1999/432

Rapport
Op 22 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Maastricht, met een klacht over een gedraging van Rijkswaterstaat, directie Limburg, te Maastricht. Nadat verzoekster nadere informatie had verstrekt werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Verkeer en Waterstaat, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster, die sinds 1 november 1997 via een detacheringbureau werkzaam was bij Rijkswaterstaat, directie Limburg, en aan wie op 16 juli 1998 met onmiddellijke ingang de toegang tot het werk is ontzegd, klaagt erover dat door Rijkswaterstaat bij haar ex-collega's de indruk is gewekt dat de reden dat zij met onmiddellijke ingang diende te vertrekken was dat anders het gevaar bestond dat zij data zou wissen dan wel belangrijke gegevens zou doorspelen aan derden.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Verkeer en Waterstaat verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Daarbij werd hun een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Ook aan haar werd een aantal specifieke vragen gesteld. Ten slotte werd een aantal ex-collega's van verzoekster een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de Minister - mede namens de betrokken ambtenaren - gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A.       FEITEN

1. Verzoekster was sinds 1 november 1997 via een detacheringbureau werkzaam bij Rijkswaterstaat, directie Limburg. Zij verrichtte administratieve werkzaamheden ter ondersteuning van de werkgroep grondmanagement van het project M.2. Rijkswaterstaat ontzegde verzoekster op 16 juli 1998 met onmiddellijke ingang de toegang tot haar werk.3. Op 17 juli 1998 werd door de plaatsvervangend projectdirecteur onder de medewerkers van M. de volgende E-mail verspreid:"...Gisteren hebben wij het arbeidscontract van (verzoekster; N.o.) (...) helaas moeten verbreken. Aanleiding hiervan was het gegeven, dat zij niet meer paste binnen de organisatie van de werkgroep Grondmanagement. Het verbreken van het arbeidscontract kwam niet zomaar uit de lucht vallen en is in overleg met (het detacheringbureau; N.o.) (haar werkgever), het desbetreffende management en de projectdirectie op zorgvuldige en weloverwogen wijze gebeurd. We willen een ieder verzoeken, dit besluit te respecteren. Het is ons aller belang een geruchtencircuit (dat niet op feiten is gebaseerd) te voorkomen, waardoor de goede naam van M. mogelijk in het geding zou kunnen komen..."4. Verzoekster diende vervolgens bij de arrondissementsrechtbank te Maastricht tegen Rijkswaterstaat en het detacheringbureau een vordering in om haar weer in staat te stellen de bedongen werkzaamheden te verrichten. De president van de arrondissementsrechtbank wees deze vordering op 30 september 1998 af. De president van de rechtbank gaf in zijn vonnis onder meer het volgende aan:"Ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat de relatie tussen (verzoekster; N.o.) en Rijkswaterstaat ernstig is verstoord. De president hecht hieromtrent voorshands geloof aan de verklaringen van Rijkswaterstaat en (het detacheringbureau; N.o.), welke er in essentie op neerkomen, dat er sprake was van een vertrouwensbreuk in de relatie tussen (verzoekster; N.o.) en Rijkswaterstaat. In ieder geval is het gerezen conflict zodanig dat niet valt in te zien op welke wijze Rijkswaterstaat en (verzoekster; N.o.) nog met elkaar op een voor n van beide partijen bevredigende wijze zouden kunnen samenwerken."

