1999/431

Rapport
Op 29 mei 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Nadat verzoeker bij brief van 9 juli 1998 nadere inlichtingen had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hem op 23 augustus 1997 hebben aangehouden. Hij klaagt er met name over dat:- deze ambtenaren hem hardhandig van de bank waarop hij zat hebben getrokken waardoor de leuning van de bank is afgebroken en hem op de grond hebben gesmeten; - deze ambtenaren hem hebben geboeid terwijl een van de ambtenaren een knie in zijn rug heeft geduwd; - een ambtenaar hem diverse malen met zijn hoofd tegen de muur heeft geslagen:- deze ambtenaren hem met zijn hoofd naar voren de politieauto in hebben geschoven.

Achtergrond

A. Geweld Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993:"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf." B. Boeien1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid, van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.2. In artikel 22, eerste lid, van de Ambtsinstructie is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. 3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt." 3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werden vier betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Een betrokken ambtenaar reageerde. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werden vier betrokken ambtenaren gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en twee betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. Twee betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Ambtenaren T., B., Ke. en Ko. van het regionale politiekorps Utrecht hielden op 23 augustus 1997 's avonds verzoeker aan. In de mutatie uit het dag- en nachtrapport van 23 augustus 1997 staat hierover onder meer vermeld:"VADER STEEKT EN BEDREIGT ZOON MET BROODMES Door mk. (meldkamer; N.o.) gestuurd naar locatie alwaar een zoon door vader met een mes gestoken zou zijn. We moesten aangaan op de (...) om met zoon te praten.. p. (ter plaatse; N.o.) met de zoon gesproken. Het volgende; Ve. (vader) (verdachte en verzoeker; N.o.) is behoorlijk in de war. Vandaag had hij woorden met zijn zoon die aldaar met zijn 4-jarige dochtertje op bezoek was. Vervolgens wanneer zoon zegt dat zijn vader zelf maar z'n problemen moet opknappen draait Ve. door en gaat dan naar de keuken en pakt vervolgens een broodmes (totaal 30 cm), loopt richting zoon en maakt stekende bewegingen. Zoon kan het mes afweren en heeft vervolgens een snede in zijn hand en kan de woning samen met zijn 4-jarige dochtertje verlaten. Zoon (...) heeft (...) de politie gebeld. Zijn 4-jarige dochter was behoorlijk geschrokken en heeft van ons mede daarom een trauma-beer gekregen. Vervolgens i.o.m. asco/hovj is er een last opgemaakt om naar de woning (...) te gaan. Na ongeveer 10 min. belde moeder op dat ve. reeds de woning had verlaten. Hij was op de fiets weggegaan, volgende signalement:- Herenfiets, kleur groen. - Overhemd in de kleur blauw en gestreept en met korte mouw. - had een vuilniszak meegenomen en daarin zijn jas gestopt. Vervolgens zijn rapp's J./V. naar de woning (...) gegaan om aldaar met moeder te praten. Moeder was compleet overstuur en vertelde dus dat vader weg gegaan was. Via moeder een foto gekregen en deze te samen met het signalement aan de collega's doorgegeven. Moeder is ondergebracht bij een goede vriendin die woont op (...). Vervolgens zijn alle collega's bijgepraat en vervolgd. Omstreeks 21.00 uur is i.o.m. HOVJ Le. AAB (aangever/benadeelde; N.o.) benaderd om naar het buro te komen en aldaar aangifte te doen. Tevens is overleg gepleegd met OVJ S. en deze gaf toestemming voor aanhouding BUITEN HETERDAAD. Voor de verdachte is de signalering is opgemaakt. OPMERKING VERDACHTE:- verdachte heeft een PSYCHISCH verleden (en heden) - zou medicijnen moeten gebruiken maar weigert dit. - heeft hart problemen. - is in het bezit van een (zak)mes. Omstreeks 22.45 uur zijn rapp,. Ko., Ke., B. en T. tp gegaan en hebben ve. in zijn tuin aangehouden. Bij de aanhouding hield de man een hand in een plastic zak wat naar later bleek een mes in te zitten. Ve. is vervolgens gesommeerd zijn handen omhoog te doen hetgeen hij niet deed. Hij is vervolgens met gepast geweld aangehouden. Ve. verzette zich hierbij. Vervolgens bij overbrengen naar voertuig trapte hij rapp. Ke. ook tegen zijn been. Hierop duwde Ke. verdachte met zijn hoofd tegen een muur. Ve is voorgeleid en ingesloten."2. Van de aanhouding maakten politieambtenaren T., B., Ke. en Ko. een op 23 augustus 1997 ondertekend en gesloten proces-verbaal op, waarin onder meer het volgende staat vermeld:"Naar aanleiding van aangifte gedaan door de zoon van de verdachte van het steken met een mes werd de verdachte hedenavond op genoemd tijdstip in de tuin van zijn woning aangehouden. Bij de aanhouding had de verdachte zijn rechterhand verstopt in een grijze vuilniszak. Er werd bij de aanhouding gesommeerd aan de verdachte dat hij zijn handen omhoog deed. Hieraan voldeed de verdachte niet. Vervolgens is de verdachte met gepast geweld naar de grond gewerkt en in de handboeien gedaan. Hierbij verzette de man zich doch dit gaf verder geen belemmering. Wel riep de man meerdere malen dat wij 'nazi's' waren. Bij het overbrengen naar de surveillanceauto trapte de verdachte tegen het linkerbeen van mij Ke. Hierop duwde ik, Ke., de man met zijn hoofd tegen een muur. Hierop werd de man weer enigszins rustig. Bij het overbrengen en insluiten bleef de man ons uitschelden voor Nazi's."3. Voorts maakten de politieambtenaren T., B., Ke. en Ko. met betrekking tot de gang van zaken bij de aanhouding van verzoeker