1999/310

Rapport
Op 26 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Zwolle, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland jegens hem op 10 juli 1998 in een saunagelegenheid. Met name klaagt hij erover dat de ambtenaren:1. met zaklantaarns in zijn gezicht hebben geschenen en hem hebben gesommeerd zich aan te kleden;2. hem hebben gedwongen ter plaatse een getuigenverklaring te ondertekenen met de mededeling dat hij bij weigering daarvan zou worden opgepakt. Verzoeker acht de politie aansprakelijk voor de door hem geleden materi le en immateri le schade.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was; hij maakte geen gebruik van deze gelegenheid. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Zowel verzoeker als de korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 10 juli 1998 's avonds bevond verzoeker zich in een sauna/club te S. Ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland traden het pand binnen om ongeveer 22.45 uur voor een controle op grond van de Drank en Horecawet. Verzoeker bevond zich op dat moment in het saunagedeelte. Politieambtenaren verzochten hem zich aan te kleden. De ambtenaren gebruikten bij hun optreden zaklantaarns. Verzoeker werd vervolgens verzocht om een verklaring af te leggen.2. Na afloop van de controle vertrok verzoeker in ge motioneerde toestand met zijn auto. Op de parkeerplaats botste hij met zijn auto tegen een andere geparkeerde auto.B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.C.       STANDPUNT BEHEERDER REGIONAAL POLITIEKORPS FLEVOLAND1. In zijn reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland het volgende mee:"De klacht bestaat uit twee onderdelen. Allereerst het in het gezicht schijnen met de zaklantaarn en het sommeren zich aan te kleden. In de tweede plaats stelt klager dat hij onder dreiging van aanhouding is gedwongen een getuigenverklaring te ondertekenen. Met zaklantaarn in gezicht geschenen en gesommeerd zich aan te kleden Op 10 juli 1998 vond omstreeks 22.45 uur 's avonds een inval plaats in een parenclub te S. Klager was aldaar aanwezig. Hij bevond zich in een slecht verlichte ruimte (sauna). Alle in de gelegenheid aanwezige personen, ook klager, werden verzocht zich aan te kleden. Gelet op de slechte verlichting in het pand is gebruik gemaakt van zaklantaarns. Ook in de ruimte waarin klager zich bevond is geschenen met zaklantaarns. De betrokken politieambtenaar acht het mogelijk dat in het gezicht van klager is geschenen. Dit is echter niet opzettelijk gebeurd. Klager werd verzocht zich aan te kleden omdat de betrokken politieambtenaar het fatsoenlijker achtte het gesprek met klager pas aan te gaan wanneer deze aangekleed was. Van een onheuse bejegening van klager is geen sprake geweest. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond. Onder dreiging met aanhouding gedwongen een getuigenverklaring te ondertekenen De betrokken politieambtenaar is naar klager toe onvoldoende duidelijk geweest of deze als verdachte of als getuige werd aangemerkt. Hierdoor kon bij klager de indruk ontstaan dat hij werd "gedwongen" een getuigenverklaring te ondertekenen. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond te achten."2. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich een rapport van 27 februari 1999 van D., chef van de basiseenheid Dronten van het regionale politiekorps Flevoland alsmede een rapport van brigadier B. van 14 oktober 1998.2.1. In het rapport van de chef van de basiseenheid Dronten is onder meer het volgende opgenomen:"Inval Op grond van de Drank- en horecawet vond op 10 juli 1998 een inval plaats in de parenclub (sex-club) (...), te S. Voor genoemde bedrijfsvoering was in het geheel geen vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet afgegeven. Alvorens de inval daadwerkelijk kon plaatsvinden was er overleg tussen de politie Flevoland en de officier van justitie, mr. S. De inval, na goedkeuring van de officier van justitie, vond plaats in opdracht van ondergetekende. Een eventueel op te maken proces-verbaal zou mede gebruikt worden om de illegale parenclub, hetzij door tussenkomst van de gemeente, hetzij door tussenkomst van de woningbouwvereniging (...), op te heffen. Die dag te 22.45 uur werd het genoemde pand daadwerkelijk betreden door in uniform geklede en als zodanig herkenbare politieambtenaren. (...) Schijnen met lampen en sommeren aan te kleden Alle bezoekers van deze parenclub, werd verzocht zich aan te kleden. Klager bevond zich in een ruimte waar niet al te veel licht was. Dat hij beschenen werd met lampen is juist. Dat hij daarbij even in het gezicht werd geschenen is ook mogelijk. De politie heeft echter niet opzettelijk lang in het gezicht van klager geschenen met de lantaarn. Klager werd inderdaad gesommeerd zich aan te kleden. Bij een inval als deze is het gebruikelijk eerst de klanten de gelegenheid te geven zich aan te kleden, alvorens de politie een gesprek met hen aangaat. Deze beweging wordt in principe gemaakt teneinde de beginselen van fatsoen te waarborgen. Tijdens het gesprek dat ik met klager had deelde hij mij mede dat tegen hem gezegd werd: 'Gaan wij ons aankleden.' Klager vond dit uit de hoogte en niet getuigen van enige tact. Een vrouwelijke politieambtenaar die hem naakt zag staan, liep gelijk weer de kamer uit en gaf hem de gelegenheid zich aan te kleden, aldus klager. Klager deelde mij mede dat hij er geen moeite mee had gehad als de vrouwelijke politieambtenaar was blijven staan. De politieambtenaren hebben door hun wijze van communiceren getracht een spanningsveld weg te nemen. Bij klager is dat kennelijk niet geheel goed overgekomen. Dat men getracht heeft zoveel mogelijk de regels van algemeen fatsoen te volgen, blijkt m.i. uit het feit dat een vrouwelijke politieambtenaar respect toonde voor klager die naakt was, en hem met een mannelijke collega alleen liet. Ik bracht klager hiervan op de hoogte en deelde hem mede dat hij zeker geklaagd zou hebben als de vrouwelijke politieambtenaar wel bij hem was gebleven. Klager bleef de mening toegedaan dat er vanuit de hoogte tegen hem gesproken was en dat men vriendelijker met hem had mogen communiceren. Wellicht dat klager het taalgebruik van

