1999/505

Rapport

Op 5 juli 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw O. te Sliedrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster, die op 26 november 1998 te Dordrecht met haar auto betrokken is geraakt bij een aanrijding, klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid de registratieset van dat ongeluk niet juist hebben opgemaakt. Zij klaagt er met name over dat haar verklaring, die door een van de ambtenaren is opgenomen, niet in de registratieset is verwerkt, waardoor de in de registratieset opgenomen beschrijving geheel in haar nadeel is komen te luiden.

Achtergrond

Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeers-ongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratieformulier aan de afdeling Processen-Verbaal van het Verbond voor Verzekeraars (voorheen de NVVA: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).

In de gevallen dat uitsluitend een registratieformulier wordt opgemaakt is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekster berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster was op 26 november 1998 als bestuurder van een personenauto betrokken bij een verkeersongeval te Dordrecht. De personenauto van de heer L. was in botsing gekomen met verzoeksters auto.

2.1. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, de heren Oc. en R., kwamen ter plaatse. Zij maakten van het ongeval een registratieformulier op. In punt 18 van dit registratieformulier was onder meer het volgende vermeld:

"Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval.

Betrokkene 1 (verzoekster; N.o.) reed over de Krispijnseweg, komende uit de richting van het Heijeplein. Op vermeld kruispunt (de kruising met de H.F. Tollenstraat; N.o.) sloeg zij linksaf. Zij liet hierbij de links van haar op dezelfde weg zich bevindende en in dezelfde richting rijdende betrokkene 2 (de heer L.; N.o.) niet voorgaan. Betrokkene 1 voerde bedoelde manoeuvre uit zonder voor te sorteren. Zij had alvorens af te slaan wel een teken met haar richtingaanwijzer gegeven. Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding met vermelde schade."

2.2. In het registratieformulier staat verder dat er sprake was van een botsing tussen rijdende voertuigen; dat de gehele linkerzijde van verzoeksters auto was gedeukt, en dat de voorzijde van de auto van de heer L. was beschadigd.

3. In het aanrijdingsformulier van verzoekster van 27 november 1998 staat onder meer het volgende vermeld:

"Volgens mij is de tegenpartij aansprakelijk, omdat ik stil stond ten tijde van het linksaf gaan; er kwam op dat moment een auto aan, dus was ik genoodzaakt om zo stil te staan; tevens probeerde hij links in te halen; hij zag ons niet"

4. In het aanrijdingsformulier van de heer L. van 28 november 1998 staat onder meer het volgende vermeld:

"de tegenpartij (is aansprakelijk; N.o.) daar deze geen voorrang verleende aan mij die doorgaand verkeer is; tegenpartij kwam uit parkeervak, rechts van mij"

5. In een schriftelijke verklaring van 9 februari 1999 stelt de bijrijder van verzoekster, P., onder meer het volgende:

"Ik heb zien gebeuren dat voertuig B. (de auto van de heer L.; N.o.) tegen ons aanreed, dit gebeurde toen we stilstonden om linksaf te slaan, met het knipperlicht naar links. Met de botsing verschoof het voertuig A. (verzoeksters auto; N.o.) naar rechts. Toen we buitenstapten, ging ik met de jongen, bestuurder B. (de heer L.; N.o.), praten. Hij verklaarde dat hij ons niet gezien had en dat hij op dat moment met zijn vriend aan het praten was. Hij zei telkens weer sorry, excuses. Daarna stonden we een half uur op de politie te wachten."

6. In een schriftelijke verklaring van 13 april 1999 stelt S., de bijrijder van de heer L., onder meer het volgende:

"We reden op de Krispijnseweg; er stond een auto met gevarenlichten aan dubbel geparkeerd. We weken uit om er omheen te gaan. Plots toen we de auto al genaderd hadden schakelde deze over van gevaren naar linkse richtingaanwijzer en sloeg direct af naar links."

7. Bij brief van 26 mei 1999 deelde verzoekster de chef van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid het volgende mee:

"Graag wil ik uw aandacht vestigen op een aanrijding die plaatsvond op 26 oktober 1998, op de Krispijnse weg, kruising met de H.F. Tollenstraat. De bestuurder die tegen mij aanreed was L. (…).

Nadat ik het PV (verzoekster bedoelt het registratieformulier; N.o.) onder ogen kreeg (…), ben ik na het lezen van het PV tot de conclusie gekomen dat ik het er niet mee eens ben. Mijn verklaring die opgenomen is door agent R. is namelijk nergens terug te vinden in het PV opgemaakt door agent Oc., dus dat betekent, dat het PV geheel ten mijne laste is opgemaakt.

