A. FEITEN
1. Verzoekster is sinds 1997 gewikkeld in een conflict met een stichting te Nijmegen, die begraafplaatsen in die gemeente beheert. Onderdeel van dit conflict vormt de wijze waarop de stichting de graven op de begraafplaats, waar onder meer de stoffelijke resten van verzoeksters grootouders zijn begraven, verzorgt. Op een dag bemerkte verzoekster dat een aantal beenderen na ruiming van graven boven de aarde van de begraafplaats lagen. Zij nam deze beenderen mee.2. De stichting deed het verzoek aan het regionale politiekorps Gelderland-Zuid om een onderzoek in te stellen vanwege het vermoeden dat verzoekster in het bezit was van de menselijke beenderen. In het voorjaar van 1998 bezochten twee ambtenaren van het regionale politiekorps verzoeksters woning. Verzoekster was op dat moment niet aanwezig in de woning. De voordeur van de woning, waardoor de ambtenaren de woning betraden, stond open, in verband met verbouwingswerkzaamheden die medewerkers van een aannemingsbedrijf in de woning uitvoerden. De politieambtenaren gingen de woning binnen en liepen door het huis.3. Verzoekster diende op 1 juli 1998 een klacht in over de gang van zaken bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid te Nijmegen. Op 7 juli 1998 werd de ontvangst van de klacht schriftelijk bevestigd. Op 21 augustus 1998 voerde verzoekster een bemiddelingsgesprek ter behandeling van de klacht. In een brief van 27 augustus 1998 zond de districtschef van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, district Stad Nijmegen, verzoekster een brief waarin hij het bemiddelingsgesprek bevestigde. Op 5 september 1998 liet verzoekster de districtschef weten dat zij niet tevreden was over de afhandeling van de klacht en verzocht zij om een formele afhandeling van haar klacht. Op 8 september 1998 berichtte de klachtenco rdinator van het Bureau Managementondersteuning van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid te Nijmegen aan verzoekster dat formele behandeling van haar klacht zou plaatsvinden, en dat het dossier van haar klacht daartoe zou worden toegezonden aan de korpsbeheerder. Verzoekster rappelleerde de korpsbeheerder op 15 december 1998 schriftelijk en verzocht om een spoedige beslissing op haar klacht. Op 29 december 1998 zond de klachtenco rdinator van het Bureau Managementondersteuning van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid te Nijmegen aan verzoekster een behandelingsbericht. Op 11 mei 1999 deelde de klachtenco rdinator aan verzoekster mee dat het besluit op haar klacht na de verwerking van het commentaar van de hoofdofficier van justitie te Nijmegen wederom ter beoordeling aan de hoofdofficier was gezonden. Daarnaast werd haar meegedeeld dat zij nader zou worden bericht zodra de korpsbeheerder een definitief besluit zou hebben genomen. Op 17 augustus 1999 werd de beslissing van de korpsbeheerder op verzoeksters klacht aan haar toegezonden. B. STANDPUNT VERZOEKSTER Het standpunt van verzoekster staat weergegeven in de klachtsamenvatting.C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS GELDERLAND-ZUID1. De Nationale ombudsman verzocht de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 13 april 1999 op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens legde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de volgende vragen voor:1a) Heeft het door verzoekster genoemde politieoptreden plaatsgevonden? 1b) Zo ja, wat was de aanleiding daarvoor, en wat heeft dat opgeleverd? 2) Kunt u aangeven vanaf welk moment het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in contact is gekomen met verzoekster, en waaruit dat contact heeft bestaan? 3) Wanneer zal naar uw verwachting verzoeksters klacht van 1 juli 1998 zijn afgehandeld?2. In een brief van 11 mei 1999 (ontvangstdatum Bureau Nationale ombudsman 1 juni 1999) gaf de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid de volgende reactie:"In antwoord op de vragen, gesteld in uw schrijven dd. 13 april 1999, (...), bericht ik u het volgende:vraag 1a): Heeft het door verzoekster genoemde politieoptreden plaatsgevonden? antwoord: Ja. vraag 1b): Zo ja, wat was de aanleiding daarvoor, en wat heeft dat opgeleverd? antwoord: De aanleiding tot het politieoptreden was een verzoek van een bestuurslid van de Stichting (...) een onderzoek in te stellen vanwege het vermoeden dat verzoekster in het bezit was van menselijke beenderen, afkomstig van een