een door hen op 25 augustus 1997 gesloten en ondertekend proces-verbaal. Hierin staat onder meer vermeld:"Op zaterdag 23 augustus 1997, werd er verzocht uit te zien naar K. (verzoeker; N.o.), wonende te Houten. K. had deze middag zijn zoon verwond met een mes na hem hiermee bedreigd te hebben. Wij zijn vervolgens naar de woning van K. gegaan alwaar hij mogelijk zou verblijven. Wel hadden wij uit voorzorg onze kogelwerende vesten aangetrokken daar hij mogelijk nog in het bezit zou zijn van een mes. Wij zijn naar zijn woning gegaan en in de tuin troffen wij K. aan. Hij zat op een bankje en hij had zijn rechterhand onder een grijze vuilniszak verstopt. Wij sommeerden K. zijn handen omhoog te doen en dat hij was aangehouden. Hierbij hadden wij ook gezegd dat wij van de politie waren. K. reageerde hier niet op en bleef zitten. Wij wisten niet wat hij in zijn hand onder de plastic zak had en daarom schenen wij met een zaklantaarn in zijn gezicht zodat hij geen zicht op ons had. Vervolgens heb ik T., de man beetgepakt bij zijn nek en heb ik hem naar de grond gebracht. Vervolgens grepen wij beide armen beet van de man en met enig geweld werd K. geboeid.. bleek zeer sterk voor iemand van 78 jaar. Bij zijn aanhouding verzette K. zich en bij het overbrengen naar het voertuig riep K. dat wij Nazi's waren. Vervolgens zei hij tegen ons dat wij hem maar moesten doodschieten en in het water gooien. Vlak daarna trapte hij met een zogenaamde 'Paardentrap' tegen het rechterbeen van mij Ke. Om dit geweld gericht op mij Ke., te breken duwde ik K. met zijn hoofd tegen een muur. Daarop werd K. enigszins rustig. In het bureau van politie in Nieuwegein alwaar K. werd ingesloten bleef K. schreeuwen dat wij Nazi's waren en dat hij tegen ons zou vechten net als hij tegen de Nazi's gevochten had." 4. Verzoekers zoon deed op 23 augustus 1997 aangifte van poging tot doodslag. De politie maakte ter zake tegen verzoeker een proces-verbaal op. Op 2 juni 1998 seponeerde het openbaar ministerie de strafzaak tegen verzoeker om gezondheidsredenen.B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht. 2. Ter onderbouwing van zijn klacht deelde verzoeker voorts nog mee:"Hiermede wil onderget. zich tot u richten, daar hij gemarteld is door de Utrechtse regio politie. Mijn zoon is met de mariniers naar Bosni geweest, voor ons als een liefdevolle jongen, maar is teruggekomen met beestachtige streken. Hij kreeg met mij als vader (...) grote onenigheid (...). Hij kwam op mij af met de warme adem in mijn gezicht, en dacht wat ben jij erg gestoord, en liep dus steeds verder achteruit. In doodsangst denkende wat moet ik doen, greep toen een groentemes, en heeft mij putatief (denkbeeldig noodweer) mee verdedigd. Dit naar benedenhoudende, en zeggende, jongen houd je een beetje gedeisd tegen je vader h ? Dit had geholpen en hij liep toen terug. Denkende als vader, een beetje gaan fietsen is het beste, dan zakt het wel af in die tijd, maar dat was niet waar, omdat bij terugkomst moeder en zoon waren verdwenen! Zoonlief had in die tussentijd de politie gebeld, alsdat ik hem had bedreigd, wat juist omgekeerd het geval was! Op de tuinbank zittende kwam de politie met 3 man sterk, mij als oude man van 77 en 3 hartinfarcten + operatie en 2 omleidingen, mij van de bank af rukken met zoveel geweld alsdat de gietijzeren zijkant van de bank totaal afbrak, verder op de grond gesmeten en zijn knie in mijn rug werden mij de handboeien omgedaan! (...) Hij (...) voerde mij naar de muur van het huis, deed zijn handen tegen mijn oren, en sloeg mijn hoofd toen 3 maal tegen de muur. Tegelijk zei hij zo, zo doen wij dat, bracht mij naar de auto, en schoof mij als een varken met mijn hoofd over de kussens naar binnen!"C.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAARAmbtenaar Ke. van het regionale politiekorps Utrecht gaf bij rapport van 23 augustus 1998 zijn reactie op de klacht, waarbij hij onder meer verklaarde:"- dat de verdachte met gepast geweld is aangehouden. Tijdens de aanhouding verzette de verdachte zich hevig waardoor de bank waarop de verdachte zich bevond omviel. (...) - dat (...) er geen onnodig geweld bij de aanhouding van de verdachte is gebruikt. (...) - dat de verdachte met zijn been een zogenoemde 'paardentrap' maakte, waarna ik het hoofd van de verdachte met zijn hoofd tegen een muur duwde. Daarop werd de verdachte enigszins rustig. De bewering van de verdachte dat hij diverse malen met zijn hoofd tegen de muur is geslagen, is volstrekt uit de lucht gegrepen, en berust op onwaarheden (...), - dat de verdachte op een normale wijze in een surveillancevoertuig van de politie is geplaatst."D.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS UTRECHTDe beheerder van het regionale politiekorps Utrecht deelde bij brief van 8 september 1998 onder meer mee:"1. De heer K. zat ten tijde van zijn aanhouding op een bankje in de tuin van zijn woning (...). Toen de betrokken politiemedewerkers bij hem kwamen naar aanleiding van een melding van bedreiging met een mes, maakten zij zich als zodanig bekend en vertelden zij hem dat hij zou worden aangehouden. Zij zagen dat hij zijn arm onder een plastic zak verborgen hield. Vervolgens sommeerden zij hem zijn handen aan hen te tonen, daar zij verwachtten dat de heer K. mogelijk een wapen vasthield. De heer K. reageerde hier niet op en weigerde medewerking, hetgeen bleek uit het feit dat hij zich stevig aan de bank vasthield. Hierop hebben de betreffende medewerkers hem snel aan beide armen vastgepakt en van de bank afgetrokken. Hierbij brak een leuning van de bank af. De heer K. werd met het gezicht naar voren op het gras