2000/057

Rapport

Op 14 mei 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland zijn verzoek om schadevergoeding wegens het verlies van een no-claim-korting naar aanleiding van een aanrijding heeft afgewezen. In dit verband wijst hij erop dat de chef van het betreffende regionale politiekorps zijn klacht over de onjuiste wijze waarop een ambtenaar van dat politiekorps een onderzoek had ingesteld naar de toedracht van de aanrijding, gegrond heeft verklaard.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994 (Wet van 21 april 1994, Stb. 475)

Artikel 7:

"1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten, indien:

a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;

b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.

2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrijtuig."

Artikel 176, derde lid:

Overtreding van de artikelen 7, eerste lid, (…) wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.”

2. Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratieformulier aan het Verbond voor Verzekeraars (voorheen de NVVA: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).

Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient in ieder geval een registratieformulier te worden opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieformulier wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Op het registratieformulier is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.

In de genoemde Richtlijn staat verder onder meer vermeld:

"In geval van een verkeersongeval dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt:

1. Wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij in de gegeven situatie de verdachte een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan.

(...)”

3. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In oktober 1997 deed verzoeker op het politiebureau in Schalkwijk van het regionale politiekorps Kennemerland aangifte tegenover ambtenaar K. van dat politiekorps van een (lichte) aanrijding waarbij de andere bestuurder na de aanrijding was doorgereden (zie achtergrond, onder 1.).

2. In een mutatierapport van 21 oktober 1997, opgemaakt door ambtenaar K. van het regionale politiekorps Kennemerland, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op de A200 thv Halfweg reed BE1 in zijn pa, merk: Ford, type: Mondeo, kleur: grijs en vvk (...) op de meest noordelijke rijbaan van de A200, gaande in westelijke richting, en wel op de zuidelijke rijstrook. Vervolgens reed BE2 met zijn pa, merk: Nissan, type: Sunny 1.7 D, kleur: grijs en vvk: (...) op de noordelijke rijstrook van dezelfde rijbaan en haalde BE1 rechts in. BE1 zag dit niet en wilde op de noordelijke rijstrook gaan rijden. Hierdoor schaafde BE1 tegen BE2 en ontstond een lichte aanrijding. Volgens BE1 is BE2 zomaar door gereden, waarop BE1 het kenteken van BE2 heeft genoteerd. Rapp. heeft direct tel. contact gelegd met BE2, welke toegaf op bovengenoemde lokatie te zijn geweest. BE2 verklaarde dat hij geen aanrijding had bemerkt, doch thuis ontdekte hij dat er een klein deukje in zijn pa zat. Rapp. gelooft BE2 niet geheel, doch gezien de lichte schade zou het mogelijk kunnen zijn dat BE2 niets gemerkt heeft. Rapp. heeft verv. personalia uitgewisseld van BE'n, welke de verz. maatsch. in kennis zullen stellen. Gen zaak. AF."

3. Per brief van 14 juni 1998 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Kennemerland over de wijze waarop politieambtenaar K. zijn aangifte over de aanrijding had afgewikkeld. In deze klachtbrief staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik reed met mijn personenauto op de weg Amsterdam richting Haarlem. Op de eerste van twee bruggen die daar zijn, op de linker weghelft. Na de eerste bocht wilde ik op de rechter rijbaan gaan rijden maar zag dat er een personenauto naast mij reed in een poging om rechts in te halen. De auto hield toen in en raakte mijn rechter achterportier, spatscherm en bumper en reed door. Toen ik daarna naar rechts kon gaan, reed ik even verder op naar een uitvoegstrook en probeerde met mijn licht knipperend de automobilist tot stoppen te vragen. Eerst reed hij iets langzamer, maar tot mijn verbazing gaf hij gas. Ik reed toen achter hem aan en noteerde zijn kenteken.

Op het politiebureau Haarlem post Schalkwijk heb ik mijn voorval bekend gemaakt aan hoofdagent G. Deze heeft het kenteken opgevraagd, behorend aan de heer P., wonende (...) te Haarlem. Er is een politieauto heen gegaan.

De heer G. gaf Agent K. de opdracht van deze zaak rapport op te maken.

Men verzocht mij mijn auto voor het bureau te rijden, zodat agent K. de schade kon opnemen. Verder werden alle formaliteiten opgenomen door deze agent.

