Op 8 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Middelburg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zeeland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Zeeland op 9 september 1998 (naar tijdens het onderzoek bleek 10 september 1998) tegen zijn minderjarige zoon is opgetreden in het kader van een technische controle van diens bromfiets. Verzoeker klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaar zijn zoon een klap en/of duw heeft gegeven waardoor deze pijn en/of letsel heeft ondervonden.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Twee betrokken ambtenaren werden telefonisch gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar G. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker, betrokken ambtenaar Ho. en getuige Ga. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 10 september 1998 reed verzoekers zoon, D.H., als bestuurder van een bromfiets over de Oosterscheldestraat te Middelburg. Op verzoek van de politieambtenaren G. en Ho. van het regionale politiekorps Zeeland bracht verzoekers zoon zijn bromfiets tot stilstand. Vervolgens begaven verzoekers zoon en de politieambtenaren zich naar het politiebureau voor een technische controle van de bromfiets.
2. In het mutatierapport van 10 september 1998, opgemaakt op 11 september 1998 door de politieambtenaren G. en Ho. naar aanleiding van de controle van de bromfiets, staat het volgende vermeld:
"...Zagen wij dat Ve (verzoekers zoon; N.o.) als bestuurder van een bromfiets zijnde een MALAGUTI reed over de Oosterscheldestraat. Ter kontrole bestuurder aan de kant gezet. Verklaarde dat zijn bromfiets niet opgevoerd was en dat hij 50 km/u reed. Dit deed echter iedere brommer die van de fabriek af kwam. Hij was er zeker van dat hij niet opgevoerd was. Hem verteld dat wij hem voor de zekerheid even op de rollentestbank wilden kontroleren. Hij vroeg of wij wel gerechtigd waren dit te doen, temeer omdat hij het maar vreemd vond. Hij verklaarde toch dat zijn bromfiets niet was opgevoerd.
Hem toch naar bureau laten rijden, hij had er duidelijk geen zin in. Hij speelde veel met zijn gas en reed niet harder dan 30 à 40 km/u.
Aan het bureau wilde hij eerst niet op de rollentestbank omdat hij dacht dat zijn brommer er niet op paste. Hem verzocht dit toen zelf te doen. hij vertelde halverwege dat het niet ging. Uiteindelijk lukte het natuurlijk toch en ging hij zelf op de brommer zitten. Hierbij saboteerde hij het gas zodanig dat de bromfiets niet op toeren kwam, ook niet toen ik, G. zei dat hij het gas open moest draaien. Hierop gaf ik hem een veeg over zijn helm en draaide ik zelf het gas vol open. Hierbij kwam de brommer tot 1.7 kw. wat overeenkomt met netto 71.95 per uur. Hem mini a 240,- meegegeven. Was erg geïrriteerd en vroeg mijn naam. Hem mijn pers. nummer gegeven. Dit had hij nodig zei hij. Hem veel plezier gewenst..."
3. Op 14 september 1998 maakten de politieambtenaren G. en Ho. een proces-verbaal van bevindingen op over hun contact met verzoekers zoon op 10 september 1998. In dit proces-verbaal, met nummer PL1940/98-417835, staat onder meer het volgende vermeld:
"Op donderdag 10 september 1998 omstreeks 12.20 reden wij verbalisanten over de Oosterscheldestraat te Middelburg. Wij zagen dat daar een persoon als bestuurder van een bromfiets reed.
Ter kontrole op de juiste naleving van de regels gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1990 gaven wij de bestuurder van de bromfiets een teken tot stoppen waaraan door hem werd voldaan.
Bij een oppervlakkig ingesteld onderzoek aan deze bromfiets vermoedden wij dat deze opgevoerd was. Wij zagen namelijk dat deze bromfiets was voorzien van een uitlaatsysteem welke kennelijk niet origineel was. De bromfiets betrof een Malaguti, (...).
De bestuurder van de bromfiets gaf echter te kennen dat deze bromfiets niet opgevoerd was en "gewoon" 50 kilometer per uur reed. Wij verbalisanten vertelden dat dit ook al niet de originele snelheid was omdat deze maximaal op 40 kilometer per uur gesteld is.
De bestuurder vertelde echter dat het normaal was dat een bromfiets tegenwoordig 50 kilometer per uur rijdt. De bestuurder was er erg van overtuigd dat de bromfiets welke hij bestuurder niet opgevoerd was. Wij gelasten de bestuurder hierop zijn bromfiets over te brengen naar een plaats van onderzoek, zijnde het bureau van politie te Middelburg, teneinde middels gebruik van de rollentestbank vast te stellen of deze bromfiets voldeed aan de wettelijke eisen ten aanzien van het vermogen en de technisch haalbare maximum snelheid. De bestuurder verklaarde het vreemd te vinden dat wij dit zomaar konden en vroeg of wij wel bevoegd waren deze handeling uit te voeren.
Wij gaven de bestuurder te kennen redelijk van onze bevoegdheden op de hoogte te zijn en vroegen de bestuurder waarom hij zich zo negatief opstelde temeer omdat hij zo overtuigd was van het feit dat zijn bromfiets toch origineel zou zijn.
