1999/298

Rapport
Op 14 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Nadat verzoeker zijn klacht bij brieven van 8 en 25 mei 1998 en 26 juli 1998 nader had toegelicht, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden jegens hem op 16 maart 1997 toen hij, als journalist, bandopnamen maakte in de Van Speykstraat te 's-Gravenhage. Hij klaagt er met name over dat de politie:-        hem ten onrechte heeft aangehouden; -        hem niet de cautie heeft gegeven, en hem geen deugdelijk verhoor heeft afgenomen; -        de bandopname die hij had gemaakt tijdens zijn verblijf op het politiebureau heeft gewist.

Achtergrond

1.1. Wetboek van Strafrecht Artikel 184:"1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."4.2. In Tekst en Commentaar Strafvordering van C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, 1997, staat in aantekening 8 bij dit artikel onder meer het volgende vermeld:"Overige delictsbestanddelen. a) Bevel krachtens wettelijk voorschrift. (...) Omdat politieambtenaren strafbepalingen ook langs andere weg dan strafvorderlijke kunnen handhaven (HR 16 november 1963, NJ 1964, 205) dient te worden aangenomen, dat strafbepalingen eveneens wettelijke voorschriften in de hierbedoelde zin zijn." 1.2. Algemene Politieverordening van de gemeente Den Haag. Een medewerker van de Gemeente Den Haag stuurde de Nationale ombudsman per faxbericht van 12 maart 1999 het "Raadsvoorstel 392 van 1995". Hij gaf aan dat het hierin gestelde ongewijzigd was aangenomen in de raadsvergadering van 23 november 1995. In het betreffende raadsvoorstel is onder meer het volgende te lezen:"rv 392Bestuursdienst nr. 5000871 Den Haag, 14 november 1995 Aan de gemeenteraad Wijziging Algemene Politieverordening inzake bestrijding drugsoverlast (...) In 1990 is in opdracht van de vergadering van procureurs-generaal door de landelijke werkgroep 'Cremers' onderzocht welke bestuurlijke en strafrechtelijk maatregelen er mogelijk zijn om de overlast te bestrijden die lokaal door druggebruikers en drughandelaren wordt veroorzaakt. De werkgroep stelt zich in haar rapport op het standpunt dat het huidige drugsbeleid moet worden gehandhaafd en dat de richtlijnen handhaving Opiumwet onverkort uitgangspunt dienen te blijven voor het strafrechtelijk beleid. Om de maatschappelijke aanvaardbaarheid van het drugbeleid te handhaven dient de door druggebruik veroorzaakte overlast te worden voorkomen. Repressieve maatregelen kunnen slechts het sluitstuk vormen van een ge ntegreerde aanpak van overlast, die primair gericht moet zijn op voorkoming van overlast en de beheersing daarvan. De werkgroep Cremers beveelt aan om de overlast als gevolg van het gebruik van harddrugs zoveel mogelijk strafrechtelijk aan te pakken via overlastbepalingen in de APV en zij verwijst naar de modelverordeningen van VNG ter zake. De Haagse APV kent, met uitzondering van het artikel over drugspanden (art. 95a APV), geen artikelen ter bestrijding van drugsoverlast. Derhalve stellen wij u voor hoofdstuk 4 van de APV uit te breiden met artikelen inzake bestrijding drugsoverlast. Hiermee wordt het mogelijk de maatregel van noodgebiedaanwijzing volledig te effectueren. (...) Gelet op de ervaringen in Amsterdam en conform de aanbevelingen van de werkgroep Cremers stellen wij u voor hoofdstuk 4 van de APV uit te breiden met overlastbepalingen: toe te voegen (...) en het bestaande art. 76 te wijzigen. (...) Besluit:vast te stellen de volgende verordening:VERORDENING tot wijziging van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 (...) Artikel 76 (Verstoring van de openbare orde) wordt vervangen door de navolgende bepaling:1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis van het Wetboek van Strafrecht is het verboden, op of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten. 2. Het is verboden, op een in het eerste lid bedoelde plaats