1999/365

Rapport
Op 7 januari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer dr.ir. B. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Amsterdam). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, die bij brief van 31 december 1997 een klacht had ingediend bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, welke klacht hij op 28 maart 1998 had voorgelegd aan de Commissie voor de politieklachten, klaagt erover dat dit politiekorps de schriftelijke mededeling van 7 april 1998 van de Commissie voor de politieklachten dat hij zou worden uitgenodigd om zijn klacht mondeling toe te lichten, niet is nagekomen. Verzoeker klaagt tevens over de lange duur van de behandeling van zijn klacht door de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Achtergrond

Klachtenregeling van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Artikel 9:"1. De bemiddeling vindt plaats binnen vier weken na ontvangst van de klacht. In uitzonderlijke gevallen kan deze termijn met twee weken worden verlengd. De klachtbemiddelaar brengt de klager tijdig en gemotiveerd op de hoogte van de vertraging. De klachtenco rdinator ontvangt een afschrift van dit bericht.2. Indien de klacht door de korpsbeheerder wordt afgedaan, gebeurt dit binnen tien weken na ontvangst van de klacht. (…)"

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd verzoeker telefonisch gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Bij brief van 31 december 1997 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Verzoeker stelde onder meer het volgende:"Op 23 december jl. heb ik getracht aangifte te doen van diefstal. Dit geschiedde bij het politieburo "Balistraat" te (...) Amsterdam. De dienstdoende beambte heeft geweigerd mijn aangifte te registreren. Ik heb daar gesproken met de beambte G. van dit kantoor. Voorheen heb ik ook gesproken met de beambten He., alsmede met de beambte A. Al deze beambten hebben gemeen dat zij op het vermelde politieburo werkzaam zijn en voorts dat zij weigeren/den mijn aangifte van diefstal te registreren."2. Op 28 februari 1998 had verzoeker een gesprek met inspecteur H. over zijn klacht. Dit gesprek heeft geleid tot het alsnog opnemen van de aangifte. Hierop deelde de chef van het wijkteam Balistraat verzoeker bij brief van 9 maart 1998 onder meer het volgende mee:"Op vrijdag 16 januari 1998, heeft u een klacht ingediend over een optreden van een van onze medewerkers (gedoeld wordt op verzoekers klacht van 31 december 1997; N.o.). Vervolgens heeft op zaterdag 28 februari 1998, een gesprek plaatsgevonden tussen u en H. Ik heb begrepen dat de kwestie voldoende aandacht heeft gehad. Het kan zijn dat u hier anders over denkt. Ik maakt u erop attent dat u in dat geval de commissie voor de politieklachten kan verzoeken de klacht verder te behandelen. U ontvangt dan van de burgemeester een beslissing op uw klacht."3. Bij brief van 28 maart 1998 legde verzoeker zijn klacht voor aan de Commissie voor de politieklachten.4. Vervolgens deelde de adjunct-secretaris van de Commissie voor de politieklachten verzoeker bij brief van 7 april 1998 onder meer het volgende mee:

"Hierbij deel ik u mede dat naar aanleiding van uw klacht een onderzoek naar de betreffende gedragingen van de politie wordt ingesteld. Dit onderzoek wordt thans door de politie verricht. Over enige tijd zult u door de met de rapportage over uw klacht belaste politieambtenaar (dit is een andere ambtenaar dan degene over wie is geklaagd) worden uitgenodigd uw klacht mondeling toe te lichten. Dit laatste is noodzakelijk en heeft tot doel om alle beschikbare informatie en eventuele achtergronden met betrekking tot uw klacht te verzamelen en vast te leggen. Als u dat wilt, kunt u zich daarbij laten bijstaan door een advocaat of een andere vertrouwenspersoon. De resultaten van het politie-onderzoek worden aan de Commissie voor de Politieklachten voorgelegd. Daarna geeft de Commissie advies aan de Burgemeester over de afhandeling van uw klacht."

