1999/520

Rapport

Op 29 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw R. te Maastricht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid te Maastricht.

Voordien had de Nationale ombudsman al op 20 juni 1997 een verzoekschrift van verzoekster ontvangen. Op dat moment was echter tegen verzoekster nog een strafzaak aanhangig waarbij de mogelijkheid bestond dat de rechter een oordeel zou uitspreken over de gedraging van de politie die onderwerp was van de klacht. Op 8 augustus 1997 deelde de Nationale ombudsman verzoekster mee dat haar klacht om die reden (nog) niet in onderzoek kon worden genomen.

In het verzoekschrift dat op 29 juli 1998 door de Nationale ombudsman werd ontvangen gaf verzoekster aan dat de tegen haar gerichte strafzaak inmiddels was geëindigd op 23 juli 1998. Nadat de advocaat van verzoekster op 27 oktober 1998 aan de Nationale ombudsman fotokopieën had verstrekt van de gerechtelijke uitspraken in de strafzaak tegen verzoekster, werd naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht op 6 november 1998 als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid op 19 augustus 1996 tijdens een inval in haar woonwagen onnodig verbaal en fysiek geweld hebben gebruikt jegens haar en haar minderjarige kinderen.

Daarnaast klaagt zij erover dat de politie haar, tijdens haar verblijf in het politiebureau gedurende negen dagen:

- alleen op de tweede dag in de gelegenheid heeft gesteld zich te wassen;

- haar verzoek om haar advocaat en haar huisarts te bellen niet heeft ingewilligd.

Tijdens het onderzoek bleek dat de politieambtenaren die op 19 augustus 1996 in de woning van verzoekster waren binnengetreden, waren opgetreden als lid van het interregionaal arrestatieteam Zuid. Dit team is een samenwerkingsverband tussen de politieregio's Limburg-Zuid en Brabant-Noord en is gevestigd in 's-Hertogenbosch. Nu het optreden van 19 augustus 1996 plaatsvond op verzoek van en onder verantwoordelijkheid van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, is de gedraging toe te rekenen aan de beheerder van dit korps.

De onderzochte gedraging luidt daarom als volgt:

Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het interregionaal arrestatieteam Zuid op 19 augustus 1996 tijdens een inval in haar woonwagen onnodig verbaal en fysiek

geweld hebben gebruikt jegens haar en haar minderjarige kinderen.

Daarnaast klaagt zij erover dat ambtenaren van het regionale polititekorps Limburg-Zuid te Maastricht haar, tijdens haar verblijf in het politiebureau gedurende negen dagen:

- alleen op de tweede dag in de gelegenheid heeft gesteld zich te wassen;

- haar verzoek om haar advocaat en haar huisarts te bellen niet heeft ingewilligd.

Achtergrond

1. Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

2.1. Artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994, en gewijzigd bij Besluit van 11 november 1994, Stb. 825):

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

2.2. Ingevolge artikel 4 van deze Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

"a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

3.1. Artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen luidt voor

zover hier van belang als volgt:

"1. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer

andere regionale politiekorpsen, over een eenheid die uitsluitend tot taak

heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat gebruik van

vuurwapengeweld tegen de politie of anderen dreigt, de volgende werkzaamheden

uit te voeren:

a. het verrichten van planmatige aanhoudingen"

3.2. De inzet van een arrestatieteams (AT) wordt algemeen beschouwd als een zwaar geweldsmiddel. Dit heeft alles te maken met de wijze van optreden van AT's. Een AT treedt op als een operationale eenheid en maakt daarbij gebruik van specifieke aanhoudingstechnieken en -taktieken. Kenmerkend voor het optreden van AT's bij aanhoudingen buiten heterdaad is dat het optreden er op is gericht de aan te houden, vuurwapengevaarlijk geachte persoon of personen geen gelegenheid te bieden van zijn/hun vuurwapen(s) gebruik te maken. De werkwijze van AT's is gebaseerd op snelheid van handelen en het verrassingseffect. Zo worden woningen standaard betreden zonder toestemming van de bewoner, worden aangehouden personen meteen na hun aanhouding geboeid, en wordt hun veelal een zak over het hoofd getrokken. De overrompelende werkwijze van een AT houdt veelal een ernstige inbreuk in op grondrechten van de betrokken burger(s) zoals het huisrecht en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een AT beschikt ten behoeve van een adequate uitoefening van zijn taak over afwijkende bewapening, uitrusting en kleding.

Voor de inzet van een AT is toestemming vereist van het Openbaar Ministerie.

4. Wet Nationale ombudsman:

Artikel 18, eerste lid:

"De ombudsman stelt het bestuursorgaan en degene, op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft, alsmede in het geval, bedoeld in artikel 12, eerste lid, de verzoeker, in de gelegenheid schriftelijk dan wel mondeling en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid - een en ander ter beoordeling van de ombudsman - hun standpunt toe te lichten."

Artikel 26, tweede lid:

"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Eén van hen maakte van deze gelegenheid gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Maastricht in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld, en werden verzoekster, haar ex-echtgenoot en twee van haar kinderen gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de vroege ochtend van 19 augustus 1996 deed het interregionaal arrestatieteam Zuid (IAT) op verzoek van het regionale politiekorps Limburg-Zuid in opdracht van de officier van justitie te Maastricht een inval in de woonwagen van verzoekster te Maastricht. Doel van de inval was de aanhouding van verzoekster en haar ex-echtgenoot R., die op dat moment in de woonwagen verbleef. Op het moment van de inval bevonden zich naast verzoekster en R. ook hun drie minderjarige kinderen in de woonwagen.

2. Op 21 augustus 1996 diende de advocaat van verzoekster een klacht in bij de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. In de klachtbrief staat onder meer:

"In verband met een verdenking terzake overtreding van de Opiumwet, heeft er op maandag 19 augustus 1996 rond 06.13 uur een politie-inval plaatsgevonden in de woning van cliënte (...). Cliënte deelde mij mede dat tijdens en na de inval er zinloos geweld is gebruikt tegen haar 14-jarige zoon L. Nadat de politie was ingevallen, waren de kinderen en met name de 6-jarige J., nogal overstuur. Omdat J. aan het huilen was, schreeuwde een van de agenten tegen hem: "Je moet je bek dichthouden". Ten gevolge hiervan raakte deze jongen nog meer overstuur.

Hierop zei zijn broertje, de voornoemde L., tegen deze politie-ambtenaar of deze er rekening mee wilde houden dat hij te maken had met een 6-jarig kind. Blijkbaar was deze politie-ambtenaar niet gediend van deze opmerking daar hij L. gelijk een klap in het gezicht gaf, zulks met zijn platte hand.

Toen de jongen hierop iets zei tegen deze agent, werd ook hem toegeschreeuwd dat hij zijn "bek" moest dichthouden waarop hij wederom een klap in zijn gezicht kreeg van deze politie-ambtenaar.

Als gevolg van deze klappen heeft L. het navolgende letsel opgelopen:

schaafwond aan de rechteronderkaak

zwelling aan de linkeronderkaak.

Op mijn verzoek heeft L. Remmers zich gemeld bij zijn huisarts die het voornoemde letsel heeft geconstateerd zoals blijkt uit bijgaand schrijven van de huisarts (zie hierna onder A.3.; N.o.).

Het spreekt voor zich dat het voornoemde politie-optreden niet getolereerd kan worden daar zulks buiten-proportioneel is. Los van de jeugdige leeftijd van de kinderen bestond er geen enkele aanleiding om op een zeer agressieve manier tegen hen te schreeuwen danwel geweld te gebruiken. Zo waren de beide verdachten in deze zaak reeds in de handboeien geslagen en geblinddoekt.

Het getuigt dan ook van weinig professionaliteit van de betreffende politie-ambtenaar dat hij op een dusdanige wijze tekeer gaat tegen minderjarige kinderen.

Overigens heeft ook cliënte toen zij hoorde dat Leo een klap kreeg, en hierover een opmerking maakte, meerdere klappen van een politie-agent gekregen. Zij heeft echter niet gezien wie dit was daar zij geblinddoekt was.

De kinderen van cliënte hebben de bewuste politie-ambtenaar omschreven als zijnde een mannelijke politie-agent, lang, (circa 1,80 - 1,85 m) kort donker haar, niet breed en een smal gezicht. De kinderen van cliënte hebben mij medegedeeld dat zij de bewuste politie-ambtenaar zeker weer zouden herkennen.

De kinderen, en met name L., zijn ten gevolge van dit disproportionele optreden van de politie danig onder de indruk.

Gezien het voornoemde, verzoek ik U om de onderhavige klacht in behandeling te nemen en een onderzoek in te stellen naar het optreden van de bewuste politie-ambtenaar.

Ik ga ervan uit dat ondergetekende op de hoogte wordt gehouden van het verloop van Uw onderzoek."

3. Voorts zond de advocaat van verzoekster de klachtencoördinator een verklaring van de huisarts van verzoekster van 19 augustus 1996 ten aanzien van door hem geconstateerd letsel bij de zoon van verzoekster, L. In de verklaring staat onder meer:

"Heden zagen wij op ons spreekuur (L.; N.o.) 15-2-82. Vanochtend tijdens politie-inval (volgens eigen zeggen) klappen gehad. "Bij (onleesbaar; N.o.) schaafwond rechter onderkaak, zwelling linker onderkaak.! "

4. Op 20 september 1996 zond de klachtencoördinator het waarnemend hoofd van het interregionaal arrestatieteam (IAT) de stukken met betrekking tot de klacht ter overname en afhandeling van de klacht. Op 3 oktober 1996 berichtte het waarnemend hoofd van het IAT de klachtencoördinator onder meer :

"Aan mij, wnd Hoofd Interregionaal Arrestatieteam Zuid, (...) werd gevraagd, na overleg met het hoofd Dienst Recherche Ondersteuning D., uit te zoeken of deze klacht betrekking hebbende op mogelijke handelingen van leden van het team bij de aanhouding van R. en (verzoekster; N.o.) juist waren.

Bij navraag bij de desbetreffende sectiecommandant, leider actie van het team tijdens de aanhouding van bovenvermelde personen is mij uit niets gebleken dat er eventueel

geweld gebruikt is naar een zesjarig kind danwel naar (verzoekster; N.o.) toe.

Bij de evaluatie van de inzet van het team na de actie is eveneens geen geweld gemeld naar bovenvermelde personen toe. Mocht dit wel zijn gebeurd dan hadden deze leden daar direct melding van gemaakt en was er een geweldsrapport opgemaakt conform de richtlijnen.

Wel is mij gebleken dat de kinderen in deze woning overstuur waren en huilden. De leden van het I.A.T. Zuid die bij de aanhouding van betrokkenen waren, hebben hierop de kinderen nadat (verzoekster; N.o.) was aangehouden naar haar toe laten gaan en bij haar gelaten.