een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben."2.1. Transactiebesluit 1994Artikel 1, eerste lid:"In dit besluit wordt verstaan onder:a. transactiebevoegdheid: de bevoegdheid tot het stellen van de voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging, bestaande in de betaling van een bepaalde geldsom, bedoeld in artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht; (...) c. bevoegde ambtenaar: de opsporingsambtenaar, bedoeld in art. 2; (...)" Artikel 2:"2. Voor de in artikel 3, onder b en c, aangewezen zaken wordt de transactiebevoegdheid toegekend aan de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede aan de ambtenaren die een basisopleiding volgen aan een onderwijsinstelling, ressorterend onder het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, uitsluitend gedurende hun praktijkstage bij een politiekorps." Artikel 3:"Als zaken waarin de transactiebevoegdheid kan worden uitgeoefend worden aangewezen:(...) c. de zaken welke betreffen de op heterdaad of met een technisch hulpmiddel door de bevoegde ambtenaar ontdekte overtredingen, aangeduid in de bijlage van dit besluit, voor zover de verdachte de leeftijd van twaalf jaren bereikt heeft en hetzij behoort tot een categorie die met betrekking tot die feiten in de bijlage van dit besluit is vermeld, hetzij (...)"2.2.In de bijlage bij het transactiebesluit is aangegeven wat onder feitcode F 120b valt:-        zodanig op te houden waardoor voor weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodige overlast of hinder wordt veroorzaakt2.3.In de aan verzoeker uitgereikte kennisgeving van bekeuring is onder het kopje "Op bovenvermelde datum, tijdstip en plaats is door u/met het omschreven voertuig de volgende overtreding gepleegd" het volgende te lezen:"op of aan de weg overlast of hinder veroorzaken voor weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen" ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. In de nacht van 16 op 17 maart 1997 hield de politie verzoeker omstreeks 00.30 uur aan in de Van Speyckstraat te 's-Gravenhage. Daar vond op dat moment een ontruiming plaats van een gekraakt pand. Verzoeker werd overgebracht naar het politiebureau, waar hij werd voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie. Verzoeker werd enige tijd - van ongeveer 00.45 uur tot 01.55 uur - ingesloten. Omstreeks 01.55 uur is verzoeker heengezonden.2. Verzoeker was het niet eens met de wijze waarop de politie tegen hem was opgetreden. Hij diende dan ook een klacht in bij de politie. De chef van het onderdeel Den Haag/Centrum deed verzoekers klacht af. In de afdoeningsbrief was onder meer het volgende te lezen:"Uit de ter zake opgemaakte reportage is mij gebleken, dat u op 16 maart 1997 bent aangehouden ter zake niet voldoen aan een gegeven politiebevel en op of aan de weg overlast of hinder veroorzaken voor weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen. U bent vervolgens overgebracht naar het bureau van politie aan de Jan Hendrikstraat en voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Uw bezittingen zijn door de wachtcommandant geregistreerd en in een bak gedeponeerd, waarna u voor verhoor bent ingesloten. Na te zijn verhoord bent u weer in vrijheid gesteld, nadat u uw bezittingen had teruggekregen. (...) Uit de opgemaakte reportage is mij gebleken dat er een toetsing door de hulpofficier, zijnde de wachtcommandant heeft plaatsgevonden en dat deze vond dat er een juridische reden was om u in te sluiten voor verhoor. Het verhoor heeft plaatsgevonden in een box aan het bureau, waarbij de desbetreffende politiefunctionaris u vragen heeft gesteld. Wat er precies tijdens het verhoor is gezegd kan zij zich niet meer herinneren, gezien het feit dat het verhoor meer dan een half jaar (geleden; N.o) heeft plaatsgevonden. Volgens haar is de verhoorprocedure op de juiste wijze gevolgd. Nadat u de opname-apparatuur heeft