Op 22 juni 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te X, met een klacht over een gedraging van de adjunct-directeur gedetineerdenzorg van de Penitentiaire Inrichting "De Wieling" te Leeuwarden.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat de adjunct-directeur gedetineerdenzorg van de Penitentiaire Inrichting "De Wieling" (locatie "De Marwei") te Leeuwarden in diens brief van 1 juni 1999 niet is ingegaan op zijn vraag - en daarmee niet heeft gemotiveerd - waarom een huishoudrasp zonder problemen aan een gedetineerde is overhandigd, terwijl voor het in bezit krijgen van een schuimspaan door betrokken gedetineerde een afstandsverklaring moet worden ondertekend.
Achtergrond
Artikel 5, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet luidt als volgt:
"De directeur stelt, in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gegeven regels en met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister (van Justitie; N.o.) vast te stellen model en door deze te geven aanwijzingen, huisregels voor de inrichting of afdeling vast."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker wendde zich - na een bezoek aan de locatie "De Marwei" van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) "De Wieling" op 18 maart 1999 - schriftelijk tot de directie van de P.I. "De Wieling" met het volgende:
"...Op 18 maart jl. is door mij voor de heer Y, in uw inrichting verblijvend, afgegeven o.a. 1 schuimspaan.
Van de heer Y heb ik vernomen, dat genoemde schuimspaan niet eerder aan hem zal worden overhandigd, dan nadat door hem een afstandsverklaring zou moeten worden ondertekend!
Ik neem aan dat dit op een misverstand berust.
Graag verneem ik van U..."
2. De adjunct directeur gedetineerdenzorg van de P.I. "De Wieling" te Leeuwarden, de heer V., reageerde bij brief van 16 april 1999 op verzoekers brief. In zijn schrijven deelde de heer V. onder meer het volgende mee:
"Het wel of niet in bezit hebben van een schuimspaan is iets dat voor de gedetineerde is vastgelegd in de 'Huisregels' zoals die zijn opgesteld door de inrichting.
Dit betekent dat u geen beroep kunt doen op de inrichting de schuimspaan wel of niet aan de heer Y in bezit te geven. Indien de heer Y de schuimspaan niet in bezit heeft gekregen kan hij die, via de daarvoor vastgestelde procedure, aan u terug bezorgen."
3. Vervolgens richtte verzoeker zich bij brief van 20 mei 1999 tot de P.I. "De Wieling" met onder meer het volgende:
"Op 5 november 1998 is door mij, vóór mijn bezoek aan de heer Y, een metalen huishoudschaaf t.b.v. de heer Y, afgegeven.
Na mijn bezoek werd genoemde schaaf aan mij teruggegeven, daar deze, om begrijpelijke redenen, (...) De Marwei niet mocht worden ingevoerd. De plastic uitvoering was wel toegestaan.
Op 17 december 1998 heb ik een kunststof-huishoudschaaf afgegeven en deze is, zonder moeilijkheden, aan de heer Y overhandigd.
Op 18 maart 1999 heb ik, wederom vóór mijn bezoek aan de heer Y, een schuimspaan afgeleverd. Na mijn bezoek is deze schuimspaan niet teruggegeven en nam ik vanzelfsprekend aan, dat deze schuimspaan, wederom zonder moeilijkheden, aan de heer Y zou worden overhandigd.
Groot was mijn verbazing dan ook, dat de heer Y de schuimspaan slechts in bezit kon krijgen, indien hij daarvoor eerst een afstandsverklaring (!) zou tekenen.
Nou heb ik altijd begrepen, dat, in de door mij afgedragen belastingen óók vast en zeker een gedeelte zou worden besteed aan o.a. de inventaris van Penitentiaire Inrichtingen. Het tekenen van een afstandsverklaring zou dus een extra belasting voor mij betekenen.
Vreemd komt mij voor, dat een huishoudrasp wel wordt overhandigd, terwijl voor een schuimspaan (eigenlijk een identiek stuk keukengereedschap) inééns een afstandsverklaring moet worden ondertekend!
In eerste instantie komt het mij voor, dat, het niet overhandigen van een schuimspaan, een pesterij is ten opzichte van de heer Y door het personeel van (...) De Marwei, zoals dat, volgens de heer Y, wel meer gebeurt of de "Huisregels", zoals die zijn opgesteld door de inrichting, worden door het personeel niet juist geïnterpreteerd.
Zowel in het eerste, als in het tweede geval zou het personeel hierop moeten worden aangesproken.
Gaarne verzoek ik U alsnog te bewerkstelligen, dat genoemde schuimspaan alsnog en zonder tekening van een afstandsverklaring aan de heer Y wordt overhandigd.
Mocht U hiertoe niet bereid zijn, dan verzoek ik U mij van deze weigering de werkelijke reden op te geven."