gelegd. Nadat hij geboeid was afgevoerd, bleek zich in de eerder genoemde plastic zak een mes te bevinden, waardoor het vermoeden van de medewerkers werd bevestigd. Derhalve acht ik dit onderdeel van de klacht niet gegrond, daar het toegepaste geweld is afgestemd op het dreigende verzet van de heer K.2. De politiemedewerkers hebben hem met een snelle beweging op de grond gelegd, met het gezicht naar beneden. De heer K. trachtte zich los te wringen en vervolgens werd door een van de medewerkers een knie in zijn rug geplaatst, zodat hij gedwongen werd om te blijven liggen. Hierna kon de heer K. geboeid worden. Dit deel van de klacht acht ik eveneens niet gegrond. De heer K. is in eerste instantie in de gelegenheid gesteld om vrijwillig mee te werken aan zijn aanhouding. Na zijn weigering en het daarop volgende verzet, was het toepassen van het omschreven geweld noodzakelijk om tot daadwerkelijke aanhouding te kunnen komen, zonder daarbij onnodige gevaren voor de politiemedewerkers te laten ontstaan.3. Nadat de heer K. liggend was geboeid, is hij door twee politiemedewerkers geholpen met opstaan. Hierna werd hij overgedragen aan een derde medewerker, die hem naar het politievoertuig zou begeleiden. Tijdens dit lopen riep de heer K. meerdere malen dat de politiemedewerkers 'nazi's' waren, hem maar dood moesten schieten en in het water moesten gooien. Tevens gaf hij tijdens het overbrengen naar het politievoertuig een trap met zijn voet naar achteren. Hierdoor werd een medewerker geraakt aan een been. Hierop heeft deze de heer K. bij zijn hoofd vastgepakt en tegen een muur van het huis gedrukt. Door deze wijze van handelen werd hij rustiger en liet hij zich verder naar het politievoertuig brengen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de heer K. meerdere malen met het hoofd tegen de muur is geslagen, derhalve acht ik ook dit deel van de klacht niet gegrond.4. Het is niet gebleken of de heer K. liggend of zittend in het politievoertuig is geplaatst. Wel heeft hij tijdens de rit naar het politiebureau overeind gezeten en ook toen meerdere keren de medewerkers benoemd als 'nazi's'. Tot na het moment van insluiting in het politiebureau is de heer K. doorgegaan met het schreeuwen van leuzen en ander verbaal geweld. (...) Samenvattend concludeer ik dat de klacht niet gegrond is. Het optreden is, gelet op de aard en omstandigheden van het incident, rechtmatig en proportioneel geweest. Ik zie dan ook geen aanleiding enigerlei maatregel of actie ten opzichte van de heer K. of anderen te nemen."E.       REACTIE VERZOEKERIn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder deelde verzoeker zakelijk weergegeven schriftelijk mee dat hij zijn standpunt onverkort handhaafde en dat de politie over de gang van zaken had gelogen.F.       VERKLARINGEN BETROKKEN AMBTENAREN1. Op 27 oktober 1998 verklaarde mevrouw Ko., ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik kan mij de aanhouding van de heer K. nog wel herinneren. Ik ben op 23 augustus 1997, samen met nog drie andere collega's in uniform gekleed naar de woning van de heer K. gegaan. Onze informatie was toen dat hij zijn zoon deze avond met een mes had bedreigd. Ik weet niet of hij zijn zoon ook had gestoken. Hij moest in ieder geval hiervoor worden aangehouden. Wij hebben alle vier een kogelwerend vest aangetrokken omdat deze verdachte mogelijk een mes zou kunnen hebben. Het is gebruikelijk om op deze wijze een mogelijk gevaarlijke verdachte tegemoet te treden. Wij troffen de heer K. in de tuin bij de woning, zittende op een bankje aan. Ik weet niets meer over een plastic zak die de heer K. over zijn handen had liggen of waar hij zijn handen in had verborgen. Ik weet niet wie hem heeft gesommeerd om zijn handen te laten zien. Ik weet wel dat het donker was en dat we zaklampen op hem gericht hebben gehouden zodat wij konden zien wat hij deed. Dit deden wij echter niet om hem te verblinden. Ik weet niet meer precies hoe de heer K. is beetgepakt. Ik weet wel dat dit gebeurde omdat hij tot drie maal toe niet voldeed aan de vragen om zijn handen te laten zien. We hebben op dat moment geschat dat we hem toch wel beet konden pakken. Ik weet niet wie hem heeft beetgepakt. Of de heer K. op dat moment ook iets tegen ons heeft gezegd, weet ik niet meer. Ik weet wel dat hij op die bank zich van ons af heeft bewogen waardoor de leuning van de bank is afgebroken. De leuning was van gietijzer en de bank viel door het afbreken daarvan in elkaar. De heer K. is toen komen te vallen. Ik herinner mij wel dat hij op een gegeven moment op de grond lag. Hij lag daar niet stil. Hij werkte niet mee en duwde een collega van zich af. De heer K. wilde niet naar ons luisteren. Ik heb er alleen maar bijgestaan. Twee collega's van mij zijn met hem bezig geweest. Ik weet niet meer of en hoe de heer K. is geboeid. Ik weet ook niet of hij is gefouilleerd. Er is wel een zakmes bij hem gevonden. Ik weet niet of dat het mes was waarmee hij zijn zoon zou hebben bedreigd. Ik ben verder niet met het onderzoek naar de aangifte van zijn zoon bezig geweest. De heer K. bleef zich ook nadat hij was geboeid constant verzetten. Ik weet nog wel dat hij erg sterk was voor een man van zijn leeftijd. Ik heb niet meegeholpen bij het overbrengen van de heer K. Hij bleef schreeuwen en zich recalcitrant gedragen. Hij verzette zich ook fysiek. Hij bleef duwen en trekken in een andere richting dan die waarin wij hem wilden brengen. Ik weet niets van een trap die de heer K. in de richting van mijn collega T. heeft gegeven. Ik weet wel dat de heer K. tegen een muur is aangeduwd om hem verder onder controle te brengen.

