1999/398

Rapport
Op 26 maart 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Groningen, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, een Iraakse vluchteling, klaagt over de behandelingsduur van zijn op 9 december 1997 bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen ingediende verzoek om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf aan enkele van zijn nog in Irak verblijvende familieleden. Hij klaagt er met name over dat de vreemdelingendienst ondanks mededelingen van 13 januari, 19 januari, 26 januari, 27 januari en 19 februari 1998 dat zijn dossier al naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) was gestuurd dan wel zo snel mogelijk naar de IND zou worden gestuurd, zijn dossier pas op 20 februari 1998 met een advies naar de IND heeft gestuurd. Verder klaagt hij over de afhandeling van de klacht, die hij hierover op 26 februari 1998 bij de vreemdelingendienst heeft ingediend.

Achtergrond

1. De machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is een nationaal visum dat door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland kan worden afgegeven na voorafgaande machtiging door de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De machtiging wordt gegeven indien een daartoe strekkend advies is verkregen van de Minister van Justitie of de korpschef, in gevallen waarin deze daartoe gemachtigd is. 2. Algemene wet bestuursrecht Artikel 4:5, eerste lid:"Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen." 3. Klachtenregeling regionaal politiekorps Groningen Artikel 2:"...2. Een klacht wordt schriftelijk ingediend bij de burgemeester van de gemeente, waar de gedraging van de ambtenaar waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden. (...)5. Indien een klacht onjuist geadresseerd is draagt de ontvangende instantie onverwijld zorg voor toezending aan de korpsbeheerder. Deze draagt zorg voor onverwijlde doorzending aan de burgemeester of de korpsbeheerder wie de klacht ingevolge art. 5 aangaat, onder mededeling daarvan aan de klager..." Artikel 5:"...1. De burgemeester stelt een onderzoek in naar de klacht:a. Indien zij betrekking heeft op een gedraging die in zijn gemeente heeft plaatsgevonden en b. het een gedraging betreft van een ambtenaar van het district waarin zijn gemeente gelegen is.2. In de overige gevallen draagt de burgemeester zorg voor zo spoedig mogelijke overdracht van de behandeling van de klacht aan de korpsbeheerder..." Artikel 11, eerste lid:"De korpsbeheerder doet de klacht schriftelijk af. Hij gaat daartoe niet over dan na overleg met de burgemeester, die overeenkomstig artikel 6, lid 4, over de klacht heeft geadviseerd."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Groningen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Bij brief van 26 februari 1998 diende verzoeker (met hulp van VluchtelingenWerk Groningen) een klacht in bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen. Hij gaf in deze brief onder meer het volgende aan:"Bij deze wil ik een klacht bij u indienen. Op 9 december heb ik een mvv aanvraag voor mijn moeder, vrouw en kind ingediend. (...) Nu blijkt dat de aanvraag nog steeds niet binnen is bij de IND. Verschillende medewerkers (van VluchtelingenWerk Groningen; N.o.) hebben diverse keren naar de vreemdelingendienst gebeld en kregen elke keer te horen dat de aanvraag reeds naar de IND was opgestuurd. Ook de IND is diverse keren opgebeld en elke keer was het dossier niet bekend. (...) Concluderend wil ik u vragen of u wilt nagaan waar de stukken zijn gebleven. Mijn verzoek aan u is om dit zo snel mogelijk te doen, zodat de procedure zo snel mogelijk afgehandeld kan worden."2. De groepschef van de vreemdelingendienst (hierna: de heer X) nam naar aanleiding van verzoekers brief op 4 maart 1998 telefonisch contact op met een medewerker van VluchtelingenWerk Groningen.3. Verzoeker verzocht bij brief van 9 maart 1998 het volgende aan de heer X:"N.a.v. het telefoongesprek met VluchtelingenWerk op 4 maart jongstleden verzoek ik u vriendelijk nogmaals te reageren. Het telefoongesprek was naar aanleiding van de brief van 26 februari 1998, waarin werd geklaagd over het niet doorsturen van een mvv-aanvraag naar de IND. In verband met een eventuele klacht