Nadat het I.A.T. Zuid de aanhoudingen had verricht hebben deze het woonwagenkamp verlaten en hebben de verdachte R. naar het politiebureau afgevoerd. Direct na de aanhouding hebben de plaatselijke politie en de Mobiele Eenheid de situatie zoals de op dat moment was overgenomen.

Overigens kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er mogelijk een verwisseling van personen is, daar er gesteld wordt dat het hier gaat om een politie- agent zoals in de klacht omschreven.

Echter geen van ons voldoet aan deze beschrijving en hebben tijdens de actie een volstrekt ander uniform aan dan de reguliere politie. Hierbij wordt ten alle tijden een blauwe baret gedragen.

Dit was dan ook waarschijnlijk aangegeven door een van de betrokkenen in de woonwagen van (verzoekster; N.o.)."

5. Op 1 november 1996 schreef de klachtencoördinator onder meer het volgende aan de hoofdofficier van justitie te Maastricht:

"Conform onze telefonische afspraak heb ik de districtschef Maastricht verzocht mij de relevante stukken betreffende het mogelijk aangewende geweld te doen toekomen.

Gebleken is dat in het district Maastricht hierover geen stukken zijn opgemaakt. De aanhouding werd namelijk verricht door personeel van het interregionaal arrestatieteam. In verband daarmee werd mijn verzoek doorgeleid aan het hoofd van dit arrestatieteam.

In een rapport van het wnd. hoofd van het arrestatieteam wordt gesteld dat hem uit niets is gebleken dat er eventueel geweld is gebruikt en dat het mogelijk om een verwisseling van personen gaat (zie hiervòòr onder A.4.; N.o.).

Dit rapport gaat als bijlage bij dit schrijven.

Naar aanleiding daarvan heb ik (de advocaat van verzoekster; N.o.) gevraagd zijn cliënte te benaderen met de vraag of zij een nadere omschrijving van de door haar beklaagde ambtenaar kon geven.

Op 29 oktober 1996 deelde (de advocaat van verzoekster; N.o.) mij mede dat zijn cliënte hem had medegedeeld dat 'het geweld was gebruikt door iemand uit de groep van 5 à 6 agenten die als eersten binnen kwamen. Zij waren gekleed in een blauwe broek (niet het normale uniform, maar een soort ME-broek), zware schoenen (een soort bergschoenen), baretten en blauwe spencers).'

Gelet op deze omschrijving bestaat de mogelijkheid dat klaagster toch een lid van het arrestatieteam bedoelt. In verband daarmee heb ik heden contact opgenomen met de rapporteur (...), wnd. hoofd arrestatieteam. Deze deelde mij mede dat hij elk lid van het team dat bij deze aanhouding was ingezet, had gevraagd naar het gebruik van geweld. Daarbij was hem - zoals reeds in zijn rapportage vermeld - niet gebleken van toepassing van enig geweld tegen personen."

6. Op 18 november 1996 schreef de hoofdofficier van justitie te Maastricht een brief aan de korpschef van het regionale politiekorps Limburg Zuid. In deze brief staat onder meer:

"In het kader van een strafrechtelijk onderzoek is in opdracht van de officier van justitie het Interregionaal Arrestatieteam binnengetreden in de woning van (verzoekster; N.o.). De klacht van (verzoekster; N.o.) heeft blijkens een verklaring van (de advocaat van verzoekster; N.o.) betrekking op iemand uit het zeskoppige arrestatieteam. Er was sprake van uitzonderlijke omstandigheden, bestaande in het vermoeden dat verdachte en/of medeverdachte(n) gewapend waren en in de redelijke verwachting dat dit een onmiddellijk gevaar zou opleveren voor personen. Uit het terzake opgemaakte verslag van binnentreden en processen-verbaal is mij gebleken, dat bij het binnentreden schade is veroorzaakt aan de voordeur, de deurstijl en het slot. Verder zijn er in het verslag van binnentreden geen voorvallen of bijzonderheden gemeld; van het gebruik van geweld, neergelegd in een afzonderlijke geweldsrapportage, is mij uit de stukken niets gebleken. Ook het waarnemend hoofd I.A.T. Zuid die navraag heeft gedaan bij de betreffende sectiecommandant verklaart, dat hem uit niets is gebleken dat er eventueel geweld is gebruikt ten aanzien van een zesjarig kind dan wel ten aanzien van (verzoekster; N.o.) .

Gezien het bovenstaande en gezien het feit dat ik geen reden heb aan het waarheidsgehalte van de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal te twijfelen, zie ik geen aanleiding maatregelen te nemen of een strafrechtelijk onderzoek terzake in te stellen. Ik verzoek U de be- en afhandeling van de klacht conform de klachtenregeling over te nemen.

Klager is hiervan door mij in kennis gesteld."

7. Bij brief van 22 november 1996 deelde de klachtencoördinator de korpschef mee dat hij in overleg met de secretaris van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Limburg-Zuid had besloten de klacht ter behandeling over te dragen aan de klachtencommissie. Voorts verzocht hij de korpschef om, voorafgaand aan behandeling van de klacht door de klachtencommissie, zijn mening over de zaak kenbaar te maken. In een handgeschreven notitie van 25 november 1996 op de brief van de klachtencoördinator, staat onder het kopje "Mening Kc" het volgende:

"...Dit dossier is onvolledig.

Ik heb het vermoeden, dat de identiteit van de beklaagde politieambtenaar moeilijk zal zijn te achterhalen.

Ik vraag mij af, of een verdere behandeling (zonder info) door de commissie plaats moet/kan vinden.

Mijnerzijds bestaat tegen een bespreking in eerste termijn geen enkel bezwaar."

8. Op 25 november 1996 zond de klachtencoördinator de stukken met betrekking tot de klacht aan de klachtencommissie. Op 24 februari 1997 bracht de commissie haar advies uit. In het advies staat onder meer:

"Door de klaagster wordt onder andere gesteld dat tijdens een politie-inval in de woning van klaagster haar 6-jarig zoontje nogal overstuur was. Een van de politie-ambtenaren schreeuwde tegen hem : "Je moet je bek dichthouden". Hierdoor raakte deze jongen nog meer overstuur. Hierop zei de 14-jarige broer van deze jongen tegen deze politie-ambtenaar of deze er rekening mee wilde houden dat hij te maken had met een 6-jarig kind. Hierop kreeg de broer een klap in het gezicht met een vlakke hand. Toen deze jongen hierop iets zei tegen deze politieambtenaar, werd ook hem toegeschreeuwd dat hij zijn "bek" moest dichthouden waarop hij wederom een klap in zijn gezicht kreeg van deze politie-ambtenaar. Volgens klaagster bestond er helemaal geen enkele aanleiding om tegen haar kinderen op een zeer agressieve manier te schreeuwen dan wel geweld te gebruiken. Overigens heeft klaagster toen zij hoorde dat haar zoon een klap kreeg, en hierover een opmerking maakte, meerdere klappen van een politie-ambtenaar gekregen. Zij heeft echter niet gezien wie dit was daar zij geblinddoekt was. De kinderen zouden de bewuste politie-ambtenaar zeker weer herkennen.

Door de politie-ambtenaren wordt onder andere gesteld dat niemand van hen geweld gebruikt heeft tegen een zesjarig kind danwel tegen (verzoekster; N.o.). Bij de evaluatie van de inzet van het team is eveneens geen melding gemaakt van geweld tegen deze personen. Mocht dit wel zijn gebeurd, dan hadden de leden van het team daar direct melding van gemaakt en was er een geweldsrapport opgemaakt, conform de richtlijnen. Van de leden van het team voldoet bovendien niemand aan de beschrijving die de kinderen hadden opgegeven.

De Commissie treedt niet in de rechtmatigheid van de aanhouding omdat hierover de Hoofdofficier van Justitie reeds zijn standpunt aan klaagster heeft kenbaar gemaakt.

Tegen de beslissing van de Hoofdofficier om geen strafvervolging in te stellen staat voor klaagster een andere rechtsgang open.

Met betrekking tot de bejegening van klaagster en/of (één van) haar kinderen door de leden van het team kan door de Commissie niet worden vastgesteld dat (één van) deze politie-ambtenaren zich onbehoorlijk (heeft) hebben gedragen."

9. Bij brief van 20 maart 1997 deelde de korpsbeheerder de advocaat van verzoekster onder meer het volgende mee:

"Met de Commissie ben ik van mening, dat met betrekking tot de bejegening van (verzoekster; N.o.) en/of (één van) haar kinderen door (één van) de leden van het team niet kan worden vastgesteld dat (één van) deze politie-ambtenaren zich onbehoorlijk (heeft) hebben gedragen."

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder KLACHT.

2. Ter onderbouwing van haar klacht bracht verzoekster in haar - eerste - verzoekschrift onder meer het volgende naar voren:

"Op 19 augustus 1996 is de Politie van het interregionaal arrestatieteam mijn woonwagen (...) binnen gevallen i.v.m. de Opiumwet. (...) Ik werd wakker omdat ik mijn zoontje van zes hoorde huilen en wilde naar hem toe omdat ik meende dat hij uit zijn hoogslaper gevallen was.

Verder als mijn slaapkamerdeur ben ik niet gekomen. Ik werd vastgegrepen en op mijn bed geduwd en kreeg een blinddoek voor mijn ogen en toen handboeien achter op mijn rug. Op dat moment hoorde ik een mannenstem schreeuwen tegen mijn zoontje van zes 'Bek dicht houden' waardoor deze nog harder begon te huilen. Mijn andere zoon van veertien jaar hoorde ik zeggen 'laat mijn broertje met rust, hij is pas zes jaar'.

Ik hoorde weer een mannenstem die zei 'jij moet je bek dicht houden' en hoorde een slag. Ik hoorde mijn zoon van veertien zeggen 'blijf van mij af' en hoorde dat hij weer een klap kreeg. Tegen de man die naast mij stond zei ik 'zeg a.u.b. dat ze mijn kinderen met rust laten'.

Waarop ook die man zei 'bek dicht' en mij twee keer tegen mijn hoofd aansloeg. Op dat moment hoorde ik niets meer, het was ineens doodstil. Ik heb drie kinderen en hoorde geen van mijn kinderen meer.

Ik werd bij mijn handboeien vastgepakt en naar voor geloodst met de blinddoek nog om en werd in mijn woonkamer op een stoel geduwd.

Omdat ik mijn kinderen niet meer hoorde riep ik de naam van mijn jongste. Deze gaf geen antwoord. Wel hoorde ik 'bek dicht' en kreeg ik weer twee klappen tegen mijn hoofd. Daarna hoorde ik een man vragen 'hoe werkt deze telefoon' en hoorde ik mijn dochter antwoord geven.

Mijn ex-man, die in de woonkamer op de bank lag te slapen toen de agenten binnenvielen, hoorde ik vragen of hij kon gaan zitten. Er werd aan hem gevraagd hoe zijn telefoon werkte, waarna ik hoorde dat ze de Officier van justitie of de Rechter Commissaris doorgaven dat ze klaar waren.