4. In antwoord op verzoekers brief van 20 mei 1999 deelde de heer V. verzoeker het volgende mee:
"Voor een inhoudelijke reactie op deze brief zou ik u willen verwijzen naar mijn schrijven d.d. 16 april 1999 (...).
Hierbij is de correspondentie voor wat betreft de schuimspaan, mijnerzijds gesloten.
Ik ga ervan uit u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - onder KLACHT.
C. Standpunt Minister van Justitie
1.1. Namens de Minister van Justitie reageerde de secretaris-generaal bij brief van 16 september 1999 op de onderhavige klacht. Hij deelde in zijn brief onder meer het volgende mee:
"Reactie op de klacht.
Bij brief van 16 april 1999 heeft de heer V. (adjunct-directeur gedetineerdenzorg in P.I. de Wieling te Leeuwarden) getracht een antwoord te geven op de vraag die verzoeker hem had voorgelegd.
De schriftelijke reactie van de heer V. had uitgebreider gekund. Ik ben dat met verzoeker eens. Mijns inziens had de heer V. de procedure kunnen uitleggen die in de Wieling ten aanzien van in te voeren huishoudelijke artikelen wordt gehanteerd. Daarmee was het aan verzoeker duidelijk geworden waarom de huishoudschaaf wel, en de schuimspaan niet kon worden ingevoerd, althans niet zonder het tekenen van een afstandsverklaring door de gedetineerde waarvoor deze artikelen bestemd waren. Hoewel de klacht, zoals door u geformuleerd, slechts inhoudt dat niet is ingegaan op de vraag van verzoeker, zal ik voor de volledigheid hieronder de procedure die de Wieling hanteert beschrijven.
Wettelijk kader.
Op basis van artikel 5, lid 1 van de Penitentiaire beginselenwet (zie ACHTERGROND; N.o.) is de regeling "model huisregels penitentiaire inrichtingen" vastgesteld.
In hoofdstuk 4.5 (Materiële verzorging) wordt onder § 4.5.1.1 een aantal voorwerpen opgesomd die gedetineerden niet in hun bezit mogen hebben, terwijl onder § 4.5.1.2 de voorwerpen worden genoemd die wel toegestaan zijn. Het model huisregels biedt de directeur van een penitentiaire inrichting de mogelijkheid om andere voorwerpen toe te staan dan die genoemd in § 4.5.1.2. Tevens is in deze regeling bepaald dat de directeur voorwaarden kan verbinden aan het toestaan van voorwerpen (zie bijlage I).
Een aantal bepalingen in het model huisregels is dwingend rechtelijk van aard. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het model op een aantal punten aan te passen aan de praktijk van de verschillende inrichtingen.
Het invoeren van huishoudelijke artikelen wordt over het algemeen niet toegestaan omdat deze al deel uitmaken van de van rijkswege verzorgde inventaris van woon- of werkruimtes van gedetineerden (model huisregels § 4.5.1.1, sub a).
In de huisregels die worden gehanteerd in P.I. de Wieling volgt men de letterlijke tekst van het model (de relevante passage gaat als bijlage II hierbij). Ook elders is de specifieke regeling die men in de Wieling ten aanzien van huishoudelijke artikelen hanteert, niet schriftelijk vastgelegd. Ik kom hierop nog terug.
Inhoud regeling
In P.I. de Wieling is ten aanzien van huishoudelijke artikelen de volgende regeling van toepassing.
Het invoeren (en dus voorhanden krijgen) van huishoudelijke artikelen is slechts toegestaan, onder de voorwaarde dat de gedetineerde die het artikel wenst in te voeren bereid is om via het tekenen van een zogenaamde afstandsverklaring zijn eigendom over te dragen aan de inrichting. Het betreffende voorwerp wordt dan ten behoeve van alle gedetineerden die op een afdeling verblijven in de keuken van die afdeling gebruikt en bewaard. In de Wieling heeft men er begrip voor dat sommige gedetineerden, naast de maaltijden die ze van de inrichting ontvangen, ook hun eigen eten wensen te bereiden. Tevens bestaat er begrip voor het feit, dat gedetineerden daarvoor meer of andere huishoudelijke artikelen wensen te gebruiken dan de artikelen die door de inrichting beschikbaar worden gesteld. Wel probeert de directie de (extra) werkzaamheden en het extra risico, te beperken, door een regeling als de onderhavige. Zou men een dergelijke regeling niet kennen, dan zou iedere gedetineerde een scala aan huishoudelijke artikelen kunnen invoeren (en weer uitvoeren bij het verlaten van de inrichting).
Wanneer een gedetineerde geen afstandsverklaring wenst te ondertekenen, kan het aangeboden artikel dus niet worden ingevoerd. Een dergelijk artikel kan in zo'n geval weer aan de bezoeker worden meegegeven, of voor de gedetineerde worden bewaard totdat hij de inrichting verlaat.
