1999/478

Rapport

Op 24 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer C. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland/ Punt Personeelsvoorziening Onderwijs te Amsterdam.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening te Zoetermeer, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland/ Punt Personeelsvoorziening Onderwijs (PPO) te Amsterdam hem op onjuiste gronden niet (verder) wil bemiddelen voor een vaste baan in het onderwijs. Volgens het PPO is uit referenties van, en navraag bij, verzoekers (voormalige) werkgevers gebleken dat alleen korte invalbanen (die niet bij het PPO worden aangemeld) voor hem haalbaar zijn. Verzoeker stelt dat deze informatie niet klopt.

In dit verband klaagt hij er ook over dat hij is geregistreerd als moeilijk bemiddelbaar en dat het PPO hem heeft geadviseerd een baan te zoeken in een werkveld buiten het onderwijs.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd verzoeker de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Tijdens het onderzoek kregen het CBA en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Tenslotte werd informatie ingewonnen bij door het PPO benaderde directies van enkele scholen waar verzoeker als invalkracht heeft gewerkt.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch verzoeker noch het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker werd in 1988 gedeeltelijk afgekeurd als leerkracht. Vanaf 1992 werkte hij als invalleerkracht in het speciaal onderwijs. Hij ontving op dat moment een herplaatsingswachtgeld van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO). Op 8 maart 1995 liet Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland/Punt Personeelsvoorziening Onderwijs (PPO) te Amsterdam verzoeker weten dat voor hem de mogelijkheden in het speciaal onderwijs in Amsterdam en omstreken waren uitgeput. Het PPO zag geen mogelijkheden meer verzoeker naar een vaste baan te bemiddelen. Verzoeker werd een, door de USZO gefinancierd, begeleidingstraject aangeboden. In het kader van deze trajectbemiddeling vonden in de periode maart-september 1995 in totaal negen gesprekken met verzoeker plaats. Aangezien verzoeker aangaf in het onderwijs werkzaam te willen blijven, werden contacten gelegd met scholen waar verzoeker eerder had gewerkt om te praten over zijn functioneren als leerkracht. Daarbij werden ook de (orde)problemen besproken die verzoeker destijds als leerkracht had ondervonden.

Op 6 september 1995 werd de trajectbemiddeling via het PPO beëindigd, omdat de uitkerende instantie had gemeld dat de uitkering van het wachtgeld aan verzoeker per 1 augustus 1995 was beëindigd. De begeleiding had tot op dat moment niet geresulteerd in een baan voor verzoeker.

2. Op 5 maart 1996 verzocht verzoeker het PPO weer om bemiddeling op onderwijsvacatures. Verzoeker legde in deze periode een curriculum vitae (c.v.) over aan het PPO. Dit c.v. werd in het bestand opgenomen.

3. Op 24 juni 1997 benaderde verzoeker het PPO opnieuw met een verzoek om bemiddeling op onderwijsvacatures. Het PPO liet verzoeker hierop telefonisch weten dat de door hem in zijn c.v. opgegeven referenten, alsmede enige directeuren van de scholen waar hij recent als invalleerkracht had gewerkt, telefonisch waren benaderd. Verder liet het PPO verzoeker weten dat was besloten hem niet langer te bemiddelen omdat deze werkgevers negatief hadden gereageerd. Verzoekers c.v. werd uit het bestand van het PPO verwijderd.

Het PPO adviseerde verzoeker ten slotte om contact op te nemen met het arbeidsbureau over begeleiding naar een werkveld buiten het onderwijs.

4. Het PPO deelde verzoeker bij brief van 24 februari 1998 onder meer mee:

"Onlangs hebben wij van uw uitkerende instantie (USZO) vernomen dat uw uitkering (...) is beëindigd/niet is toegekend.

Dit heeft tot gevolg dat u niet (meer) onder het Punt Personeelsvoorziening Onderwijs (PPO) valt maar onder het arbeidsbureau van uw stadsdeel/woonplaats.

Dit betekent voor u dat uw bewijs van inschrijving in het vervolg door het arbeidsbureau in uw stadsdeel/woonplaats moet worden verlengd."