Toen werd ik omhoog getrokken en mee genomen onder het lopen zei ik tegen mijn dochter 'zorg voor J.', mijn zoon van zes. Mijn zoon van veertien vertelde mij toen ik vrij kwam dat ze hem op dat moment tegen de kastdeur geduwd hielden.

Toen ik mijn dochter vroeg om voor het kind te zorgen, kreeg ik wederom klappen tegen mijn hoofd.

Op het politiebureau moest ik alles afdoen, mijn rechteroor was opgezwollen waardoor het zeer pijnlijk was om mijn oorbel eruit te halen.

Mijn advocaat heeft namens mij en mijn zoon een klacht ingediend maar ik word niet serieus genomen. Zowel mijn zoon als ik krijgen dit niet verwerkt.

Sindsdien is hij totaal veranderd en staat voortdurend onder stress. (...)

Ik zelf heb negen dagen op het politiebureau gezeten. De tweede dag heb ik me mogen wassen, daarna niet meer. Als ik zei dat ik stonk werd er door de recherche gezegd 'voor mij hoef jij je niet te wassen', mijn kam was een plastic vorkje. Zelfs mijn tas met schone kleren werden mij afgepakt.

Negen dagen heb ik niet kunnen eten, ik werd gewoon uitgelachen. 'Mevrouw is op dieet', ik heb gevraagd naar mijn advocaat, de huisdokter, deze zijn nooit gebeld geworden als ik erom vroeg, ook de reclassering niet. Later toen ik in het H.v.B. was heb ik gevraagd waarom ze niet waren gekomen zo doende weet ik dat ze nooit zijn gebeld.

De politie wilde dat ik verklaringen aflegde over de periode '94-'96 van verkoop van drugs, terwijl naar mijn weten mijn ex-man pas is begonnen in april '96.

Er zijn verdachten die naar huis konden bellen als op papier stond wat de politie hun vertelde. Een verdachte heeft zelfs een aanklacht ingediend naar de politie wegens valsheid in geschriften. Maar de rechtbank van Maastricht staat achter de politie.

Mijn ex-man werd veroordeeld tot vier jaar en 100.000,- gulden boete eis en ik 2 jaar en 100.000 gulden boete uitspraak.

Ik kreeg van de rechter evenveel als mijn ex-man, mijn hoop ligt nu bij het hoger beroep om daar een eerlijke behandeling te krijgen. Deze onzekerheid is voor mij en mijn kinderen een hel.

Ik hoop dat u mij wilt helpen om gerechtigheid te krijgen vanwege de behandeling die ik en mijn zoon van de politie gekregen hebben en dat onze klacht serieus genomen word want dit heeft met gerechtigheid toch niets meer te maken. Dit is volgens mij gewoon een principezaak geweest omdat we kampbewoners zijn en die pakken we gewoon eens even.

Zelf ben ik niet geboren en getogen op het kamp maar aangetrouwd. En zowel door de burgers als de Staat worden wij vaak gediscrimineerd."

3. Verzoekster zond voorts afschriften van op haar strafzaak betrekking hebbende stukken. Dit betrof onder meer het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 17 februari 1997, waarbij aan haar een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren werd opgelegd in verband met - kort gezegd - medeplegen van handel in verdovende middelen. In hoger beroep werd aan verzoekster voor dit feit een gevangenisstraf opgelegd voor de tijd van twee jaar en zes maanden.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid

1. In reactie op de klacht deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"Mijns inziens omvat de door u geformuleerde klacht alle aspecten, die ook reeds in het kader van een formele behandeling ingevolge de Klachtenregeling Politie Limburg Zuid (nr. 1.304) door mij in mijn beslissing op advies van de Regionale Klachtencommissie werden overwogen. Ik handhaaf mijn daarin verwoorde opvatting. (...)

Met betrekking tot de aanvullende vraagstelling inzake de behandeling van (verzoekster; N.o.) aan het politiebureau, doe ik u hierbij 10 kopieën toekomen van Arrestantenregistratie en dienstroosters arrestantenbewaarders district Maastricht, die mijns inziens genoeg zeggen omtrent het verblijf en de behandeling van (verzoekster; N.o.) van (I) 19 augustus 1996 om 06.25 uur tot 22 augustus 1996 om 09.15 uur en van (II) 22 augustus 1996 om 16.30 uur tot 27 augustus 1996 om 10.07 uur.

Ik beperk mij voor wat betreft deze klachtonderdelen vooralsnog hiertoe, daar ik het in deze tijd van schaarste aan politiële energie niet verantwoord acht om enige politie-ambtenaar tijd te laten investeren in het horen van al deze ambtenaren, dan wel deze ambtenaren ieder voor zich tijd te laten investeren in persoonlijke schriftelijke verantwoording.

Daarenboven kan ik mij in alle redelijkheid niet voorstellen, dat het horen van deze ambtenaren omtrent zijdelingse, incidentele, kortstondige bemoeienis met een arrestante medio 1996, nog zodanige vruchten kan afwerpen, dat u daarop enig oordeel kunt baseren."

2. Bij zijn brief zond de korpsbeheerder de op de zaak betrekking hebbende stukken. Naast de stukken zoals die hiervóór onder A.4 tot en met A.9. zijn weergegeven betreft dit onder meer de registratie van gegevens over het verblijf van verzoekster in het politiebureau. In de registratie staat onder meer:

"19/08/96 omdat de dr. van arr. niet te bereiken was heb ik (jk) de ggd gebeld. Door de zoon van arr. zijn medicamenten gebracht. Dr. Go. Is even bij haar geweest.

Medicatie:

Naproxen tegen de pijn aan haar been; indien nodig

valium om rustiger te worden: indien nodig (max. 3 maal daags)

(...)

Becotine + ventoline tegen de astma: indien nodig (niet te vaak)

Normison om te kunnen slapen: 's avonds (als de normison niet goed werkt mag er morgen een dalmadorm verstrekt worden i.p.v. de normison) (jk/rs)

Alle medicatie van arr. Ligt op het medicijnenkastje in een plastic zak.(jk)

20/08/1996: 23:55 uur becotine + ventoline op verzoek gegeven (dg/rw)

(...)

22/08/1996: 16:30 uur 1x valium verstrekt op verzoek van arr.

(...)

24/08/96 arr. wenste zich niet te wassen en geen broodmaaltijd.(jk)

(24/08/96 arr. wenste geen warme maaltijd. (jk)

24/08/1996 18.00 uur, arr. wenst wederom niet te eten. (pm/mg)

Daar arr. de hele dag al geen eten heeft gehad even met haar gesproken wat de bedoeling was. Ze vertelde dat ze al vanaf haar insluiting (ca l week) niet meer heeft gegeten. Verder troffen wij een knipsel in haar cel aan met daarop een reportage over een begrafenis. Ook naar het doel hiervan gevraagd. Ze vertelde dat het om de achterkant ging, een of ander cosmetica reclame, maar later zei ze ook dat het leven zonder haar kinderen voor haar geen zin heeft. Mogelijk is het maar gewoon een uitspraak, maar voor de zekerheid melden wij dit toch even. (pm/mg)

24/08/1996 contact opgenomen met de dienstdoende ggd arts, (...) Aub arr. geen ! ! ! ! ! ! Valium meer verstrekken, dit aangezien arr niet eet! ! ! ! ! ! ! !

24/08/1996 22.30. 1x normison.

25/08/1999 08.00 uur. arr. wenst wederom niet te eten, drinkt wel!!!! (pm/mg)

(...)

25/08/1996 12.00 uur. arr. wenst geen warm eten, wenst wel, koffie (mg/p)

26-08-1996 21:51 uur l x temazepan verstrekt"

3.1. Naar aanleiding van de reactie van de korpsbeheerder schreef de Substituut- ombudsman hem onder meer het volgende:

" In uw brief van 5 januari 1999 gaf u aan dat u persisteert bij uw beslissing op de klacht van verzoekster die in het kader van de klachtenbehandeling door de politie is genomen.

Verder gaf u aan dat u het niet verantwoord acht om de politieambtenaren, die betrokken zijn geweest bij het verblijf van verzoekster in het politiebureau, tijd te laten investeren in persoonlijke schriftelijke verantwoording, en dat u het zich niet kunt voorstellen dat het horen van deze ambtenaren zodanige vruchten kan afwerpen dat de Nationale ombudsman daarop enig oordeel kan baseren. U heeft geen namen meegedeeld van de bij het optreden betrokken ambtenaren.

In reactie daarop deel ik u het volgende mee.

Artikel 18, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman (Zie ACHTERGROND, onder 4.; N.o.). schrijft voor dat de Nationale ombudsman naast het bestuursorgaan ook "degene, op wiens gedraging het onderzoek betrekking heeft" in de gelegenheid stelt zijn standpunt toe te lichten. De betrokken ambtenaar heeft in dat kader het recht de Nationale ombudsman in te lichten over de gebeurtenis waarover is geklaagd en daarover zijn standpunt kenbaar te maken.

De Nationale ombudsman is verder bevoegd deze personen op te roepen. In dat geval ontstaat er voor de opgeroepene de verplichting om inlichtingen te verstrekken over de feitelijke toedracht van de gebeurtenis die tot de klacht heeft geleid.

Zonder vooruit te lopen op de vraag of de betrokken ambtenaren zullen worden opgeroepen, is het in het kader van het onderzoek nodig dat de Nationale ombudsman in de gelegenheid wordt gesteld de betrokken ambtenaren aan te schrijven. De Nationale ombudsman dient derhalve te kunnen beschikken over de namen van de betrokken ambtenaren.

Om die reden verzoek ik u mij alsnog binnen een week (desgewenst telefonisch) de namen mee te delen van de bij het optreden betrokken ambtenaren, zodat ik hen bij het onderzoek kan betrekken. Dit verzoek heeft betrekking op de leden van het team van het Interregionaal Arrestatie Team (IAT) dat op 19 augustus 1996 de woonwagen van verzoekster is binnengetreden, alsmede op de arrestantenbewaarders die betrokken waren bij verzoeksters verblijf in het politiebureau van 19 tot en met 28 augustus 1996.

Voorts ontvang ik van u graag eveneens binnen een week alsnog een kopie van het ter zake opgemaakte proces-verbaal van de politie met betrekking tot de strafzaak van verzoekster, in het bijzonder inhoudende het proces-verbaal van binnentreden van 19 augustus 1996.

Daarnaast zou ik graag - zoals al werd verzocht in de brief van de Nationale ombudsman van 6 november 1998 - een kopie ontvangen van de ter zake opgemaakte ambtsberichten, geweldsrapportages, politierapporten en mutaties uit de dag- en nachtrapporten."