B.       STANDPUNT VERZOEKSTER

1. Het standpunt van verzoekster is weergegeven in de klachtsamenvatting onder klacht. Verzoekster gaf in het bij haar verzoekschrift gevoegde chronologisch verslag onder meer het volgende aan:"Op 16 juli 1998 werd ik om 11.30 uur door (de heer Y; N.o.) gehaald om een gesprek met hem en (de heer X; N.o.) te hebben. Hier werd mij meegedeeld dat zij net een onderhoud hadden gehad met (twee medewerkers van het detacheringbureau; N.o.). Over de inhoud van het gesprek wilden zij verder niet spreken, echter werd mij verzocht ter plekke alle in mijn bezit zijnde sleutels en pasjes van M. in te leveren. Men had besloten mij op staande voet van mijn functie te ontheffen en ik kreeg een kwartier de tijd om mijn persoonlijke bezittingen van mijn werkplek bij elkaar te pakken en daarna weg te gaan. Tevens werd mij een spreekverbod opgelegd ten aanzien van mijn collega's. Ik gaf aan dat ik niet van plan was aan deze oproep gevolg te geven, daar geen enkele reden bestond voor een ontslag op staande voet. Ik had immers niets gestolen en ook nooit werk geweigerd. Ik vroeg naar de reden van deze actie en (de heer X; N.o.) zei enkel dat "er een nieuwe situatie was ontstaan". Verder wilde hij nergens op ingaan en verwees mij voor verdere uitleg naar (het detacheringbureau; N.o.). Hem was bekend dat 's middags een gesprek aldaar zou plaatsvinden. Ik bood aan deze dag nog uit te werken, maar beide heren waren zeer erop gebrand mij zo snel mogelijk uit het projectbureau te krijgen. Er was verder geen communicatie meer mogelijk. Nadat ik de werkkamer van (de heer Y; N.o.) had verlaten, merkte ik dat deze mij volgde naar mijn werkplek. Toen ik bij de werkgroep arriveerde bleef hij achter mij staan. Ik vertelde mijn collega's wat was voorgevallen en daarop greep (de heer Y; N.o.) in door aan te geven dat ik 'het hele verhaal verdraaide in mijn voordeel'. (De heer X; N.o.) zou mijn collega's wel inlichten over hetgeen was voorgevallen. Hij draaide demonstratief zijn pols met horloge omhoog en zei: "Een kwartier!". (...) Donderdagmiddag om 13.30 uur hebben (de heren Y en X; N.o.) een vergadering bijeengeroepen, (de heer Y; N.o.) voor de medewerkers van secretariaat en bedrijfsbureau, (de heer X; N.o.) voor de werkgroepleden Grondmanagement. Hierin heeft elk van hen weer een andere reden aangegeven voor mijn plotselinge vertrek. Beiden hebben echter en plein public gesproken over het gevaar dat zou ontstaan als men mij niet op staande voet had ontslagen. Dit gevaar bestond voor hen in het uit wraak wissen van

data, dan wel laten verdwijnen c.q. doorspelen aan derden van belangrijke gegevens die bij M. aanwezig zijn. Diverse medewerkers hebben overigens tijdens die vergaderingen notities gemaakt. Ter aanvulling van bovenstaande wil ik vermelden, dat ik het feit dat deze insinuatie c.q. beschuldiging en plein public is gemaakt, zonder dat ik hierin enige verdediging kon aandragen. Persoonlijk vind ik dit zeer kwalijk."

2. Verzoekster voegde bij haar verzoekschrift onder meer een kaartje dat zij na 16 juli 1998 heeft ontvangen van een ex-collega van M. Op dit kaartje stond onder meer het volgende:"(De heer Y; N.o.) heeft een bijeenkomst georganiseerd waarin hij vertelde dat jij waarschijnlijk criminele acties wilde gaan ondernemen. Zo zot heb ik het nog nooit meegemaakt"C.       STANDPUNT MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT1. De Minister liet in reactie op de klacht onder meer het volgende weten:"Ik acht de klacht van (verzoekster; N.o.) ongegrond. Mijn mening baseer ik op het feit dat mijn medewerkers naar eer en geweten verklaren dat door hen niet de indruk is gewekt dat klaagster met onmiddellijke ingang diende te vertrekken omdat anders het gevaar bestond dat zij data zou wissen dan wel belangrijke gegevens door zou spelen aan derden doch dat zij de collega's hebben meegedeeld dat een verstoorde arbeidsrelatie de reden voor het be indigen van de detachering was. Deze verklaring wordt ondersteund zowel door de in neutrale bewoordingen gestelde E-mail van 17 juli 1998, waarin geen enkele sprake is van beschuldigende uitlatingen in de richting van (verzoekster; N.o.) alsmede door de uitspraak van de President van de Rechtbank te Maastricht in kort geding."2. De Minister voegde bij haar reactie de reacties van de heren X, Y en Z op de klacht. In de reactie van de heer X staat onder meer het volgende:"De vragen die de Ombudsman formuleert, richten zich mijn inziens op het feit op welke wijze ik als Werkgroepleider Grondmanagement van het projectbureau M. mijn teamleden destijds heb ge nformeerd naar aanleiding van het gegeven om per direct (d.d. 16 juli 1998) geen gebruik meer te maken van de diensten van (verzoekster; N.o.) voor de werkgroep. Ik heb mijn destijds aanwezige teamleden in de middag van 16 juli 1998 een nadere toelichting gegeven op de gebeurtenissen met betrekking tot (verzoekster; N.o.). Tevens