Met deze regeling heeft de directeur voorwaarden gesteld aan het door gedetineerden onder berusting houden van huishoudelijke artikelen, een bevoegdheid die gebaseerd is op het model huisregels (...).
Ik ben van mening dat een directeur van een penitentiaire inrichting een regeling zoals hierboven omschreven in alle redelijkheid kan vaststellen. Deze regeling is niet in strijd met geldende wet- of regelgeving en bedoelt een positieve bijdrage te leveren aan het detentieklimaat binnen de inrichting.
In een telefoongesprek dat ik met de heer V. voerde heb ik erop aangedrongen dat de regeling ten aanzien van huishoudelijke artikelen zal worden opgenomen in de huisregels die in de Wieling worden gehanteerd, omdat e.e.a. nu niet schriftelijk is vastgelegd en dus moeilijk ter kennis van de gedetineerden kan komen. De heer V. zegde mij toe de regeling in de volgende uitgave van de huisregels te zullen opnemen.
In de casus die thans voorligt, geldt dat ten aanzien van het eerste artikel dat verzoeker wenste af te geven ten behoeve van een gedetineerde (de huishoudschaaf) verzuimd is de gedetineerde een afstandsverklaring te laten ondertekenen. Het betreffende voorwerp werd hem zonder extra voorwaarden te stellen ter hand gesteld. Het betreft hier een vergissing van het personeel. Toen de schuimspaan moest worden afgegeven wees men terecht op de regel dat dan eerst een afstandsverklaring zou moeten worden ondertekend."
1.2. Bij zijn brief voegde de secretaris-generaal als bijlage I een afschrift van de regeling "model huisregels penitentiaire inrichtingen", dat op basis van artikel 5, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet (zie ACHTERGROND) is opgesteld. Als bijlage II was een afschrift gevoegd van de huisregels van de P.I. "De Wieling". In het "model huisregels penitentiaire inrichtingen" staat - voor zover in deze zaak van belang - het volgende:
"4.5. Materiële Verzorging
4.5.1 Voorwerpen in de inrichting
4.5.1.1 Verboden voorwerpen
(Op de navolgende bepalingen na, aan de directeur)
Het is u niet toegestaan onder uw berusting te houden:
a. voorwerpen van dezelfde soort als de voorwerpen die deel uitmaken van de van rijkswege verzorgde inventaris van uw verblijfsruimte of de gezamenlijke woon- en werkruimtes van u en uw medegedetineerden;
(...)
4.5.1.2 Toegestane voorwerpen
(Op de navolgende bepalingen en onderwerpen na, aan de directeur. Uitzondering:
penitentiaire inrichting of afdelingen met een bijzondere bestemming of met een meerpersoonsverblijfsruimte, in deze gevallen kan de directeur de navolgende bepalingen en onderwerpen overnemen, hij is dit echter niet verplicht)
Het is aan u toegestaan onder uw berusting te houden:
Kleding en schoeisel
(...)
Persoonlijke zaken
(...)
Uitzondering:
1. De directeur kan op grond van het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel de beperking van zijn aansprakelijkheid voor de voorwerpen, bepalen dat u een of meer van voornoemde voorwerpen niet (langer) onder uw berusting mag houden.
2. De directeur kan, indien in de inrichting gedetineerden gemeenschappelijk worden ondergebracht, dan wel indien de kans bestaat dat de aanwezigheid van de toegestane voornoemde dieren tot gezondheidsproblemen voor personeel of gedetineerden zal leiden, bepalen dat het u niet is toegestaan vissen of vogels onder uw berusting te houden.
Indien u voorwerpen onder uw berusting wenst te houden anders dan voornoemd dan kunt u hiertoe een verzoek indienen bij de directeur. De directeur kan u toestemming geven de door uw gewenste voorwerpen in uw verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij u te dragen voorzover dit zich verdraagt met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
Indien de directeur u toestemming verleent de door u gewenste voorwerpen onder uw berusting te houden dient u zich te realiseren dat het hier gaat om een gunst en niet om een (verworven) recht. Dit houdt onder meer in dat indien u wordt overgeplaatst naar een andere afdeling of andere inrichting deze voorwerpen niet zonder meer kunnen worden meegenomen. U dient hiertoe wederom een verzoek in te dienen bij de directeur van de afdeling of inrichting waar u wordt geplaatst
Aan het door u onder uw berusting houden van voorwerpen kan de directeur voorwaarden verbinden die kunnen betreffen het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen, (alleen indien van toepassing) beeld- of) geluidskwaliteit."
De huisregels van de P.I. "De Wieling" zijn op dit punt gelijkluidend.