ingeleverd is deze in een bak gedeponeerd door de wachtcommandant. De wachtcommandant heeft toezicht gehouden op de opname-apparatuur en er heeft niemand aan de apparatuur gezeten. Uit de opgemaakte rapportage is mij gebleken dat u met de inspecteur D. een gesprek heeft gevoerd om uw klacht toe te lichten en te reageren op het onderzoek dat de desbetreffende inspecteur heeft ingesteld. Naar aanleiding van de opgemaakte rapportage had er mogelijk op straat een proces-verbaal kunnen worden opgemaakt, maar u voldeed niet aan een bevel en wilde niet luisteren. U viel bewoners lastig naar de mening van de betrokken politieambtenaren. Dat was de reden dat u werd aangehouden. En indien u wordt aangehouden moet deze aanhouding worden getoetst door een hulpofficier van justitie. Omtrent het eerste klachtelement ben ik van mening dat u terecht bent aangehouden omdat u niet voldaan heeft aan een gegeven politiebevel waardoor u op of aan de weg overlast of hinder heeft veroorzaakt voor weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen. Ik vind dit klachtelement ongegrond. Omtrent het tweede klachtelement geef ik geen oordeel omdat betrokken politiefunctionaris zich niet meer precies kan herinneren hoe het verhoor is verlopen. Omtrent het derde klachtelement ben ik van mening dat deze ongegrond is. Wel had de indruk kunnen ontstaan dat er verkeerd gebruik gemaakt werd van bevoegdheden omdat er eerst werd aangehouden (vrijheidsbeneming is dwangmiddel), en vervolgens werd er slechts een mini-proces-verbaal ter zake van overtreding opgemaakt. Het proces-verbaal dient ook om de rechtmatige toepassing van dwangmiddelen te toetsen. Om de overtreding te stoppen, u bleef doorgaan nadat u was gewaarschuwd, bent u aangehouden en overgebracht naar een bureau van verhoor. Omtrent het vierde klachtelement ben ik van mening dat deze ongegrond is. Er is niet gebleken dat het rommelen aan de opname-apparatuur, het niet meer vastzitten van een spoel en het wissen van een opnametape, veroorzaakt is door een politiefunctionaris."3. Verzoeker kon zich niet vinden in de oordeel van de districtschef over zijn klacht. Hij diende bezwaar in de bij de korpsbeheerder. Na advies te hebben ingewonnen van 'de onafhankelijke commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden' deelde de korpsbeheerder verzoeker mee dat hij diens klacht niet gegrond achtte, behalve op het punt van het al dan niet meedelen dat verzoeker (als verdachte) bij zijn verhoor niet tot antwoorden verplicht was. Op dat punt gaf de korpsbeheerder geen oordeel. Voor de motivering van zijn oordeel verwees de korpsbeheerder naar het advies van de klachtencommissie. In dit advies is onder meer het volgende te lezen:"a. Ten aanzien van de aanhouding:Klager zegt journalist te zijn en in die hoedanigheid bandopnamen te hebben willen maken van het gebeuren rond een kraakactie en het politieoptreden naar aanleiding daarvan. De commissie stelt vast, dat klager tegenover de politie ter plaatse, noch in een later stadium bij de klachtbehandeling, een formeel beroep heeft gedaan op zijn status als journalist en deze status - na daartoe uitgenodigd te zijn - evenmin heeft kunnen aantonen. De commissie heeft geconstateerd dat klager wegens zijn opdringerige gedrag, waarbij hij een gesprek tussen politiemensen en andere personen bemoeilijkte en een microfoon onder de neus van een politieambtenaar duwde, door deze politieambtenaar is weggestuurd. Klager gaf hieraan gevolg. Klager werd weggestuurd omdat hij personen lastig viel en niet omdat hij opnamen maakte. Hem is niet expliciet verboden opnamen te maken. Klager vertoonde ditzelfde gedrag na teruggekeerd te zijn opnieuw tegenover een andere politieambtenaar in een soortgelijke situatie. Deze ambtenaar was getuige geweest van de gebeurtenis die hierboven is vermeld. Deze ambtenaar heeft klager het formele bevel gegeven zich te verwijderen. Van