3.2. In reactie op de brief van de Substituut-ombudsman maakte de korpsbeheerder alsnog de namen van alle betrokken ambtenaren bekend. Voorts deelde de korpsbeheerder nog het volgende mee:

"Ik wil nogmaals mijn ongenoegen en verontrusting uitspreken te hebben moeten voldoen aan de verplichting u, juist in deze zaak, de namen van de leden van het arrestatieteam bekend te maken en u geen genoegen nam met de personeelsnummers van de betrokkenen. Zodra u de noodzaak tot eventueel verhoor van betrokkenen zou hebben vastgesteld zou dit alsnog hebben gekund."

3.3. Daarnaast verstrekte de korpsbeheerder een afschrift van de op de inval betrekking hebbende stukken uit het strafdossier ten aanzien van verzoekster. Dit betrof onder meer:

a. de machtiging tot binnentreden, op 19 augustus 1999 afgegeven door de dienstdoende hulp-officier van justitie T., van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. De machtiging vermeldt als doel van binnentreden het aanhouden van onder meer verzoekster en R.;

b. het verslag van binnentreden in de woning van verzoekster opgesteld door een lid van het I.A.T. Zuid. (zie hierna onder C.3.4.) ;

c. het proces-verbaal van aanhouding van verzoekster van 19 augustus 1996 (zie hierna onder C.3.5.);

3.4. In het verslag van binnentreden in de woning van verzoekster staat onder meer:

"Het binnentreden vond plaats, nadat de voordeur werd verbroken, teneinde de op de machtiging vermelde verdachte (verzoekster; N.o.) aan te houden.

Legitimatie en doelmededeling heeft bij het binnentreden niet plaatsgevonden omdat dit naar verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar kon opleveren voor de veiligheid van personen. Na de aanhouding werd wel voldaan aan de legitimatieplicht en de mededeling van het doel van binnentreden. Er was sprake van een uitzonderlijke omstandigheid daar de verdachte vermoedelijk gewapend was en dit naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor personen.

In het pand werd de vrijheid ontnomen van:

(verzoekster; N.o.) (...)

R. (...)

De woning werd door ons op 19 augustus 1996 omstreeks 06.10 uur verlaten.

Bij het binnentreden werd in/aan de woning de navolgende schade veroorzaakt: voordeur, deurstijl en slot. Hiervan heb ik dit verslag opgemaakt op 19 augustus 1996."

3.5. In het proces-verbaal van aanhouding van verzoekster staat onder meer:

"De verdachte werd aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 9 ivm artikel 2 juncto artikel 10 en 10a van de Op (Opiumwet; N.o.).

Er was sprake van een uitzonderlijke omstandigheid daar de verdachte vermoedelijk gewapend was en dit naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor personen.

In verband met de snelheid van de aanhouding is vooraf niet gelegitimeerd als zijnde politieambtenaren. Na de aanhouding werd wel voldaan aan de legitimatieplicht. De verdachte werd bij zijn aanhouding niet onder schot gehouden.

Wij, verbalisanten, waren in uniform gekleed. De situatie ter plaatse werd overgedragen aan de plaatselijke politie. Bij een eerste fouillering bij verdachte werd niets aangetroffen.

De verdachte werd ter geleiding voor een hulpofficier van justitie overgedragen aan de politie-instantie die in deze het onderzoek verricht. In verband met veiligheidsaspecten werd verdachte geboeid. Van het eventueel gebruikte geweld zal een afzonderlijke rapportage worden gemaakt.

Hiervan hebben wij op ambtseed/belofte opgemaakt dit proces-verbaal dat wij tekenden en sloten op 19 augustus 1996."

4.1. Naar aanleiding van de inlichtingen die de korpsbeheerder had verstrekt stelde de Nationale ombudsman hem onder meer nog de volgende vragen:

" In uw brief van 28 januari 1999 noemt u de namen van vier leden van het Interregionaal Arrestatieteam (IAT). Uit de bijlagen bij uw brief komt echter naar voren dat op het moment van binnentreden in de woning van verzoekster sprake was van vijf danwel zes politieambtenaren.

De machtiging tot binnentreden is door de hulpofficier van justitie T. verleend aan verbalisant nummer DRO 06, waarmee kennelijk wordt bedoeld de teamleider (...).

In het proces-verbaal van 19 augustus 1996 van de verbalisant G., is vermeldt dat G. krachtens machtiging van de hulpofficier van justitie T. is binnengetreden, vergezeld van vijf opsporingsambtenaren. In het verslag van binnentreden van 19 augustus 1996, opgesteld door de verbalisant 06 (teamleider van het IAT-team in de woonwagen van verzoekster; N.o.), staat vermeld dat 06 vergezeld van vier opsporingsambtenaren is binnengetreden in de woning van verzoekster.

1. In welke hoedanigheid was de heer G. aanwezig bij het binnentreden in de woning van verzoekster op 19 augustus 1996?

2a. Wat is de naam van de thans onbekende opsporingsambtenaar, die als vijfde lid van het IAT is binnengetreden in de woning van verzoekster op 19 augustus 1996?

(...)

3. Waarom zijn, in antwoord op de vraag van de Nationale ombudsman naar de identiteit van de betrokken ambtenaren, niet de namen genoemd van de heer G. en de thans onbekende opsporingsambtenaar?"

4.2. In antwoord op de nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"1. Zoals ook blijkt uit het verslag van binnentreden, nr. 02/05/1996-66-1-31 trad dhr. G., vergezeld van 5 andere opsporingsambtenaren, niet binnen ter aanhouding, maar ter inbeslagneming en wel op 06.13 uur. Het I.A.T. was reeds - ter aanhouding -binnengetreden om 06.00 uur.

2a. Het I.A.T. is niet met vijf, doch met vier opsporingsambtenaren binnengetreden in de woning van verzoekster. In het verslag van binnentreden is echter abusievelijk vermeld dat verbalisant 06 in het gezelschap van 4 andere teamleden is binnengetreden. Door het wnd. Hoofd I.A.T., (...), werd mij heden medegedeeld dat gepland was dat de teamleider en vier teamleden de woning zouden binnentreden en dit ook zo tijdens de briefing is verwoord. Bij uitvoering van de actie zijn echter slechts de teamleider en drie teamleden binnengetreden. Het vierde teamlid is buiten - vóór de woning - gebleven en is dus niet binnengetreden. Bij het opmaken van het verslag van binnentreden is daarmee abusievelijk geen rekening gehouden.

De namen van de vier binnentredende ambtenaren van het I.A.T. werden u reeds op 28 januari 1999 schriftelijk medegedeeld."

5. In reactie op de nadere inlichtingen van de korpsbeheerder schreef de Substituut- ombudsman hem het volgende:

Op basis van de door u verstrekte informatie zal de Nationale ombudsman de heer G., die niet betrokken was bij het binnentreden ter aanhouding, niet aanschrijven als betrokken ambtenaar.

Ten aanzien van het vijfde lid van het I.A.T. geldt dat deze wel was betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de aanhouding van verzoekster, ook wanneer hij niet daadwerkelijk in de woning van verzoekster is binnengetreden. De Nationale ombudsman acht het van belang, in verband met de waarheidsvinding, maar ook tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 18 van de Wet Nationale ombudsman, dat ook deze ambtenaar op de hoogte wordt gesteld van het onderzoek naar de klacht. Ik verzoek u daarom (...) de naam van deze ambtenaar aan mij door te geven.

De korpsbeheerder voldeed aan dit verzoek.

D. standpunt BETROkken ambtenaar m.

In reactie op de klacht deelde betrokken ambtenaar M. onder meer het volgende mee:

"...dat ik tijdens mijn dienst als arrestantenbewaker verantwoordelijk ben voor orde en rust en voor een goede behandeling van de arrestant, d.w.z. op een sociale en humane wijze behandelen, volgens de voorschriften en met inachtneming van de menselijke fatsoensnormen.

In afwijking van deze regels en op mijn eigen verantwoording heeft (verzoekster; N.o.) tijdens mijn dienst meer privileges gekregen dan doorgaans gebruikelijk en wel in de vorm van b.v. een sigaretje roken en tijd voor haar genomen om een praatje met haar te maken.

Eveneens tijdens mijn dienst, wenste (verzoekster; N.o.) zich niet te wassen en wenste zij ook niet te eten.

Tijdens mijn gesprek met haar, vertelde zij mij dat ze al vanaf haar insluiting (op dat moment ca. 1 week) niet meer had gegeten. Zij wenste alleen te drinken.

Dit is in zoverre het enige onderdeel van de klacht die betrekking heeft op mijn optreden in deze zaak."

E. Reactie verzoekster

1. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en betrokken ambtenaar M. deelde verzoekster onder meer het volgende mee:

"Op pagina 1 commissie voor politieklachten klacht d.d. 21 augustus 1996 (zie hiervóór onder A.8.; N.o.) Wordt gesteld dat niemand geweld heeft gebruikt tegen een zesjarig kind (maar dit moet zijn L., toen 14 jaar) en het gaat niet om 1 maar om 2 mannen van het arrestatieteam een bij L. en 1 bij mij.

Reactie op de brief interregionaal arrestatieteam (...) (zie hiervóór onder A.4.; N.o.)

Er wordt hier weer gesproken over geweld naar zesjarig kind maar 't was L. 14 jaar en ik zelf.

Verder is het een grote leugen dat de kinderen nog bij mij zijn geweest. Door hun agressief optreden waren de kinderen zo stil dat ik nog op ze heb geroepen vanwege de zak op mijn hoofd en omdat ik ze niet meer hoorde.

Het gaat hier om 't arrestatieteam en niet om politieagenten en 't waren twee leden die geweld hebben gebruikt, bij L. een en bij mij een. Maar deze mensen houden elkaar de hand boven 't hoofd. 'T doktersrapport van L. en mijn oor is daar toch een bewijs van.

En ik ben blij en dankbaar dat u zo veel moeite doet om de waarheid naar boven te halen. De jongste was toen zes maar heeft een zodanig gedrag dat ik met hem naar de jeugdzorg ga. Die andere zoon is nu 17, maar heeft geen vertrouwen meer in de politie.

Op 20-8-96 heb ik me mogen wassen, daarna tot mijn overbrenging naar het H.v.B. Maastricht niet meer. Op 27-8-96 heb ik me voor 't eerst weer gewassen in het H.v.B.

Arrestantencomplex Maastricht (...) (zie hiervóór onder C.2.; N.o.).

24-8-96 wenste zich niet te wassen (is een leugen)

Dat knipsel wat aangetroffen was klopt wel, dit was over cosmetica die haargroei op de benen tegengaat. Mijn dochter scheert haar benen bijna dagelijks. Dit leek me wel wat voor haar. Dat aan de achterkant een begrafenisauto staat was toeval. Verder is het een leugen om erop te doelen dat ik zelfmoordneigingen had. Natuurlijk maakte ik me zorgen om de kinderen, mijn gedachten waren voortdurend bij hun.

Politie Limburg Zuid (zie hiervóór onder C.3.2.; N.o.)