5. Verzoeker reageerde bij brief van 4 maart 1998. Hierin liet hij het PPO onder meer het volgende weten:

"Ik was verbaasd uw brief te ontvangen. M.i. heeft beëindiging van een uitkering niets te maken met wel of niet bemiddeld willen worden voor het onderwijs.

Uw dienst heeft de afgelopen jaren wel heel weinig voor mij gedaan, wellicht omdat jullie mij eens als moeilijk bemiddelbaar hebben bestempeld. Daar heb ik vorig jaar tegen geprotesteerd met opgave van referenties.

Het vreemde feit doet zich nu voor dat volgens jullie de betreffende directeuren zich niet positief over mij uitlieten. Bij navraag door mij bleek dit echter niet het geval te zijn, in tegendeel juist bij 2 van de 3."

Verzoeker legde bij deze brief tevens een c.v. over waarop hij aangaf tussen 1996 en 1998 als invalleerkracht werkzaam te zijn geweest. Hij gaf daarbij tevens als referenten op een viertal directeuren van scholen. Het betrof de scholen "Li.", "M.B.", "A." en "Z.".

6. Het PPO benaderde naar aanleiding van deze brief van verzoeker op 11 maart 1998 nogmaals een vijftal scholen waar verzoeker als invalleerkracht had gewerkt. Twee van deze vijf scholen (te weten: "Li." en "M.B.") betroffen scholen die verzoeker ook als referent in zijn c.v. had opgenomen. Het PPO liet hierop in een reactie van 13 maart 1998 onder meer aan verzoeker weten:

"Deze brief (van 24 februari 1998; N.o.) wordt naar iedereen verstuurd wiens wachtgeldregeling is afgelopen. PPO verleent immers alleen de dienstverlening op het gebied van inschrijving en verlenging van de inschrijving aan wachtgeldgerechtigden.

Daarnaast bemiddelt PPO wachtgelders en niet-wachtgelders die in het CV-bestand zijn opgenomen. Om in dit CV-bestand de worden opgenomen moeten werkzoekenden aantonen dat zij de juiste papieren en zo mogelijk goede referenties hebben.

U bent door PPO niet benaderd voor bemiddeling omdat uit referenties, werkgevers die recent door ons gesproken zijn, blijkt dat alleen korte invalbanen voor u haalbaar zijn. Bij navraag blijkt dat de werkgevers het niet haalbaar achten voor u om langere tijd in het onderwijs werkzaam te zijn. Aangezien PPO door de scholen niet wordt benaderd voor zeer kortdurende bemiddelingen, kan PPO u niet helpen.

Wij raden u aan om op uw eigen arbeidsbureau te gaan praten over begeleiding naar een werkveld buiten het onderwijs."

7. Verzoeker diende vervolgens op 3 april 1998 een klacht in bij de directeur van Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland, Arbeidsbureau Amsterdam-Centrum/PPO. De inhoud van deze brief luidt:

"Ik schrijf u omdat ik me onheus behandeld voel door het arbeidsbureau, sectie PPO, (...).

In 1988 ben ik gedeeltelijk afgekeurd als onderwijzer en toen ik in 1992 weer begon met invallen werd ik door het arbeidsbureau ingedeeld als moeilijk bemiddelbaar.

Hiervan heb ik me voor hen blijkbaar, ondanks goede evaluaties en referenties niet kunnen bevrijden. Toen ik bij het stadsdeel Watergraafmeer werkte hebben ze me in een baan vinden tegengewerkt door deze kwalificatie te verspreiden en toen ik vorig jaar vroeg of ze niet wat voor me konden doen en ik referenties stuurde, beweerden ze dat deze directeuren negatief over mij oordeelden, wat bij navraag niet zo bleek te zijn.

Toen ik 24-2 een brief van ze ontving dat ik uitgeschreven werd bij Sectie PPO, werd mijn rechtvaardigheidsgevoel wederom gekrenkt. De reden zou zijn dat een BWOO-uitkering eindigde maar voorheen had ik ook geen uitkering. Wederom stuurde ik een CV met referenties met (het; N.o.) zelfde gevolg als vorig jaar en het advies een werkplek buiten het onderwijs te zoeken. Dit vind ik erg krenkend, daar ik na veel moeite nu met plezier en bevrediging van mezelf, kinderen en directies werk. ..."