bij de Ombudsman vraag ik u hierbij uw reactie op schrift te stellen."4. De IND nam op 2 februari 1999 een beslissing op verzoekers aanvraag.B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder klacht. Verzoeker gaf in zijn verzoekschrift onder meer het volgende aan:"Op 9 december 1997 heb ik een mvv-aanvraag ingediend bij de Vreemdelingendienst in Groningen. Na een tijdje gewacht te hebben heb ik via een van de medewerkers van VluchtelingenWerk Groningen contact opgenomen met de IND. Volgens de IND was het dossier nog niet uit Groningen ontvangen (7-1-98). Op 13 januari heeft een medewerker van VluchtelingenWerk gebeld naar de Vreemdelingendienst. Er werd medegedeeld dat het wachten was op een dossier betreffende mijn persoon, die van de politie van Bakkeveen moest komen. De negentiende februari (bedoeld zal zijn: januari; N.o.) is opnieuw voor mij naar de Vreemdelingendienst gebeld. Toen werd toegezegd dat het dossier nog die week naar de IND zou worden doorgestuurd. Wederom heeft een van de medewerkers van VluchtelingenWerk voor mij naar de Vreemdelingendienst gebeld op 26 januari. Volgens een medewerker moest het dossier waarschijnlijk inmiddels onderweg zijn naar de IND. De IND in Zwolle had echter die dag nog geen dossier ontvangen. Opnieuw is telefonisch contact gezocht met de Vreemdelingendienst op 27 januari. Een medewerker verklaarde dat het dossier reeds was opgestuurd. Na een telefoontje met de IND in Zwolle bleek echter dat het dossier nog steeds niet binnen was gekomen. Dit was op 19 februari 1998. Nogmaals is contact opgenomen met de Vreemdelingendienst op 20 februari. Van de kant van de Vreemdelingendienst is toen toegezegd dat ze de eerstvolgende maandag terug zouden bellen. Tevergeefs is op dit telefoontje gewacht. Naar aanleiding hiervan heb ik op 26 februari met behulp van VluchtelingenWerk Groningen een klacht ingediend bij (de heer X; N.o.), hoofd van de Vreemdelingendienst in Groningen (...). Hierop is op 4 maart door (de heer X; N.o.) gereageerd. Kort samengevat werden als redenen voor de vertraging gegeven dat het ten eerste een tijdje heeft geduurd voordat het politiedossier uit Bakkeveen was ontvangen. Het politiedossier moest dus overgedragen worden vanuit een andere gemeente. Ten tweede werd als reden aangevoerd dat door ziekte (de heer X; N.o.) ruim een week niet heeft kunnen werken. Tevens werd aangegeven dat eind januari de aanvraag door de Vreemdelingendienst van advies is gediend. (De heer X; N.o.) gaf aan dat hij tenslotte de mvv-aanvraag rond 20 februari naar de IND heeft gestuurd. (...) VluchtelingenWerk heeft vervolgens naar aanleiding van het telefoongesprek (de heer X; N.o.) gevraagd zijn reactie op schrift te stellen (...). Tenslotte gaf (de heer X; N.o.), naar aanleiding van deze brief, aan een medewerker van VluchtelingenWerk te kennen dat hij niet bereid was een reactie op schrift te stellen. Concluderend wil ik dan ook opmerken dat m.i. de Vreemdelingendienst het dossier veel eerder naar de IND had kunnen doorsturen. In plaats van een termijn van bijna 3 maanden acht ik een termijn van een week meer gepast. Tevens maak ik bezwaar tegen het feit dat (de heer X; N.o.) enkel bereid was telefonisch te reageren en zijn reactie niet op schrift wilde stellen."C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS GRONINGEN1. In reactie op de klacht verwees de korpsbeheerder naar een advies van de klachtencommissie van de regiopolitie Groningen van 31 augustus 1998. De korpsbeheerder liet weten zich te conformeren aan het advies van de klachtencommissie. Het advies van de klachtencommissie van 31 augustus 1998 bevat onder meer het volgende:"De commissie is van mening, dat de politie maar gedeeltelijk kan worden aangesproken op de ongewenst lange periode die het afhandelen van het verzoek van de klager in beslag heeft genomen. Ook andere organisaties doen een deel van de behandeling. Vertraging door een kortstondige ziekte van de behandelende ambtenaar is eveneens niet te voorkomen. Dit gedeelte van de klacht acht de commissie niet gegrond. Dat de klager niet correct en naar waarheid is ge nformeerd vindt de commissie onjuist. Dit gedeelte van de klacht acht de commissie daarom gegrond." De korpsbeheerder deelde voorts