heb ik hen ge nformeerd op welke gronden het besluit is genomen om per direct geen gebruik meer te maken van de inzet van (verzoekster; N.o.) voor de Werkgroep Grondmanagement. Ik heb mijn teamleden aangegeven dat de oorzaak van de directe be indiging van de inzet van (verzoekster; N.o.) het gevolg is van de totaal verstoorde arbeidsrelatie die zij met ondergetekende had. De aanleiding van deze directe be indiging is zeker niet gelegen in het gevaar dat (verzoekster; N.o.) data zou wissen of iets dergelijks. (...) In de betreffende bijeenkomst heb ik ook medegedeeld dat het een gezamenlijke beslissing is geweest van haar (toenmalige) werkgever (het detacheringbureau; N.o.) en de directie van M. om (verzoekster; N.o.) per direct terug te laten keren naar haar werkgever, die voor haar een nieuwe functie zou gaan zoeken."

Aan de reactie van de heer Y is het volgende ontleend:"...Heeft u tijdens een personeelsbijeenkomst op 16 juli 1998 aan het desbetreffende personeel meegedeeld, dat verzoekster met onmiddellijke ingang diende te vertrekken, vanwege het gevaar, dat zij data zou wissen dan wel belangrijke gegevens door zou spelen aan derden? Antwoord: neen. (...) Zo nee, wat heeft u dan meegedeeld omtrent het plotselinge vertrek van verzoekster? Antwoord: Op 16 juli 1998 heb ik aan een aantal medewerkers van het bedrijfsbureau - dit is niet het totale projectbureau maar een onderdeel ervan - meegedeeld dat we (het detacheringbureau; N.o.) hebben verzocht om (verzoekster; N.o.) terug te halen en zorg te dragen voor vervanging, omdat er sinds enige tijd sprake was van een verstoorde communicatie met haar directe chef, (de heer X; N.o.). Doordat (verzoekster; N.o.) zich onttrok aan de samenwerking met deze directe chef, was het onduidelijk waar zij zich mee bezig hield en ontstond er een onhoudbare situatie. Tevens heb ik hierbij verteld, dat het terughalen van (verzoekster; N.o.) door (het detacheringbureau; N.o.) niet uit de lucht kwam vallen, maar dat dit uiterst zorgvuldig en in nauw overleg is gebeurd met het management van het project M. en haar werkgever (het detacheringbureau; N.o.). Het feit dat er een geruchtencircuit op gang kwam door mensen die niet bij bovengenoemde personeelsbijeenkomst aanwezig waren en ook verder niet exact op de hoogte waren van de relevante "ins" en "outs", was voor het management aanleiding om op 17 juli 1998 een E-mail te versturen onder alle medewerkers van M..." De heer Z deelde onder meer het volgende mee:

"Zoals in de E-mail staat aangegeven, ontstond er een geruchtencircuit dat niet op feiten en kennis van zaken gebaseerd was. Precies kan ik me de geruchten niet herinneren, maar ze sloegen enerzijds op de wijze van afhandelen door medewerkers van M. en de rol daarin van het management en anderzijds op het handelen van (verzoekster; N.o.). De geruchten waren negatief en polariserend van inhoud. De E-mail was bedoeld om een negatieve sfeer binnen M. te voorkomen. (...) De geruchten zijn blijkbaar ontstaan bij het opzeggen van de samenwerking met (verzoekster; N.o.) en ontstonden voor zover ik het ervaren heb vanuit de directe werkomgeving van (verzoekster; N.o.)."