8. Op deze brief ontving verzoeker van de directeur van Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland, Arbeidsbureau Amsterdam-Centrum/PPO de volgende reactie, gedateerd 14 april 1998:

"...Zoals in eerdere contacten is weergegeven functioneert u op (korte) invalbanen. Dit type vacatures worden door onderwijsdirecties niet bij PPO aangemeld. De banen waarin u heeft gewerkt zijn ook geen van alle ooit bij PPO in behandeling geweest. Wij kunnen u daarin niet helpen anders dan u te adviseren dat u zich bij invalpools aanmeldt, zoals die bij het Bureau Servicetaken Onderwijs (BSO) en bij de diverse stadsdelen.

Ook blijven wij bij ons standpunt dat u buiten het onderwijs meer kansen hebt op een structurele baan.

Wij raden u nogmaals aan om op uw eigen arbeidsbureau te gaan praten over begeleiding naar een werkveld buiten het onderwijs. ..."

B. Standpunt verzoeker

1. Voor verzoekers standpunt wordt verwezen naar hetgeen is gesteld in de klachtformulering onder klacht en naar zijn klachtbrief van 3 april 1998 (zie onder A. FEITEN, punt 7.)

2. Ter aanvulling op zijn verzoekschrift legde verzoeker tevens nog een exemplaar van zijn c.v. over, waarop hij had aangetekend:

"...Hierbij de ref. die ik in februari (1998; N.o.) aan het arbeidsbureau stuurde. De laatste drie (dit betrof de directeuren van de scholen "M.B.", "A." en "Z."; N.o.) heb ik gebeld en 't geval voorgelegd, waarbij ze bevestigden een goede referentie gegeven te hebben, ondanks suggestieve vraagstelling van PPO..."

C. Standpunt arbeidsvoorziening

1. De reactie die de Nationale ombudsman in eerste instantie ontving op de klacht van verzoeker was afkomstig van de directeur van Arbeidvoorziening Zuidelijk Noord-Holland, Arbeidsbureau Amsterdam-Centrum/Punt Personeelsvoorziening Onderwijs.

Deze deelde mee:

"Het Personeelspunt Onderwijs (PPO) heeft op 8 maart 1995 (verzoeker; N.o.) aangegeven, dat mogelijkheden in het speciaal onderwijs in Amsterdam en omstreken waren uitgeput. Wij zagen geen mogelijkheden meer betrokkene naar een vaste baan te bemiddelen. Betrokkene is op grond van zijn ontslag wegens ordeproblemen aangeboden een begeleidings-traject te volgen met als doel te kijken naar andere beroepsmogelijkheden.

(Verzoeker; N.o.) heeft ingestemd met dit begeleidingstraject en op 29 maart 1995 heeft het eerste gesprek plaatsgevonden. Gedurende 1995 heeft er een aantal gesprekken plaatsgevonden waarin gesproken is over de werkhouding van betrokkene (krampachtig worden, gespannenheid, angst voor het verlies van controle, moeite om leiding te geven in gespannen situatie, vooral met agressie en afsluiten voor contact).

Op grond van de constateringen, voortkomende uit de trajectbemiddelings-gesprekken is, in overleg met betrokkene, op 25 april 1995 het eerste contact gelegd met zijn vorige scholen om te praten over zijn functioneren.

In verband met de voortgang van het traject en de afloop van de wachtgelduitkering van verzoeker; N.o.) is het traject via PPO op 6 september 1995 beëindigd.

Op 24 juni 1996 (bedoeld is 1997; N.o.) heeft betrokkene opnieuw gevraagd om bemiddeling op onderwijsvacatures. In overleg met betrokkene is afgesproken bij werkgevers, waar hij recent had gewerkt, telefonisch referenties na te trekken. Deze waren negatief en het standpunt van het PPO is dan ook niet gewijzigd.