Hierop stapte de bestuurder op zijn bromfiets en reed hij demonstratief met zijn gashendel spelend in de richting van het bureau van politie te Middelburg. Aan het bureau van politie te Middelburg aangekomen wezen wij de bestuurder op de rollentestbank. Wij verzochten de bestuurder behulpzaam te zijn bij het verrichten van het technisch onderzoek, en vroegen hem daarbij zijn bromfiets op de rollentestbank te plaatsen. De bestuurder gaf echter te kennen dat volgens hem zijn bromfiets niet op de rollentestbank paste. Ik verbalisant G. vertelde hem echter dat iedere bromfiets op deze bank gekontroleerd kon worden en verzocht hem nogmaals de bromfiets goed op de bank te zetten. Na enige aarzeling zette de bestuurder de bromfiets uiteindelijk op de rollentestbank.
Ik G. verzocht de bestuurder plaats te nemen op de bromfiets en deze te starten, en volgas te geven.
Ik G. zag en hoorde dat de bestuurder niet volgas gaf met de bromfiets zodat niet zijn maximaal haalbare toerental bereikt werd. Ik vroeg de bestuurder nogmaals het gas vol open te draaien. De bestuurder deed dit wederom niet. Ik G. tikte hierop tegen de helm van de bestuurder en maande hem nu volgas te geven. Ik pakte hierop de hand waarmee de bestuurder de gashandel vast had en draaide deze maximaal open. Hierop wam de bromfiets wel goed op zijn hoogst bereikbare toerental.
Wij verbalisanten zagen toen dat de bromfiets een vermogen op het achterwiel af gaf van 1.7 kilowatt. Dit komt overeen met een gecorrigeerde waarde van technisch haalbare constructie snelheid van netto 71,95 kilometer per uur.
Wij verbalisanten boden hierop de bestuurder een transanktie aan van F 240,- vastgesteld voor deze waarde overschrijding.
De bestuurder gaf op te zijn: D.H. (...)
De meting werd verricht op een rollentestbank welke laatstelijk door het Nederlands Meet Instituut was geijkt in april 1998. Hierbij werd de normaal gebruikelijke procedure gevolgd, waarbij naar onze mening geen beschadigingen aan de bromfiets zijn toegebracht. De bromfiets is door de bestuurder/verdachte zelf op zeer voorzichtige wijze op de rollentestbank geplaatst alsmede er af gezet.
Nadat de bekeuring was uitgeschreven vroeg de verdachte nog aan mij, G., hoe mijn naam was. Ik gaf hem hierop mijn verbalisantennummer (...).
De verdachte vertelde dat hij altijd de naam van een politieagent vroeg en noteerde dit nummer in zijn agenda. De verdachte kon na de meting zijn weg vervolgen. Hierbij werd hij vergezeld van kennelijk een bekende van hem welke door ons verzocht werd buiten het politieterrein te wachten.
Naar onze mening was de verdachte zichtbaar geërgerd door het feit dat hij op straat zo vol overtuiging had beweerd dat zijn bromfiets niet was opgevoerd en dat nu door deze meting het tegendeel vastgesteld was."
4. Bij brief van 6 oktober 1998 wendde mr. He., advocaat te Middelburg, zich tot politieambtenaar K., klachtenbemiddelaar van het district Walcheren van het regionale politiekorps Zeeland. In deze brief staat het volgende vermeld:
"…Tot mij wendde zich D.H., wonende te Middelburg, in verband met een schadekwestie.
Op woensdag 9 september (bedoeld wordt 10 september; N.o.), rond het middaguur, reed cliënt op zijn bromfiets stapvoets vanaf het Delta College te Middelburg richting huis. In de omgeving van de school is cliënt door twee politie-ambtenaren staande gehouden. Cliënt is vervolgens verzocht zich met zijn bromfiets naar het politiebureau te Middelburg te begeven, teneinde de bromfiets aan een snelheidstest te laten onderwerpen.
Aangekomen op het terrein, gelegen achter het politiebureau, diende cliënt zijn bromfiets op een rollenbank te plaatsen. Gelet op de maat (breedte) van de bromfiets kon dit niet geschieden zonder (lak)schade aan de bromfiets toe te brengen, cliënt bemerkte dit tijdig en attendeerde de politie-agent in kwestie hierop. Dit viel bij de agent kennelijk niet in goede aarde. De brommer diende toch op de rollenbank te worden geplaatst met schade aan de bromfiets tot gevolg, welke schade ƒ 250,-- bedraagt.
De daarop volgende snelheidstest verliep kennelijk ook niet naar de zin van de agent. De agent deelde een klap uit op het hoofd van cliënt die op dat moment een helm droeg. Een en ander ging gepaard met sterk verbaal geweld. Dit alles is door een vriend van cliënt vanaf de ingang van het terrein gadegeslagen.
Cliënt heeft zich ten gevolge van de klap onder doktersbehandeling dienen te stellen met nek- en hoofdpijnklachten, en heeft op vrijdag van school dienen te verzuimen. Daarnaast is cliënt, 17 jaar, van het voorgevallene, met name het verbale geweld, hevig geschrokken.
De vader van cliënt heeft over het voorval reeds contact met u gehad en aangegeven dat in ieder geval de schade die uit het voorval is voortgevloeid dient te werden vergoed. Een en ander heeft uiteindelijk geen resultaat opgeleverd. Wel heeft u medegedeeld dat de agent in kwestie, de heer G. betreft, en heeft u erkend dat er een duw was uitgedeeld.