Daar staat 'wil ik nogmaals mijn ongenoegen en verontrusting uitspreken te hebben moeten voldoen aan de verplichting u juist in deze zaak de namen van de leden van het arrestatieteam bekend te maken'. (Dit begrijp ik niet, wat is er in mijn zaak dan zo apart vergeleken met andere zaken)."

2. Voorts stelde de Substituut-ombudsman verzoekster de volgende vragen:

"1. Kunt u, of kunnen uw zoon L. en/of uw ex-echtgenoot, aangeven hoeveel politieambtenaren in de woning zijn geweest tijdens het binnentreden ter aanhouding van u en uw ex-echtgenoot?

2. Kunt u zich namen herinneren van ambtenaren die werkzaam waren in het cellencomplex tijdens uw verblijf aldaar? Hebben in dit verband de initialen "DG" voor u enige betekenis? (...)"

Verzoekster schreef in reactie op deze vragen onder meer:

"(ten aanzien van vraag 1; N.o.)

Mijn dochter zegt 'Mam, ik hoorde inval politie en hoe de deur werd ingeslagen. Ik heb toen snel J. bij me in bed gepakt. Toen de eerste mannen naar achter renden begon J. te schreeuwen waarop die man zei 'bek dicht houden'. Ik hoorde L. zeggen 'hij is pas zes jaar'. Ik hoorde iemand zeggen 'Bek dicht' en hoorde dat L. een klap kreeg. Doordat L. zei dat hij zijn handen moest thuis houden, kreeg hij weer een klap. Mijn moeder zei dat ze moesten ophouden met slaan en kreeg ook klappen. Bij mijn moeder waren twee man, bij L. een en bij mijn een in de kamer, bij mijn vader twee en in de keuken, zij schat 6 à 7 man, allen met blauwe baretten.' De kinderen zijn toen in de keuken gezet. Mijn dochter zag dat ze mij geboeid en met een zak op mijn hoofd naar voor brachten en in de kamer in de stoel gezet werd. Omdat ik mijn kinderen niet meer hoorde, riep ik op ze, waardoor ik weer tegen mijn hoofd werd geslagen. Ik hoorde een man tegen mijn ex-echtgenoot zeggen 'hoe werkt deze telefoon' en nadat hij 't had uitgelegd ging die man bellen en zei 'wij zijn hier klaar'. Ik werd toen door twee man weggebracht via de keuken, de enigste ingang. Ik riep nog 'Betsie', ik hoorde haar 'ja' zeggen, waarop ik weer een klap kreeg tegen mijn hoofd. En ik zei toch nog 'let goed op de kinderen'.

Zoals mijn dochter zegt in de keuken zaten hebben ze niet gezien hoe hun vader is weggebracht. (...) Mijn dochter kan u ook een precieze beschrijving geven van deze man qua lengte haardracht en kleur, ze weet alles nog.

(Ten aanzien van vraag 2; N.o.)

Tijdens mijn verblijf in het cellencomplex kan ik u zeggen dat 'D.G.' mij niets zegt. Ik weet wel dat er een oudere en jongere bewaarder en twee vrouwelijke bewaarders waren die mij echt menselijk behandelden. Van een vrouwelijke en jongere mannelijke wat vaker van mijn cel naar de rokersplaats mocht. Er is zelfs een keer geweest dat ik zelf maar moest aangeven wanneer ik weer naar binnen wilde. De tweede dag kon ik me wassen. Daarna echt niet meer. Ik had de indruk dat dit in opdracht van de rechercheurs was. Want als ik vroeg naar de dokter of advocaat of reclassering werd er altijd gezegd 'vraag dit maar aan de rechercheurs', maar die zouden de hele week niet komen of ik moest naar hun vragen als ik wilde toegeven dat ik vanaf juni '94 drugs was aan 't verkopen. Toen ik na een week in de verhoorkamer zat werden er nog grapjes gemaakt vanwege mijn uiterlijk en dat ik me voor hun niet mooi hoefde te maken. Mijn oor, 't rechter, was ook toen nog helemaal ontstoken omdat toen tijdens de inval ik oorbellen in had en er een paar keer op is geslagen. Dit is nu nog aan mijn oor te zien. Een dag voor de rechercheurs mij weer kwamen halen heb ik 's avonds van een vrouwelijke en mannelijke bewaarder mijn tas met kleren terug. Die hadden de rechercheurs achter de balie gezet en als ik wilde verklaren kon ik ze terug krijgen. De bewaarders hebben mij die gewoon terug gegeven, dat was op de zesde of zevende dag tijdens mijn verblijf daar.

Ik heb bijna 10 dagen op het politiebureau gezeten maar die inval is voor mij zo traumatisch verlopen. Mijn zorgen om de kinderen en intimideren van die rechercheurs. Wat gewoon geestelijke kapotmakerij is dat ik tijdens mijn verblijf op het politiebureau niet kon eten, alleen bij het denken aan eten kwam mijn maag al in opstand.

(...)

De arrestantenbewaarders hebben mij zeer menselijk behandeld en dat ik me niet heb kunnen wassen was in opdracht van die rechercheurs."

F. nadere informatie beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid

1. Naar aanleiding van een nadere vraag zond de korpsbeheerder plattegronden die waren gebruikt voor de inval in de woonwagen van verzoekster. De korpsbeheerder schreef onder meer:

"- Hierbij doe ik U toekomen de enige 2 nog bewaarde bescheiden die betrekking hebben op de onderhavige aktie. Het betreft 2 schetsen, waarvan 1 handmatige ten aanzien van het betreffende huisnummer 15. Voor zover de herinnering van (...) tot 1996 reikte, werd de handmatige schets samengesteld door leden van het toenmalige opsporingsteam op grond van voorverkenning of -informatie.

Uit de andere tekening blijkt o.m. dat er sprake was van een aktie ten aanzien van meerdere wagens. Zeer waarschijnlijk is er om die reden in de onderhavige zaak sprake geweest van een gezamenlijke instructie aan de hand van een overheadprojector/ sheets, waarbij het, zeker de laatste jaren, gebruikelijk is dat geen van de I.A.T. sub-teams tevoren een bepaald object krijgt toegewezen om te voorkomen dat zij zich vooraf uitsluitend op dat onderdeel zouden fixeren. (...) weet dat hijzelf destijds als leider van een van de subteams een andere dan de betreffende wagen kreeg toegewezen. Ten aanzien van vraag 2 kan ik U berichten dat de Klachtencommissie desgevraagd liet weten dat zij zich destijds in haar advies aan de korpsbeheerder uitsluitend en alleen liet leiden door de bewering van (het waarnemend hoofd van het interregionaal arrestatieteam Zuid; N.o.) in zijn brief aan de districtschef d.d. 3 oktober 1996 in het kader van de toenmalige klachtbehandeling."

2. Voorts zond de korpsbeheerder een uitdraai van het arrestantenregistratiesysteem waaruit naar voren kwam dat de advocaat van verzoekster haar in het politiecellencomplex bezoeken heeft gebracht op 19 augustus 1996 van 15.25 uur tot 16.30 uur en op 20 augustus 1996 van 19.05 uur tot 20.10 uur.

G. verklaringen verzoekster en haar familieleden

1. L., de oudste zoon van verzoekster, verklaarde tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op 19 augustus 1996 was ik in de woning (...) in Maastricht. Ik woon daar met mijn moeder (verzoekster), mijn zus B. en mijn broer J. Ik kan mij het voorval nog redelijk goed herinneren. Op het moment van de inval lag ik in bed te slapen. Het was denk ik omstreeks kwart voor zes. Ik herinner mij dat ik op mijn wekker heb gekeken, ik doe dat automatisch als ik wakker word.

Ik weet niet meer of het op dat moment buiten licht was. Het licht was uit. Ik herinner mij dat de politieman die mijn kamer binnenkwam het licht meteen bij binnenkomst aandeed. Ik kon daardoor alles goed zien.

Ik werd wakker van het lawaai. Ik hoorde glas dat kapot viel en een harde slag van de deur die werd ingeslagen. Ik wist meteen wat er aan de hand was omdat we enkele jaren daarvoor ook al eens een politie-inval hadden gehad. Ik ben op dat moment erg geschrokken, er was ontzettend veel lawaai, onder meer van schreeuwende mannen. Hoewel ik natuurlijk niet meteen klaarwakker was, had ik wel goed in de gaten wat er gebeurde. Ik kon alles goed waarnemen.

Ik heb even nagedacht wat ik zou doen, en besloot in bed te blijven liggen tot ze voor mij zouden staan. Kort daarop, een paar seconden na het eerste geluid van de inval, stond een agent voor mij. Ik lag op mijn rug in bed en kon de agent recht in het gezicht kijken toen deze mijn kamer binnenkwam.

De agent zag er als volgt uit. Hij had donkerblauwe of zwarte kleding aan, over het hele lichaam dezelfde kleur. Het deed mij denken aan een soort commando-uniform. Zijn kleding bestond uit een donkere broek, een donkere korte jas of blouse. Het was in ieder geval niet het gebruikelijke politieuniform, zeg maar model straatagent. Op het uniform zag ik onderscheidingstekens, ik kan mij niet precies herinneren hoe die onderscheidingstekens eruit zagen.

Verder droeg hij legerkistjes en dikke zwarte rubberen handschoenen met profiel (puntjes en streepjes). Het profiel stond later in mijn gezicht, de agent had de handschoen namelijk aan op het moment dat hij mij sloeg. De agent droeg een blauwe baret. De baret was lichter blauw dan het uniform. De baret liet een deel van het haar vrij. De haarkleur was donkerblond/lichtbruin. Het haar was kort en netjes geknipt. De agent was geschoren, droeg geen snor of baard. Het was een blanke man. Ik kan de precieze kenmerken van zijn gezicht niet goed nader beschrijven. Ik denk echter dat ik hem nog steeds zou herkennen. Hij had geen littekens voorzover ik mij kan herinneren. Ik herinner me overigens wel dat hij een spitse kaaklijn had. Ik heb (later) dicht bij hem gestaan en weet me daarom nog te herinneren dat hij iets langer was dan ik. Ik was op dat moment denk ik 1.75 tot 1.80 meter lang. De agent zal dus 1.80 tot 1.85 meter lang geweest zijn. Hij was fors en gespierd maar niet dik.

De agent had zijn mouwen opgerold tot halverwege zijn onderarm. Ik heb daarom ook zijn horloge kunnen zien. Dat was een groot zwart horloge met meerdere knoppen.

De agent kwam mijn kamer binnen, deed meteen het licht aan en ging aan het voeteneind van mijn bed staan. Hij trok de dekens van mij af. Ik weet niet meer of hij toen iets tegen mij zei, maar dat zou best kunnen. Terwijl ik nog in bed lag sloeg de agent mij met de muis van zijn linkerhand in het gezicht. Hij raakte mij op mijn rechterwang. Hij droeg de handschoenen en ik voelde de ribbels van de handschoen tegen mijn wang. Het deed pijn. Na afloop had ik nog steeds last daarvan en was de afdruk van de handschoen nog steeds in mijn gezicht te zien.