de politie 'als uit de hoogte' omschrijft, omdat de politieambtenaren (aldus klager) in de 'wij'-vorm hem hebben toegesproken. Op dat moment werd hiervoor gekozen door de politie. De keuze van de 'wij'-vorm is op zich niet foutief te noemen, ook niet als klager zich als enige klant in die ruimte bevond (sauna). Door de 'wij'-vorm te kiezen wordt automatisch een afstand geschapen die klager, zo hij mij liet weten, als uiterst onprettig heeft ervaren.

Door bedreiging klager dwingen een verklaring af te leggen De brigadier B. geeft in zijn rapportage aan dat hij op zoek was naar de bedrijfsleider. Aan de hand van de af te leggen verklaringen van de bezoekers, zou de brigadier B. uiteindelijk wellicht klager als verdachte kunnen aanmerken. Vooralsnog diende hij een verklaring als getuige af te leggen, zo heeft B. aan klager de dag waarop de inval plaatsvond uitgelegd. Tijdens het gesprek dat ik met klager had gaf hij te kennen, dat hij het uitdrukkelijke gevoel had gehad, dat hij gedwongen was een verklaring af te leggen. Als hij niet mee zou werken zou hij mee moeten naar het bureau als verdachte. Hoewel de brigadier B. een andere opzet had, kan ik mij voorstellen dat klager een gevoel van 'als u geen verklaring aflegt moet u mee als verdachte' is blijven hangen. M.i. had direct duidelijkheid verschaft moeten worden aan klager. Of hij was getuige of hij was verdachte. Door de huidige wijze van aanpak liet de politieambtenaar in het midden of klager verdachte dan wel getuige was. Aanrijding Tijdens het gesprek dat ik met klager had, overhandigde deze mij een afschrift van een schadeformulier. Klager was na het voorval ge motioneerd in zijn voertuig gestapt en achteruit gereden. Tijdens dit achteruitrijden raakte hij een andere personenauto die daar geparkeerd stond. Ik heb klager medegedeeld dat hij niet in ge motioneerde toestand in diens auto had mogen wegrijden. Gebleken is immers dat dit niet zonder gevaar voor derden gepaard gaat. Hoewel klager de politie aansprakelijk had gesteld, zal de politie zich voor de door klager geleden schade niet verantwoordelijk voelen, zo deelde ik hem mede."2.2. Het rapport van brigadier B. van 14 oktober 1998 houdt onder meer het volgende in:"Naar aanleiding van een controle op de Drank- en Horecawet op 10 juli 1998 was ik, B., brigadier van Regiopolitie Flevoland, District Midden, basiseenheid Dronten op de (...) te S. In dit perceel was een zogenaamde parenclub (sexclub) gevestigd, genaamd (...) Bij navraag bij de afdeling algemene zaken van de gemeente Dronten was inmiddels al gebleken dat er voor de voornoemde bedrijfsvoering in het geheel geen vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet was afgegeven. Alvorens tot controle ingevolge artikel 63 en 64 van de Drank- en Horecawet over te gaan, is deze controle, alsmede de werkwijze besproken met de officier van justitie Mr. S., alsmede met de chef basiseenheid Dronten, de inspecteur van Regiopolitie