enig 'straatverbod', zoals klager dit noemde is derhalve geen sprake. Klager voldeed aan het bevel, maar keerde daarna weer terug. Toen klager zich voor de derde keer op de omschreven wijze gedroeg, werd hij door deze politieambtenaar aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Uit de lezing van klager blijkt dat hij in ieder geval twee keer van de politie een dergelijk bevel heeft gekregen, naar zijn zeggen zonder vermelding van de reden voor dit bevel. De commissie stelt vast, dat klager door zijn gedrag terecht verdacht kon worden van het meermalen overtreden van een bepaling in een wettelijk voorschrift, namelijk artikel 76 lid 1 van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982. Deze bepaling verbiedt onder meer het op de openbare weg op enigerlei wijze lastig vallen van personen. De commissie constateert, dat in de afdoeningsbrief van de onderdeelchef ten onrechte sprake is van lastig vallen van 'bewoners'. Vast staat, dat de politieambtenaren klager in dit verband op zijn gedrag hebben aangesproken en hem hebben gesommeerd daarmee op te houden en zich te verwijderen van de plaats waar hij overlast bezorgde. Toen klager zich daar uiteindelijk niet aan stoorde is hem het formele bevel gegeven zich te verwijderen. Dit bevel werd gegeven door een als zodanig herkenbare politieambtenaar in functie; het bevel was gebaseerd op de naleving of effectuering van bovengenoemde wettelijke bepaling. Aangezien klager bewust geen gevolg gaf aan dit aldus bevoegd gegeven ambtelijk bevel, kon hij terecht als verdachte worden aangemerkt van overtreding van artikel 184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht ('opzettelijk niet voldoen aan ambtelijk bevel'). Gelet op de omschreven situatie, komt het de commissie correct voor, dat klager vervolgens voor beide strafbare feiten werd aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, teneinde hem te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem op het politiebureau te verhoren. Het doel van de aanhouding was de strafvorderlijke afwikkeling van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel en had derhalve niet het doel verwijdering van de plaats waar de overlast werd veroorzaakt, noch het onmogelijk maken van het maken van opnamen. Deze gevolgen waren uiteraard w l het effect van de aanhouding. Doel van de aanhouding was tevens gericht op de be indiging van de overtreding van de APV. Gelet op de omstandigheden en de herhaling van de overtreding van de APV was afwikkeling van de formaliteiten van een bekeuring ter plaatse, waaraan klager blijkens zijn klachtbrief de voorkeur gaf, niet aan de orde. In het politiebureau is klager geleid voor een hulpofficier van justitie en ingesloten en opgehouden voor verhoor. Naar de mening van de commissie heeft deze hulpofficier de aanhouding van klager terecht als rechtmatig beoordeeld en heeft hij overeenkomstig de voorschriften de terechte beslissing genomen, klager op te houden voor verhoor. De commissie acht de klacht op dit punt niet gegrond. b. Ten aanzien van het verhoor:(...) Klager beweert dat hem door de politieambtenaar niet is medegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was. De commissie stelt vast, dat de lezingen van beide partijen op dit punt haaks op elkaar staan. Haar zijn geen feiten of omstandigheden gebleken, op grond waarvan de ene lezing aannemelijker zou moeten worden geacht dat de andere. De commissie onthoudt zich op dit punt van een oordeel. Klager beweert, dat hem slechts n vraag is gesteld en dat hij geen gelegenheid heeft gehad zijn verhaal te doen. Klager stelt dat hem dan ook geen verhoor is afgenomen. De commissie constateert, dat de politieambtenaar klager voor de keus heeft gesteld naar welke afdoening zijn voorkeur uit ging:de afwikkeling van het misdrijf van artikel 184 Wetboek van Strafrecht f de afwikkeling van de overtreding van