5. Op 2 juni 1998 nam inspecteur H. telefonisch contact op met verzoeker. Naar aanleiding van dit telefoongesprek deelde H. verzoeker bij brief van 11 juni 1998 het volgende mee:"Op dinsdag 2 juni 1998 had ik telefonisch een gesprek met U waarin U aangaf tevreden te zijn over de afhandeling van Uw klacht. Ik wil derhalve de klacht als afgehandeld beschouwen en de klachtencommissie adviseren de klacht niet verder te behandelen. Het kan zijn dat U hier anders over denkt. In dat geval verzoek ik U met mij contact op te nemen."6. Verzoeker reageerde op 12 juni 1998 op deze brief onder meer als volgt:"Heden las ik uw schrijven van 2 juni jl. (bedoeld wordt 11 juni 1998; N.o.). Hierin leest men dat ik tevreden zou zijn over de afhandeling van mijn klacht. Ik heb inderdaad telefonisch contact met u gehad. Tijdens dit gesprek hebt u mij gevraagd of ik tevreden was over uw optreden. Tijdens vermeld gesprek heb ik u dan meegedeeld dat ik over uw optreden geen klachten heb. Dit betekent echter niet dat ik tevreden ben over de afhandeling van de klacht die ik bij de dienst voor de politieklachten heb ingediend. Deze klacht is immers nog niet afgehandeld. Om die reden kan ik noch tevreden, noch ontevreden zijn. Mijn bezwaren betreffen niet zo zeer n of enkele politiebeambten. Mijn bezwaar is dat zo te zien de lagere politiebeambten van hun superieuren geen toestemming krijgen proces-verbaal op te maken van strafbare feiten. Dit geldt althans, als ondergetekende de politie Amsterdam benadert."7. De door politieambtenaar Be. naar aanleiding van verzoekers klacht opgestelde rapportage van 3 augustus 1998 hield onder meer het volgende in:

"De heer B. heeft op 16 januari 1998 een klacht ingediend tegen medewerkers van het politiebureau Balistraat (gedoeld wordt op verzoekers klacht van 31 december 1997; N.o.). Volgens de heer B. hadden medewerkers van dit bureau geweigerd een aangifte op te nemen en had hij hierdoor schade geleden. In de klacht is bemiddeld door de inspecteur H. Deze had de indruk dat de heer B. tevreden was over de bemiddeling. Deze leidde tot het alsnog opnemen van de aangifte. (...) Op 9 maart 1998 heeft de chef van het wijkteam Balistraat de heer B. een afbericht gezonden na een geslaagde bemiddeling. De heer B. reageerde hier schriftelijk op bij brief van 28 maart 1998. Naar aanleiding van de brief heeft inspecteur H. de behandeling van de klacht opnieuw ter hand genomen. Een tweede gesprek met inspecteur H. leidde, naar de indruk van hem opnieuw tot duidelijkheid en tevredenheid bij de heer B. Nadat hiervan door inspecteur H. aan de heer B. een schriftelijke bevestiging was verzonden op 11 juni 1998, reageerde de heer B. wederom bij brief van 12 juni 1998. In deze brief maakt de heer B. duidelijk dat het hem om een meer algemene klacht gaat over de Amsterdamse politie als geheel. Volgens de heer B. krijgen medewerkers van ons korps (…) van hun superieuren geen toestemming om proces-verbaal op te maken van strafbare feiten, wanneer het zijn persoon betreft. Ik ben van mening dat er ruimschoots is ingegaan op de klachten van de heer B. waar het zijn individuele belangen betreft. Ik deel dan ook de conclusie van inspecteur H. dat een verder onderzoek in deze kwestie geen enkele zin heeft. Het concrete, individuele deel van zijn klacht (weigeren aangifte op te nemen door medewerkers Bureau Balistraat) is naar mijn mening tot tevredenheid opgelost. Ik ben van mening dat de klacht van de heer B. op dit punt op zich gegrond was. Het algemene deel van zijn klacht met betrekking tot het beleid van het korps over het opnemen van aangiften van de heer B. in meer algemene zin, acht ik ongegrond. Uit niets in zijn klacht is hiervan gebleken terwijl een dergelijk beleid op zich – uiteraard – volledig ondenkbaar is."

8. Op 9 december 1998 adviseerde de Commissie voor de politieklachten de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) de klacht met betrekking tot het weigeren van het opnemen van de aangifte gegrond te verklaren.9. Op 18 december 1998 oordeelde de korpsbeheerder conform dit advies.

