Op 18 februari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. en mevrouw R., ingediend door Stichting Rechtsbijstand Asiel 's-Hertogenbosch Legal Aid, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).
De Nationale ombudsman stuurde de klacht op 22 februari 1999 ter afhandeling door naar de IND.
Bij brief van 2 maart 1999 reageerde de IND op de klacht.
Eveneens bij brief van 2 maart 1999 liet de gemachtigde van verzoekers weten dat hij niet tevreden was met de reactie van de IND.
De Nationale ombudsman deelde verzoekers' gemachtigde bij brief van 7 april 1999 mee dat verdere bemoeienis van de Nationale ombudsman de procedure, gelet op de inlichtingen die de IND daarover had verstrekt, niet kon versnellen, en vroeg hem of hij in dat licht wilde meedelen of verzoekers nog prijs stelden op onderzoek.
Bij brief van 13 april 1999 beantwoordde verzoekers gemachtigde deze vraag bevestigend.
Vervolgens werd naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, op 2 juni 1999 een onderzoek ingesteld.
Op grond van de namens verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoekers klagen over de lange duur van de behandeling van hun verzoek van 18 februari 1998 om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).
Achtergrond
Vreemdelingenwet
Artikel 15a, eerste lid:
"Onze Minister onderzoekt of een aanvraag om toelating als vluchteling voor inwilliging vatbaar is. Hij stelt daartoe de vreemdeling in de gelegenheid zich omtrent de gronden van zijn vlucht of aanvraag om toelating te doen horen in een taal, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat hij die kan verstaan."
De tekst van artikel 15e Vreemdelingenwet (Vw) luidde tot 1 juli 1998:
"Een beschikking omtrent de inwilliging van een aanvraag om toelating dient te worden gegeven binnen de bij of krachtens deze wet bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag."
Op 1 juli 1998 is de hiervoor genoemde tekst tot lid 1 genummerd en is er een tweede lid aan artikel 15e Vw toegevoegd.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werd de Staatssecretaris een aantal specifieke vragen gesteld.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Staatssecretaris deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoekers gaf aanleiding het verslag te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekers, van Afghaanse nationaliteit, hebben op 18 februari 1998 een verzoek ingediend om toelating als vluchteling in Nederland en om verlening van een vergunning tot verblijf.
2. Op 24 juli 1998 heeft het nader gehoor plaatsgevonden. Bij brieven van respectievelijk 14 september, 20 oktober en 10 november 1998 heeft verzoekers' gemachtigde nadere correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor ingediend.
3. Bij brief van 5 februari 1999 heeft verzoekers' gemachtigde de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) gerappelleerd en gevraagd om vóór 12 februari 1999 gemotiveerd aan te geven op welke termijn een beslissing was te verwachten.
4. Op 15 februari 1999 stuurde de IND verzoekers' gemachtigde een brief, waarin, voor zover van belang, het volgende was opgenomen:
"Naar aanleiding van uw (...) brief over de behandeling van de aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf van uw cliënt kan ik u het volgende meedelen.
Als gevolg van de verhoogde instroom van met name Afghaanse asielzoekers die zich in 1997 en in de loop van 1998 heeft gemanifesteerd enerzijds en het opstarten van het Regiokantoor Midden anderzijds is er een vertraging opgetreden in de behandeling van Afghaanse asielzaken.
Momenteel wordt getracht de opgelopen vertragingen zoveel mogelijk in te lopen. Daarbij wordt voorrang gegeven aan de behandeling van asielaanvragen die het langst geleden zijn ingediend.
De asielaanvraag van betrokkene zal, met inachtneming van voorbedoelde prioritering, zo spoedig mogelijk worden behandeld.
Ik neem aan u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."
5. Op 17 februari 1999 klaagde verzoekers' gemachtigde telefonisch over het uitblijven van een schriftelijke reactie op zijn brief van 5 februari 1999.
6. De IND beantwoordde de telefonische klacht van verzoekers' gemachtigde op 24 februari 1999 met de navolgende brief, waarin, voor zover van belang, het volgende staat vermeld:
"In reactie op uw klacht bericht ik u - en daarmee betrokkenen - het volgende.