Cliënt kan zich met de gehele gang van zaken niet verenigen en wenst nadere stappen te ondernemen tegen het optreden. van de heer G., en wenst de politie aansprakelijk te stellen voor de door hem geleden schade. Een en ander is onder andere ingegeven door de wijze waarop de grieven van cliënt tegen het politieoptreden zijn behandeld.
Gelet op de omvang van de schade, de schade aan de brommer alsmede de dokterskosten, lijkt een minnelijke regeling van deze kwestie in de rede te liggen. Met name een positief gesprek over het voorval, tussen u en cliënt, en wellicht de heer G., zou mijns inziens de afwikkeling van deze zaak ten goede komen en een hoop ergernis en onbegrip weg kunnen nemen.
Gaarne verneem ik op korte termijn uw reactie op het vorenstaande en uw eventuele voorstellen om tot een oplossing van deze kwestie te geraken, en eventuele procedures te vermijden…"
5. Politieambtenaar K. reageerde hierop, bij brief van 14 december 1998, onder meer als volgt:
"Bij schrijven van 06 oktober 1998 heeft U namens uw cliënt, dhr. H. een klacht ingediend omtrent het optreden van een politie-ambtenaar van het politiedistrict Walcheren. Door de districtschef van het politiedistrict Walcheren is aan mij als klachtenbemiddelaar verzocht een onderzoek in te stellen naar hetgeen u in uw brief verwoordt. Vanwege een ziekteperiode mijnerzijds is de behandeling van uw schrijven vertraagd. Daarvoor bied ik U mijn verontschuldiging aan.
Op 11 september j.l. heb ik telefonisch gesproken met de vader van uw cliënt en heb hem met de verklaring van de betrokken politie-ambtenaar, de heer G., geconfronteerd. Tijdens dat gesprek gaf de heer H. mij te kennen dat de enige manier om de zaak op te lossen was het seponeren van de uitgeschreven bekeuring en het vergoeden van de beweerde schade aan de bewuste bromfiets.
Aan beide verlangens heb ik niet kunnen voldoen omdat ik ten eerste niet de competentie c.q. bevoegdheid heb een bekeuring, uitgeschreven door een opsporingsambtenaar te seponeren en ten tweede niet in de procedure van een aansprakelijkheidstelling mag treden daar dit een gescheiden traject is t.o.v. een klachtenprocedure.
Verder leek mij het voorstel om beide punten als ruilmiddel in te zetten tegen een mogelijk aan te spannen klachtenprocedure in deze niet gepast."
6.1. Op 22 december 1998 deed verzoeker aangifte van mishandeling van zijn zoon door politieambtenaar G., gepleegd op 10 september 1998. In het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1940/98-417835 staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik doe, namens mijn minderjarige zoon D.H. (...), aangifte van eenvoudige mishandeling gepleegd op 09 september 1998 (bedoeld wordt 10 september 1998; N.o.) achter het politiebureau te Middelburg.
Het geweld dat op mijn zoon werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en of letsel.
Ik verklaar u daarover het navolgende:
De aangifte werd door mij op schrift gesteld (zie hierna, onder A.6.2.; N.o.). Deze aangifte zal ik u overhandigen. Ik wens dat er een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld tegen de politieman die mijn zoon mishandelde."
6.2. In de schriftelijke aangifte, waarvan verzoeker melding maakte in het proces-verbaal van aangifte (zie hiervóór, onder A.6.1.), staat onder meer het volgende vermeld:
"Verhaal van D.H.
Op woensdag 9 september (bedoeld wordt 10 september 1998; N.o.) ging ik (op bromfiets) met een klasgenoot (op fiets) omstreeks 12.00 uur naar huis. Vlak bij school ging ons een politieauto voorbij. Zij stelden zich vervolgens op in een zijstraat, om ons even later weer in te halen. Wij werden tot stoppen gemaand.
Een agent zei tegen mij zo mag ik je papieren even zien? Ik antwoordde, waarom houdt u mij dan aan, ik heb toch niets gedaan. Het antwoord van de agent was, nee we houden je niet aan, we laten je alleen maar even stoppen. Vervolgens werd mij verteld, dat ik naar het bureau in Middelburg moest rijden, alwaar mijn brommer op snelheid getest zou worden. Ik vroeg of ik mijn papieren terug kon krijgen. Antwoord van de agent, nee die krijg je niet. Samen met mijn klasgenoot ben ik naar het bureau Middelburg gegaan. Op het binnenterrein moest mijn brommer op de rollerbank. Mijn klasgenoot werd met forse stem van dit terrein verwijderd, jij heb hier niets te zoeken, ga weg!
Van een agent, met kalend hoofd en een ringetje in zijn oor moest ik op de rollerbank Gelet op de onwennigheid (ik had het idee, dat ik zo gelanceerd kon wolden) was mijn wijze van handelen kennelijk niet naar de zin van de agent.
Gepaard met veel verbaal geweld, gaf de geringde agent mij een slag op mijn helm. Hij greep vervolgens de gashandel. Dit had tot gevolg dat mijn brommer om dreigde te vallen en werd tegengehouden door de rollerbank. Ik was, achteraf gezien, niet meer goed in staat om voldoende alert te reageren. Vervolgens werd door de geringde agent mijn snelheid (?) bepaald. Mijn brommer is door deze handelingen beschadigd. (Kosten ƒ 250,00)
Gelet op het handelen van de agent vroeg ik naar zijn naam. Hij antwoordde schreeuwend, die krijg je niet ik heb een nummer en dat noemde hij ook (...) en de rest gaat je geen bal aan. Door de klap van de agent heb ik hoofd- en nekpijn gekregen, dusdanig dat ik mijn huisarts bezocht heb. De volgende dag heb ik daardoor van school moeten verzuimen.