In het verlengde hiervan is betrokkene aangeraden om contact op te nemen met zijn eigen arbeidsbureau over begeleiding naar een werkveld buiten het onderwijs.

Op 5 maart 1998 schrijft betrokkene verbaasd te zijn over de referenties. D.d. 11 maart 1998 zijn door ons opnieuw telefonische referenties nagetrokken en betrokkene is hiervan middels ons schrijven van 13 maart 1998 in kennis gesteld.

Op 11 maart is bij vijf scholen een referentie nagetrokken, waarvan drie scholen aangaven betrokkene niet meer te zullen aanstellen zowel voor korte- als langdurige banen. Als reden hiervoor wordt opgegeven zijn gedragswisseling, van het zich niet meer in staat voelen naar behoren te functioneren naar agressief gedrag, zowel naar ouders, collega's als leerlingen toe.

Twee scholen gaven aan betrokkene alleen aan te zullen stellen in korte inval banen.

Als reden hiervoor wordt opgegeven dat (verzoeker; N.o.) weinig betrokken is bij het werk op de school, weinig initiatief toont en alleen op verzoek aanwezig is bij vergaderingen.

Op grond van zorgvuldige overwegingen hebben wij betrokkene geadviseerd zich tot zijn eigen arbeidsbureau te wenden voor begeleiding naar een werkveld buiten het onderwijs. ..."

2. Vervolgens ontving de Nationale ombudsman het standpunt van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA). Dit luidt als volgt:

"...

1. Verzoeker heeft op 21 april 1992 bij PPO een intakegesprek gehad voor traject-

bemiddeling. Verzoeker heeft toen en in latere gesprekken aangegeven in het

speciaal onderwijs te willen werken. Van augustus 1992 tot juni 1994 heeft hij de

opleiding speciaal onderwijs gevolgd. De opleiding is gefinancierd vanuit de Kader-

regeling Scholing (KRS-i).

2. Het begeleidingstraject van verzoeker, met ingangsdatum 29 maart 1995 (datum

eerste gesprek), is namens PPO uitgevoerd door NIBO. De deelname werd betaald

door de uitkerende instantie van betrokkene. In het kader van deze trajectbemidde-

ling zijn in de periode maart - september -1995 met verzoeker 9 gesprekken

gevoerd waarin kritiek van zijn vorige scholen en zijn werkhouding aan de orde is

geweest.

3. Het begeleidingstraject van verzoeker werd op 6 september 1995 (datum laatste

gesprek) beëindigd. De reden hiervoor was dat verzoekers HPWG (herplaatsings-

wachtgeld)-uitkering per 1 augustus 1995 was beëindigd. De uitkerende instantie

(thans USZO) rapporteert per kwartaal aan PPO gegevens over verstrekking en

beëindiging van de uitkering.

4. Verzoeker heeft in het laatste gesprek d.d. 6 september 1995 aangegeven dat hij

binnen het onderwijs blijft solliciteren, buiten PPO om.

5. Verzoeker heeft op 5 maart 1996 bij PPO aangegeven dat hij werk zoekt als

groepsleerkracht. Zijn curriculum vitae is toen in het bestand opgenomen.

6 Verzoeker heeft op 24 juni 1997 verzocht om bemiddeling op onderwijsvacatures.

De referenties die verzoeker op zijn curriculum vitae had opgegeven zijn door PPO

telefonisch nagetrokken. Verder heeft PPO de werkgevers waarbij verzoeker recent

had gewerkt telefonisch benaderd. Van deze telefoongesprekken zijn geen

(telefoon)notities. De door verzoeker overgelegde curriculum vitae is uit het bestand

verwijderd (vernietigd).

7. Verzoeker heeft in zijn brief d.d. 4 maart 1998 zijn curriculum vitae als bijlage

meegezonden en aangegeven dat navraag zijnerzijds heeft opgeleverd dat twee van

de drie directeuren positief over hem waren. Naar aanleiding van deze brief heeft

PPO op 11 maart 1998 opnieuw de door verzoekers overgelegde referenties telefo-

nisch nagetrokken. Hiervan zijn geen telefoonnotities. Wel is het een en ander

samengevat opgenomen in PGI. Voor de inhoud van de gesprekken verwijs ik u

naar de brief van 20 juli 1998. Benaderd zijn de scholen B., Li., M.B., P., en L.