Door mijn verzekering is de schade f ± 2.500 opgenomen. Tot mijn verbazing hoorde ik niets meer van politiezijde. Ik heb toen per telefoon een afspraak gemaakt. Tot 3 maal ben ik daar in gesprek geweest met o.a. pol. commandant Heer B., die sprak dat er fouten waren gemaakt die hij niet meer kon terug draaien. Ook werd mij geen kopie van het rapport verstrekt.

Hierbij een aantal punten: 1. Wat is er gebeurd met de man die mij heeft aangereden? 2. Wat heeft men op het politiebureau met mijn aanklacht gedaan? 3. Waarom heeft men de bestuurder met zijn auto niet naar het bureau Schalkwijk laten komen, zodat men had kunnen zien hoe het feit was gebeurd. 4. Een alcoholtest was ook op zijn plaats geweest volgens mij.

En door deze vele fouten ben ik mijn no-claim kwijt. Resulterend f 1.100,= meer premie. Mijn verzekering heeft tevergeefs gevraagd om een politierapport.

Ik hoop dat ik na dit schrijven persoonlijk met Uw commissie een gesprek kan hebben, waar ik alles nog beter kan toelichten."

4. In een brief van 14 juli 1998 van de schadeverzekeraar van verzoeker - Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.- aan verzoeker staat onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van uw schrijven van 6 juli jl. berichten wij u dat wij van verzekerde afdrukken hebben ontvangen van de klacht welke hij ingediend heeft bij de politie Kennemerland. Zij hebben de klacht in behandeling genomen.

Wat onze taak inzake de schade-afhandeling betreft kunnen wij u mededelen dat de tegenpartij ons aansprakelijk had gesteld met de stelling dat onze verzekerde naar rechts zou zijn gereden en hem hierbij had geraakt. Op grond van de lezing van de verzekerde hebben wij uiteraard deze claim afgewezen.

Aangezien de tegenpartij de lezing van verzekerde ten stelligste ontkent kunnen wij, nu er geen getuigen bekend zijn, behoudens een bekentenis van de tegenpartij de schade van verzekerde helaas niet verhalen.

Mocht de klachtenprocedure van verzekerde bij de politie tot deze bekentenis leiden dan worden wij uiteraard graag op de hoogte gehouden. Vooralsnog zit er voor ons helaas niets anders op dan een afwachtende houding in te nemen.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht."

5. In een rapport van 2 oktober 1998, opgemaakt door ambtenaar M. van het regionale politiekorps Kennemerland en gericht aan districtschef R., staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 2 juli 1998 heb ik, rapporteur, in het politiebureau Schalkwijk, een gesprek gevoerd met S. (verzoeker; N.o) en aan hem gevraagd of hij nog aanvullingen had op zijn ingediende klacht.

Hij deelde mede dat hij vond dat agent K. niet voldoende onderzoek had ingesteld naar de ontstane aanrijding. Tevens had hij van zijn verzekeringsmaatschappij vernomen dat door agent K. geen verkeersongevallenstaat was opgemaakt.

Omdat er geen goed onderzoek was ingesteld en er geen verkeersongevallenstaat was opgemaakt was hij teruggevallen in zijn no-claim en moet hij ongeveer fl.1.100,- meer verzekeringspremie betalen. Dit verwijt hij agent K.

Tijdens dit gesprek bleek mij dat S. het niet op prijs stelde om de zaak, onder leiding van rapporteur, te bespreken met agent K.

Naar aanleiding van het voorgaande, heb ik rapporteur, geraadpleegd in het Bedrijfs Processen Systeem van de Regiopolitie Kennemerland, wat er opgemaakt was over de aanrijding.

Onder mutatienummer (...) was genoemde aanrijding vermeld. Door agent K. was van het door hem ingestelde onderzoek alleen een mutatie opgemaakt. Verder was er niets opgemaakt.

Deze mutatie wordt hierbij gevoegd.

Op 14 september 1998, heb ik rapporteur, een gesprek gevoerd met agent K. Nadat ik hem de klacht van S. had laten lezen, verklaarde hij dat hij op 21 oktober 1997 een onderzoek had ingesteld naar genoemde aanrijding. Hij had op die dag de verklaring van S. aangehoord en de schade aan zijn auto bekeken. Dit betrof lichte lakschade. Hierna had hij telefonisch contact opgenomen met de vermoedelijke tegenpartij, genaamd: T.