Na bestudering van het dossier van betrokkenen is mij gebleken dat zij op 18 februari 1998 voornoemde aanvragen hebben ingediend en zij zijn op 24 juli 1998 in de gelegenheid gesteld hun aanvragen nader toe te lichten. Vervolgens heeft u - namens betrokkene - bij brieven van 14 september 1998; 22 oktober 1998; 10 november 1998 de correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor ingediend. Op 5 februari 1999 heeft u een brief geschreven waarin u uw beklag uit over de lange behandelingsduur van de door betrokkenen ingediende aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij brief van 15 februari 1999 heb ik op uw brief van 5 februari 1999 inhoudelijk gereageerd. Uw klacht dat ik niet inhoudelijk op uw brief heb gereageerd en u enkel een ontvangstbevestiging heeft ontvangen, acht ik derhalve ongegrond.
(...)
Omtrent het verdere verloop van de procedure kan ik u - en daarmee betrokkenen - het volgende mededelen. Over de termijn waarbinnen betrokkenen een beslissing op hun aanvraag kunnen verwachten, kan ik op dit moment geen uitspraak doen. Het zal mede afhangen van de naar voren gebrachte asielrelazen of er aanleiding is tot het instellen van een nader onderzoek naar één of meer onderdelen van de relazen van betrokkenen of dat er op basis van de nadere gehoren direct een beslissing kan worden genomen. Het dossier van betrokkenen is thans ingedeeld op een beslissingsmedewerker die aan de hand van de dossierinhoud de aanvragen van betrokkenen zal beoordelen.
Indien betrokkenen binnen 3 maanden na dagtekening van deze brief nog geen beslissing op de door hun ingediende aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf hebben ontvangen, kunt u telefonisch contact opnemen op bovenstaand doorkiesnummer met de Informatielijn van de IND van de Regionale Directie Zuid-Oost. De medewerkers van de Informatielijn kunnen u dan informeren over de laatste stand van zaken."
B. Standpunt verzoekerS
Het standpunt van verzoekers staat vermeld in de klachtsamenvatting onder klacht.
C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie
In reactie op verzoekers' klacht deelde de Staatssecretaris onder meer het volgende mee:
"Uit uw formulering blijkt dat betrokkenen klagen over de lange behandelingsduur van hun aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf van 18 februari 1998.
Hiernaast verzoekt u mij om in de reactie op de klacht een aantal vragen te beantwoorden alsmede aan te geven of de klacht gegrond wordt geacht.
Zoals ik reeds heb meegedeeld bij brieven van 15 februari 1999 en 24 februari 1999, hebben betrokkenen op 18 februari 1998 hun aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf ingediend. Op 24 juli 1998 zijn betrokkenen daarop nader gehoord omtrent hun asielmotieven, waarna op 14 september 1998, 22 oktober 1998, en 10 november 1998 correcties en aanvullingen zijn ingediend. Zoals u zelf reeds aangeeft in uw brief van 2 juni 1999 (...) heeft het dossier daarna enige tijd in de regio Midden gelegen, waarna het dossier nog enige tijd heeft stilgelegen in afwachting van beleid betreffende personen afkomstig uit Afghanistan die eerder in Pakistan hebben verbleven.
Nadat laatstgenoemd beleid eind 1998 is vastgesteld, is het dossier van betrokkenen ingedeeld, waarna op 5 maart 1999 is besloten tot een nader onderzoek bij de Landendesk Afghanistan (verder LTi).
Uw overige vragen betreffen het onderzoek dat op 5 maart 1999 is opgestart bij de LTi. Hierbij verzoekt u aan te geven of er bij het voorleggen van deze vragen aan de LTi een termijn is gesteld, of de aan de LTi voorgelegde vragen reeds beantwoord zijn, en zo nee, wanneer dit antwoord verwacht wordt. Als laatste verzoekt u een termijn aan te geven waarop ik verwacht in onderhavige zaak een beslissing te kunnen nemen.
Aangezien dezerzijds bekend is dat de beantwoording van vragen aan de LTi (conform werkinstructie 193) tussen de 5 werkdagen en 3 maanden kan duren, is in de vraagstelling geen termijn opgenomen voor de beantwoording van deze vragen. Gebleken is dat de aan de LTi gestelde vragen begin april 1999 ter beantwoording zijn doorgestuurd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Van het voorgaande is betrokkene per brief van 12 april 1999 op de hoogte gesteld.
Inmiddels is bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken gerappelleerd, en is gebleken dat de uitslag van het onderzoek nog 4 tot 6 weken op zich zal laten wachten.