Vervolgens trok hij mij aan mijn armen uit bed en duwde mij met mijn buik tegen de kast aan. Ik heb gewoon meegewerkt. Ik herinner mij dat hij op dat moment tegen mij zei: "kop houden of je krijgt klappen", althans woorden van die strekking.

De agent schreeuwde alles tegen mij, hij maakte een erg opgewonden indruk. Ik heb in ieder geval op geen enkele wijze aanleiding gegeven voor dit gedrag van de agent.

Ondertussen hoorde ik dat mijn broertje van zes huilde. Een man zei op een grove manier dat mijn broertje zich stil moest houden. Ik zei toen dat ze normaal moesten doen en dat mijn broertje pas zes jaar was. Toen kreeg ik van de agent die bij mij stond een klap tegen mijn gezicht. Ik stond toen nog steeds met mijn buik tegen de kast met de agent achter mij. De agent hield mij nog steeds vast. Hij sloeg mij van achteren tegen mijn rechterwang, ter hoogte van mijn kaak.

Daarna werd ik door de agent naar de keuken gebracht. Mijn broertje en mijn zus zaten daar al. Wij waren geen van drieën geblinddoekt.

Ik heb mijn moeder vervolgens gezien, zij kwam uit de richting van haar slaapkamer en werd begeleid door twee of drie agenten. Ik had haar nog niet eerder gezien die ochtend. Zij had een zwarte zak over haar hoofd. Zij heeft nog een paar dingen gezegd voor ze haar hebben weggevoerd. Zo zei ze dat we goed voor J. moesten zorgen en dat we goed op de woonwagen moesten passen. Ik zag dat zij daarop van achteren een tik tegen het achterhoofd kreeg van een agent. Ze hield vervolgens haar mond dicht.

U zegt mij dat de politie ons (de kinderen) in de gelegenheid zou hebben gesteld om nog even naar onze moeder toe te gaan omdat wij overstuur waren. Dit is niet juist. Wij zaten aan de keukentafel en mochten daar niet weg. Wij hebben haar wel even gezien zoals ik zojuist heb beschreven, maar daar is het bij gebleven. Voorzover ik mij kan herinneren is zij kort, dat wil zeggen enkele minuten, nadat zij die klap had ontvangen de woning uitgevoerd.

Over de aanwezige agenten kan ik nog het volgende zeggen.

In het voorbijgaan (van mijn kamer naar de keuken) zag ik in de kamer van mijn zus en mijn broertje twee agenten met een uniform zoals dat van de agent die mij uit mijn kamer heeft gehaald. Ik kan mij geen bijzonderheden van deze agenten herinneren; daarvoor ging het te snel.

Op het moment dat ik de keuken binnenkwam zag ik, behalve mijn zus en broertje, drie of vier agenten in eveneens soortgelijke uniformen. Ik denk dat behalve deze agenten geen anderen in de keuken aanwezig waren. De recherche kwam namelijk pas later.

Ik kan me niet herinneren hoe de agenten er ieder voor zich precies uitzagen of wat ze in detail precies droegen. Het was namelijk zo dat alle agenten hetzelfde soort uniform aanhadden, maar dat de een bijvoorbeeld een trui aan had die hoorde bij het uniform, en de ander een blouse dan wel jack. Ook had niet iedereen een baret op.

Ik weet niet hoeveel van deze agenten er in totaal aanwezig waren. Ik denk dat ik er zelf vijf of zes heb gezien."

2. B., de dochter van verzoekster, verklaarde tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op 19 augustus 1996 was ik in de woning (...) te Maastricht. Ik woon daar met mijn moeder (verzoekster), mijn broer L. en mijn broertje J. Mijn broertje J. was toen ongeveer vijf of zes jaar. Op het moment van de inval lag ik in bed te slapen. Ik slaap samen met J. op een slaapkamer. Deze kamer bevindt zich naast een halletje die ook grenst aan de keuken. De slaapkamer bevindt zich op ongeveer zes of zeven meter afstand van de voordeur. (...)

Ik werd wakker van lawaai. Ik hoorde mannen roepen: "Politie, inval". Het was ongeveer kwart voor zes of tien voor zes. Ik weet dat nog omdat ik heb gekeken op mijn lichtgevende wekker. Ik heb rolluiken en mijn kamer was geheel donker. Zodra ik wakker werd heb ik J. uit bed getrokken en bij mij in bed genomen. We hebben een deken om ons heen geslagen. Meteen daarop kwam één politieagent binnen. De agent deed het licht aan. De agent keek wie er in bed lagen. J. was aan het schreeuwen en huilen. De agent kwam naar ons toe en schreeuwde tegen J.: "houd je bek" althans soortgelijke woorden. Ik hoorde mijn broer L. daarop zeggen: "je hebt het tegen een kind van zes jaar". L. zei dit op een rustige toon. Toen hoorde ik een klap uit de richting van de kamer van L. Daarop liep de agent die op mijn kamer aanwezig was, naar achteren. Meteen daarna hoorde ik nog een klap uit dezelfde richting. Het klonk zachter waardoor ik dacht dat dit laatste geluid uit de kamer van mijn moeder kwam. Dat is de kamer achter de kamer van L. Kort daarop hoorde ik dat L. tegen de kast werd geduwd.

Terwijl de agent bij mij en J. stond, heb ik andere agenten door mijn slaapkamer zien lopen, in de richting van de kamer van L. en van mijn moeder. Ik weet niet of er al eerder agenten naar achteren waren gelopen, dat is echter goed mogelijk.

De agent was maar kort bij ons in de kamer. Toen de agent de kamer uitging zijn J. en ik blijven zitten op bed.

Daarna werden J. en ik door dezelfde agent naar de keuken geleid. L. werd toen ook door een agent naar de keuken gebracht. Het kan zijn dat L. iets later dan wij in de keuken aankwam, ik kan me dat niet meer precies herinneren. Ik zag dat de rechterwang van L. rood was. Hij wreef erover alsof het pijn deed.

Terwijl we daar zaten zag ik mijn moeder naar voren komen, uit de richting van haar slaapkamer. Ze was geblinddoekt. Ik weet niet meer precies op welke wijze. Het kan zijn dat er een zak over haar hoofd zat, of een zwarte doek voor haar ogen. Verder was mijn moeder geboeid. Op dat moment zei mijn moeder niets. Ik zag dat ze trilde.

Toen de agenten met mijn moeder naar buiten wilden gaan, riep mijn moeder mijn naam. Een agent zei tegen haar dat ze stil moest zijn. Ik zei tegen mijn moeder "ja?". Mijn moeder zei toen: "Let goed op het kind", kreeg een klap tegen haar achterhoofd en werd toen weggevoerd.

Op het moment dat ik de keuken binnenkwam, stonden er twee of drie agenten in de keuken. Het waren andere agenten dan die L. en mij en J. hadden begeleid, maar ze hadden wel dezelfde uniformen aan. Ik weet niet meer precies wat de agenten die mij en L. hebben begeleid, daarna hebben gedaan. Ten aanzien van de agent die L. heeft begeleid en de overige leden van het arrestatieteam kan ik geen individuele persoonskenmerken geven.

De agent die op mijn kamer was, kan ik als volgt beschrijven. De agent droeg een blauw tot donkerblauw pak. Het leek op een pak wat je als scout draagt. Verder droeg hij een niet al te grote blauwe baret en zwarte bergschoenen, althans schoenen die daar op lijken. De broekspijpen zaten in de schoenen. De agent was vrij lang, ik denk ongeveer even lang als mijn vader. Hij was smal gebouwd maar niet mager. Hij had bruin tot donkerbruin kort haar. Het haar was opgeschoren, ongeveer 1 centimeter lang. Hij zag er jong uit en had, voorzover ik mij kan herinneren, geen snor en geen baard. Hij droeg geen bril. De agent droeg een jasje in dezelfde kleur als de broek. Het paste bij elkaar. Het jasje was kort, model spijkerjack, met lange mouwen.

Ik kan mij geen specifieke gezichtskenmerken herinneren. Wel weet ik nog dat hij donkere wenkbrauwen had en een smal, ovaal gezicht. Ik zou de agent kunnen herkennen.

Over de overige aanwezige agenten kan ik het volgende zeggen. Ik heb in totaal vijf a zes leden van het arrestatieteam in de woonwagen gezien.

Ten aanzien van de agent die L. heeft begeleid en de overige leden van het arrestatieteam kan ik geen individuele persoonskenmerken geven. De agenten hadden allemaal dezelfde broeken en schoenen aan. Sommigen hadden een sweater aan en sommige een jack, zoals de agent die bij mij op de kamer was geweest. Alle agenten hadden een baret. De meeste droegen die op hun hoofd, maar anderen in hun hand of op hun schouder.

Vanaf het moment dat de agenten binnenkwamen tot het moment dat ik met de anderen in de keuken zat, duurde ongeveer 10 minuten. Vanaf binnenkomst totdat het arrestatieteam wegging duurde ongeveer een half uur.

Mijn tante is in de loop van de ochtend met L. naar de dokter gegaan. Daar is L. onderzocht. Volgens mij zijn er die dag of de dag daarna foto's gemaakt van het gezicht van L. Ik weet niet door wie."

3. R., ex-echtgenoot van verzoekster, verklaarde tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op 19 augustus 1996 was ik in de woning (...) te Maastricht. Dit is de woonwagen van (verzoekster; N.o.). We waren op de avond van 18 augustus uitgeweest in Maastricht. Vervolgens bleef ik slapen op de bank in de woonkamer. Ik kan me niet herinneren of de rolluiken van de woonkamer dichtwaren, waarschijnlijk niet. Ik weet niet meer of het op het moment van de politie-inval donker was of licht.

Ik werd wakker van kabaal, van het inslaan van de voordeur. Ik ging rechtop zitten. Ik weet zeker dat het op dat moment rond half zes 's ochtends was. Ik heb dat volgens mij op de klok van de woonkamer gezien. Nadere bevestiging van dat tijdstip heb ik gekregen doordat achteraf uit een telefoonrekening kwam vast te staan dat de politie om ongeveer kwart voor zes 's ochtends met mijn telefoontoestel een telefoongesprek heeft gevoerd. Ik hoorde vervolgens een aantal mensen binnenkomen in de woonwagen. Ik zag vervolgens dat drie of vier van hen vrijwel onmiddellijk de woonkamer inkwamen. Ik zag dat een aantal anderen agenten tegelijkertijd naar de slaapkamers renden. Op het moment dat de agenten de woonkamer binnenkwamen zat ik op de bank. Ik werd beetgepakt en omgedraaid. Ik werd op mijn knieën op de grond gedwongen om daar te knielen. Daarbij moest ik mijn hoofd op de zitting van de bank leggen. Ze duwden mij zodat ik in die positie moest blijven. Bovendien werd er een zwarte zak of doek over mijn hoofd gedaan en werd ik geboeid.