de Algemene Politie Verordening. Gebleken is, dat klager koos voor de afwikkeling van de overtreding. De politieambtenaar heeft vervolgens overeenkomstig de richtlijnen een kennisgeving van bekeuring uitgeschreven en een afschrift daarvan aan klager uitgereikt. Op de achterzijde daarvan staat vermeld hoe te handelen indien men niet wil betalen. Volgens de richtlijnen dient daarbij ook een korte verklaring van verdachte over de overtreding op de kennisgeving te worden genoteerd. Of dit inderdaad is gebeurd kan niet meer worden vastgesteld, aangezien klager noch de politie dit bewijs meer kunnen leveren. De commissie constateert dat klager over zijn betrokkenheid bij het misdrijf van het Wetboek van Strafrecht geen nadere vragen zijn gesteld. Over dit strafbare feit is hem geen verhoor meer afgenomen, aangezien daarvoor – gezien zijn keus voor de afwikkeling van de overtreding – geen noodzaak meer was. Bovendien zou dit hebben geleid tot het onnodig langer ophouden voor verhoor. Klager heeft ook niet te kennen gegeven hierover een verklaring te willen afleggen. Gelet op het bovenstaande is de commissie van oordeel, dat klager wel degelijk – zij het kort en in verband met de overtreding – is verhoord. Klager is niet wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd. De aard van de vragen en de duur van het verhoor zijn bepaald door de keus van de afwikkeling die hem door de politieambtenaar is gelaten. Concluderend acht de commissie de klacht over het verhoor niet gegrond en onthoudt zich van een oordeel over de mededeling over de antwoordplicht. De commissie merkt op, dat de politieambtenaar die klager aanhield enige schijn van willekeur en inconsistent optreden op zich geladen heeft door niet zelf te beslissen, noch dit toe te lichten, geen verder gevolg te geven aan haar ambtshandelingen die waren gericht op het ernstigere vergrijp van klager, namelijk het niet voldoen aan haar bevel. Het was voorspelbaar dat klager zou kiezen voor het mindere vergrijp. Aangezien klager ook voor dit feit was aangehouden en geacht mag worden met de verdere procedure niet te zijn geschaad in zijn belangen, kan de commissie deze handelwijze niet afkeuren, mede gelet op de discretionaire bevoegdheid die opsporingsambtenaren toekomt. c. Ten aanzien van de bandopnamen:De commissie stelt vast, dat alleen klager op enig tijdstip na heenzending vanuit het politiebureau heeft vastgesteld, dat de opnamen waarvan alleen hij beweert dat deze op de band waren vastgelegd, waren gewist. Wellicht dat technisch onderzoek – zoals klager voorstelt – inderdaad kan uitwijzen dat er opnamen op de band hebben gestaan, dan nog vormt dit geen steun voor zijn bewering, dat dit opnamen betrof van het gewraakte gebeuren, laat staan dat daarmee kan worden bewezen, op welk moment deze opnamen zijn gewist of zelfs dat door toedoen van politiemensen deze opnamen zijn gewist. Het feit dat klager beweert op dit punt al eerder negatieve ervaringen met de politie te hebben gehad draagt niets bij aan de geloofwaardigheid van zijn beschuldiging. De commissie ziet geen heil in enig technisch onderzoek van de geluidsbanden. Zij kan het oordeel van de onderdeelchef en de motivering daarvan volgen, dat niet is gebleken dat het vermeende in ongerede raken van de opnameapparatuur is te wijten aan de politie. Aangezien klager dit niet nader aannemelijk kan maken acht de commissie de klacht op dit punt niet gegrond."B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. In zijn brief van 26 juli 1998 bracht verzoeker ter nadere toelichting op zijn klacht, en in reactie op het advies van de klachtencommissie onder meer het volgende naar voren:"a. Ten aanzien van de aanhouding(...) Ik heb wel beroep gedaan op mijn status als journalist. Voor mijn gesprek met dhr. D. op 15 oktober 1997 heb ik met hem afgesproken dat ik mijn perskaart mee zou nemen. Deze had ik wel bij me, maar tijdens het gesprek heeft dhr. D. hier niet meer naar gevraagd. Ik kon dit dus wel degelijk aantonen, maar er is niet meer naar gevraagd. Bovendien wordt de status van journalist niet bepaald door het bezit van een perskaart, maar door de aard van de activiteiten. (...) Ik heb nmaal geprobeerd een gesprek op te nemen. Maar ik duwde de microfoon niet onder de neus van de betreffende politieambtenaar (ik had nl. een richtmicrofoon) en het gesprek werd, naar mijn inzien, door mijn aanwezigheid niet bemoeilijkt (ik stond ca. anderhalf twee meter van de personen af). 