Gelet op de ervaringen van PPO met verzoeker kan ik niet anders concluderen dan dat het advies aan verzoeker een baan in het werkveld buiten het onderwijs te zoeken met daarbij het aanbod voor een begeleidingstraject teneinde een plaatsing buiten het onderwijs te bereiken zorgvuldig is geweest. Het advies aan verzoeker brengt echter niet met zich meer dat verzoeker als moeilijk bemiddelbaar is geregistreerd."

3. Naar aanleiding van nadere vragen liet het CBA nog weten dat "Li." en "M.B." de scholen waren geweest die hadden aangegeven betrokkene alleen te zullen aanstellen in korte invalbanen.

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker reageerde, zowel schriftelijk als telefonisch, op het standpunt van het CBA. Daarnaast reageerde verzoeker op enige vragen. Deze vragen luiden:

" 1. Hoe heeft u geconstateerd dat u als "moeilijk bemiddelbaar" bent gekwalificeerd? Op welke wijze heeft het arbeidsbureau deze kwalificatie volgens u verspreid, en aan wie of aan welke instantie(s) is dit overgebracht?

2. Kan ervan worden uitgegaan dat u de scholen "B.", "P." en "L." niet voor informatie hebt benaderd, noch in maart 1998, noch tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman? "

Telefonisch liet verzoeker weten dat hij het feit dat hij als "moeilijk bemiddelbaar" was gekwalificeerd, had opgemaakt uit gesprekken met het PPO en uit de zinsnede in de brief van 13 maart 1998, die het advies inhoudt om met het eigen arbeidsbureau te gaan praten over begeleiding naar een werkveld buiten het onderwijs.

Voorts deelde verzoeker mee dat hij geen concrete aanwijzingen had dat het PPO deze opvatting had verspreid. Dit was gebaseerd op veronderstellingen zijnerzijds.

Voorts bevestigde hij naar aanleiding van de tweede vraag dat hij de genoemde drie scholen zelf niet had benaderd.

Ten slotte merkte verzoeker nog op dat hij er ernstig aan twijfelde of de kwalificaties, zoals weergegeven in de brief van het CBA werkelijk en op deze tamelijk "grove" wijze ("agressief gedrag" e.d.) door de betrokken directies aan zijn adres waren geuit.

Tijdens zijn functioneren had hij niets in deze trant vernomen. Het leek hem bovendien te toevallig dat alle drie scholen zich op dezelfde wijze over hem hadden uitgelaten.

Gezien de door hem ontvangen verklaringen van de beide andere scholen ("Li." en

"M.B."; zie hierna onder E. VERKLARINGEN SCHOOLDIRECTIES) twijfelde hij er zonder meer aan dat deze twee scholen zouden hebben gemeld dat hij weinig betrokken was bij het werk op school. Hierover hadden zij ook niets vermeld in de verklaringen, aldus verzoeker.

2. Schriftelijk deelde verzoeker nog het volgende mee:

"... 1. Ja, ze hebben me zelfs uitgeschreven en daarvan was niet de reden dat ik geen wachtgeld meer geniet. Maar dat ik moeilijk bemiddelbaar ben, heb ik niet op schrift.

2. Genoemde scholen heb ik inderdaad nooit om een referentie gevraagd. Alleen over B. ben ik niet zeker. Het kan zijn dat ik hen eens als referentie heb opgegeven. Wel heb ik het arbeidsbureau gezegd o.a. op deze scholen gewerkt te hebben, op de vraag of ik op nog meer scholen gewerkt had. ..."

E. VERKLARINGEN SCHOOLDIRECTIES

1. Naar aanleiding van het verzoek van de Nationale ombudsman of verzoeker mogelijk verklaringen zou kunnen overleggen van de betrokken werkgevers, waarin zij ontkennen aan het PPO te hebben meegedeeld dat een vaste baan in het onderwijs voor hem niet haalbaar is, legde verzoeker een drietal schriftelijke stukken over. Dit betrof verklaringen van drie van de vier in zijn c.v. opgenomen, en door hem in het kader van dit onderzoek benaderde, referenten.