T. had aan hem toegegeven dat hij op 21 oktober 1997 op de A-200 in Halfweg had gereden en dat hij handgebaren had gemaakt naar de bestuurder van een andere personenauto, die eveneens reed op de A-200, dit over zijn rijgedrag. Dit was vermoedelijk naar S. Hij had echter geen aanrijding gehad, vertelde hij. Thuisgekomen constateerde hij lichte schade aan zijn auto. Hoe deze schade was ontstaan kon hij niet verklaren.

Agent K. heeft vervolgens de personalia van beide betrokkenen opgenomen en aan hen uitgewisseld. Beiden zouden hun verzekeringsmaatschappijen in kennis stellen. Daarna heeft agent K. nog 2 maal telefonisch contact gehad met S. en hem uitgelegd dat door hem geen verkeersongevallenstaat werd opgemaakt, omdat het niet te bewijzen viel dat er een aanrijding had plaatsgevonden op de A-200 te Halfweg tussen beide partijen.

Daarna heeft agent K. zelf besloten, zonder enig overleg, om van de gemelde aanrijding geen verkeersongevallenstaat op te maken en een nader onderzoek in te stellen.

Hij had alleen maar een mutatie opgemaakt en geen verkeersongevallenstaat omdat beide partijen het onderling zouden regelen. Agent K. had er geen behoefte aan om een gesprek te hebben met klager S.

Terugkomend op de 4 punten die klager vermeld in zijn brief, het volgende:

1. De tegenpartij van de aanrijding op de A-200 te Halfweg, genaamd T., is telefonisch gehoord door agent K.;

2. Door agent K. zijn de gegevens van S. en T. uitgewisseld en is door hem aan hen geadviseerd een schadeformulier in te vullen en deze door te sturen naar de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen;

3. Agent K. heeft T. niet met zijn auto naar het politiebureau laten komen, omdat het onduidelijk voor hem was of er wel een aanrijding had plaatsgevonden en wie er eventueel schuldig was aan de aanrijding;

4. Agent K. heeft geen onderzoek ingesteld naar alcoholgebruik van T., omdat daar geen aanwijzingen voor waren.

Conclusie rapporteur:

Agent K. heeft niet op de juiste wijze een onderzoek ingesteld naar de toedracht van de aanrijding. Er had op de plaats van de aanrijding een onderzoek moeten worden ingesteld naar eventuele sporen en getuigen. Er had een onderzoek moeten worden ingesteld naar de schade aan de auto van betrokkene T. Hij heeft verzuimd een aangifte op te nemen terzake verlaten plaats ongeval, schriftelijk een verklaring op te nemen van T. en het opmaken van een verkeersongevallenstaat.

Tevens is door agent K. zelfstandig besloten om de zaak zo te laten en heeft hij verzuimd hierover overleg te plegen met zijn direkte chef.

Naar aanleiding van het voorgaande ben ik, rapporteur, van mening dat de klacht van S. gegrond is.

Het is niet meer mogelijk om alsnog een verkeersongevallenstaat op te maken van de aanrijding, omdat verkeersongevallenstaten, van aanrijdingen, gepleegd in 1997, na 1 februari 1998, niet meer in behandeling worden genomen bij de Nederlandse Vereniging van Assuradeuren.

In verband met de vakantieperiode is deze klacht niet eerder behandeld kunnen worden. Klager S. is daar tijdig over ingelicht en had begrip voor de situatie.

Agent K. is over de afhandeling van deze aanrijding, door rapporteur onderhouden en aan hem is medegedeeld dat hij in het vervolg bij aanrijdingen die hij in behandeling heeft, een goed onderzoek instelt en zijn bevindingen vastlegt bij een verkeersongevallenstaat.

Tevens is hem medegedeeld dat hij over de afhandeling van aanrijdingen overleg pleegt met zijn direkte chef."

6. Per brief van 26 oktober 1998 deelde chef V. van het regionale politiekorps Kennemerland als zijn beslissing op de klacht van verzoeker onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief inzake de afhandeling van een aanrijding door politiemedewerkers van mijn korps, is door de heer M., uitvoerend teamchef van het basisteam Schalkwijk een onderzoek ingesteld.

Uit de rapportage dit onderzoek is mij het volgende gebleken.

Op 2 juli jl. heeft de heer M. een gesprek met u gevoerd op het politiebureau in Schalkwijk om uw klacht nader toe te lichten. Door de vakantieperiode van de klachtbehandelaar is het onderzoek van uw klacht uitgesteld naar september '98; ik heb begrepen dat de heer M. u hierover tijdig heeft ingelicht en dat u heeft aangegeven begrip te hebben voor deze situatie.