B.       STANDPUNT VERZOEKER

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDERDe plaatsvervangend korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Ik ben van oordeel dat de klacht over de lange behandelingsduur gegrond is. Er zijn mij geen feiten en/of omstandigheden gebleken die de lange duur rechtvaardigen. Wel plaats ik hierbij de opmerking dat de politie aanvankelijk meende de klacht van de heer B. naar tevredenheid te hebben bemiddeld. Daarna heeft de politie een onderzoek gedaan naar de klacht. Echter, gelet op het gegeven dat klager eerder klachten had ingediend en de aangifte inmiddels was opgenomen, onstond er enige verwarring binnen het korps met betrekking tot de afdoening van deze klacht. Voor wat betreft het niet nakomen door de politie van de schriftelijke mededeling van 7 april 1998 van de Commissie voor de Politieklachten dat verzoeker door de politie zou worden uitgenodigd om zijn klacht mondeling toe te lichten bericht ik u als volgt. Indien een klacht niet naar tevredenheid kan worden bemiddeld, vindt er een gesprek plaats met de politie in het kader van het onderzoek door de politie, maar gezien het feit dat de politie klager reeds twee maal in het kader van de bemiddelingsprocedure over de klacht had gesproken, kon een derde gesprek achterwege blijven. De Commissie had eigenlijk deze mededeling achterwege dienen te laten in haar brief. Ik ben derhalve van oordeel dat de klacht over de politie op dit punt ongegrond is."D.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker deelde in reactie op het standpunt van de plaatsvervangend korpsbeheerder onder meer het volgende mee:"Op de bladzijde van de brief van de politie (…) leest men: (…) gezien het feit dat de politie klager reeds twee maal in het kader van de bemiddelingsprocedure over de klacht had gesproken, kon een derde gesprek achterwege blijven. (…) Dit is niet geheel juist. B. is niet twee maal in het kader van de bemiddelingsprocedure over de klacht gehoord. (…) De vermelde commissie heeft B. schriftelijk doen weten dat hij over zijn klacht (…) gehoord zou worden. Deze toezegging aan B. is dan zonder opgaaf van reden niet gestand gedaan. (...) In het geval dat B. (...) gehoord zou zijn, had hij naar voren gebracht dat het politieburo te Amsterdam Balistraat B. niet slechts n maal het vastleggen van een proces-verbaal geweigerd had. B. had daar naar voren gebracht dat dit niet minder dan 15 maal over een periode van 9 maanden aldaar was geschied."E.       NADERE INFORMATIE VERZOEKERIn het kader van het onderzoek naar aanleiding van zijn klacht deelde verzoeker telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende mee:"Vanaf april 1997 tot en met januari 1998 heb ik herhaald getracht aangifte te doen bij politiebureau Balistraat te Amsterdam van diefstal van elektriciteit. Telkens werd dit geweigerd. Naar aanleiding van de weigering mijn aangifte op te nemen op 23 december 1997 heb ik uiteindelijk een klacht ingediend. In vervolg op deze klacht heb ik op het politiebureau in persoon gesproken met inspecteur H. Pas na herhaald aandringen was hij bereid mijn aangifte op te nemen. Wij spraken af dat hij de aangifte zou opnemen, en dat ik mijn klacht dan niet zou doorzetten. Maar, nadat mijn aangifte was opgenomen, heb ik mijn klacht bij brief 28 maart 1998 toch aan de Commissie voor de Politieklachten voorgelegd. Ik vond het belangrijk om de handelwijze van de politie in dezen verder aan de kaak te stellen. Hierop heeft de heer H. mij telefonisch benaderd. Hij was verbaasd over het feit dat ik mijn klacht toch had doorgezet. De heer H. verzocht mij mijn klacht in te trekken, omdat zijn bemiddeling in deze zaak toch tot een bevredigend resultaat had geleid. Het was voor mij duidelijk dat H. niet de met de rapportage over mijn klacht belaste politieambtenaar was, waarover de Commissie voor de Politieklachten sprak in haar brief van 7 april 1998. H. heeft zich ook niet als zodanig gepresenteerd. In mijn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder heb ik gesteld dat het niet geheel juist is dat ik tweemaal in het kader van de bemiddelingsprocedure ben gehoord, zoals de korpsbeheerder heeft gesteld. Ik heb namelijk slechts eenmaal een bemiddelingsgesprek gevoerd met de heer H. dat heeft geleid tot het opnemen van mijn aangifte. Na het opnemen van mijn aangifte heb ik niet meer in persoon met de heer H. gesproken. Hij heeft mij - zoals gezegd - wel telefonisch benaderd."