Verhaal vader D.H.
Het verhaal gehoord hebbende, heb ik mij (en D.H.) vervoegd bij dhr. I. (de chef van het district Walcheren; N.o.). Ik heb mij beklaagd over de wijze van handelen en voorgesteld de zaak in der minne te regelen. Dhr. I. deelde mij mede, dat hij e.e.a. zou natrekken (woord en wederwoord). De volgende dag werd ik gebeld door de heer K. (de klachtenbemiddelaar van het district Walcheren; N.o.) met de mededeling, dat hij het verhaal nu van de andere kant gehoord had en dat het geheel anders was. Wel bevestigde de heer K. dat de agent D.H. een duw tegen zijn helm had gegeven. Ik heb hem gevraagd of dat zijn neutrale oordeel was. Zijn antwoord was, ja.
Ik heb nog gevraagd naar de naam van de agent. Zeer vlot kreeg ik die, de heer G.
Ik heb getracht de heer I. telefonisch te bereiken om dit bevestigd te krijgen, dat bleek niet meer mogelijk te zijn. Vervolgens heb ik meegedeeld, dat ik de zaak uit handen zou geven."
7. De klachtenbemiddelaar van het district Walcheren, K., rapporteerde op 3 februari 1999 het volgende over deze zaak aan de chef van district Walcheren:
"...Naar aanleiding van het schrijven d.d. 6 oktober 1998 van mr. He. (zie hiervóór, onder A.4.; N.o.), namens zijn cliënt D.H., wonende (...), rapporteer ik U het volgende.
De heer He. schrijft namens zijn cliënt het volgende. Zijn cliënt werd op woensdag 9 september rond het middaguur staande gehouden door 2 politieambtenaren, die hem vervolgens verzochten zich met zijn bromfiets te begeven naar het politiebureau te Middelburg, teneinde de bromfiets aan een snelheidstest te laten onderwerpen. Aldaar aangekomen diende zijn cliënt zijn bromfiets op een rollenbank te plaatsen. Omdat dit volgens zijn cliënt, wegens de breedte van de bromfiets niet kon zonder lakschade aan de bromfiets toe te brengen, diende de bromfiets, nadat de politieagent hierop attent was gemaakt, toch op de rollenbank te worden geplaatst, hetgeen volgens hem een lakschade van ƒ 250,00 tot gevolg had.
De daaropvolgende snelheidstest verliep kennelijk niet naar de zin van bedoelde politie-agent, die zijn cliënt vervolgens een klap op het hoofd uitdeelde, die op dat moment een helm droeg. Eén en ander ging gepaard met sterk verbaal geweld. Dit alles werd door een vriend van zijn cliënt vanaf de ingang van het terrein gadegeslagen.
Tengevolge van de klap heeft zijn cliënt zich onder doktersbehandeling dienen te stellen met nek- en hoofdpijnklachten en heeft hij op vrijdag van school dienen te verzuimen.
Met name van het verbale geweld was hij hevig geschrokken.
Voor een volledig relaas van bevindingen verwijs ik naar het hierbij als bijlage gevoegde schrijven van de heer mr. He.
De daarin genoemde dag en datum van het voorval zijn niet juist, dit moet zijn donderdag 10 september 1998.
Op vrijdag 11 september 1998 te omstreeks 10.00 uur werd ik in het bureau van politie te Middelburg door de districtschef politie Walcheren, I., in kennis gesteld van het gebeurde met de heer D.H. Hij deelde mij mede dat de vader van D.H. de vorige dag, donderdag 10 september j.l. te omstreeks 16.45 uur bij hem op bezoek was geweest en dat deze zich had beklaagd omtrent de gang van zaken tussen zijn zoon en een politie-agent tijdens een test op de rollenbank. Hierbij zou zijn zoon zijn geslagen en had deze zich onder doktersbehandeling dienen te stellen. De heer I. verzocht mij als klachtenbemiddelaar van het district Walcheren om contact op te nemen met de heer H., met de bedoeling het gebeurde en de verdere behandeling met hem te bespreken. Vervolgens heb ik die dag, vrijdag 11 september 1998 te omstreeks 11.00 uur telefonisch contact opgenomen met de heer H. In dat gesprek vertelde hij datgene, zoals dat later door mr. He. in zijn schrijven werd verwoord. Verder deelde hij mij mede dat hij niet hield van moeilijke procedures en dat de zaak voor wat hem betrof kon worden geregeld met het vernietigen van de uitgeschreven bekeuring en het betalen van de ontstane schade.
Op dat voorstel ben ik niet ingegaan, doch heb hem toegezegd dat ik contact zou opnemen met de bedoelde politie-agent en dat ik hem later die dag zou terugbellen.
