat de voorrangsituatie ter plaatse wordt geregeld met behulp van een kort voor het kruispunt geplaatst bord naar model B7 van bijlage 1 van het RVV 1990, waar wordt bedoeld bord B6 (zie achtergrond onder 2.), doet hieraan niet af.

5.2. Gezien de aan de betrokken auto's ontstane schade is het aannemelijk dat op de plaats waar de auto's elkaar hebben geraakt, glas en/of andere onderdelen van de carrosserie zijn achtergebleven.

Hoewel zij zelf verklaarden dat zij niet waren overgegaan tot een uitvoerig sporenonderzoek, is het ondenkbaar dat - ervaren - politieambtenaren bij het op een situatieschets aangeven van de plek waar de aanrijding plaats had, geen aandacht zouden hebben besteed aan op het wegdek achtergebleven aanwijzingen daaromtrent.

De door de verbalisanten gemaakte schets kan weliswaar enigszins afwijken van de werkelijke toedracht maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat die afwijking zodanig is dat geconcludeerd zou moeten worden dat de gemaakte schets onjuist is.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

iIi. met betrekking tot de weigering de weergave in het registratieformulier te wijzigen.

1. Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps Limburg-Noord tot twee maal toe heeft geweigerd de naar zijn mening onjuiste weergave van de aanrijding te wijzigen.

2. Gezien het hiervoor onder II. gegeven oordeel kan met betrekking tot dit klachtonderdeel niet anders worden geoordeeld dan dat het regionale politiekorps niet onjuist heeft gehandeld door te weigeren de door verzoeker gevraagde wijziging aan te brengen in het registratieformulier.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

3. Ten overvloede wordt overwogen dat het regionale politiekorps Limburg-Noord de aanvankelijk gemaakte situatieschets naar aanleiding van verzoekers brief van 23 september 1998 wel heeft gewijzigd, en wel zodanig dat de in eerste instantie ingetekende voertuigen in de latere versie werden weggelaten. Hierdoor kon niet langer de indruk ontstaan dat de auto van de heer S. met het rechtervoorspatbord tegen het linkervoorspatbord van verzoekers auto was gereden. De wijziging hield echter niet een wijziging in zoals die kennelijk door verzoeker werd beoogd.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), is niet gegrond .

Instantie: Regiopolitie Limburg-Noord

Klacht:

Neemt in registratieformulier van verkeersongeval onjuiste weergave van de feiten op; weigert weergave te wijzigen .

Oordeel:

Niet gegrond