Normaliter gaat dit niet hardhandig. Het is echter wel mogelijk dat een persoon minder zacht tegen een muur wordt aangeduwd op het moment dat die persoon zich daarbij heftig verzet. Dit is dan te wijten aan het verzet, waardoor deze persoon minder goed onder controle te brengen is. Ik weet niet of dit in dit geval is gebeurd. Ook hierna bleef de heer K. schelden. Hij zei tegen ons dat we hetzelfde handelden als de fascisten en de nazi's in de oorlog. Hij schold ons ook daarvoor uit. We kregen hem niet gemakkelijk in de auto. Ik weet nog wel dat op een gegeven moment zijn bril samen met een mes dat hij klaarblijkelijk bij zich had gehad op de grond lag en dat ik die voor hem heb opgeraapt. Dit heb ik in een plastic tas gedaan. De heer K. wilde niet in de auto gaan zitten. Hij is er toen ingeduwd. Dat is voorzichtig gebeurd. Ik weet niet precies hoe dat is gegaan. Ik stond wel bij de auto. Hierna is hij naar het bureau overgebracht. In de auto was de heer K. rustig. Ik weet niet wat er later met het zakmes is gebeurd."

2. Op 28 april 1999 verklaarde de heer Ke. ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:“In aanvulling op eerdere informatie die ik in deze zaak heb verstrekt, deel ik u het volgende mee. Ik ben op 23 augustus 1997, samen met mijn collega’s Ko, B. en T. naar de woning van de heer K. gereden. Wij waren allen in uniform gekleed en zijn daar met twee politieauto’s heengegaan. Wij troffen de heer K. zittend op een bankje in de tuin bij de woning aan. Omdat hij moest worden aangehouden voor een poging tot zware mishandeling hadden wij uit voorzorg kogelwerende vesten aangetrokken. Ik zag dat de heer K. zijn handen verborgen hield. Wij stonden op dat moment met z’n vieren voor hem, zodat wij hem konden aankijken. Met onze zaklantaarns lichtten we hem bij, echter zonder dat we hem daarbij wilden verblinden. Mijn collega T. sommeerde de heer K. zijn handen omhoog te doen, kennelijk met het doel te zien of hij iets in zijn handen had. Ik weet niet meer of de heer K. daarop iets heeft gezegd, maar hij liet zijn handen niet zien en bleef zitten. T. deelde de heer K. mee dat hij was aangehouden en volgens mij heeft hij ook gezegd waarvoor dat was. De heer K. begon daarop te schreeuwen en zei dat hij niet meewilde. Op een gegeven moment pakte T. de heer K. beet. Hij pakte hem bij een arm en trachtte hem van de bank te krijgen. De heer K. verzette zich hiertegen door zich aan de bank vast te houden. Hierbij vond veel duw- en trekwerk plaats omdat de heer K. zich fysiek hevig verzette. De bank waarop hij zat is daarbij kapotgegaan. Omdat het T. niet lukte de heer K. onder controle te krijgen, ben ik hem te hulp gekomen. Samen lukte het ons met moeite de heer K. met de handen op de rug te boeien. Hij is namelijk een erg forse en sterke man en bleef zijn handen wegtrekken. Wij wilden hem boeien in verband met onze veiligheid omdat deze man zojuist had getracht zijn zoon te steken en hij mogelijk nog een mes op zak zou kunnen hebben. Toen de handen van de heer K. zichtbaar werden, bleek dat hij daar geen mes in had. Ik weet wel dat we bij hem een mes hebben aangetroffen, maar ik weet niet waar dat vandaan is gekomen. Dit mes was niet het mes waarmee hij had getracht zijn zoon te steken, dat moest namelijk groter zijn. Ik weet niet meer of de andere collega's ook nog hebben geholpen bij het aanhouden van de heer K. De heer K. bleef erg kwaad toen wij hem