D.       REACTIE VERZOEKSTERVerzoekster ging niet inhoudelijk in op de reactie van de Minister van Verkeer en Waterstaat op haar klacht, noch op de reacties van de heren X, Y en Z. Wel verstrekte zij naar aanleiding van een aantal vragen van de Nationale ombudsman de namen van haar ex-collega's die haar op de hoogte zouden hebben gebracht van de uitspraken gedaan tijdens de personeelsbijeenkomsten van 16 juli 1998.E.       NADERE INFORMATIEDe Nationale ombudsman stelde aan de hiervoor onder D. bedoelde ex-collega's van verzoekster de volgende vragen:"1. Was u aanwezig bij n van de personeelsbijeenkomsten op 16 juli 1998 waarin (de heer X; N.o.) respectievelijk (de heer Y; N.o.) het personeel heeft ge nformeerd over het vertrek van verzoekster?2. Zo ja, is daarbij gezegd dan wel de indruk gewekt dat verzoekster met onmiddellijke ingang diende te vertrekken omdat anders het gevaar bestond dat zij data zou wissen dan wel belangrijke gegevens door zou spelen aan derden? Ik verzoek u - voor zover u zich dit nog kunt herinneren - zo nauwkeurig mogelijk aan te geven wat er is gezegd." E n van verzoeksters ex-collega's deelde mee niet bij n van de personeelsbijeenkomsten aanwezig te zijn geweest. De desbetreffende ex-collega reageerde mede namens een andere door de Nationale ombudsman aangeschreven ex-collega van verzoekster. Deze ex-collega was wel bij n van de bijeenkomsten aanwezig geweest, maar wist niet meer wat er was gezegd. Een ex-collega die bij de door de heer X belegde bijeenkomst aanwezig is geweest gaf onder meer het volgende aan:"Er is tijdens de hierboven genoemde bijeenkomst door (de heer X; N.o.) aangegeven dat (verzoekster; N.o.) met onmiddellijke ingang uit haar functie was gezet. Hierbij werden onder meer als argumenten gebruikt dat de werkverhouding tussen (verzoekster en de heer X; N.o.) onherstelbare schade had opgelopen. Op de vraag van een collega waarom (verzoekster; N.o.) direct moest verdwijnen werd heel omslachtig op geantwoord, maar het kwam er op neer dat zij mogelijk belangrijke gegevens zou kunnen wissen en/of aan derden zou kunnen doorspelen. (...) Zoals hierboven is aangegeven kan ik uw vragen volmondig met 'JA' beantwoorden." Een andere ex-collega die eveneens bij de door de heer X belegde bijeenkomst aanwezig is geweest merkte naar aanleiding van de tweede vraag van de Nationale ombudsman op dat tijdens deze bijeenkomst de suggestie is gewekt dat het gevaar bestond dat verzoekster gegevens aan derden door zou spelen. Hij gaf aan dat dit niet met zoveel woorden is gezegd. Volgens hem is gezegd dat "zij" er bang voor waren dat informatie naar buiten zou gaan. Een ex-collega die bij de door de heer Y belegde bijeenkomst aanwezig was geweest deelde onder meer het volgende mee:"Bij dit punt wil ik de opmerking maken dat ik me het gezegde inderdaad niet meer zo goed kan herinneren, omdat het bijna een jaar geleden is (...). De hoofdpunten herinner ik me echter wel goed. (...) (De heer Y; N.o.) deelde het volgende mede. Er was die bewuste morgen een gesprek geweest tussen iemand van de uitzendorganisatie van (verzoekster; N.o.) en (de heer Y; N.o.). (De heer X; N.o.) was deels ook aanwezig geweest; (verzoekster; N.o.) was niet uitgenodigd voor dit gesprek. De uitkomst van dit gesprek was dat de positie van (verzoekster; N.o.) onhoudbaar was en zij moest vertrekken. Dit was overlegd met (de projectdirecteur; N.o.). De directe aanleiding voor het gesprek was een brief geweest die (verzoekster; N.o.) had gestuurd aan M. (...). In deze bewuste brief stonden dingen die niet door de beugel konden. Wat deze dingen dan precies inhielden werd niet verteld. Het gevolg echter was wel dat (verzoekster; N.o.) per onmiddellijk moest vertrekken omdat zij anders dingen zou gaan doen die M. ernstig zouden schaden. Het ging om bestanden waar (verzoekster; N.o.) bij kon en zou kunnen corrumperen of ter beschikking stellen aan anderen. En dat moest ten koste van alles worden voorkomen, want het project had voorrang boven alles. Het kan zijn dat de persoonlijke verhouding tussen (verzoekster en de heer X; N.o.) ook ter sprake is gekomen, maar het kan zijn dat ik dat ervoor of erna heb gehoord. In ieder geval was op het werk van (verzoekster; N.o.) niets aan te merken, maar beide personen konden niet goed met elkaar opschieten." Een andere ex-collega die eveneens bij de door de heer Y belegde bijeenkomst aanwezig is geweest liet naar aanleiding van de tweede vraag van de Nationale ombudsman weten dat dit (het gevaar dat verzoekster data zou wissen dan wel belangrijke gegevens

door zou spelen aan derden) de enige reden is die zij hebben aangedragen. Zij gaf aan dat er verder op is gewezen dat het contact tussen verzoekster en de heer X was verpest.