Vervolgens sprak ik op vrijdag 11 september 1998 te omstreeks 11.30 uur in het bureau van politie te Middelburg met de hoofdagent van politie G. Hij verklaarde mij het volgende: "Gistermiddag heb ik samen met collega Ho. een bromfietser gecontroleerd omdat wij dachten dat die mogelijk was opgevoerd. Op de achterplaats van het bureau maakte die bestuurder een hoop bezwaren en beweerde dat zijn bromfiets niet op de rollentestbank paste. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat iedere bromfiets op die testbank paste en dus ook die van hem. De bestuurder heeft vervolgens zijn bromfiets op de testbank geplaatst, waarbij er absoluut geen schade aan de bromfiets is ontstaan. Ik heb vervolgens aan die bestuurder gevraagd om op de bromfiets plaats te nemen, deze te starten en vervolgens vol gas te geven. Ik zag en hoorde dat hij dat niet deed zodat niet de maximaal haalbare toerental werd bereikt. Ik heb hem nogmaals gevraagd om het gas vol open te draaien. Hij deed dit weer niet. Ik heb toen tegen de helm van die bestuurder getikt en maande hem om nu vol gas te geven. Ik pakte toen de hand van de bestuurder waarmee hij de gashendel vasthield vast en draaide deze maximaal open. Hierdoor kwam de bromfiets wel op zijn hoogst bereikbare toerental en zag ik dat de bromfiets op het achterwiel een vermogen had van 1.7 kilowatt, hetgeen overeenkomt met een gecorrigeerde waarde/snelheid van netto 71.95 kilometer per uur. Die bestuurder is door mij netjes behandeld en ik heb hem alleen maar tegen zijn helm getikt om hem opmerkzaam te maken dat hij het gas volledig moest opendraaien. Tegenover een vriend hield hij op straat vol dat zijn brommer niet was opgevoerd en nu dat wel zo is, probeert hij kennelijk op deze manier ons een oor aan te naaien en om zich flink te houden tegenover zijn vriend. Ik heb gewoon mijn werk gedaan en ben absoluut niet bereid om de bekeuring te vernietigen. Ik zal direct een proces-verbaal van bevindingen van de hele gang van zaken opmaken, die dan gevoegd mag worden bij een eventueel nog in te dienen klacht en de verdere klachtenprocedure".
Vervolgens sprak ik diezelfde dag te omstreeks 12.15 uur wederom telefonisch met de vader van D.H. Nadat ik hem met de verklaring van de hoofdagent G. had geconfronteerd, deelde hij mij mede dat hij het daar absoluut niet mee eens was en dat zijn zoon nog steeds pijn in zijn hoofd had en nog zeer ontdaan was over het hetgeen hem was overkomen. Verder deelde hij mij mede dat hij reeds contact had gehad met zijn advocaat en dat hij overwoog een klacht in te dienen, mede omdat het gebruik van de rollentestbank niet geoorloofd was omdat dat in strijd was met de Europese regelgeving.
Op 22 december 1998 heeft de heer H., vader van D.H. in het bureau van politie te Middelburg aangifte gedaan van mishandeling, strafbaar gesteld in artikel 300, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht..."
8. Bij brief van 8 februari 1999 deelde de chef van het district Walcheren verzoeker onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van uw aangifte, d.d. 22 december 1998 tegen een politie-ambtenaar van het district Walcheren, deel ik U mede dat ik heden uw aangifte ter verdere behandeling heb doorgezonden naar de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket te Middelburg."
9. De officier van justitie van het arrondissementsparket te Middelburg deelde verzoeker, bij brief van 22 februari 1999, het volgende mee:
"...Bij brief van 8 februari 1999 heeft de Districtschef Walcheren van de Regiopolitie Zeeland mij uw aangifte, namens uw zoon D.H., toegezonden. Deze aangifte, die is opgemaakt op 22 december 1998, betreft een beweerdelijke mishandeling van uw zoon D.H. door een agent van politie, gepleegd op 9 september 1998. Bij de stukken bevindt zich tevens een proces-verbaal van bevindingen van de bij het incident betrokken politieambtenaren (zie hiervóór, onder A.3.; N.o.) alsmede enige brieven in het kader van de klachtprocedure.
De aangifte richt zich kennelijk in het bijzonder op een klap, die door een agent, de heer G., op de helm van D.H. zou zijn gegeven. Door deze klap zou D.H. hoofd- en nekpijn hebben gekregen, waardoor doktersbezoek noodzakelijk was en de volgende dag de school moest worden verzuimd. De aanleiding van de klap zou zijn gelegen in de omstandigheid dat de betrokken politieambtenaar kennelijk van mening zou zijn geweest dat D.H. niet snel genoeg zou hebben meegewerkt met een test van een bromfiets op een rollentestbank.
In zijn verklaring in het kader van de klachtprocedure (zie hiervóór, onder A.7.; N.o.) en in zijn proces-verbaal van bevindingen geeft de bij het incident betrokken politieambtenaar, de heer G., een geheel andere lezing. Hij stelt dat de bestuurder van de bromfiets, nadat deze de bromfiets op de rollenbank had gezet, tot tweemaal toe was gevraagd om het gas vol open te zetten. Toen de bestuurder dit niet deed, zou de heer G. hem op de helm hebben getikt en hebben gemaand om vol gas te geven. Dit tikken op de helm zou er slechts toe hebben gediend om de bestuurder opmerkzaam te maken op het feit dat hij het gas moest opendraaien.