hadden geboeid. Ik weet niet meer of hij is gefouilleerd. Ik hield als enige de heer K. bij de handboeien en bij zijn schouder beet toen we hem naar de politieauto overbrachten. Ik liep op dat moment schuin naast hem, T. liep voorop en de twee andere collega's liepen achter mij. Op het moment dat we op een smal pad langs de woning liepen, trapte de heer K. plotseling hard naar achteren met een zogenoemde 'paardentrap'. Hij raakte mij daarbij aan het scheenbeen. Dit deed pijn. In reactie hierop duwde ik de heer K. met zijn voorzijde tegen een muur. Hij raakte daarbij met zijn hoofd de muur. Ik weet niet meer of dat hard is gegaan. Toen de heer K. trapte, waren we op minder dan een halve meter afstand van de muur verwijderd. Ik heb de heer K. niet met zijn hoofd tegen de muur geslagen. Bij het in de politieauto plaatsen van de heer K. verzette hij zich weer. Hij begon te duwen, maar het lukte ons om hem op de achterbank te laten zitten. Alleen zijn benen leverden wat problemen op. De voorstoel van de auto moest eerst naar voren worden geschoven voordat zijn benen in de auto konden. Toen de heer K. later op het bureau was ingesloten, heb ik nog met hem gesproken. Hij was toen gekalmeerd en maakte op dat moment een normale indruk. Tijdens de aanhouding was hij een heel ander mens."

3. Op 10 mei 1999 verklaarde de heer T., ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik weet mij de zaak van de heer K. nog wel te herinneren. In de avond van 23 augustus 1997 ben ik samen met mijn collega's Ko., Ke. en B., allen gekleed in uniform, naar de woning van de heer K. gegaan. Het was de bedoeling dat wij hem daar zouden aanhouden naar aanleiding van een aangifte van een steekpartij. Volgens de melding van zijn zoon zou hij daar in de tuin op een bankje zitten en zou hij het mes bij zich hebben. Wij troffen de heer K. dan ook in de tuin zittend op een bankje aan. Het was daar donker en de tuin was niet verlicht. Wij hadden zaklampen bij ons en hebben daarmee de heer K. beschenen. Dit deden wij om te zien hoe hij erbij zat en om te zien of hij nog steeds een mes bij zich had. In verband hiermee droegen wij dan ook kogelwerende vesten. Toen we hem beschenen, hebben een collega en ik gezegd dat we van de politie waren en dat we hem kwamen aanhouden. Ik weet niet meer of ook tegen de heer K. is gezegd waarvoor hij werd aangehouden. Omdat de heer K. een hand onder een plastic zak verborgen hield, heb ik hem gevraagd of hij zijn handen omhoog wilde doen. Hij voldeed niet aan dat verzoek. Hierop hebben we besloten hem zo snel mogelijk aan beide armen beet te pakken. Ik heb de heer K. toen samen met een andere collega, ik weet niet meer wie, bij de armen gepakt. Wij brachten hem voorover vanaf de bank naar de grond. De heer K. verzette zich daarbij en het is mogelijk dat hij hierdoor iets harder op de grond terecht is gekomen. Hij viel op het gras en kwam op zijn buik te liggen. Toen wij hem naar voren brachten, hield hij met zijn benen de bank vastgeklemd. Hij klemde als het ware de bank in zijn knieholten. Hierbij werd de bank scheefgetrokken, brak, scheurde of viel om. Ik weet dat niet precies meer.

Ik heb toen mijn knie gebruikt om de heer K. onder controle te houden. Ik heb mijn knie in zijn rug gedrukt. Ik heb er niet op gesteund omdat ik ongeveer 100 kilogram weeg en er dan letsel zou kunnen ontstaan. De heer K. stribbelde tegen toen wij hem wilden boeien. De boeien konden pas worden omgedaan nadat er wat kracht was gebruikt. De heer K. is namelijk een sterke en grote man. Wij hebben met drie personen hem de boeien pas kunnen omdoen: twee personen waren nodig om zijn armen beet te houden en de derde heeft de handen geboeid. De vierde collega heeft met de lamp bijgelicht. Mijn collega Ke. is in ieder geval bezig geweest met het overbrengen van de heer K. naar de politieauto, want die heeft onderweg daar naartoe nog problemen gehad met de heer K. Ik heb niet gezien dat de heer K. een 'paardentrap' heeft uitgedeeld, maar ik heb wel gezien dat de heer K. naar voren werd geduwd. Ik heb niet gezien dat hij tegen een muur is aangeduwd. Tijdens het overbrengen naar de politieauto was de heer K. heel vervelend; hij maakte ons onder meer uit voor nazi's. Bij de politieauto wilden we hem laten instappen. Hij wilde daaraan niet meewerken. Hierbij heb ik zijn hoofd omlaag geduwd om hem in de auto te krijgen. Ik deed dat ook omdat hij anders zijn hoofd zou stoten aan de dakstijl van de auto. Het is namelijk erg onhandig instappen als je met de handen op de rug bent geboeid. Toen we hem bijna in de auto hadden, wilde hij niet gaan zitten. Hierop hebben we hem de auto ingeschoven. Hij is daarna liggend naar het bureau vervoerd."