het volgende mee:"Een klacht dient volgens onze klachtenregeling schriftelijk te worden ingediend en derhalve is de mondeling aangegeven ontevredenheid over de behandeling door de politie (de korpsbeheerder doelt hier op het telefoongesprek dat plaatsvond naar aanleiding van verzoekers brief van 9 maart 1998 tussen de heer X en een medewerker van VluchtelingenWerk, zie hierna onder D.; N.o.) niet als klacht in de procedure gegaan. Het komt vaker voor, dat een betrokkene het niet eens is met de gang van zaken en zijn ongenoegen kenbaar maakt. De politie gaat dan het gesprek aan en probeert de zaak direct (mondeling) af te handelen. In dit geval had men van de klager begrepen, dat hij geen genoegen nam met de mondelinge toelichting en er over dacht om een klacht in te dienen. In afwachting van de klacht, die inderdaad is gevolgd, heeft de politie dus geen verdere actie ondernomen."2. De klachtenco rdinator van het regionale politiekorps Groningen liet bij op 2 juli 1998 bij het Bureau Nationale ombudsman ingekomen brief weten dat de groepschef van de vreemdelingendienst te Groningen X ter zake van verzoekers klacht had gerapporteerd. De bij deze brief gevoegde rapportage van politieambtenaar X van 19 juni 1998 houdt onder meer het volgende in:"Op 9 december 1997 vervoegde (verzoeker; N.o.) zich bij de vreemdelingendienst van de Regiopolitie te Groningen met het verzoek om een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen - nader te noemen m.v.v. - voor zijn echtgenote, zijn kind en zijn moeder. Tijdens het gesprek bleek dat betrokkene recentelijk verhuisd was en dat het fysieke dossier nog niet vanuit de vorige gemeente naar Groningen was gezonden. Dat fysieke dossier is voor de behandeling van deze m.v.v. aanvraag nodig vanwege het feit dat eerder verstrekte informatie gecheckt wordt bij nieuwe aanvragen. Met betrokkene is een nieuwe afspraak gemaakt bij de vreemdelingendienst te Groningen en een telefonisch hernieuwd verzoek is gericht aan Bakkeveen voor "overzending" van het fysieke dossier. Op 14 januari 1998 kwam het fysieke dossier binnen bij de administratie van de Regio- politie, waarna betrokkene op 21 januari 1998 wederom aan het politiebureau verscheen. Zijn aanvraag is toen behandeld en op schrift gesteld. Gelet op het feit dat niet aan alle voorwaarden werd voldaan is een formulier conform model D 9 opgemaakt (staat van inlichtingen omtrent een m.v.v. aanvraag). Dat betekent dat de Immigratie en Naturalisatiedienst de beslissing over deze aanvraag moet maken. Tussen de IND en de Vreemdelingendienst is over deze zaken een werkwijze afgesproken, hetgeen inhoudt dat dergelijke zaken op locatie worden "afgedaan" dan wel inhoudelijk met de behandelende ambtenaar worden besproken. De IND ambtenaar komt dan naar de plaatselijke vreemdelingendienst. Praktisch betekent deze werkwijze dat een aantal zaken enige tijd worden "vastgehouden" en vervolgens gezamenlijk naar de IND worden gezonden. Alvorens de zaken verzonden worden beoordeel ik deze zaken op de juridische inhoud. Deze gang van zaken geschiedt ongeveer een keer per vier weken. De zaak van (verzoeker; N.o.) is, zoals reeds hierboven vermeld op 21 januari 1998 opgemaakt en vervolgens op 25 februari 1998 verzonden. In deze zaak is een korte vertraging ontstaan vanwege het feit dat ondergetekende in deze periode een week ziek geweest is. Op 3 maart 1998 kwam bij de Regiopolitie te Groningen een brief binnen van de stichting VluchtelingenWerk Groningen betreffende deze zaak. Deze brief was gedateerd 26 februari 1998. Verzocht werd om informatie daar vermoed werd dat het dossier zoek zou zijn. Ik heb vervolgens op 4 maart 1998 telefonisch contact gehad met een medewerker van laatstgenoemde stichting en vorenstaande uit- en toegelicht. Bij brief van 9 maart 1998 verzocht men mij om hetgeen ik telefonisch had uitgelegd op schrift te stellen in verband met eventuele klacht. Ik heb toen als reactie daarop telefonisch meegedeeld dat ik mijn uitleg niet op schrift zal stellen. Als reden daarvoor heb ik genoemd het feit dat de medewerker van VluchtelingenWerk tevreden was met de uitleg. Ten tweede speelde bij mij de overweging dat in de brief van 9 maart 1998 vermeld werd dat men "eventueel" een klacht zou indienen. Ik heb toen geantwoord dat ik niet begreep waarom ik op "voorhand" reeds een schriftelijke uitleg moest geven."D.