Op basis van de afgelegde verklaringen constateer ik dat de lezingen omtrent het gebeuren volledig uiteen lopen. Uw zoon D.H. spreekt van een klap; de betrokken politieambtenaar spreekt over een tik, als aandachtsvestiging, tegen de helm. Gelet op deze volstrekt uiteenlopende lezingen van de direct-betrokkenen en mede gelet op het late tijdstip van de aangifte (op 22 december, terwijl het geheel zich heeft afgespeeld op 9 september 1998), heeft thans een nader onderzoek geen enkele zin meer. Ik zie dan ook geen reden om een strafrechtelijk onderzoek tegen de betrokken politieambtenaar te gelasten.
Ik heb voorts (ter zijde) kennisgenomen van een afschrift van een brief (d.d. 14 december 1998) van de inspecteur van politie K. aan uw advocaat mr. He. (zie hiervóór, onder A.5.; N.o.).
Uit deze brief blijkt dat u te kennen zou hebben gegeven dat de enige manier om de zaak op te lossen zou zijn het seponeren van de uitgeschreven bekeuring en het vergoeden van de beweerde schade aan de bromfiets. Van een dergelijke "deal" kan uiteraard nimmer sprake zijn.
Ik hoop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd. Met betrekking tot mijn beslissing om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, kunt u, indien u zich daarmee niet kunt verenigen, ex art. 12 Sv een klacht indienen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage..."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker onder meer nog het volgende mee:
"Op 9 september (bedoeld wordt 10 september 1998; N.o.) werd mijn minderjarige zoon D.H., zonder enige aanleiding, aangehouden. Hij reed op zijn brommer naast een fietsende medescholier (...). De agent sommeerde hem naar het politiebureau aan de andere kant van de stad te rijden. De brommer moest op de rollerbank, terwijl de leverancier aangeeft dat dit niet goed mogelijk is. Mijn zoon heeft de agent hierop attent gemaakt. Deze handelingen hadden uiteindelijk tot gevolg, dat mijn zoon een klap op zijn helm kreeg.
Zijn toestand was dusdanig, dat hij een arts moest raadplegen. Deze adviseerde om D.H., vanwege zijn klachten, 's nachts enige malen wakker te maken.
Ik heb mij direct verstaan met de heer I. (de chef van het district Walcheren; N.o.). Deze zegde mij toe de zaak te zullen onderzoeken. De heer K. (de klachtenbemiddelaar van het district Walcheren; N.o.) belde mij vervolgens terug, met als mededeling de lezing van de betreffende agent. Wel bevestigde hij, dat een duw was uitgedeeld. De politie was niet bereid de gemaakte kosten (arts en schade brommer) te vergoeden. De heer K. heeft de term duw in het vervolg niet tegengesproken of anders weerlegd, waardoor dit als vaststaand feit kan worden aangenomen.
In overleg met mr. He. werd vervolgens de naar mijn mening zeer correcte brief d.d. 6 oktober 1998 verzonden (zie hiervóór, onder A.4.: N.o.) (...). Eerst op 14 december 1998 werd antwoord ontvangen (zie hiervóór, onder A.5.; N.o.) (...) met daarin een passage over het seponeren van de bekeuring, die ik volledig voor rekening van de heer K. laat. Mij restte vervolgens geen andere mogelijkheid dan het doen van aangifte.
(...)
De inhoud van de brief van de OvJ (zie hiervóór, onder A.9.; N.o.) is voor mij zo herkenbaar letterlijk overgenomen van hetgeen de heer K. heeft verteld/gesuggereerd, dat ik mij afvraag of de mishandeling van mijn zoon enige aandacht van hem heeft gehad. (...)
- De OvJ wijst de klacht af op grond van het doen van een (te) late aangifte. Dat de vertraging uitsluitend is veroorzaakt door de politie doet kennelijk niet ter zake;
(...)
Ronduit kwalijk vind ik dat de OvJ mij van een "deal" beschuldigt. Door dit woord tussen aanhalingstekens te plaatsen doet hij voorkomen, dat ik letterlijk geciteerd word."
C. Standpunt korpsbeheerder
De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht, bij brief van 28 juni 1999, onder meer het volgende mee:
"Op 22 december 1998 werd door H. te Middelburg bij de inspecteur van politie R. aangifte gedaan van mishandeling van zijn zoon D.H., (...), door de politieambtenaar G. te Middelburg (zie hiervóór, onder A.6.; N.o.). De mishandeling zou volgens de verklaring van aangever H. hebben plaatsgevonden op woensdag 9 september 1998 op de binnenplaats van het bureau van politie te Middelburg, tijdens een controle van de bromfiets van D.H. op de rollentestbank. Daarbij zou de politieambtenaar met de vlakke hand op de helm van D.H. hebben geslagen, aan welke handeling zijn zoon pijn of letsel zou hebben ervaren.
Volgens een proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren G. en Ho. (zie hiervóór, onder A.3.; N.o.) (...) zou het onderzoek aan de bromfiets en de gewraakte handeling echter hebben plaatsgevonden op donderdag 10 september 1998.
Aan deze aangifte is eerdere correspondentie en persoonlijk contact voorafgegaan. Voor een weergave daarvan, voor zover bij u al niet bekend uit de bij uw brief gevoegde stukken, verwijs ik naar een rapportage door de inspecteur van politie K. van het district Walcheren (zie hiervóór, onder A.7.; N.o.) .Deze wederzijdse communicatie heeft geresulteerd in de conclusie dat de heer H. geen prijs stelde op behandeling van zijn klacht door de Commissie voor de Politieklachten. Op 22 december 1998 deed hij de eerdergenoemde aangifte. De aangifte is ter beoordeling voorgelegd aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Middelburg. Deze heeft vervolgens bij zijn brief van 22 februari 1999 de heer H. kennis gegeven van zijn beslissing tot sepot, onder gelijktijdige kennisgeving van de mogelijkheid tot beklag ex artikel 12 Sv bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage (zie hiervóór, onder A.9.; N.o.).