4. Op 10 mei 1999 verklaarde de heer B., ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik weet mij de zaak van de heer K. nog wel te herinneren. Wij, mijn collega's Ke. Ko., T. en ik waren in de avond van 23 augustus 1997 in uniform gekleed naar de woning van de heer K. gegaan om hem daar aan te houden in verband met een steekpartij. Omdat de melding inhield dat hij mogelijk nog een mes bij zich zou hebben, hebben wij toen allemaal een kogelwerend vest aangedaan. Wij troffen de heer K. zittend in de tuin in het donker op een bankje aan. Wij hebben om hem heen gestaan en hem met de zaklamp beschenen omdat we hem daarmee wilden afleiden en hem in de gaten wilden houden. Hij hield namelijk een hand verborgen, ik weet niet meer waaronder. Een collega heeft tegen de heer K. gezegd dat wij van de politie waren. Ik vermoed dat er ook is gezegd waarvoor wij kwamen. Ook is hem gevraagd om zijn handen te laten zien. Hij voldeed niet aan dat verzoek. Hierop hebben de collega's T. en Ke. de heer K. van de bank gepakt. Zij hebben hem daartoe bij beide bovenarmen beetgepakt en voorover op de grond neergelegd. Dit ging niet hard. De heer K. verzette zich hiertegen door zich aan de leuning van de bank vast te houden. Het verzet bestond uit tegenstribbelen en schoppen. Ik weet dat niet meer precies. Ik weet niet wat er met de bank is gebeurd, maar het zou goed kunnen dat die daarbij kapot is gegaan. De heer K. is op de grond geboeid, waarbij hij nog steeds tegenstribbelde. Hierbij kwam hij weer overeind. T. heeft hem toen een knie in de rug geduwd en hem weer op de

grond gedrukt. Het zou hard aangekomen kunnen zijn omdat T. zijn knie tegen de rug van de heer K. aanzette toen hij omhoogkwam. Ik heb de heer K. niet geboeid en weet ook niet wie dat wel heeft gedaan. Ik heb eigenlijk alleen maar staan toekijken. Tijdens het overbrengen naar de politieauto heb ik de heer K. niet beetgehad. Ik ben in de tuin achtergebleven en heb naar het mes gezocht. Dit kan ook pas later zijn geweest, ik weet dat niet precies meer. Ik weet niets van de zogenoemde 'paardentrap' en wat daarop is gevolgd. Ik ben ook niet bij het in de auto plaatsen van de heer K. geweest. Het mes schijnt tijdens de veiligheidsfouillering te zijn gevonden."

G.       REACTIE VERZOEKER OP VERKLARINGEN VAN BETROKKEN AMBTENARENIn reactie op de verklaringen die de betrokken ambtenaren hadden afgelegd deelde verzoeker bij brief van 17 juni 1999 – zakelijk weergegeven - mee dat hij bij zijn eerder ingenomen standpunt bleef. Verzoeker ging daarbij niet in op de stelling van de betrokken ambtenaren dat hij verzet tegen zijn aanhouding had gepleegd.

Beoordeling

I. nleidingVerzoeker kreeg op 23 augustus 1997 een conflict met mijn zoon, waarbij hij zijn zoon aan de hand verwondde met een keukenmes. Dit leidde tot een aangifte van verzoekers zoon bij de politie ter zake van poging tot doodslag. In de avonduren op die dag hielden vier ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker aan in de tuin bij zijn woning. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hem op 23 augustus 1997 hebben aangehouden. I. Ten aanzien van het geweldgebruik 1. In de eerste plaats klaagt verzoeker er over dat de ambtenaren die bij zijn aanhouding waren betrokken hem hardhandig van de bank waarop hij zat hebben getrokken waardoor de leuning van de bank is afgebroken. Voorts klaagt verzoeker er over dat deze ambtenaren hem daarna op de grond hebben gesmeten.2. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht liet in reactie op dit klachtonderdeel weten dat de betrokken ambtenaren waren opgetreden naar aanleiding van de melding van een bedreiging met een mes. Zij hadden verzoeker zittend op een bankje aangetroffen. Verzoeker had zijn arm toen verborgen gehad onder een plastic zak. Omdat de politieambtenaren verwachtten dat verzoeker mogelijk een wapen onder de zak verborgen hield, sommeerden zij verzoeker om zijn handen te tonen. Hierop had verzoeker niet gereageerd. De betrokken ambtenaren hebben hem vervolgens snel bij de armen beetgepakt en hem van de bank afgetrokken. Hierbij was de leuning van de bank

gebroken. In de plastic zak werd later een mes aangetroffen. De korpsbeheerder was van mening dat het toegepaste geweld was afgestemd op het dreigende verzet van verzoeker en achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond.3. Politieambtenaar Ko. verklaarde in reactie op dit klachtonderdeel dat zij samen met politieambtenaren T., Ke. en B. verzoeker had aangehouden. Uit voorzorg hadden zij kogelwerende vesten aangetrokken omdat verzoeker mogelijk in het bezit van een mes zou zijn. Op het moment dat zij verzoeker in de tuin hadden aangetroffen, was hem drie maal gevraagd zijn handen te laten zien. Toen verzoeker daar niet aan voldeed, werd besloten verzoeker gezamenlijk beet te pakken. Verzoeker heeft zich daarbij van hen af bewogen waarbij een gietijzeren leuning van de bank was afgebroken, aldus Ko.4. Politieambtenaar Ke. verklaarde over de wijze waarop verzoeker was aangehouden dat verzoeker niet had gereageerd op de sommatie van T. om zijn handen te laten zien. Nadat T. verzoeker had meegedeeld dat hij was aangehouden, pakte T. hem beet en trachtte verzoeker van de bank te krijgen. Verzoeker had zich hiertegen verzet door zich aan de bank vast te houden, aldus Ke. Voorts had er volgens Ke. veel duw- en trekwerk plaatsgevonden waarbij verzoeker zich fysiek hevig had verzet. Hierbij was de bank waarop verzoeker zat kapot gegaan. Ke. had T. geassisteerd omdat het T. niet was gelukt verzoeker onder controle te krijgen.5. Politieambtenaar T. verklaarde in het onderzoek van de Nationale ombudsman dat verzoeker moest worden aangehouden naar aanleiding van een aangifte van een steekpartij. Verzoeker zou volgens mededeling van zijn zoon in de tuin van zijn woning op een bankje zitten en hij zou het mes nog bij zich hebben. Verzoeker had niet aan het verzoek van T. voldaan om zijn onder een plastic zak verborgen hand te laten zien. Hierop had T., samen met een andere politieambtenaar, verzoeker bij beide armen beetgepakt en hem voorover vanaf de bank naar de grond gebracht. Verzoeker had zich hierbij met zijn benen aan de bank vastgeklemd, waardoor de bank kapot was gegaan. Omdat verzoeker zich had verzet, was het volgens T. mogelijk dat verzoeker harder dan de bedoeling was voorover op de grond was terechtgekomen.6. Politieambtenaar B. verklaarde dat verzoeker een hand verborgen had gehad. Toen verzoeker werd beetgepakt en voorover op de grond werd gelegd, verzette hij zich hiertegen door tegen te stribbelen en te schoppen, aldus B. Verzoeker had zich hierbij ook aan de leuning van de bank vastgehouden.