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker en de Stichting VluchtelingenWerk Groningen merkten onder meer het volgende op:"(Verzoeker; N.o.) is op 9 december 1997 naar de Vreemdelingendienst van de politie Groningen gegaan om een aanvraag tot gezinshereniging in te dienen. De mogelijkheid tot indiening is hem geweigerd omdat de politie zijn dossier niet had. Hij moest toen meer dan een maand later weer terug komen om de aanvraag alsnog in te dienen. Wij zijn van mening dat de politie hier onredelijk gehandeld heeft. Om een afspraak bij de Vreemdelingendienst te krijgen moet je bellen. De tijdsduur tussen het telefoontje en de daadwerkelijke afspraak is tenminste drie weken. Men moet hierbij zijn naam vermelden. De vreemdelingendienst heeft dus minstens drie weken de tijd gehad om het dossier elders op te vragen. Verder is het opvallend dat het meer dan een maand heeft geduurd voordat het dossier werkelijk aanwezig was. Dit duurt veel te lang. Volgens ons moet het mogelijk zijn om een dossier binnen een week van elders te krijgen. Verder begrijpen wij niet waarom de aanvraag niet op 9 december kon worden ingenomen. Het controleren van de gegeven informatie met eerder verstrekte informatie kan ook wel plaatsvinden nadat de informatie voor de gezinshereniging is ingenomen. Het is voor (verzoeker; N.o.) ook van belang om zo snel mogelijk (in ieder geval binnen 6 maanden na het verkrijgen van de A-status, omdat mijnheer anders aan de inkomenseis moet voldoen) gezinshereniging aan te vragen. Mijnheer mist zijn gezinsleden heel erg. De politie en de IND moeten meer rekening houden met de cli nt. Het is niet bevorderlijk voor een snelle afhandeling van de gezinshereniging als het 6 weken moet duren voordat een aanvraag tot gezinshereniging bij de IND ligt. Een redelijke termijn hiervoor is hoogstens twee weken. Wij achten het wenselijk dat de vreemdelingendienst betere afspraken met de IND maakt, zodat binnen twee weken de dossiers bij de IND liggen. Verder moet het niet uitmaken voor het doen toekomen van gezinsherenigingsdossiers aan de IND of het hoofd van de vreemdelingendienst ziek is of niet. Als hij ziek is dan kan een ander dit toch wel overnemen? Als de medewerker van VluchtelingenWerk tevreden was geweest met hetgeen (de heer X; N.o.) hem had medegedeeld, dan had hij geen brief geschreven om te vragen om wat hem was medegedeeld op schrift te stellen. Hij was dan ook ontevreden over het antwoord. (...) Om zorgvuldig te werk te gaan hebben wij (de heer X; N.o.) verzocht om schriftelijk zijn reactie te geven, daarbij vermeldend dat wij eventueel een klacht zouden indienen bij de Nationale ombudsman."E.       NADERE INFORMATIE VAN POLITIEAMBTENAAR XNaar aanleiding van een aantal vragen van de Nationale ombudsman deelde politieambtenaar X mee dat verzoekers fysieke dossier al eerder in Bakkeveen was opgevraagd. Aangezien het dossier nog niet in Groningen was gearriveerd toen verzoeker zich op 9 december 1997 bij de vreemdelingendienst meldde, is het dossier toen opnieuw opgevraagd. De heer X gaf aan dat de vreemdelingendienst een rappelsysteem hanteert dat inhoudt dat er wordt gerappelleerd indien het dossier na ongeveer vier weken nog niet is ontvangen. De heer X kon niet aangeven op welke data precies wat was gebeurd (hij wees erop dat deze gegevens niet worden bewaard), maar dat hij zich kon voorstellen dat toen verzoeker zich op 9 december 1997 meldde het dossier direct opnieuw is opgevraagd. Verder liet de heer X weten dat de frequentie waarmee destijds mvv-aanvragen zoals die van verzoeker naar de IND werden gestuurd in beginsel n maal per vier weken bedroeg. Hij gaf aan dat indien de werkvoorraad opliep ook de frequentie opliep. De heer X wees erop dat de werkwijze met betrekking tot aanvragen zoals die van verzoeker inmiddels is gewijzigd. Ten slotte gaf hij aan dat de procedure zoals die destijds werd gevolgd uiteindelijk gunstiger was, aangezien de aanvragen zo sneller werden afgehandeld dan wanneer de aanvragen stuk voor stuk naar de IND werden gezonden. De aanvragen belandden in dat geval bij de IND onder op de stapel.