Flevoland, District Midden, de heer D. Nadat het pand op vrijdag 10 juli 1998 te 22.45 uur was betreden, zijn alle aanwezigen gehoord middels een proces-verbaal van verhoor. In dit pand bleek verder dat er sprake was van:- een bar met een grote hoeveelheid sterke en zwakalcoholische dranken; - dat er bedrijfsmatig alcoholhoudende dranken werden verstrekt en - dat er 7 personen aanwezig waren. Tijdens het onderzoek kon ter plaatse niet worden vastgesteld of met het oog op de Drank- en Horecawet een ondernemer en/of bedrijfsleider en/of beheerder aanwezig was welke verantwoordelijk kon worden gehouden voor de voornoemde overtreding. Met het oog op vorenstaande is er door mij, rapporteur B., een gesprek gevoerd met een van de aanwezigen, zijnde de heer H. Dit om vast te stellen in hoeverre de heer H. betrokken was bij de bedrijfsvoering. Dit heb ik, rapporteur B., de heer H. uitgelegd. Verder is door mij, rapporteur B., de heer H. ook uitgelegd dat (als; N.o.) het tegendeel niet zou blijken hij uit het onderzoek uiteindelijk ook als verdachte naar voren zou kunnen komen. Aanvankelijk weigerde de heer H. met mij te praten en wenste hij het pand te verlaten. De heer H. nam ten overstaan van mij, rapporteur B., een zeer ge rriteerde houding aan. Derhalve heb ik, rapporteur B., de heer H. verder op een nette manier te woord gestaan. De heer H. heeft vervolgens voordat hij het pand verliet uiteindelijk een gesprek met mij, rapporteur B., gehad. Dit gesprek is middels proces-verbaal vastgelegd. Naar aanleiding van het gesprek met de heer H., alsmede naar aanleiding van het overige verrichte onderzoek kon worden vastgesteld dat de heer H. met het oog op de Drank- en Horecawet niet als ondernemer en/of bedrijfsleider en/of beheerder kon worden aangemerkt en derhalve niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de bedrijfsvoering. Dit is hem ook door mij, rapporteur B., medegedeeld. Voornoemde situatie werd mede veroorzaakt doordat vijf van de zeven aanwezigen aangaven dat zij zelf geen ondernemer/bedrijfsleider/beheerder waren en ook niet wisten wie van de aanwezigen dit dan wel zou zijn. Daar deze vijf aanwezigen niet verantwoordelijk konden (worden; N.o.) gehouden voor de bedrijfsvoering, bleven er twee over, waaronder de heer H. en een andere aanwezige persoon, welke later wel als verdachte middels proces-verbaal is gehoord. Het pand is in eerste instantie betreden door 10 agenten. Dit met het oog op de gesprekken die met alle aanwezigen zijn geweest, het vastleggen van de omstandigheden relaterende aan de bewijsvoering van de Drank- en Horecawet (zoals fotograferen en vaststellen of er alcohol aanwezig was) en het overbrengen van de grote hoeveelheid inbeslaggenomen goederen. Alle agenten waren in uniform gekleed. Gezien het feit dat in het pand onvoldoende verlichting aanwezig was en het buiten duister was, is er gedurende het onderzoek gebruik gemaakt van door dienstwege

verstrekte zaklantaarns. Derhalve zou het zo kunnen zijn dat de heer H. in zijn gezicht is geschenen door enkele politieambtenaren, doch dit is door mij niet meer te achterhalen. Met het oog op bovenstaande kan verder vermeld worden dat het in enkele vertrekken nagenoeg duister was. Verder heb ik, rapporteur B., de heer H. niet bedreigd. Indien hij dit suggereert, ervaar ik dit als zeer kwetsend. Vorenstaande mede met het oog op het feit dat de heer H. termen als schofferen in zijn schrijven gebruikt. (...) Gezien het feit dat de nagenoeg alle aanwezigen van verschillende sekse geheel naakt waren dan wel zeer schaars gekleed waren, is hen door de aanwezige opsporingsambtenaren verzocht zich met het oog op de eigen integriteit aan te kleden, alvorens een gesprek met de politie te hebben. Hier stemden alle aanwezigen vrijwillig mee in."