7. De politie is ingevolge artikel 8 van de Politiewet bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet dan wel voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie achtergrond, onder A.). 8. Gelet op de ernst van het feit waarvoor verzoeker diende te worden aangehouden en gelet op de melding dat verzoeker in het bezit was van een mes, is het juist dat de politieambtenaren verzoeker hebben gesommeerd zijn handen te laten zien, voordat zij

daadwerkelijk tot het aanhouden van verzoeker overgingen. Op grond van de eenduidige verklaringen van de politieambtenaren op dit punt en het feit dat verzoeker dit niet heeft weersproken, wordt als vaststaand aangenomen dat verzoeker heeft geweigerd zijn hand te tonen die hij verborgen hield onder een plastic tas. Toen verzoeker niet aan de sommatie gehoor gaf, was het, mede gelet op de veiligheid van de betrokken politieambtenaren, van belang dat de politie verzoeker snel overrompelde. De betrokken ambtenaren hebben daarop terecht besloten verzoeker vast te pakken.9. Op grond van de afgelegde verklaringen van de betrokken politieambtenaren is het voldoende aannemelijk dat verzoeker aan zijn beide armen is beetgepakt en vanaf de bank voorover naar de grond is gebracht. Voorts is het op grond van deze verklaringen voldoende aannemelijk dat verzoeker zich hiertegen heeft verzet en dat dit met het nodige duw- en trekwerk gepaard is gegaan. Verzoeker heeft slechts in het algemeen gesteld dat de politie over de gang van zaken had gelogen. Hij heeft niet weersproken dat hij zich heeft verzet. Het is eveneens aannemelijk dat als gevolg van het verzet de bank waarop verzoeker zat kapot is gegaan en dat verzoeker mogelijk hard op de grond terecht is gekomen. Gelet op verzoekers verzet was het echter gerechtvaardigd om geweld tegen verzoeker te gebruiken. Niet geoordeeld kan worden dat de betrokken ambtenaren in de gegeven omstandigheden overmatig geweld hebben gebruikt om verzoeker aan te houden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van het boeien 1. Voorts klaagt verzoeker er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hem bij zijn aanhouding op 23 augustus 1997 hebben geboeid en dat een van de ambtenaren daarbij een knie in zijn rug heeft geduwd.2. De korpsbeheerder liet in reactie op deze klacht weten dat verzoeker tijdens het boeien had getracht om zich los te wringen, en dat een politieambtenaar een knie in de rug van verzoeker had geplaatst. Het plaatsen van de knie was noodzakelijk om tot de daadwerkelijke aanhouding te kunnen komen, aldus de korpsbeheerder.3. Politieambtenaar T. verklaarde dat verzoeker tegenstribbelde nadat hij voorover van de bank op de grond was gebracht. T. heeft voorts meegedeeld dat verzoeker een grote sterke man is en dat het hem kracht had gekost om hem de boeien om te doen. T. had zijn knie in de rug van verzoeker geplaatst om hem onder controle te houden tijdens het boeien. Politieambtenaar B. heeft meegedeeld dat verzoeker, terwijl hij op de grond lag, nog steeds tegenstribbelde en weer overeind kwam. T. heeft daarop met behulp van zijn knie verzoeker tegen de grond aangedrukt. 4. Uit de Ambtsinstructie (zie achtergrond, onder B.) volgt dat de politie een aangehouden verdachte ten behoeve van het vervoer aan zijn handen mag boeien,

indien concrete feiten en/of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen, met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van verzoeker, van de betrokken politieambtenaar of van derden. De politieambtenaar moet in een specifiek geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigden. In andere gevallen mag de politie in beginsel geen gebruik maken van handboeien.