Beoordeling

A.       TEN AANZIEN VAN DE BEHANDELINGSDUUR VAN DE MVV-AANVRAAG BIJ DE VREEMDELINGDIENST1. Verzoeker, een Iraakse vluchteling, klaagt in de eerste plaats over de behandelingsduur van zijn op 9 december 1997 bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen ingediende verzoek om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan enkele van zijn nog in Irak verblijvende familieleden. Hij klaagt er met name over dat de vreemdelingendienst ondanks mededelingen van 13 januari, 19 januari, 26 januari, 27 januari en 19 februari 1998 dat zijn dossier al naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) was gestuurd dan wel zo snel mogelijk naar de IND zou worden gestuurd, zijn dossier pas op 20 februari 1998 met een advies naar de IND heeft gestuurd.2. Verzoeker ging op 9 december 1997 naar de vreemdelingendienst om een mvv aan te vragen voor zijn echtgenote, zijn kind en zijn moeder. Uit hetgeen partijen over en weer hebben meegedeeld blijkt dat de vreemdelingendienst toen heeft geweigerd zijn aanvraag in behandeling te nemen omdat het fysieke dossier nog niet in de gemeente Groningen aanwezig was; dit dossier lag nog in verzoekers vorige woonplaats, Bakkeveen.3. Ingevolge artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking (zie achtergrond onder 2.). Het bestuursorgaan dient alvorens daartoe te besluiten de aanvrager in de gelegenheid te stellen binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.4. In dit geval lag het niet in verzoekers macht om het beletsel om zijn aanvraag in behandeling te nemen (het niet aanwezig zijn van verzoekers fysieke dossier) op te heffen. De vreemdelingendienst had op 9 december 1997 dan ook niet mogen weigeren om verzoekers aanvraag in behandeling te nemen.5. De vreemdelingendienst heeft vervolgens (opnieuw) aan Bakkeveen verzocht om toezending van verzoekers fysieke dossier. Het duurde vervolgens tot 14 januari 1998 alvorens de vreemdelingendienst het dossier ontving. Dit is te lang. Wat hier ook van zij, na de ontvangst van verzoekers fysieke dossier nam de vreemdelingendienst verzoekers aanvraag alsnog in behandeling. Dit gebeurde op 21 januari 1998. De aanvraag werd ruim een maand later, op 25 februari 1998, aan de Immigratie- en naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) gestuurd. Uit de reactie van de heer X blijkt dat verzoekers aanvraag enige tijd is aangehouden in verband met de destijds geldende, tussen de vreemdelingendienst en de IND afgesproken, procedure. De heer X deelde mee dat deze procedure praktisch betekende dat een aantal zaken enige tijd werden aangehouden en vervolgens gezamenlijk werd verstuurd naar de IND. Hij wees erop dat dit gebeurde met een frequentie van in beginsel n maal in de vier weken. Hij gaf aan dat indien de werkvoorraad opliep ook deze frequentie opliep. Het is niet acceptabel dat een mvv-aanvraag, afhankelijk van het overige aantal ingediende aanvragen, enige tijd (maximaal vier weken) blijft liggen alvorens de aanvraag ter behandeling wordt doorgezonden naar de IND. Uit de reactie van de heer X blijkt dat de doorzending van verzoekers aanvraag naar de IND bovendien is vertraagd doordat de heer X n week ziek is geweest. Een dergelijke oorzaak van interne aard kan de vertraging wellicht (ten dele) verklaren, maar is niet toereikend als rechtvaardiging.6. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de vreemdelingendienst verzoekers mvv-aanvraag onvoldoende voortvarend heeft behandeld. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.7. Wat betreft de berichtgeving aan verzoeker omtrent de doorzending van zijn aanvraag aan de IND, gaf de korpsbeheerder aan in te stemmen met het oordeel van de klachtencommissie dat het niet juist is dat verzoeker niet correct en naar waarheid is ge nformeerd. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.B.       TEN AANZIEN VAN DE KLACHTBEHANDELING1. In de tweede plaats klaagt verzoeker over de afhandeling van de klacht, die hij op 26 februari 1998 bij de vreemdelingendienst heeft ingediend.2. Uit de reactie van de heer X blijkt, dat hij verzoekers brief van 26 februari 1998 heeft aangemerkt als een verzoek om informatie. Dit is niet juist. In de brief stond immers duidelijk dat het om een klacht ging. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Klachtenregeling Politieregio Groningen had de heer X verzoekers onjuist geadresseerde klacht (verzoeker had zijn klacht moeten indienen bij de burgemeester van de gemeente Groningen) onverwijld dienen door te sturen aan de korpsbeheerder (zie achtergrond, onder 3.). De korpsbeheerder had de klacht vervolgens dienen door te sturen aan de burgemeester van de gemeente Groningen. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat verzoekers klacht niet op de juiste wijze is afgehandeld. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van

Instantie: Regiopolitie Groningen/vreemdelingendienst

Klacht:

Behandelingsduur verzoek om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf familieleden; wijze waarop klacht is afgehandeld.

Oordeel:

Gegrond