begraafplaats. Het bezit van deze beenderen is niet gebleken; vraag 2): Kunt u aangeven vanaf welk moment het regionale politiekorps Gelderland- Zuid in contact is gekomen met verzoekster, en waaruit dat contact heeft bestaan? antwoord: Verzoekster deed op 15 december 1996 aangifte van oplichting bij de politie te Nijmegen. Voorts klaagde verzoekster schriftelijk over politieoptreden door middel van een brief gedateerd 1 juli 1998. Deze brief was gericht aan de chef van het district Stad Nijmegen, destijds hoofdcommissaris V. In reactie hierop hebben met verzoekster van de zijde van de politie de hieronder kort vermelde contacten plaatsgevonden:• 7 juli 1998 Ontvangstbevestiging klacht; • αυγυστυσ Αφσπραακμετεενινσπεχτευροϖερβεμιδδελινγσγεσπρεκτερβεηανδελινγϖανδεκλαχητ •17 augustus 1998 Verzoekster maakt afspraak over opname bemiddelingsgesprek op dictafoon; •
αυγυστυσ Βεμιδδελινγσγεσπρεκςερζοεκστεργαφτεκεννεντεϖρεδεντεζιν • αυγυστυσ ΒριεφϖανδιστριχτσχηεφαανϖερζοεκστερτερβεϖεστιγινγβεμιδδελινγσγεσπρεκΚλαχηταφγεηανδελδτοττεϖρεδενηειδ • σεπτεμβερ ςερζοεκστερβεριχητδατδεκλαχητνιεττοττεϖρεδενηειδισβεηανδελδςερζοεκομφορμελεβεμιδδελινγ • σεπτεμβερ Βεριχηταανϖερζοεκστερδατφορμελεβεμιδδελινγζαλπλαατσηεββεν • δεχεμβερ ςερζοεκστερϖερωιτκορπσβεηεερδερδατνογγεενβεσλυιτισγενομεν • δεχεμβερ Βεριχηταανϖερζοεκστερβετρεφφενδεαφηανδελινγφορμελεβεμιδδελινγενφειτελικετοεζενδινγδοσσιερινανυαρι • μει ΒεριχηταανϖερζοεκστερδατβεσλυιτναϖερωερκινγχομμεντααρηοοφδοφφιχιερϖανυστιτιεωεδερομτερβεοορδελινγνααρηετπαρκετισγεζονδενΜεδεδελινγδατδεφινιτιεφβεσλυιτϖανκορπσβεηεερδερζοσποεδιγμογελικωορδττοεγεζονδεν ςρααγ Ωαννεερζαλνααρϖερωαχητινγϖερζοεκστερσκλαχητϖανυλιζιναφγεηανδελδ? Αντωοορδ Ινμει In antwoord op de vragen gesteld aan het slot van uw brief deel ik u mee dat ik de klacht betreffende het politieoptreden gegrond acht. In het voorgenomen besluit terzake is tevens verwerkt het feit dat een bericht aan klaagster betreffende niet-vervolging door het openbaar ministerie te laat is verzonden. Ik heb overigens nog geen aanleiding gezien tot enigerlei maatregel of actie ten behoeve van verzoekster. Bij het te zijner tijd toezenden van het definitieve besluit zullen aan verzoekster excuses worden aangeboden voor de ondervonden overlast." BEOORDELINGI. TEN AANZIEN VAN HET BINNENTREDEN IN VERZOEKSTERS WONING1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in het voorjaar van 1998, zonder haar toestemming en zonder te beschikken over een schriftelijke machtiging, haar woning heeft doorzocht.2. Het is een opsporingsambtenaar toegestaan een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden, indien hem daartoe (behoudens in bijzondere gevallen) een schriftelijke machtiging is gegeven (zie achtergrond, onder 1.1. en 1.2.).Binnentreden door politieambtenaren in een woning in het geval geen der bewoners zich aandient of de gelegenheid heeft zijn wil op dat punt te uiten, wordt naar vaste jurisprudentie aangemerkt als binnentreden tegen de wil van de bewoner.3. In dit geval zijn twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in het voorjaar van 1998 verzoeksters woning binnengegaan, zonder de toestemming van verzoekster en bij haar afwezigheid. De politieambtenaren beschikten niet over een machtiging tot betreden van de woning tegen de wil van de bewoner, terwijl het binnentreden niet was vereist in verband met de veiligheid van personen of goederen. De politieambtenaren waren in deze situatie niet bevoegd om verzoeksters woning binnen te treden. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
II. TEN AANZIEN VAN DE BEHANDELINGSDUUR VAN DE KLACHT VAN 1 JULI 19981. Verzoekster klaagt er daarnaast over dat de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen) tot het moment dat zij zich op 10 maart 1999 tot de Nationale ombudsman wendde, nog geen beslissing had genomen op haar klacht van 1 juli 1998. Op 17 augustus 1999 werd de beslissing van de korpsbeheerder op verzoeksters klacht aan haar toegezonden.2. Een klacht dient voortvarend en binnen een redelijke termijn te worden behandeld. Ingevolge de klachtenregeling van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid diende de klacht van verzoekster binnen tien weken te zijn behandeld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat de behandelingsduur van de klacht in dit geval ruim dertien maanden heeft bedragen. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid is eveneens gegrond.