D.       REACTIE VERZOEKERIn een telefonische reactie op de hem toegezonden stukken liet verzoeker weten zijn eerder ingenomen standpunt te handhaven.

Beoordeling

A.       TEN AANZIEN VAN HET GEBRUIK VAN ZAKLANTAARNS EN DE SOMMATIE OM AAN TE KLEDEN1.1. Verzoeker bevond zich op 10 juli 1998 's avonds in een club/saunagelegenheid toen ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland het pand betraden in het kader van een controle op grond van de Drank- en Horecawet. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de ambtenaren hem met een zaklantaarn in het gezicht hebben geschenen en dat hij werd gesommeerd zich aan te kleden.2.1. De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland heeft aangegeven dat bij de inval gebruik was gemaakt van zaklantaarns omdat het in het pand in een aantal vertrekken donker was. Daarbij was het goed mogelijk dat verzoeker in zijn gezicht was geschenen. Er was echter niet opzettelijk lang in verzoekers gezicht geschenen, aldus de korpsbeheerder.2.2. Gelet op de omstandigheden in het betrokken pand was het niet onjuist dat de politie gebruik heeft gemaakt van zaklantaarns. Dat bij de controle van de aanwezige personen verzoeker in het gezicht is geschenen, was kennelijk niet te vermijden. Niet aannemelijk is echter geworden dat de politie langer dan noodzakelijk in verzoekers gezicht heeft geschenen met de zaklantaarns. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.3.1. Met betrekking tot de sommatie om zich aan te kleden is gebleken dat de politieambtenaren verzoeker hebben verzocht zich aan te kleden en hem daarbij in de wij-vorm hebben aangesproken. Verzoeker is van mening dat de politieambtenaren hem daarmee uit de hoogte hebben toegesproken.3.2. Het gebruik van de wij-vorm door politieambtenaren bij het aanspreken van burgers kan enigszins paternalistisch overkomen. Politieambtenaren dienen zich dit te realiseren. Er is echter geen reden om te concluderen dat de betrokken ambtenaren in dit geval de grenzen van een fatsoenlijke bejegening hebben overschreden. De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.B.       TEN AANZIEN VAN HET OPNEMEN VAN DE GETUIGENVERKLARING1. Verzoeker klaagt er voorts over dat een politieambtenaar hem heeft gedwongen een getuigenverklaring te ondertekenen met de mededeling dat hij bij weigering naar het politiebureau zou worden gebracht. De korpsbeheerder heeft de klacht op dit punt gegrond geacht, in die zin dat de betrokken ambtenaar onduidelijkheid had laten bestaan over de hoedanigheid waarin verzoeker werd gehoord. Daardoor kon bij verzoeker de indruk ontstaan dat hij werd gedwongen een getuigenverklaring te ondertekenen.2. Uit de door de politie verstrekte informatie komt naar voren dat het de betrokken ambtenaren in eerste instantie niet duidelijk was wie van de aanwezigen in de club als bedrijfsleider, en dus als verdachte, kon worden aangemerkt. Aannemelijk is dat dit de uitvoering van de controle heeft bemoeilijkt. Door verzoeker mee te delen dat hij een verklaring moest afleggen en ondertekenen, waarvoor hij zonodig naar het politiebureau zou worden gebracht, hebben de ambtenaren niettemin uit het oog verloren dat verzoeker in de hoedanigheid van getuige niet kon worden gedwongen een verklaring af te leggen. Dat was niet juist. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.C.       TEN OVERVLOEDETen overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. Verzoeker houdt de politie aansprakelijk voor de door hem geleden materi le en immateri le schade. Verzoeker heeft daarbij met name het oog op de schade tengevolge van de aanrijding die hij na afloop van de controle veroorzaakte, toen hij in ge motioneerde toestand in zijn auto vertrok. Verzoeker legt aldus een verband tussen de controle door de politie en de door hem veroorzaakte schade. Hij kan in die opvatting echter niet worden gevolgd. Aannemelijk is dat de voor verzoeker onverwachte controle door de politie bij hem emoties heeft losgemaakt. De aanrijdingschade valt echter geheel binnen verzoekers eigen verantwoordelijkheid.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond wat betreft het gebruik van zaklantaarns en de sommatie zich aan te kleden, en gegrond wat betreft de wijze waarop de politie de getuigenverklaring van verzoeker heeft verkregen.

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Optreden jegens verzoeker in sauna (met zaklantaarns in zijn gezicht geschenen en hem gesommeerd zich aan te kleden; hem gedwongen een getuigenverklaring te ondertekenen).

Oordeel:

Niet gegrond