In de korte tijd voordat ik geblinddoekt werd heb ik alles in een flits gezien. Ik kan op basis van die waarneming geen signalementen geven.

In de loop van de gebeurtenissen in de woonwagen werd de blinddoek op een gegeven moment bij mij weggenomen omdat ik voor de politie een telefoon in werking moest stellen. Op dat moment heb ik wel naar de leden van het arrestatieteam kunnen kijken. Er waren op dat moment drie of vier leden van het team in de woonkamer. Ze hadden allemaal donkerblauwe pakken aan die lijken op de kleding van de mobiele eenheid. Ik kan geen specifieke persoonsbeschrijvingen geven van de ambtenaren die ik gezien heb. Het was heftig en het ging zo snel dat ik helemaal de kluts kwijt was.

Ik kan niet zeggen of deze ambtenaren de hele tijd bij mij in de woonkamer zijn geweest of ook in de rest van de woonwagen zijn geweest.

Toen ik geblinddoekt op de bank lag, hoorde ik na ongeveer vijf minuten als eerste mijn zoon L. schreeuwen dat ze van zijn broertje af moesten blijven. De jongste, mijn zoon J., was erg overstuur. Ik hoorde hem huilen. Ik hoorde toen een klap. Ik denk dat L. toen geslagen werd. Ik heb daarna nog een keer zo'n klap gehoord waardoor ik denk dat L. in totaal twee keer is geslagen.

Vervolgens hoorde ik mijn ex-echtgenote schreeuwen dat ze hun handen thuis moesten houden.

Zij was op dat moment al in de woonkamer. Ik weet niet meer op welk moment zij in de woonkamer is gebracht. Ik weet in ieder geval dat zij door de politie in de woonkamer is gebracht. Op het moment van de inval lag zij in haar eigen slaapkamer te slapen. In de woonkamer werd zij vlak achter mij in een stoel gezet. Toen mijn ex-echtgenote dat had geroepen, hoorde ik weer een klap. Ik hoorde die klap vlak achter mij en ga er daarom vanuit dat mijn ex-echtgenote werd geslagen. Ik hoorde haar zeggen dat ze hun handen thuis moesten houden. Een agent reageerde daarop door te schreeuwen: "bek houden, bek houden". Terwijl dat gezegd werd hoorde ik weer een klap achter mij. Ik leid daaruit af dat mijn ex-echtgenote weer geslagen werd. Daarna werd het iets rustiger. Ik weet niet of mijn ex-echtgenote gedurende de verdere tijd dat ik nog in de woonwagen aanwezig was, in de woonkamer is gebleven. Het kan zijn dat de politie haar nog heeft verplaatst, ik kan me dat niet herinneren. Ik wijs er bovendien op dat mijn hoofd de hele tijd tegen de bank gedrukt werd zodat ik niet alles goed heb kunnen volgen. Ik heb tot het moment van vertrek uit de woonwagen geen verdere gesprekken tussen mijn ex-echtgenote en mijn kinderen gehoord.

Bij mijn vertrek heb ik, door mijn hoofd schuin te houden en onder de blinddoek op mijn hoofd door te kijken, kunnen zien dat B. en J. in de keuken zaten met een deken om zich heen. L. heb ik niet kunnen zien. Ik weet niet wanneer mijn ex-echtgenote is weggevoerd. Ik denk dat mijn eigen vertrek rond kwart over zes is geweest."

4. Verzoekster verklaarde tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende inzake haar klacht:

"Mijn verzoekschrift van 24 april 1997 heb ik geschreven op basis van mijn eigen waarneming. Ik heb dus niet eerst overleg gehad met mijn kinderen. De inval is natuurlijk wel eens ter sprake gekomen maar niet echt vaak. L. sprak er uit zichzelf niet over. Het was voor hem een traumatische ervaring. Ik leid dit ook af uit latere voorvallen met L. waarbij geweld ook een rol heeft gespeeld.

Op 19 augustus 1996 werd ik wakker door het geschreeuw van J. In mijn slaapkamer was het donker omdat de rolluiken van mijn slaapkamer gesloten waren. Ik stond op en kwam niet verder dan halverwege mijn slaapkamer. Een politieagent kwam op dat moment mijn slaapkamer binnen. Ik heb de agent niet kunnen zien omdat het licht niet door hem of door mij werd aangedaan. De agent had een schijnende zaklamp in zijn handen. Toch heb ik de agent niet kunnen zien. Het ging te snel.

De agent duwde mij terug op mijn bed en deed mij een blinddoek om mijn hoofd. Ik mocht een broek aantrekken. Ik moest dat doen op het gevoel vanwege de blinddoek. Vervolgens werd ik geboeid.

Ik hoorde J. schreeuwen en hoorde iemand zeggen "kop dicht houden". Toen hoorde ik L. zeggen "doe een beetje normaal, het is een kind van zes". Toen hoorde ik een klap. Tegelijkertijd zei iemand "bek dicht houden". Toen zei L. "je moet je handen thuis houden". Daaruit concludeerde ik dat L. was geslagen. Meteen daarna hoorde ik weer een klap. Toen werd er weer gezegd "je moet je bek dichthouden". Ik zei toen "jullie moeten je handen van de kinderen afhouden". Daarop werd er tegen mij gezegd "je moet je bek dichthouden" en kreeg ik tegelijkertijd de eerste klap tegen mij hoofd.

Het was daarna opeens muisstil. Ik hoorde de kinderen niet meer. Ik zat nog steeds op bed en riep om mijn zoon L.. Meteen daarop kreeg ik weer een klap tegen mijn hoofd.

Beide klappen raakten de rechterzijkant van mijn hoofd, met name mijn oor. Ik droeg een oorbel. Later op het politiebureau merkte ik dat mijn oor was opgezwollen en voelde ik pijn aan mijn oor. Mijn oor is daardoor vervolgens gaan ontsteken.

Ik ben na ongeveer vijf á zes minuten van mijn slaapkamer naar de woonkamer gebracht en werd daar in een stoel gezet. Ik hoorde in de woonkamer mijn ex-man zeggen dat hij zich met de handboeien in een ongemakkelijke positie bevond. Daarop hoorde ik mijn ex-man en een politieman praten over het in werking stellen van een telefoon.

Ik heb ongeveer twee of drie minuten in de stoel gezeten.

Ik hoorde de kinderen nog steeds niet en riep daarom mijn dochter. Meteen daarop kreeg ik weer een klap op dezelfde plaats tegen mijn rechteroor. Er werd tegen mij gezegd "Zelf schuld, je moet je mond dichthouden". Dit werd mij gezegd door dezelfde politieman die mij uit de slaapkamer naar de woonkamer had gebracht.

Daarna werd ik bij de arm gepakt en naar de keuken toe gebracht. Omdat B. mij nog geen antwoord had gegeven, riep ik haar weer. Ik kreeg daarop weer een klap tegen mijn rechteroor en mij werd weer gezegd "bek houden". B. antwoordde "ja?" en ik zei tegen haar "let op het kind". Daarop werd ik naar buiten gebracht.

Ik kan u gezien de gang van zaken geen signalement geven van de agenten die bij de inval betrokken waren. U houdt mij voor dat ik in mijn verzoekschrift heb aangegeven tweemaal te zijn geslagen terwijl ik in de stoel in de woonkamer zat en dat ik eenmaal ben geslagen toen ik tegen B. zei "let op het kind". Dat is goed mogelijk. Het is voor mij ook erg lang geleden.

Voorzover ik weet zijn er van het gezicht van L. naar aanleiding van deze gebeurtenis geen foto's gemaakt. "

Beoordeling

I. Algemeen

1. In zijn eerste reactie gaf de korpsbeheerder aan beperkt te zullen reageren op een deel van de klachten en verstrekte hij niet de namen van betrokken ambtenaren (zie BEVINDINGEN, onder C.1.), op grond van het argument dat door het enkele tijdverloop de onderzoekbaarheid van de klacht was afgenomen. In zijn reactie op dit bezwaar (zie BEVINDINGEN onder C.3.) heeft de Substituut-ombudsman er op gewezen dat de wettelijke positie van de betrokken ambtenaar meebrengt dat deze rechtstreeks door de Nationale ombudsman op de hoogte wordt gesteld van het onderzoek en in de gelegenheid wordt gesteld zelf te reageren op de hem betreffende klacht. In een nadere reactie gaf de korpsbeheerder aan dat verstrekking van namen van betrokken ambtenaren eerst aan de orde zou behoeven te zijn op het moment dat de Nationale ombudsman een ambtenaar zou willen horen.

De reactie van de Substituut-ombudsman op de bezwaren van de korpsbeheerder was uitsluitend gericht op de verkrijging van de namen ten behoeve van de procedure als bedoeld in artikel 18 Wet Nationale ombudsman (zie ACHTERGROND, onder 4.) en behoeft hier geen aanvulling.

Een ander aspect van de bezwaren van de korpsbeheerder behoeft hier echter een nadere beschouwing. Dit betreft het argument van de beperkte onderzoekbaarheid door enkel tijdsverloop.

2. Dit onderzoek heeft betrekking op een voorval dat geruime tijd geleden, op 19 augustus 1996, heeft plaatsgehad. Het tijdsverloop tussen het voorval en het uiteindelijke besluit om de klacht van verzoekster in behandeling te nemen, is met name het gevolg van een tegen verzoekster gerichte strafzaak. De Nationale ombudsman diende, gelet op artikel 26 van de Wet Nationale ombudsman (zie ACHTERGROND, onder 4.), de uitkomst van die strafzaak af te wachten om te kunnen beoordelen of de klacht van verzoekster nog in behandeling zou kunnen worden genomen. Pas nadat de Nationale ombudsman op 28 oktober 1998 kennis had genomen van de tekst van de gerechtelijke uitspraken, kon hij beslissen het onderzoek te openen.

Op grond van de Wet Nationale ombudsman was de Nationale ombudsman op dat moment bevoegd en verplicht deze klacht van verzoekster te onderzoeken.

3. Op zichzelf is juist dat het tijdsverloop nadelige effecten kan hebben op een onderzoek, zoals de verminderde beschikbaarheid van correcte getuigenverklaringen. Daarmee kan op zichzelf begrip worden opgebracht voor de extra inspanningen die van een bestuursorgaan worden gevergd bij de beantwoording van vragen in het kader van een dergelijk onderzoek. Dit kan echter niet betekenen dat het verantwoordelijke bestuursorgaan niet volledig behoeft mee te werken aan het onderzoek van de Nationale ombudsman. De Nationale ombudsman keurt de stellingname van de korpsbeheerder om geen nader onderzoek ten behoeve van een reactie op de klacht te willen doen, dan ook af, zeker nu deze opstelling ertoe heeft geleid dat het onderzoek moeizamer dan noodzakelijk is verlopen.

II. Ten aanzien van het gebruik van verbaal en fysiek geweld

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het interregionaal arrestatieteam (IAT) op 19 augustus 1996 tijdens een inval in haar woonwagen onnodig verbaal en fysiek geweld hebben gebruikt jegens haar en haar minderjarige kinderen.