Verschillende malen heb ik getracht de desbetreffende verbalisanten te spreken, uiteindelijk heb ik alleen gesproken met Oc. die mij mededeelde dat hij dit voorval zou bespreken met zijn collega R.

Na twee weken, had ik nog niets gehoord, wederom nam ik contact op met agent Oc., die mij het volgende mededeelde: Agent R. vond het niet nodig om contact op te nemen om mijn verhaal aan te horen, zij vonden dat zij onpartijdig waren geweest en waren ook niet van plan het PV te corrigeren. Einde discussie.

Het relevante in deze zaak is dat de beide verzekeringen er niet uitkomen en het inmiddels een welles/nietes spelletje is geworden.

Wat ik van u vraag is om een reconstructie van de aanrijding en een herziening van het destijds opgemaakte PV, daar ik er absoluut van overtuigd ben dat ik niet schuldig ben aan het veroorzaken van de aanrijding en er naar mijn mening valsheid in geschrifte is gepleegd door de tegenpartij."

8. De chef van het district Dordrecht/Zwijndrechtse Waard reageerde hierop bij brief van 15 juni 1999 onder meer als volgt:

"In uw brief van 26 mei 1999 zegt u het niet eens te zijn met het opgemaakte proces-verbaal van een aanrijding op 26 november 1998, waarbij u als partij was betrokken.

Uit de door u bijgevoegde bijlagen en uit de politieadministratie blijkt dat door de verbalisanten R. en Oc. conform de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie geen proces-verbaal is opgemaakt maar dat volstaan is met een Verkeersongevallen registratieset (rapportage).

Volgens verbalisanten is de omschrijving van de toedracht correct en wordt u aangemerkt als verdachte van deze aanrijding. De politie ziet vooralsnog geen reden proces-verbaal jegens u op te maken."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt Korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Ik heb de betrokken medewerkers van mijn korps gevraagd om een nadere verklaring.

Die schriftelijke verklaring d.d. 1 september jl. treft u bijgevoegd aan (zie hierna, onder C.2.; N.o.)

Ik conformeer mij aan die verklaring.

De medewerkers hebben de richtlijnen (…) van het Openbaar Ministerie omtrent verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen terecht en op de juiste wijze toegepast. Zij hebben een zogeheten registratieset opgemaakt. Drie dagen nadat de aanrijding had plaatsgevonden, hebben zij de set opgestuurd naar de Stichting Proces-verbaal. Verzekeringsmaatschappijen kunnen bij die stichting op verzoek, en tegen betaling informatie verkrijgen.

(…)

Ik acht de klacht van mevrouw O. ongegrond."

2. In het proces-verbaal van 1 september 1999 met nummer PL1810/98-133716, opgemaakt door de politieambtenaren Oc. en R. staat onder meer het volgende vermeld:

"Wij, verbalisanten, werden op donderdag, 26 november 1998 omstreeks 19.55 uur door onze regionale meldkamer gestuurd naar de Krispijnseweg ter hoogte van de H.F Tollenstraat te Dordrecht alwaar een aanrijding plaats zou hebben gevonden.

Nadat wij, verbalisanten, ter plaatse waren gekomen op de Krispijnseweg zagen wij dat twee voertuigen midden op de rijbaan stilstonden. Wij, verbalisanten, zagen dat beide voertuigen schade hadden.

Ter beveiliging van beide voertuigen heb ik, eerste verbalisant, onze surveillancebus voor de voertuigen neergezet en onze zwaailichten aangezet.

Wij, verbalisanten, stapten vervolgens uit het dienstvoertuig. Meteen hierna werd ik, eerste verbalisant, aangesproken door een man die mij te kennen gaf de bestuurder te zijn geweest van het voertuig van het merk Volkswagen (…). Deze persoon gaf mij, eerste verbalisant, op te zijn L. (…).

Nadat ik, eerste verbalisant, aan de betrokkene van de aanrijding L. had gevraagd hoe de aanrijding was ontstaan vertelde hij mij dat hij een stilstaand voertuig links wilde inhalen en dat het voertuig tijdens deze manoeuvre opeens optrok en linksaf sloeg waardoor een aanrijding ontstond.

Ik, tweede verbalisant, sprak met de bestuurster van een personenauto van het merk BMW (…). Zij gaf mij, tweede verbalisant, op te zijn: O (…).

Betrokkene O. vertelde mij, tweede verbalisant, dat zij stilstond en dat zij door een ander voertuig was aangereden.