2. Desgevraagd gaf de secretaris-generaal namens de Minister van Justitie bij brief van 28 september 1999 aan dat hij van mening was dat de klacht van verzoeker gegrond was. Voor de redenen voor die mening verwees hij naar zijn brief van 16 september 1999 onder het kopje "Reactie op de klacht".
Beoordeling
A. Inleiding
1. Verzoeker gaf in december 1998 bij een bezoek aan de heer Y, die op dat moment was gedetineerd in de locatie "De Marwei" van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) "De Wieling" te Leeuwarden, een huishoudrasp af, welke vervolgens aan de heer Y werd overhandigd.
Ter gelegenheid van een ander bezoek aan de heer Y op 18 maart 1999 in "De Wieling" leverde verzoeker een schuimspaan af ten behoeve van de heer Y. Later vernam verzoeker dat de heer Y de schuimspaan slechts in zijn bezit kon krijgen indien hij daarvoor eerst een afstandsverklaring zou tekenen.
2. Verzoeker richtte zich vervolgens schriftelijk tot de directie van de P.I. "De Wieling" en gaf in zijn brief aan dat hij aannam dat een en ander op een misverstand berustte.
De adjunct-directeur gedetineerdenzorg, de heer V., antwoordde daarop bij brief van 16 april 1999 met de mededeling dat het wel of niet in bezit hebben van een schuimspaan iets was dat voor de gedetineerde was vastgelegd in de 'Huisregels' zoals die waren opgesteld door de inrichting. Dit betekende, vervolgde de heer V., dat verzoeker geen beroep kon doen op de inrichting om de schuimspaan wel of niet aan de heer Y in bezit te geven. Tot slot deelde de heer V. in de brief van 16 april 1999 mee dat de heer Y de schuimspaan, via de daarvoor vastgestelde procedure, aan verzoeker kon terugbezorgen, indien Y de schuimspaan niet in bezit had gekregen.
3. Bij brief van 20 mei 1999 aan de P.I. "De Wieling" verzocht verzoeker om uitleg met betrekking tot het verschil in behandeling van de huishoudrasp en de schuimspaan. Voorts verzocht verzoeker in die brief alsnog te bewerkstelligen dat de schuimspaan zonder tekening van een afstandsverklaring aan de heer Y zou worden overhandigd, dan wel hem, indien daartoe niet de bereidheid bestond, de werkelijke reden van die weigering op te geven.
De heer V. reageerde hierop bij brief van 1 juni 1999. In die brief verwees de heer V. voor een inhoudelijke reactie op verzoekers brief van 20 mei 1999 naar zijn eerdere brief van 16 april 1999, en deelde verzoeker mee dat daarbij de correspondentie voor wat betreft de schuimspaan zijnerzijds was gesloten.
B. De klacht
1. Verzoeker klaagt erover dat de adjunct-directeur gedetineerdenzorg van de Penitentiaire Inrichting "De Wieling" te Leeuwarden, de heer V., in diens brief van 1 juni 1999 niet is ingegaan op zijn vraag - en daarmee niet heeft gemotiveerd - waarom een huishoudrasp zonder problemen aan de heer Y is overhandigd, terwijl voor het in bezit krijgen van een schuimspaan door de heer Y een afstandsverklaring moest worden ondertekend.
2. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de directeur van P.I. "De Wieling" op basis van het model huisregels voorwaarden heeft gesteld aan het door gedetineerden onder zich houden van huishoudelijke artikelen. De specifieke regeling - die in P.I. "De Wieling" wordt gehanteerd ten aanzien van huishoudelijke artikelen - schrijft voor dat de gedetineerde die een huishoudelijk artikel wenst in te voeren een afstandsverklaring dient te tekenen waarbij hij zijn eigendom overdraagt aan de inrichting. Deze regeling is niet schriftelijk vastgelegd.
Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat ten aanzien van het eerste artikel dat verzoeker wenste af te geven ten behoeve van de heer Y (de huishoudrasp) was verzuimd de gedetineerde een afstandsverklaring te laten ondertekenen. Het betreffende voorwerp was hem zonder extra voorwaarden ter hand gesteld. Dit betrof een vergissing van het personeel. Toen de schuimspaan was afgegeven is gewezen op de regel dat dan eerst een afstandsverklaring zou moeten worden ondertekend.
3. Wanneer de heer V. in zijn brief aan verzoeker de procedure had uitgelegd die in de P.I. "De Wieling" werd gehanteerd ten aanzien van in te voeren huishoudelijke artikelen, was het verzoeker duidelijk geworden waarom voor het in bezit krijgen van de schuimspaan een afstandsverklaring moest worden ondertekend en dat dit bij de invoer van de huishoudrasp was verzuimd. Uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking is het niet juist dat de heer V. in zijn brief van 1 juni 1999 niet op de vraag van verzoeker is ingegaan.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de adjunct-directeur gedetineerdenzorg van de Penitentiaire Inrichting "De Wieling", die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.