Verwacht wordt dat binnen 6 weken nadat de uitslag van het onderzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend is, in de onderhavige zaken een beslissing zal worden genomen.
Op grond van het bovenstaande acht ik de klacht van betrokkenen voor wat betreft de lange behandelingsduur gegrond, nu het niet mogelijk is gebleken binnen de wettelijke termijn een beslissing te nemen op de aanvragen."
D. Reactie verzoekers
In reactie op het standpunt van de Staatssecretaris deelde verzoekers' gemachtigde onder meer het volgende mee:
"Ik heb kennis genomen van de brief van de IND waarin de klacht van mijn cliënten gegrond wordt verklaard.
Inmiddels kan ik u meedelen dat ik op 19 augustus 1999 een eerste gedeelte van het individuele ambtsbericht c.q. onderzoek in de zaak van mijn cliënten heb ontvangen, te weten algemene informatie omtrent hun etnische afkomst. Het onderzoek betreffende de vraag of mijn cliënten vervolging te duchten hebben in Afghanistan, mijns inziens de kernvraag die had moeten worden beantwoord, loopt echter nog steeds door zonder dat duidelijk is gemaakt op welke termijn daar een reactie op te verwachten is."
E. AANVULLING VERZOEKERS OP VERSLAG VAN BEVINDINGEN
Verzoekers' gemachtigde deelde mee dat hij op 21 september 1999 het tweede deel van het individuele ambtsbericht had ontvangen. De IND had hem bij die gelegenheid tevens meegedeeld dat een reactie van zijn cliënten niet meer nodig was.
Op 22 september 1999 had de IND een afwijzende beslissing genomen zonder dat hij in de gelegenheid was gesteld op het tweede deel van het ambtsbericht te reageren.
Verzoekers hadden een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van 22 september 1999, aldus verzoekers' gemachtigde.
Beoordeling
1. Verzoekers klagen over de lange duur van de behandeling van hun verzoek van 18 februari 1998 om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).
2. Ingevolge artikel 15e van de Vreemdelingenwet (Vw) dient binnen zes maanden na ontvangst te worden beslist op verzoeken om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf (zie achtergrond). De IND, belast met de behandeling van asielverzoeken, onderzoekt in die tijd of betrokkene in aanmerking komt voor toelating als vluchteling of voor een vergunning tot verblijf (artikel 15a, eerste lid Vw, zie achtergrond).
Asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben aangevraagd, verkeren in onzekerheid over hun toekomst. Het is daarom voor hen van groot belang dat binnen de wettelijke termijn op hun verzoeken wordt beslist en dat zij, indien dit niet mogelijk is, door het betreffende overheidsorgaan op de hoogte worden gehouden.
3. Bij de afronding van het onderzoek door de Nationale ombudsman op 31 augustus 1999, ruim 18 maanden nadat verzoekers een verzoek hadden ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf, had de IND nog steeds geen beslissing genomen op de aanvragen. Hiermee is de wettelijke termijn van artikel 15e Vw ver overschreden.
4. De Staatssecretaris van Justitie gaf in zijn reactie van 21 juli 1999 op de klacht als reden voor de lange behandelingsduur dat het dossier van verzoekers na 10 november 1998 enige tijd had stilgelegen in de IND-regio Midden, waarna het dossier nog enige tijd had stilgelegen in afwachting van beleid betreffende personen uit Afghanistan die eerder in Pakistan hadden verbleven. Nadien was het dossier van verzoekers ingedeeld bij een beslismedewerker. Op 5 maart 1999 had de IND besloten tot een nader onderzoek bij de Landendesk Afghanistan (LTi). Vervolgens waren de aan de LTi gestelde vragen begin april 1999 ter beantwoording doorgestuurd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was vervolgens gerappelleerd. De uitslag van het onderzoek zou binnen vier tot zes weken bekend zijn. De Staatssecretaris verwachtte dat binnen zes weken nadat de uitslag van het onderzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend was, een beslissing zou worden genomen in de zaken van verzoekers.
5. De door de Staatssecretaris aangevoerde omstandigheden, die onder 4. zijn genoemd, verklaren weliswaar de vertraging in de behandeling van verzoekers' aanvragen, maar rechtvaardigen deze niet, zoals ook werd erkend door de Staatssecretaris van Justitie.
De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.