Op 14 september heeft de heer M. een gesprek gevoerd met agent K. De agent verklaarde dat hij op 21-10-1997 een onderzoek had ingesteld naar de genoemde aanrijding waarbij door hem de volgende handelingen zijn verricht, t.w,

- hij heeft uw verklaring aangehoord en de schade aan uw auto bekeken;

- de schade betrof lichte lakschade;

- hij heeft telefonisch contact opgenomen met de andere betrokken partij: de heer T.

De heer T. heeft toegegeven dat hij op 21 oktober 1997 op de A-200 te Halfweg heeft gereden met zijn auto, maar vermeldde dat hij geen aanrijding had gehad. De heer T. vermeldde wel dat hij handgebaren had gemaakt naar de bestuurder van een andere personenauto vanwege zijn rijgedrag, vermoedelijk bent u dit geweest. Thuisgekomen constateerde de heer T. wel lichte schade aan zijn auto. Hoe deze schade was ontstaan, kon hij niet verklaren.

Agent K. heeft vervolgens de personalia van u beiden opgenomen en aan elkaar uitgewisseld. Hij heeft zowel u als de heer T. geadviseerd een schadeformulier in te vullen en dit aan de desbetreffende verzekeringsmaatschappijen te zenden.

Hierna heeft agent K. nog tweemaal telefonisch contact met u gevoerd en u uitgelegd dat door hem geen verkeersongevallenstaat werd opgemaakt omdat het volgens hem niet te bewijzen viel dat daadwerkelijk een aanrijding had plaatsgevonden op de A-200 te Halfweg, tussen beide partijen. Hij was van mening dat beide partijen deze zaak onderling zouden regelen.

Met u ben ik van mening dat de betrokken politie-agent niet op de juiste wijze een onderzoek heeft ingesteld naar de toedracht van de aanrijding.

Helaas is het nu niet meer mogelijk om alsnog een verkeersongevallenstaat op te maken van de aanrijding, omdat verkeersongevallenstaten van aanrijdingen, gepleegd in 1997, na 1 februari 1998 niet meer in behandeling worden genomen bij de Nederlandse Vereniging van Assuradeuren.

Ik ben dan ook van mening dat uw klacht gegrond is en ik betreur de handelwijze van betrokken medewerker. De betrokken medewerker is hierover ernstig onderhouden.

Vertrouwend u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd en de klacht door u als afgedaan kan worden beschouwd."

7. Per brief van 25 maart 1999 stelde verzoeker de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland aansprakelijk voor een bedrag van f 1300,-. In zijn brief staat hierover het volgende vermeld:

"Op 16 oktober 1997 heb ik aangifte gedaan van een aanrijding, waarbij de andere partij was doorgereden. De agent die de zaak heeft behandeld, heeft verzuimd van e.e.a. proces verbaal op te maken, met als gevolg dat mijn verzekeringsmaatschappij niet tot uitbetaling over kon, c.q. wilde gaan. Mijn verzekering stelde een schikking voor dat ik ƒ 1000,- zijnde de helft van de schade, voor eigen rekening zou nemen, zodat ik mijn no-claim korting van 75% niet kwijt zou raken.

Met kilometer- telefoon en portokosten a ƒ 300,- is mijn schade dus inmiddels tot ƒ 1300,- opgelopen.

De korpschef politieregio Kennemerland heeft mij op 26 oktober 1998 schriftelijk bericht dat mijn klacht over het politie optreden gegrond was.

Op advies van de nationale ombudsman verzoek ik vriendelijk doch dringend om het bedrag van ƒ 1300,- over te maken op mijn giro rekening nr. (...). Een en ander binnen de wettelijk gestelde termijn vanaf 25 maart 1999."

8. In een brief van 23 april 1999 van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de regiopolitie Kennemerland aan verzoeker staat onder meer het volgende vermeld:

"Als aansprakelijkheidsverzekeraar van de regiopolitie Kennemerland, werden wij geconfronteerd met uw aansprakelijkstelling.

U stelt de regiopolitie aansprakelijk voor het verlies van no-claim-korting, welke het gevolg zou zijn van het niet opmaken van een politierapport door de regiopolitie Kennemerland. Derhalve zou de mogelijkheid om de schade te verhalen bij benadeelde, zijn weggevallen.

Naast het indienen van een claim, heeft u tevens een klacht ingediend bij de regiopolitie. De klacht werd gegrond verklaard. Ondanks dat hiermee wordt erkend dat de politie niet juist heeft gehandeld, komt hiermee niet automatisch de aansprakelijkheid van de regiopolitie vast te staan.