Ik ben van mening dat de in uw brief geformuleerde klacht volledig is betrokken in de afweging van de officier van justitie, en dat daarmee afdoende is ingegaan op de inhoud van de klacht. (...)
In deze brief heb ik de reactie van de Hoofdofficier van Justitie te Middelburg betrokken."
D. Verklaring betrokken ambtenaren G. en Ho.
1. Op 30 juli 1999 deelde politieambtenaar G. een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende mee:
"Op donderdag 10 september 1998 had ik dienst met collega Ho. Op enig moment zagen wij een jonge man op een brommer. Naast hem reed een fietser. Ik vermoedde op basis van het geluid dat de brommer maakte dat deze was opgevoerd. Hierop hebben wij de jongeman - naar later bleek verzoekers zoon - staande gehouden en verzocht mee te gaan naar het politiebureau voor een snelheidstest op de rollenbank. Verzoekers zoon gaf duidelijk te kennen dat hij geen zin had om mee te werken, maar nadat wij hadden uitgelegd dat hij daartoe wel degelijk verplicht was, gingen de jongens toch mee naar het bureau.
Op het bureau hebben wij de fietser verzocht buiten het hek te wachten omdat hij zich onnodig met de controle bemoeide.
Nadat verzoekers zoon zijn brommer zelf op de rollenbank had geplaatst, heb ik hem verzocht het gas vol open te draaien. Verzoekers zoon voldeed niet aan dit verzoek. Ook niet nadat ik mijn verzoek verschillende malen had herhaald. Hierdoor saboteerde hij aldus de controle.
Teneinde verzoekers zoon te manen zijn gas vol open te draaien, hem bij de les te brengen, en duidelijk te maken dat hij verplicht was mee te werken, heb ik hem een veeg over zijn helm gegeven. Ik heb verzoekers zoon met de vlakke hand een duwtje tegen zijn helm gegeven. Er was daarbij zeker geen sprake van enige kracht.
Direct nadat ik verzoekers zoon een veeg over zijn helm had gegeven, heb ik mijn hand op de hand van verzoekers zoon gelegd, en heb ik het gas vol open gedraaid. Vervolgens bleek dat de brommer inderdaad was opgevoerd."
2. Op 23 november 1999 deelde politieambtenaar Ho. een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende mee:
"Op donderdag 10 september 1998 had ik dienst met collega G. Tijdens deze dienst hebben wij de brommer van verzoekers zoon op de kleine binnenplaats van het politiebureau aan een snelheidstest op een rollenbank onderworpen. Al vanaf het eerste contact met verzoekers zoon op straat was duidelijk dat hij niet wilde meewerken aan deze test. Zo maakte hij direct kenbaar dat zijn brommer helemaal niet was opgevoerd, en dat een snelheidstest dus niet nodig was. Voorts deed hij moeilijk bij het plaatsen van de brommer op de rollenbank, en draaide hij het gas niet volledig open toen zijn brommer uiteindelijk op de rollenbank stond. Als collega G. verzoekers zoon een veeg over zijn helm heeft gegeven, is dat geweest naar aanleiding van het voortdurende tegenwerken door verzoekers zoon. Maar ik kan mij daarvan niets meer herinneren. Ik kan mij nog wel herinneren dat wij de vriend van verzoekers zoon hebben verzocht om buiten het rolhek van de kleine binnenplaats van het politiebureau plaats te nemen. Vanachter dat hek is het in beginsel mogelijk om de binnenplaats te overzien. Ik weet niet of deze jongen vanachter dat hek heeft gekeken naar het verloop van de snelheidstest op de rollenbank. Wij stonden op zo'n twintig tot vijfentwintig meter afstand van dat hek. De kleine binnenplaats wordt gebruikt als parkeerplaats voor voertuigen van de politie. Ik weet niet meer of er op het moment dat wij de brommer controleerden veel voertuigen stonden."
E. Reactie verzoeker
Bij brief van 27 augustus 1999 deelde verzoeker in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder mee dat hij zijn klacht zoals hiervóór onder klacht verwoord handhaaft.
F. Verklaring getuige Ga.
In zijn verklaring van 11 januari 2000 stelde de heer Ga. onder meer het volgende:
"Op woensdag 9 september 1998 (bedoeld wordt 10 september 1998; N.o.) werd D. (verzoekers zoon; N.o.) in de buurt van school aangehouden door de politie. Ik reed naast hem op mijn fiets. D. werd gevraagd met zijn bromfiets naar het politiebureau te gaan. Ik wilde met D. het terrein achter het politiebureau opgaan. Een agent deelde mij mede, dat ik geen toegang tot dat terrein had. Een reden hiervoor werd niet opgegeven.
Op een afstand van circa 60 meter kon ik zien, dat de snelheidstest niet geheel soepel verliep. Op enig moment zag ik een agent een slaande beweging naar het hoofd van D. maken. Door de afstand kon ik het gesprek niet volgen. D. heeft, naar mijn waarneming, geen aanleiding tot de klap gegeven."