Van school "Z." had verzoeker geen reactie ontvangen. De directeur van school "A." verklaarde niet te zijn benaderd door het arbeidsbureau.

De directeur van school "Li." ondertekende een door verzoeker opgestelde verklaring met de onderstaande tekst:

"...Het arbeidsbureau heeft mij inlichtingen gevraagd over (verzoeker; N.o.). Ik heb meegedeeld dat (hij) als invaller goed beviel, maar dat ik niets kon zeggen over zijn functioneren als vaste leerkracht..."

De directeur van school "M.B." verklaarde het volgende:

"Ik heb (...) meegedeeld, dat ik ten aanzien van het kort tijdelijk invallen van (verzoeker; N.o.) positieve ervaringen heb.

Op hun vraag, hoe hij zou functioneren bij langer invalwerk heb ik geantwoord hier niet over te kunnen oordelen omdat ik daar geen ervaring mee heb.

Wel heb ik (...) meegedeeld, dat als zo'n situatie zich voor zou doen, ik eerst een gesprek met (verzoeker; N.o.) aan zou gaan, zoals te doen gebruikelijk wanneer je iemand voor langere tijd aan je school aanstelt. ..."

2. Daarnaar gevraagd door de Nationale ombudsman reageerden de directies van de scholen "B.", "P." en "L." op de stelling van de directeur van het Arbeidsbureau Amsterdam-Centrum/PPO dat drie van de vijf scholen op 11 maart 1998 hadden verklaard verzoeker niet te zullen aanstellen, noch in korte, noch in langdurige banen.

De drie betrokken directies verklaarden het volgende:

"(Verzoeker; N.o.) heeft ongeveer twee weken ingevallen op (deze) school. Ik ben inderdaad benaderd door het PPO. Ik heb toen laten weten dat ik (verzoeker; N.o.) noch als invalkracht, noch als vaste kracht op mijn school wilde laten werken. Ik heb ook

(verzoeker; N.o.) destijds laten weten dat ik hem niet goed vond functioneren.

De exacte bewoordingen waarin ik het PPO heb meegedeeld dat ik vond dat hij niet goed functioneerde kan ik mij niet meer precies herinneren, maar (verzoeker;N.o.) was agressief in zijn gedrag naar leerlingen en ouders toe; zijn gedrag was onbeheerst (...). Hij had dit gedrag niet onder controle." (verklaring 1)

"Het PPO heeft mij benaderd over het functioneren van (verzoeker; N.o.). Ik heb geen positief advies gegeven, integendeel. Ik kan woorden van deze strekking wel hebben gezegd. Hij had inderdaad zeer wisselende stemmingen, en was ook agressief. (...)

Ik heb laten weten dat ik (verzoeker; N.o.) niet meer op mijn school voor de klas wil hebben. Hoewel hij nog op de lijst van invallers staat, weet ik dat ook andere scholen daar zo over denken." (verklaring 2).

"Het PPO heeft mij indertijd benaderd. Daarbij is gevraagd naar het functioneren van (verzoeker; N.o.) en is verzocht of (deze) school hem als leerkracht wilde aanstellen

Ik heb toen geantwoord: "Dat wordt niks."

Ik kan mij niet vinden in de kwalificaties 'agressief gedrag' en 'gedragswisseling', maar meer in: 'het zich niet in staat voelen'. Dat laatste liet (verzoeker; N.o.) ook zelf duidelijk weten.

(Verzoeker; N.o.) heeft ongeveer drie à vier dagen als leerkracht ingevallen op (deze) school." (verklaring 3).

Beoordeling

1. Verzoeker, leerkracht van beroep, verwijt Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland/Punt Personeelsvoorziening Onderwijs (hierna: PPO) in de eerste plaats dat het hem op basis van onjuiste informatie niet (verder) wil bemiddelen naar een vaste baan in het onderwijs. Die onjuiste informatie zou het PPO hebben verkregen toen het navraag heeft gedaan bij door verzoeker opgegeven referenten en bij (voormalige) werkgevers van verzoeker.