Voor het aannemen van aansprakelijkheid, dient u een viertal elementen te bewijzen. Een daarvan bestaat uit het aantonen van een verband tussen de geleden schade (no-claim-verlies) en het niet opmaken van het rapport.

Allereerst beschikken wij niet over stukken van de verzekeraar van de heer T. waaruit blijkt dat zij wel tot uitkering waren overgegaan indien een rapport door de politie was opgemaakt. Een politierapport geldt veelal als begin van bewijs. Zelfs indien een rapport was opgemaakt, had benadeelde wellicht ontkent dat de schade door hem was toegebracht en was de schade door de verzekeraar niet vergoed.

Ook de door u gevorderde schade, werd door u niet aangetoond middels wettig en overtuigend bewijsmateriaal.

Bovenstaande in aanmerking nemende, zien wij geen enkele aanleiding om aansprakelijkheid aan te nemen aan de zijde van de regiopolitie Kennemerland. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht."

9. In een brief van 23 april 1999 van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de regiopolitie Kennemerland aan het regionale politiekorps Kennemerland staat onder meer het volgende vermeld:

"Bijgaand zenden wij u een kopie van de brief die wij verzonden aan benadeelde. Vooralsnog werd door benadeelde niet aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen het niet opmaken van het rapport en de ontstane schade. Indien een rapportage was opgemaakt door de agent dan had benadeelde waarschijnlijk ook ontkent dat hij de schade had veroorzaakt.

Derhalve hebben wij vooralsnog de aansprakelijkheid afgewezen. Op grond van de bij ons in bezit zijnde stukken, zijn wij echter van mening dat als benadeelde op de zaak terugkomt, wij hem toch tegemoet willen komen in de door hem geleden schade. Wij zijn van mening dat het billijk is om hem de helft van de door hem geleden schade (no-claim-verlies) zonder erkenning van aansprakelijkheid en tegen finale kwijting. Gaarne vernemen wij van u of kunt instemmen met dit voorstel."

10. In een brief van 3 mei 1999 van de korpsbeheerder aan de aansprakelijkheidsverzekeraar van de regiopolitie Kennemerland staat onder meer het volgende vermeld:

"In antwoord op uw brief van 23 april j.l. met bovenvermeld kenmerk bericht ik u dat ik - voor zover de benadeelde op de zaak terugkomt - instem met uw voorstel om zonder erkenning van aansprakelijkheid en tegen finale kwijting de helft van het no-claim-verlies aan betrokkene te vergoeden."

11. Op 14 mei 1999 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat hiervoor samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder regionale politiekorps kennemerland

De korpsbeheerder deelde als zijn standpunt op de klacht van verzoeker onder meer het volgende mee:

"De klacht van de heer S. betreft - samengevat - een afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding (inhoudende dat hij een eigen bijdrage van f 1000,- moet betalen, ter voorkoming van verlies van een no-claimkorting en klachtbehandelingskosten heeft à f 300,-) na een aanrijding. De heer S. baseert zijn klacht op het feit dat de korpschef een eerdere klacht van de heer S. over de onjuiste wijze waarop een politieambtenaar mijn korps een onderzoek had ingesteld naar de toedracht van de aanrijding, gegrond heeft verklaard.

Voor beoordeling van de klacht is het volgende van belang.

(...)

In overleg met de verzekeraar is geconcludeerd, dat naar aanleiding van een gegrond verklaarde klacht betreffende het handelen van een politieambtenaar niet automatisch de aansprakelijkheid voor (vervolg)schade in juridische zin vast staat.

Voor het aannemen van aansprakelijkheid dient onder meer een causaal verband te zijn aangetoond (of voldoende aannemelijk te zijn) tussen de geleden schade (in dit geval de eigen bijdrage ter voorkoming van verlies van de no-claimkorting) en het beklaagde handelen (in dit geval het niet opmaken van de aanrijdingenregistratieset) van de politieambtenaar.

In het geval van de heer S. is het vereiste causale verband niet aan te tonen of voldoende aannemelijk. Van doorslaggevend belang daarvoor is, dat de klacht van de heer S. is terug te voeren op een situatie (aanrijding) waarvan de feitelijke toedracht niet of niet meer is vast te stellen, mede omdat er geen getuigen bekend zijn. Zelfs indien de politie een registratieset had opgemaakt, had de mogelijkheid bestaan dat de wederpartij ook zou hebben ontkend dat de schade door hem was toegebracht. En dan was de schade eveneens niet door een verzekeraar vergoed. Zowel de verzekeringsmaatschappij (…) als de korpschef zien derhalve geen aanleiding om in deze aansprakelijkheid in juridische zin aan te nemen. Ik deel deze opvatting.