2. De politie is binnengetreden ter aanhouding van onder meer verzoekster en haar op dat moment in haar woonwagen verblijvende ex-echtgenoot R. De aanhouding was bevolen in verband met een tegen hen gerezen verdenking van handel in verdovende middelen. De inzet van het interregionaal arrestatieteam Zuid (IAT) vond plaats met instemming van de officier van justitie te Maastricht. Voor het binnentreden was een machtiging afgegeven door de hulpofficier van justitie.

3. Verzoekster en haar familieleden hebben aangegeven dat zij in de vroege ochtend van 19 augustus 1996 werden gewekt door het lawaai van het binnentredende IAT. Zij verschillen in hun beschrijvingen van het aantal leden van het IAT. Wel komt uit de beschrijving naar voren dat in ieder van de vier kamers waar iemand lag te slapen bijna ogenblikkelijk na het eerste lawaai een lid van het IAT aanwezig was. Verzoekster en haar ex-echtgenoot werden ieder meteen onder controle gebracht, geboeid en van een donkere kap over het hoofd voorzien. De oudste zoon van verzoekster L. werd uit bed gehaald en in bedwang gehouden tegen een kast.

4.1. Verzoekster en haar familieleden hebben de volgende beschrijving gegeven van de gebeurtenissen die direct volgden op de inval.

De oudste zoon van verzoekster, L., werd naar zijn zeggen in het gezicht geslagen terwijl hij nog in bed lag. Deze klap is niet door één van de andere leden van het gezin gezien of gehoord. Allen bevonden zich in de eerste fase van de actie in aparte kamers van waaruit zij geen zicht hadden op de overige kamers in de woonwagen. Uitzondering hierop vormden B. en J., de andere twee kinderen van verzoekster, die een slaapkamer deelden.

Verzoekster stelt dat zij in haar slaapkamer werd geslagen toen zij iets wilde zeggen. De overige familieleden hebben dit niet gehoord. Zij werd vervolgens, geboeid en met de kap over het hoofd, naar de woonkamer gebracht, waar ook haar ex-echtgenoot R. aanwezig was.

4.2. Verzoekster en haar familie beschreven voorts dat J., die zes jaar oud was, kort na de inval was gaan huilen. Het IAT-lid dat in de kamer van B. en J. aanwezig was, had gezegd of geroepen dat J. moest ophouden met huilen. De oudste zoon, L., had vervolgens geroepen dat de IAT-leden rekening moesten houden met de jeugdige leeftijd van zijn broertje. L. beschreef dat hij vervolgens werd geslagen door het IAT-lid, dat achter hem stond terwijl hij tegen een kast aangedrukt stond. Ook voor deze situatie geldt dat L. voor de overige gezinsleden niet zichtbaar was. Wel beschrijven zij dat ze geluiden hebben gehoord die zij toeschreven aan het slaan van L.

Verzoekster heeft voorts, in aanvulling op haar verzoekschrift, verklaard dat zij nogmaals is geslagen terwijl zij in de woonkamer was. Haar ex-echtgenoot R., die zich ook in de woonkamer bevond, heeft verklaard dat hij een klap heeft gehoord en op basis van het geluid heeft verondersteld dat verzoekster werd geslagen.

Verzoekster en haar familieleden hebben allen naar voren gebracht dat leden van het IAT meermalen tegen L. en verzoekster hadden gezegd en/of geschreeuwd "bek houden" of woorden van die strekking.

5. De korpsbeheerder heeft op dit punt naar voren gebracht dat het IAT dat de woonwagen van verzoekster moest binnentreden, bestond uit vijf personen van wie er vier daadwerkelijk zijn binnengetreden en één buiten de woonwagen is gebleven. Verdere informatie over de voorbereiding en vervolgens het binnentreden was, gelet op het tijdsverloop, niet beschikbaar. Hij stelt voorts dat door leden van het IAT in het geheel geen geweld is toegepast, gelet op het verslag van het waarnemend hoofd van het IAT en het ontbreken van een geweldsrapportage. Uit het verslag van het waarnemend hoofd van het IAT komt naar voren dat hij naar aanleiding van de klacht alle bij de actie betrokken leden van het IAT individueel heeft bevraagd, en dat daarbij niet is gebleken van enig geweld. De korpsbeheerder bracht geen informatie naar voren ten aanzien van eventueel verbaal geweld.

6. Het staat vast dat L. zich op 19 augustus 1996 heeft gemeld bij de huisarts met een kneuzing respectievelijk een zwelling aan zijn kaken. Het is echter niet komen vast te staan op welke wijze L. zijn verwondingen heeft bekomen. In dit verband is van belang dat de verklaring van L., ten aanzien van het aantal slagen en de wijze van slaan, niet overeenkomt met het eerdere klaagschrift van de toenmalige advocaat van verzoeker en het verzoekschrift van verzoekster aan de Nationale ombudsman. Daarbij heeft noch L. noch een van de andere aanwezigen in de woonwagen een heldere, onderscheidende beschrijving kunnen geven van de IAT-leden.

Hoewel het ruime tijdsverloop L.'s geheugen parten kan hebben gespeeld is daarmee onvoldoende zekerheid verkregen over de precieze toedracht van het door hem gestelde.

Gelet op de pertinente ontkenning van de zijde van de politie staan de lezingen van verzoekster en de korpsbeheerder lijnrecht tegenover elkaar, terwijl geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan een van beide lezingen meer betekenis moet worden toegekend.

In zoverre kan geen oordeel worden gegeven over de onderzochte gedraging.

7. Verzoekster heeft naar voren gebracht dat één of meer van de klappen die haar waren toegebracht een verwonding aan het oor had veroorzaakt die tijdens haar verblijf in het politiebureau was gaan ontsteken. Deze stelling wordt niet gesteund door de registratie ten aanzien van haar verblijf in het politiebureau, waaruit blijkt dat zij door een GGD-arts is gezien, maar waaruit niet blijkt van enige verwonding aan het oor.

Daarnaast geldt ook voor hetgeen verzoekster heeft gesteld over het jegens haar gepleegde geweld, dat onvoldoende ondersteunende verklaringen zijn gevonden voor de stelling dat zij tijdens de actie zou zijn geslagen. Zo stemt verzoeksters verklaring niet geheel overeen met de verklaringen van R. en B. over de momenten waarop zij zou zijn geslagen.

Daarmee staan ook ten aanzien van dit klachtonderdeel de lezingen van verzoekster en de korpsbeheerder lijnrecht tegenover elkaar, terwijl geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan een van beide lezingen meer betekenis moet worden toegekend.

De Nationale ombudsman onthoudt zich daarom op dit punt van een oordeel.

8. Ten aanzien van door leden van het IAT gebezigde bewoordingen geldt het volgende. Onderdeel van de werkwijze van arrestatieteams is dat bij binnentreden in een woning snel en overrompelend wordt opgetreden. Deze werkwijze sluit aan op de situaties waarin AT's worden ingezet, zoals in het onderhavige geval bij aanwijzingen dat de aan te houden verdachte vuurwapen gevaarlijk is. Het is tegen deze achtergrond toelaatbaar te achten dat ook verbaal imponerend gedrag wordt toegepast, waarbij overigens wel in het oog moet worden gehouden dat - zeker wanneer sprake is van de aanwezigheid van minderjarige kinderen - geen nodeloos kwetsende of anderszins ontoelaatbare mededelingen worden gedaan.

De lezingen van verzoekster en haar familieleden enerzijds en de politie anderzijds staan - ook op dit punt - tegenover elkaar, terwijl uit het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan aan een van beide lezingen meer betekenis moet worden toegekend.

De Nationale ombudsman onthoudt zich daarom op dit punt van een oordeel.

III. Ten aanzien van het verblijf in het politiebureau

1. Daarnaast klaagt verzoekster over de bejegening door ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, tijdens haar verblijf gedurende negen dagen in het politiebureau.

2.1. Allereerst klaagt zij er in dit verband over dat zij alleen op de tweede dag in de gelegenheid is gesteld zich te wassen. Ten aanzien van dit klachtaspect heeft de korpsbeheerder afschriften verschaft van de op verzoekster betrekking hebbende verblijfsgegevens. Uit deze gegevens komt onder meer naar voren dat verzoekster weigerde te eten, en extra aandacht behoefde. Een van de betrokken ambtenaren verklaarde dat hij verzoekster extra-privileges had gegeven. Hij verklaarde voorts dat verzoekster had geweigerd zich te wassen.

2.2. In reactie op de verklaring van de betrokken ambtenaar stelde verzoekster dat zij de door haar ondervonden bejegening niet weet aan de opstelling van de ambtenaren die met haar verzorging in de cellengang waren belast. Zij stelde dat een en ander het gevolg zou zijn geweest van een opdracht van de recherche.

2.3. De lezing van verzoekster is niet aannemelijk gelet op de stellige verklaring van de betrokken ambtenaar en de gegevens uit de registratie, waaruit naar voren komt dat verzoekster ook andere verstrekkingen, met name eten, heeft geweigerd.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

3.1. Voorts klaagt verzoekster erover dat de politie haar verzoek om contact op te nemen met haar huisarts niet heeft ingewilligd.

3.2. Uit de registratie van de gegevens omtrent haar verblijf in het politiecellencomplex komt naar voren dat de politie heeft getracht haar arts te bellen, maar deze niet heeft kunnen bereiken. Vervolgens is contact gezocht met de GGD-arts, die verzoekster ook in de cel heeft bezocht op de dag van haar aanhouding, 19 augustus 1996.

Verzoekster heeft deze gegevens niet weersproken.

3.3. De lezing van verzoekster is gelet op het gestelde onder 3.2. niet aannemelijk geworden.

Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

4.1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de politie haar verzoek om haar advocaat te bellen niet heeft ingewilligd.

4.2. De korpsbeheerder heeft niet expliciet op dit klachtonderdeel gereageerd. Wel zond de korpsbeheerder een uitdraai uit het arrestanten registratiesysteem, waaruit bleek dat de advocaat van verzoekster haar op 19 augustus en op 20 augustus 1996 had bezocht.

Verzoekster heeft dit ook niet weersproken. Derhalve kan worden aangenomen dat de advocaat al op de dag van de aanhouding van verzoekster in contact is kunnen treden met verzoekster.

In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag, en is de onderzochte gedraging derhalve ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

Ten aanzien van de klacht over de onderzochte gedraging van het interregionaal arrestatieteam Zuid te 's-Hertogenbosch, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), is niet gegrond.

Instantie: interregionaal arrestatieteam Zuid, Den Bosch

Klacht:

Tijdens inval in woonwagen onnodig verbaal en fysiek geweld gebruikt.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Regiopolitie Limburg-Zuid

Klacht:

Gang van zaken tijdens verblijf in politiebureau.

Oordeel:

Niet gegrond