Wij, verbalisanten, hebben ter plaatse de stand van de voertuigen vastgelegd, de aanwezige sporen opgenomen en de getuigen gehoord. Wij, verbalisanten, zagen aan de stand van de voertuigen en aan de aangetroffen sporen dat betrokkene O. net voor de aanrijding vermoedelijk de H.F. Tollenstraat wilde inrijden en dat zij tijdens deze manoeuvre de betrokkene L. niet voor heeft laten gaan. Tevens zagen wij, verbalisanten, dat het voertuig van betrokkene O. schuin midden op de rijstrook, ongeveer 2 meter van de as van de rijbaan stond. Betrokkene O. heeft vermoedelijk alvorens het afslaan naar links niet voorgesorteerd.

Wij, verbalisanten, hebben ter plaatse geen uitspraak gedaan over de schuldvraag. Voor de schuldvraag hebben wij, verbalisanten, de betrokkenen verwezen naar hun respectievelijke verzekeringsmaatschappijen.

Wij, verbalisanten, zagen geen aanleiding, gezien het verbaliseringsbeleid en de schade aan het voertuig van betrokkenen O. proces-verbaal tegen haar op te maken.

Wij, verbalisanten, hebben van deze aanrijding een registratieset met een daarbij behorende tekening opgemaakt. De door ons opgemaakte registratieset en de tekening zijn dezelfde dag van de aanrijding afgesloten en verzonden naar onze administratie.

Ik, eerste verbalisant, werd in de maand juni op het bureau van politie Dordrecht gebeld door betrokkene O. Betrokkene O. vertelde mij, eerste verbalisant, dat zij door de verzekeringsmaatschappij aan de aanrijding schuldig was bevonden. Tevens eiste betrokkene O. van mij dat ik, eerste verbalisant, de door ons opgemaakte registratieset in haar voordeel moest veranderen.

Ik, eerste verbalisant, heb om verdere misverstanden te voorkomen, haar voldoende uitleg gegeven over de procedure en haar medegedeeld niet verder op deze zaak in te zullen gaan omdat alle stukken reeds waren opgemaakt en verzonden.

Betrokkene O. dreigde om een klacht in te dienen als wij, verbalisanten, de registratieset niet in haar voordeel zouden veranderen.

Ik, tweede verbalisant, heb op haar aandringen telefonisch contact met haar opgenomen. Hierbij had ik het idee dat betrokkene O. mij wilde uitspelen tegen collega Oc. Zij gaf te kennen dat zij wist dat het collega Oc. was die heeft bepaald dat zij fout is bij de aanrijding en dat ik hem moest bewegen dit ongedaan te maken.

Om verdere misverstanden te voorkomen, heb ik, tweede verbalisant, haar wederom voldoende uitleg gegeven over de procedure en haar medegedeeld niet verder op deze zaak in te zullen gaan, omdat alle stukken reeds waren opgemaakt en verzonden.

Betrokkene O. heeft hierna nog een paar keren gebeld, doch heeft mij niet kunnen spreken."

D. Reactie verzoekster

Verzoekster deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"Ik wil graag terugverwijzen naar een aantal gegevens uit het proces-verbaal van de desbetreffende verbalisanten.

1. Het is onjuist te beweren dat toen ik de H.F. Tollenstraat wilde inrijden, ik de bestuurder van de tegenpartij niet heb laten voorgaan. Hoe kan dat als ik al stilstond, ik had mijn knipperlicht naar links, maar moest stoppen, omdat er tegenliggend verkeer was. Toen ik deze manoeuvre uitvoerde was de tegenpartij niet in beide spiegels te bekennen, het gebeurde allemaal vrij snel. De tegenpartij heeft verklaard dat hij 50 km per uur reed wat niet gecheckt is. De tegenpartij verklaarde aan ons vóórdat de politie arriveerde dat hij ons niet gezien had, omdat hij druk in gesprek was met zijn vriend.

2. De verklaring dat mijn auto schuin midden op de weg ongeveer twee meter van de as van de rijbaan stond en dat ik niet links had voorgesorteerd is ook onjuist. Door de botsing is mijn auto zó komen te staan. Aan weerskanten van de rijbaan zijn twee fietspaden aangelegd met een witte onderbroken streep. De tegenpartij had als hij mij gezien had een stuk over het fietspad gemoeten, daar de Krispijnseweg door de aanleg van deze fietspaden erg smal is.

3. De schuldvraag ligt helemaal niet bij de verzekeringsmaatschappijen, omdat ze afhankelijk zijn van de registratieset van de politie, deze is doorslaggevend.

(…)

6. Toen ik de registratieset onder ogen kreeg was ik behoorlijk ontdaan, want alles was in mijn nadeel opgeschreven. Uiteraard was mijn eerste reactie, de verbalisant bellen.