'Klager werd weggestuurd omdat hij personen lastig viel'. Dit is niet waar; ik stond het gesprek op te nemen. Hierbij zei ik geen woord en heb ik niemand fysiek belemmerd. Ik zou niet weten hoe ik bij het opnemen van een dialoog van anderen diegenen heb kunnen lastig vallen. (...) Misschien heb ik nmaal (de eerste keer) het gesprek tussen een agent en de krakers 'gehinderd', door mijn (richt)microfoon niet te verbergen. Maar toch blijft het een vergaande stelling dat je een gesprek of iemand kunt hinderen door een opname te maken. Kennelijk wordt het maken van opnamen door de politie ( n de klachtencommissie) ge nterpreteerd als iemand lastig vallen. Hierna wordt beweerd dat bovengenoemd gedrag zich tot twee keer toe herhaald heeft. Dit is niet waar. Vanaf dit punt heb ik alleen maar verslag gedaan van de situatie en heb ik vrijwilligers onder het publiek ge nterviewd. Terwijl ik hiermee bezig was is mij wel meerdere malen gezegd dat ik 'dat apparaat uit moest zetten'. (...) Dit druist in tegen de volgende bewering: 'Hem is niet expliciet verboden opnamen te maken'. (...) 'Toen de klager zich voor de derde keer op de omschreven wijze gedroeg...'. Het omschreven gedrag heb ik slechts nmaal uitgevoerd (zonder hierbij de microfoon in het gezicht van een politieambtenaar te 'duwen'). De andere twee keer ben ik slechts teruggekeerd naar de plaats waar het voorval plaatsvond, om er, vanaf de overkant van de weg, verslag te maken van de situatie. De laatste keer kwam ik zelfs hier niet eens in de buurt, omdat ik na een paar stappen gezet te hebben in de Van Speyckstraat meteen werd aangehouden. (...) '...overgebracht naar het politiebureau, teneinde hem te geleiden voor een hulpofficier en hem op het bureau te verhoren'. De twee redenen waarom ik naar het politiebureau ben overgebracht hebben beide niet plaats gevonden: ik ben niet geleid voor een hulpofficier en ik ben niet verhoord. (...) 'Doel van de aanhouding was tevens gericht op de be indiging van de overtreding van de APV'. Dit is in tegenspraak met de eerdere uitspraak in deze alinea, dat de aanhouding niet de verwijdering van de plaats waar de overlast werd veroorzaakt, tot doel had ('en had derhalve niet het doel verwijdering van de plaats waar de overlast werd veroorzaakt'). Uit deze uitspraak blijkt duidelijk dat be indiging van mijn activiteiten (lees: het maken van opnamen) n van de doelstellingen van mijn aanhouding was. Nu er geen enkele reden was om de strafvorderlijke afwikkeling op het bureau te doen, maar dit even goed op straat kon gebeuren, houd ik het ervoor, dat mijn verwijdering het hoofddoel van mijn aanhouding was. (...) b. Ten aanzien van het verhoor(...) 'Klager beweert, dat hij niet in overeenstemming met de voorschriften is verhoord.' Dit is niet het geval; ik heb beweerd dat er geen sprake kon zijn van verhoor. Het feit dat dit niet in overeenstemming met de voorschriften is gebeurd ondersteunt dit alleen maar. Dus ik ben niet in overeenstemming met de voorschriften niet verhoord. (...) De mededeling dat iemand niet tot antwoorden verplicht is, heeft alleen zin bij vragen waarin de waarheidsvinding centraal staat. Bij de vraag 'wil je voor het n of voor het ander vervolgd worden' is er geen sprake van waarheidsvinding. Het is dan ook niet aannemelijk dat mevrouw H., nu zij slechts deze vraag aan mij gesteld heeft, mij deze mededeling gedaan zou hebben. Het feit dat zij alleen deze vraag aan mij gesteld heeft, blijkt uit de beantwoording door de politie op mijn oorspronkelijke klacht. Op grond hiervan stelt de commissie ten onrechte dat er geen feiten of omstandigheden gebleken zijn, op grond waarvan de ene lezing aannemelijker zou moeten worden geacht dan de andere. (...) 