Uit hun verklaringen was volgens het PPO gebleken dat voor verzoeker alleen korte invalbanen in het onderwijs (die niet bij het PPO worden aangemeld) haalbaar zijn.

Verzoeker heeft gesteld dat werkgevers zich naar hem toe wel positief hebben uitgelaten over zijn functioneren als leerkracht.

2. Een met verzoeker ingezet begeleidingstraject, waarbij met hem en met enkele van zijn (voormalige) werkgevers is gesproken over zijn functioneren als leerkracht, werd op 6 september 1995 beëindigd als gevolg van het aflopen van verzoekers wachtgeldregeling. Op dat moment had verzoeker nog geen (vaste) baan in het onderwijs gevonden.

Op 5 maart 1996 heeft hij het PPO opnieuw verzocht om bemiddeling. In eerste instantie nam het PPO verzoekers curriculum vitae (c.v.) op in zijn bestand.

Vervolgens heeft het PPO naar aanleiding van dit verzoek een aantal door verzoeker opgegeven referenten telefonisch benaderd, alsmede enige directies van scholen waar verzoeker recent had gewerkt als invalleerkracht. Aangezien deze reacties volgens het PPO niet positief waren heeft het verzoekers c.v. alsnog uit het bestand verwijderd.

Verzoeker heeft het PPO op 24 juni 1997 nogmaals verzocht te bemiddelen op onderwijsvacatures.

3. Uit door verzoeker overgelegde verklaringen van twee werkgevers en uit door de Nationale ombudsman opgevraagde verklaringen van overige door het PPO benaderde werkgevers van verzoeker blijkt dat drie werkgevers van verzoeker tegenover het PPO een uitgesproken negatief oordeel hebben gegeven over zijn functioneren als leerkracht, waarbij zij hem tevens hebben afgewezen als invalleerkracht. De overige twee directies hebben zich volgens hun verklaringen uitdrukkelijk onthouden van een mening over een eventueel functioneren van verzoeker in een langduriger baan, of als vaste leerkracht. Daarbij komt verder dat zij niet hebben laten weten dat een vaste baan op hun school voor verzoeker tot de mogelijkheden behoort.

Het voorgaande, in samenhang met het feit dat het PPO bemiddelt voor een vaste baan in het onderwijs, en mede in aanmerking genomen het feit dat omscholing, een begeleidingstraject en gesprekken met scholen waar verzoeker heeft gewerkt niet hebben geleid tot een langduriger baan voor verzoeker, leidt tot de conclusie dat het PPO in redelijkheid kon besluiten dat het verzoeker niet (verder) wilde bemiddelen voor een vaste baan.

In dit licht was ook het advies aan verzoeker om zich te wenden tot het arbeidsbureau voor begeleiding naar een werkveld buiten het onderwijs, met het argument dat hij buiten het onderwijs meer kansen heeft op een structurele baan, niet onzorgvuldig.

6. Verzoeker heeft er voorts over geklaagd dat hij als moeilijk bemiddelbaar is geregistreerd. Het CBA heeft gesteld dat de gang van zaken er niet toe heeft geleid dat verzoeker is geregistreerd als moeilijk bemiddelbaar.

Nu verzoeker geen feiten heeft aangedragen waarmee hij zijn overtuiging kan staven dat het PPO hem als moeilijk bemiddelbaar heeft geregistreerd, tijdens het onderzoek evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden die deze stelling ondersteunen, en het CBA heeft ontkend dat verzoeker als zodanig is geregistreerd, moet ervan worden uitgegaan dat dit ook niet het geval is.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Arbeidsvoorziening Zuidelijk Noord-Holland/Punt Personeelsvoorziening Onderwijs te Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening te Zoetermeer, is niet gegrond.

Instantie: Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening Zoetermeer

Klacht:

Bemiddelt op onjuiste gronden niet (verder) voor een vaste baan in onderwijs; verzoeker geregistreerd als moeilijk bemiddelbaar.

Oordeel:

Niet gegrond