Er werd weinig over de procedure verteld en uitgelegd, eigenlijk werd ik afgewimpeld, de eerste verbalisant heb ik gesproken 2x. De tweede verbalisant heb ik helemaal niet gesproken.

Op zulke momenten voel je je als burger behoorlijk in de kou gezet.

7. Ik dreigde een klacht in te dienen bij hun chef, wat niet gebaat heeft, ik vind dat de politie door niet te luisteren naar een burger zijn plicht verzuimt en een grote kloof creëert.

In antwoord op mijn klacht is mij door de districtschef meegedeeld dat ik alsnog een proces-verbaal zou krijgen, mocht ik ze nog verder lastigvallen, dit heb ik tussen de regels door gelezen weliswaar, maar ik schrok er behoorlijk van.

(…)

8. Ik heb absoluut niet geprobeerd de collega's tegen elkaar uit te spelen, dit is je reinste onzin."

Beoordeling

1. Verzoekster was op 26 november 1998 als bestuurder van een personenauto betrokken bij een verkeersongeval te Dordrecht. De personenauto van de heer L. was in botsing gekomen met verzoeksters auto. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, de heren Oc. en R., kwamen ter plaatse. Zij maakten van het ongeval een registratieformulier op.

2. Verzoekster klaagt erover dat dit registratieformulier niet juist is opgemaakt. Zij klaagt er met name over dat haar verklaring, die door een van de ambtenaren is opgenomen, niet in het registratieformulier is verwerkt, waardoor de in het registratieformulier opgenomen beschrijving geheel in haar nadeel is komen te luiden.

3. Een registratieformulier is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie achtergrond, onder 1.). Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval, verdient het aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van elk van de partijen - kort - worden weergegeven.

4. In het betreffende registratieformulier staat onder de aanhef "beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval" als vaststaand vermeld dat betrokkene 1 (verzoekster) op de Krispijnseweg reed en bij de kruising met de H.F. Tollenstraat links afsloeg; dat zij hierbij de links van haar op de weg bevindende en in dezelfde richting rijdende betrokkene 2 (de heer L.) niet liet voorgaan; dat zij de bedoelde manoeuvre uitvoerde zonder voor te sorteren, en dat daardoor de aanrijding plaatsvond.

5. In het proces-verbaal van de politieambtenaren Oc. en R., dat zij op verzoek van de korpsbeheerder hebben opgemaakt, staat dat de heer L. politieambtenaar Oc. ter plaatse had meegedeeld dat hij verzoeksters auto links wilde passeren en dat verzoekster tijdens deze manoeuvre opeens optrok en links afsloeg waardoor de aanrijding ontstond.

Verzoekster had politieambtenaar R. meegedeeld dat zij stilstond en dat zij door de heer L. was aangereden.

De politieambtenaren zagen aan de stand van de voertuigen en de aangetroffen sporen dat verzoekster net voor de aanrijding vermoedelijk de H.F. Tollenstraat wilde inrijden en dat zij tijdens deze manoeuvre de heer L. niet voor heeft laten gaan. Verzoekster had vermoedelijk niet voorgesorteerd alvorens links af te slaan.

De politieambtenaren hadden ter plaatse geen uitspraak gedaan over de schuldvraag en hadden betrokkenen daarvoor verwezen naar hun verzekeringsmaatschappijen.

6. De Nationale ombudsman leidt uit dit proces-verbaal af dat de betrokken politieambtenaren niet hebben kunnen vaststellen of verzoekster wel of niet stilstond ten tijde van de aanrijding. Het is dan ook niet juist dat in het registratieformulier als vaststaand staat vermeld dat verzoekster ten tijde van de aanrijding links afsloeg. In dit verband is voorts van belang dat in het registratieformulier als vaststaand staat vermeld dat verzoekster niet had voorgesorteerd, terwijl uit genoemd proces-verbaal blijkt dat de politie dit slechts heeft vermoed.

Gelet hierop, alsmede gelet op de verklaring van de betrokken ambtenaren dat zij ter plaatse geen uitspraak hadden gedaan over de schuldvraag en dat zij betrokkenen daarvoor hadden verwezen naar hun verzekeringsmaatschappijen, dient te worden geconcludeerd dat de politie niet voldoende heeft kunnen vaststellen wie schuldig was aan het ongeval. Gelet op hetgeen hiervóór onder 3. is overwogen had het dan ook voor de hand gelegen om in het registratieformulier de lezingen van elk van de partijen weer te geven. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.

De onderzochte gedraging is daarmee niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht), is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Zuid-Holland Zuid

Klacht:

Registratie van ongeluk niet juist opgemaakt (verklaring verzoeker niet verwerkt).

Oordeel:

Gegrond