5. Zoals hierv r onder I. is geoordeeld, is voldoende aannemelijk dat verzoeker zich heeft verzet tegen zijn aanhouding en dat hij zich daarbij op een zodanige wijze heeft gedragen dat een veiligheidsrisico moest worden gevreesd voor de politieambtenaren. Voorts was het onder de gegeven omstandigheden niet onjuist dat T. voor het aanleggen van de handboeien verzoeker onder controle heeft gehouden door middel van het plaatsen van een knie in de rug. Alles overziend, was het besluit om tot het boeien van verzoeker over te gaan en de wijze waarop dit is gebeurd, gerechtvaardigd. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.III. . Ten aanzien van het slaan van verzoekers hoofd tegen een muur1. Verzoeker klaagt er ook over dat een politieambtenaar hem diverse malen met zijn hoofd tegen de muur heeft geslagen. Volgens verzoeker had een politieambtenaar zijn handen tegen verzoekers oren gedaan en hem met zijn hoofd drie maal tegen een muur geslagen.2. De korpsbeheerder deelde in reactie op dit klachtonderdeel mee dat verzoeker de politieambtenaar die hem naar de politieauto bracht een trap had gegeven. Hierop had de politieambtenaar verzoeker bij zijn hoofd gepakt en tegen een muur aangedrukt. Verzoeker was door deze wijze van handelen rustiger geworden. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond, omdat niet was gebleken dat verzoeker meerdere malen met het hoofd tegen de muur was geslagen.3. Politieambtenaar Ke. heeft meegedeeld dat hij, toen hij verzoeker overbracht naar de politieauto, achter verzoeker had gelopen en hem bij de handboeien en de schouder vasthield. Tijdens het overbrengen trapte verzoeker Ke. tegen diens scheenbeen met een zogenoemde 'paardentrap', hetgeen Ke. pijn deed. Ke. duwde in reactie hierop verzoeker met zijn voorzijde tegen een muur waarbij het hoofd van verzoeker de muur raakte. Ke. ontkende verzoeker met zijn hoofd tegen de muur te hebben geslagen. Politieambtenaar Ko. heeft meegedeeld dat zij niet had gezien dat verzoeker Ke. trapte. Wel had zij gezien dat Ke. verzoeker tegen een muur aanduwde. Zij wist niet of verzoeker hard tegen de muur was aangeduwd.4. Uit het onderzoek is op geen enkele wijze gebleken dat verzoeker tot drie maal toe met zijn hoofd tegen de muur is gesmeten. Op grond van hetgeen de politieambtenaren hebben verklaard, staat wel voldoende vast dat politieambtenaar Ke. verzoeker met zijn voorkant tegen een muur heeft aangeduwd. Wat ook zij van de mogelijke aanleiding

hiertoe, valt het af te keuren dat iemand die met de handen op de rug is geboeid met de voorkant tegen een muur wordt aangeduwd. Deze persoon is niet in staat om zich op enige wijze op te vangen. Er bestaat daarbij dan ook een gerede kans dat hierbij het hoofd de muur raakt, waarbij letsel kan ontstaan. Alleen al om deze reden dient de gedraging van Ke. op dit punt te worden afgekeurd. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het plaatsen in de politieauto 1. Ten slotte klaagt verzoeker er over dat de politieambtenaren hem met zijn hoofd naar voren de politieauto in hebben geschoven. Volgens verzoeker was hij als een varken met zijn hoofd over de kussens de auto ingeschoven.2. De korpsbeheerder bracht in dit verband naar voren dat hem niet was gebleken of verzoeker liggend of zittend in het politievoertuig was geplaatst. Verzoeker had tijdens de rit naar het politiebureau wel overeind gezeten, aldus de korpsbeheerder.3. Politieambtenaar Ko. verklaarde dat verzoeker, nadat hij was aangehouden, niet gemakkelijk in de auto was te krijgen en dat hij voorzichtig de auto was ingeduwd. Politieambtenaar Ke. verklaarde dat verzoeker zich weer had verzet tijdens het in de auto plaatsen, en weer was begonnen te duwen. Het was de politieambtenaren echter wel gelukt om verzoeker op de achterbank te laten zitten. Verzoekers benen hadden echter wat problemen opgeleverd en konden pas in de auto worden geplaatst nadat de voorstoel van de auto naar voren was geschoven, aldus Ko.4. T. verklaarde dat verzoeker niet wilde meewerken toen hij in de politieauto moest stappen. T. had hierbij verzoekers hoofd omlaag geduwd, om te voorkomen dat hij met zijn hoofd tegen de dakstijl van de auto zou aankomen. Op het moment dat verzoeker bijna in de auto was, wilde verzoeker echter niet gaan zitten, waarna hij de auto was ingeschoven. Verzoeker was vervolgens liggend naar het politiebureau vervoerd, aldus T. B. heeft meegedeeld dat hij niet bij het plaatsen van verzoeker in de politieauto was geweest.5. Het vervoer van geboeide aangehouden verdachten in een politieauto dient bij voorkeur op een wijze te geschieden waarbij de verdachte zich in een zittende positie bevindt. Op deze wijze kan de politie deze verdachte het beste observeren en – zo nodig - onder controle houden. Voorts is het voor de verdachte bij een dergelijke wijze van vervoeren mogelijk zich tegen de rugleuning schrap te zetten.6. Gelet op verzoekers lezing en die van de betrokken politieambtenaren staat voldoende vast dat verzoeker de politieauto is ingeschoven. Op grond van de verklaringen van de diverse politieambtenaren op dit punt is het voorts voldoende aannemelijk dat dit is gebeurd omdat verzoeker zich verzette tegen het plaatsen in de politieauto. In de

gegeven omstandigheden was het voor de politieambtenaren niet mogelijk verzoeker op de gebruikelijke wijze in de auto te plaatsen. Dat er toen voor is gekozen om verzoeker de politieauto in te schuiven, valt onder deze omstandigheden niet af te keuren. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het duwen van verzoeker tegen een muur; in zoverre is de klacht gegrond.

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Wijze van aanhouden verzoeker (geweldgebruik; boeien).

Oordeel:

Niet gegrond