G. Overige informatie
In een door verzoeker overgelegde medische verklaring van 2 juni 1999 van de heer V., huisarts te Middelburg, staat het volgende vermeld:
"…Op 10 september 1998 zag ik D.H. in verband met het volgende:
Hij was in elkaar geslagen door de politie en had pijn in het achterhoofd en de nek.
Hij was niet misselijk, de visus was ongestoord en het lopen ging zonder bijzonderheden…"
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Zeeland op 10 september 1998 tegen zijn minderjarige zoon (toen 17 jaar oud) is opgetreden in het kader van een technische controle van diens bromfiets. Verzoeker klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaar zijn zoon een klap en/of duw heeft gegeven waardoor deze pijn en/of letsel heeft ondervonden.
2. Op 22 december 1998 deed verzoeker te dier zake aangifte van mishandeling. Bij brief van 22 februari 1999 (zie bevindingen, onder A.9.) deelde de officier van justitie verzoeker in reactie op deze aangifte mee, dat hij geen reden zag een strafrechtelijk onderzoek tegen de betrokken politieambtenaar te gelasten, omdat de lezingen van verzoekers zoon en die van de politie lijnrecht tegenover elkaar staan.
De aangifte richt zich op een klap die de betrokken ambtenaar, G., op de helm van verzoekers zoon zou hebben gegeven. De aanleiding van de klap zou zijn gelegen in de omstandigheid dat G. van mening zou zijn geweest dat verzoekers zoon niet snel genoeg zou hebben meegewerkt met een test van zijn bromfiets op een rollenbank.
G. stelt daarentegen dat verzoekers zoon tot twee maal toe was gevraagd om het gas volledig open te draaien. Toen verzoekers zoon dit niet deed, zou G. hem op de helm hebben getikt en hebben gemaand om vol gas te geven. Dit tikken op de helm zou er slechts toe hebben gediend om verzoekers zoon opmerkzaam te maken op het feit dat hij het gas moest opendraaien.
De officier van justitie baseerde zich voor de lezing van G. op diens verklaring in de klachtenprocedure (zie bevindingen, onder A.7.) en op het proces-verbaal van bevindingen van G. en Ho. van 14 september 1999 (zie bevindingen, onder A.3.).
3. In zijn reactie op de klacht refereerde de korpsbeheerder aan de brief van de officier van justitie van 22 februari 1999. De korpsbeheerder stelde dat verzoekers klacht volledig was betrokken in de afweging van de officier van justitie, en dat daarmee afdoende was ingegaan op de inhoud van de klacht.
4. In het mutatierapport van 10 september 1998 stelt G. dat hij verzoekers zoon een veeg over zijn helm had gegeven (zie bevindingen, onder A.2.). Ook tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft G. gesteld dat hij verzoekers zoon een veeg over zijn helm had gegeven. Hij deed dat om verzoekers zoon bij de les te brengen, hem duidelijk te maken dat hij verplicht was om mee te werken aan het onderzoek, en om hem te manen het gas vol open te draaien. Er was geen sprake van enige kracht. Direct na het uitdelen van de veeg had hij zijn hand op de hand van verzoekers zoon gelegd, en had hij het gas volledig opengedraaid, aldus G.
5. Getuige Ga. stelde dat hij had gezien dat de snelheidstest niet geheel soepel verliep, en dat op enig moment een agent een slaande beweging naar het hoofd van verzoekers zoon maakte (zie bevindingen, onder F.).
6. Op grond van de afgelegde verklaringen wordt het aannemelijk geacht dat verzoekers zoon zich niet zeer coöperatief heeft opgesteld tijdens de controle van diens bromfiets, en dat betrokken ambtenaar G. zich daaraan, begrijpelijkerwijs, enigszins heeft geërgerd. Van een professioneel politieambtenaar mag echter worden verwacht dat hij, ook wanneer hij door het gedrag van een burger geïrriteerd is, in staat is de vereiste zelfbeheersing te bewaren. Het uitdelen van een veeg over de helm van verzoekers zoon is daarmee niet in overeenstemming. Ook zonder verzoekers zoon een veeg over zijn helm te geven had G. het gas volledig kunnen opendraaien.
Een en ander geldt temeer indien G. een klap op de helm van verzoekers zoon heeft gegeven. Mitsdien kan in zoverre in het midden blijven of het ging om een veeg (zoals door ambtenaar G. is gesteld) dan wel om een klap (zoals door verzoeker is gesteld).
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
7. Met betrekking tot de vraag of de veeg of klap van dien aard was dat verzoekers zoon er pijn van zou hebben ondervonden, staan de lezingen van de politie enerzijds en van verzoeker anderzijds tegenover elkaar, terwijl er ook anderszins niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere. Daarom kan over de onderzochte gedraging op dit punt geen oordeel worden gegeven.
8. Op grond van de door verzoeker overgelegde medische verklaring (zie bevindingen, onder G.) wordt aangenomen dat verzoekers zoon als gevolg van de veeg of klap geen letsel heeft ondervonden.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), is gegrond ten aanzien van het uitdelen van de veeg of klap als zodanig, en niet gegrond ten aanzien van het als gevolg van de veeg of klap ondervinden van letsel, terwijl ten aanzien van het als gevolg van de veeg of klap ondervinden van pijn geen oordeel wordt gegeven.