Beoordeling

1. Verzoekster, die sinds 1 november 1997 via een detacheringbureau werkzaam was bij Rijkswaterstaat, directie Limburg, en aan wie op 16 juli 1998 met onmiddellijke ingang de toegang tot het werk is ontzegd, klaagt erover dat door Rijkswaterstaat bij haar ex-collega's de indruk is gewekt dat de reden dat zij met onmiddellijke ingang diende te vertrekken, was dat anders het gevaar bestond dat zij data zou wissen dan wel belangrijke gegevens zou doorspelen aan derden.2. De heer X en de heer Y belegden op 16 juli 1998 ieder een personeelsbijeenkomst waarin zij het personeel informeerden over het vertrek van verzoekster. Zowel de heer X als de heer Y ontkent tijdens deze bijeenkomsten te hebben gezegd dat verzoekster met onmiddellijke ingang diende te vertrekken omdat het gevaar bestond dat zij data zou wissen dan wel belangrijke gegevens zou doorspelen aan derden. De heer X en de heer Y gaven aan dat zij aan het personeel hebben meegedeeld dat de verstoorde arbeidsrelatie tussen de heer X en verzoekster de reden was voor het be indigen van de detachering van verzoekster bij Rijkswaterstaat. De verklaring van de heer Z biedt geen aanknopingspunten op het punt van hetgeen tijdens de bijeenkomsten door de heer X en de heer Y is gezegd.3. Tegenover de verklaringen van de heer X en de heer Y staan de verklaringen van vier ex-collega's van verzoekster (zie bevindingen onder E.). Gelet op de verklaringen van de heer X en de heer Y en de ex-collega's van verzoekster staat vast dat de heer X en de heer Y - in deze of soortgelijke bewoordingen - aan de ex-collega's van verzoekster hebben meegedeeld dat de verstoorde arbeidsrelatie tussen verzoekster en de heer X de reden was voor het be indigen van de detachering van verzoekster. Gelet op de verklaringen van de vier ex-collega's van verzoekster en het kaartje dat verzoekster na 16 juli 1998 heeft ontvangen van een ex-collega (zie bevindingen onder B.2.) is echter tevens aannemelijk dat de heer X en de heer Y tijdens de personeelsbijeenkomsten van 16 juli 1998 iets hebben gezegd met de strekking of waaruit kon worden afgeleid dat verzoekster per direct diende te vertrekken omdat zij anders mogelijk dingen zou doen die schadelijk zouden zijn voor M. Uit de verklaringen blijkt dat daardoor bij de ex-collega's van verzoekster, althans bij de hiervoor bedoelde vier ex-collega's, de indruk is ontstaan dat de reden dat verzoekster met onmiddellijke ingang diende te vertrekken was dat anders het gevaar bestond dat zij data zou wissen dan wel belangrijke gegevens zou doorspelen aan derden. De heer X deelde mee dat de reden voor de directe be indiging van de detachering van

verzoekster zeker niet was gelegen in het gevaar dat zij data zou wissen of iets dergelijks. Gelet hierop had van de heer X en de heer Y mogen worden verwacht dat zij zich hadden onthouden van mededelingen waardoor de indruk kon worden gewekt dat dit wel het geval was. Dat zij dit niet hebben gedaan, is niet juist. De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van Rijkswaterstaat, directie Limburg, te Maastricht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Verkeer en Waterstaat, is gegrond.

Instantie: Rijkswaterstaat, directie Limburg, te Maastricht

Klacht:

Bij ex-collega's verzoeker indruk gewekt dat zij onmiddellijk moest vertrekken omdat ze anders data zou wissen of belangrijke gegevens zou doorspelen aan derden.

Oordeel:

Gegrond