Beoordeling

I.       Ten aanzien van het niet uitnodigen voor een gesprek1. Bij brief van 31 december 1997 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland over de weigering van politieambtenaren om zijn aangifte van diefstal op te nemen. Vervolgens vond op 28 februari 1998 een bemiddelingsgesprek plaats tussen verzoeker en politieambtenaar H. Dit heeft geleid tot het alsnog opnemen van de aangifte. Vervolgens legde verzoeker zijn klacht op 28 maart 1998 voor aan de Commissie voor de politieklachten. De Commissie deelde verzoeker bij brief van 7 april 1998 mee dat hij over enige tijd zou worden uitgenodigd door de met de rapportage over zijn klacht belaste politieambtenaar om zijn klacht mondeling toe te lichten.

Op 2 juni 1998 trachtte politieambtenaar H. opnieuw te bemiddelen. Hiertoe nam hij telefonisch contact op met verzoeker. Naar aanleiding van dit telefoongesprek deelde H. verzoeker bij brief van 11 juni 1998 mee dat hij had begrepen dat verzoeker tevreden was over de afhandeling van de klacht, en dat hij de Commissie wilde adviseren de klacht niet verder te behandelen. Hierop deelde verzoeker H. op 12 juni 1998 mee dat hij weliswaar tevreden was over diens optreden, maar dat hij niet tevreden was over het eerder niet opnemen van de aangifte door andere politieambtenaren. Politieambtenaar Be. legde in een naar aanleiding van verzoekers klacht opgemaakte rapportage van 3 augustus 1998 zijn bevindingen vast. Daarna bracht de Commissie voor de politieklachten op 9 december 1998 advies uit aan de korpsbeheer. Deze gaf vervolgens op 18 december 1998 zijn oordeel.2. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de schriftelijke mededeling van 7 april 1998 van de Commissie voor de politieklachten dat hij zou worden uitgenodigd zijn klacht mondeling toe te lichten, niet is nagekomen.3. De plaatsvervangend korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht mee dat zo'n gesprek achterwege kon blijven nu de politie reeds tweemaal in het kader van de bemiddelingsprocedure met verzoeker over de klacht had gesproken. Hij achtte de klacht op dit punt niet gegrond.4. De plaatsvervangend korpsbeheerder kan in dit oordeel niet worden gevolgd. Op grond van de schriftelijke mededeling van 7 april 1998 mocht verzoeker ervan uitgaan dat hij zou worden uitgenodigd om zijn klacht mondeling toe te lichten. Dat dit niet is gebeurd is niet juist. Voor zover na toezending van de betreffende brief is geconcludeerd dat bedoeld gesprek achterwege kon blijven, had verzoeker daarover gemotiveerd moeten worden bericht. Daarvan is niet gebleken. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

II.      Ten aanzien van de behandelingsduur van de klacht1. Verzoeker klaagt verder over de lange duur van de behandeling van zijn klacht, die hij bij brief van 31 december 1998 had ingediend bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, welke klacht hij op 28 maart 1998 had voorgelegd aan de Commissie voor de politieklachten.2. Een beginsel van behoorlijke klachtbehandeling is dat binnen een redelijke termijn een beslissing naar aanleiding van de klacht wordt genomen. De plaatsvervangend korpsbeheerder heeft erkend dat zijn oordeel over deze klacht te lang op zich heeft laten wachten. De afhandeling van de klacht heeft bijna twaalf maanden geduurd. Deze termijn is buitenproportioneel lang, en in strijd met artikel 9 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Schriftelijke mededeling dat verzoeker zou worden uitgenodigd om klacht toe te lichten niet nagekomen; lange behandelingsduur klacht.

Oordeel:

Gegrond