De verzekeringsmaatschappij heeft echter uit oogpunt van billijkheid gemeend om de heer S. tegemoet te komen in de door hem geleden schade en is bereid om de helft van deze schade te vergoeden, zonder erkenning van aansprakelijkheid en tegen finale kwijting. Ik kan mij in dit aanbod van de verzekeringsmaatschappij vinden. Mij is echter meegedeeld, dat de heer S. niet akkoord gaat met dit aanbod van de verzekeraar.

Gelet op het vorenstaande ben ik echter niet bereid in te stemmen met een schadevergoeding aan de heer S., zoals verzocht bij brief van 25 maart 1999. Ik acht zijn klacht niet gegrond.

(...)

Tenslotte bied ik u mijn verontschuldigingen aan voor de ernstige vertraging die de afhandeling van deze klacht heeft ondervonden. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."

Beoordeling

1. In oktober 1997 deed verzoeker op het politiebureau Schalkwijk van het regionale politiekorps Kennemerland tegenover ambtenaar K. van dat politiekorps aangifte van een (lichte) aanrijding waarbij de andere partij na de aanrijding was doorgereden (zie achtergrond, onder 1.). Enkele maanden later diende verzoeker een klacht in bij dit politiekorps over de wijze waarop politieambtenaar K. een onderzoek had ingesteld naar de toedracht van de aanrijding. De chef van het regionale politiekorps Kennemerland verklaarde deze klacht gegrond. Daarop diende verzoeker een schadeclaim in bij de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland wegens het verlies van no-claim-korting naar aanleiding van de aanrijding.

Verzoeker klaagt erover dat de korpsbeheerder dit verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. In dit verband wijst hij erop dat de korpschef zijn klacht over de afhandeling van zijn melding gegrond heeft verklaard.

2. In zijn afwijzingsbeslissing heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van de regiopolitie Kennemerland namens de korpsbeheerder aan verzoeker onder meer meegedeeld dat met de erkenning van het feit dat de politie bij de afhandeling van verzoekers melding niet juist had gehandeld, niet automatisch de aansprakelijkheid van de politie komt vast te staan. Voor het aannemen van de aansprakelijkheid, dient verzoeker vier elementen te bewijzen, waarvan één betreft het aantonen van een verband tussen de geleden schade (no-claim-verlies) en het niet opmaken van een rapport door de politie, aldus de korpsbeheerder. Een politierapport geldt veelal als begin van bewijs. Zelfs indien een rapport was opgemaakt, had de andere partij wellicht ontkend dat de schade door hem was toegebracht en was de schade door de verzekeraar niet vergoed, aldus de aansprakelijkheidsverzekeraar.

3. In zijn reactie op de klacht heeft de korpsbeheerder meegedeeld dat het hiervoor onder 2. genoemde causaal verband niet door verzoeker is aan te tonen of onvoldoende aannemelijk is te achten. Daarbij is van doorslaggevend belang dat de feitelijke toedracht van de aanrijding niet meer is vast te stellen, mede omdat er geen getuigen bekend zijn. Ook indien de politie een registratieset (zie achtergrond, onder 2.) had opgemaakt, had de mogelijkheid bestaan dat de wederpartij zou hebben ontkend dat de schade door hem was toegebracht. Niettemin heeft de korpsbeheerder, uit billijkheidsoverwegingen, verzoeker voorgesteld de helft van diens schade te vergoeden.

4. De Nationale ombudsman kan zich met de inhoud van de reactie van de korpsbeheerder verenigen. Gezien de argumenten die de korpsbeheerder daarin noemt, en voorts uitgaande van de terughoudende benadering die de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken volgt (zie achtergrond, onder 3.), wordt geconcludeerd dat verzoekers schadeclaim niet zo evident juist is dat de korpsbeheerder niet in redelijkheid had kunnen besluiten om het verzoek om vergoeding van de gehele schade af te wijzen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), is niet gegrond.

Instantie: Beheerder regiopolitie Kennemerland

Klacht:

Wijst verzoek om schadevergoeding wegens verlies no-claim-korting door aanrijding af.

Oordeel:

Niet gegrond