'Volgens de richtlijnen dient daarbij ook een korte verklaring van verdachte over de overtreding op de kennisgeving (het gele briefje, de bekeuring) te worden genoteerd. Of dit inderdaad is gebeurd kan niet meer worden vastgesteld, aangezien klager noch de politie dit bewijs meer kunnen leveren.' In mijn klacht heb ik er niet over geklaagd dat er geen verklaring is opgenomen in het proces-verbaal, maar dat mij geen verhoor is afgenomen. De commissie wil met deze uitspraak schijnbaar aantonen dat niet meer achterhaald kan worden of ik wel of niet verhoord ben. Volgens de klachtencommissie heb ik dus niet kunnen bewijzen dat er geen korte verklaring van mij op de kennisgeving is genoteerd. Maar: ik heb een kopie van deze bekeuring aan de politie opgestuurd (terwijl ze het origineel in hun eigen bezit zouden moeten hebben). Deze kopie bevat geen verdere notities omtrent mijn betrokkenheid bij de overtreding, noch een verklaring van mijn kant. Dus dan heeft de politie wel degelijk het bewijs in handen dat er niet een korte verklaring van mij over de overtreding op de kennisgeving is genoteerd. (...) 'Het was voorspelbaar dat klager zou kiezen voor het mindere vergrijp.' Is het normaal dat je een arrestant die voor meerdere zaken opgepakt wordt, laat kiezen voor welk vergrijp hij vervolgd wil worden? Of is dit de coulantheid van de politie? De commissie keurt het dus goed dat wanneer iemand voor meerdere vergrijpen aangehouden wordt, de opsporingsambtenaar die persoon kan laten kiezen voor welk vergrijp hij vervolgd wil worden. 'en geacht mag worden met de verdere procedure niet te zijn geschaad in zijn belangen'. Dit is niet het geval. Het is niet de vraag of ik geschaad ben in de verdere procedure; het is de vraag of ik geschaad ben door de hele procedure. En dat is zeker wel het geval: ik heb mijn professie niet verder uit kunnen oefenen nadat ik overgebracht werd naar het politiebureau. De reportage heb ik niet af kunnen maken. Bovendien ontving ik naderhand een acceptgiro voor een boete van ƒ 80,-. Als ik deze ook nog betaald had, was ik zelfs nog meer geschaad in mijn belangen. Ik zou eerder een schadevergoeding moeten krijgen voor het feit dat ik mijn reportage niet af heb kunnen maken. (...) c. Ten aanzien van de bandopnamen (...) 'De commissie stelt vast, dat alleen klager op enig tijdstip na heenzending vanuit het politiebureau heeft vastgesteld, dat de opnamen waarvan alleen hij beweert dat deze op de band waren vastgelegd, waren gewist.' Nadat ik ben weggestuurd heb ik buurtbewoners ge nterviewd. Deze hebben gezien dat ik herhaaldelijk de uitslaande VU-meters van mijn bandrecorder in de gaten hield. Dus er moet toen iets op de band zijn opgenomen. Na mijn aanhouding heb ik enige tijd op de hoek van de Zoutmanstraat en de Van Speyckstraat op vervoer naar het bureau gewacht. Tijdens dit wachten heb ik gezien dat de band halverwege was. Toen ik thuis kwam heeft een huisgenoot van mij, op hetzelfde moment dat ik het zelf ontdekte, gezien dat de band aan het eind was. In eerste instantie was ik verheugd want ik dacht dat de bandopname gelukt was en dat de band gewoon was blijven doorlopen. Maar toen ik de bewuste opnames wilde gaan luisteren kwamen we er achter dat er helemaal niets op de band stond. Terwijl het een feit is dat er interviews op de band stonden. '...laat staan dat daarmee kan worden bewezen, op welk moment deze opnamen zijn gewist of zelfs dat door toedoen van politiemensen deze opnamen zijn gewist.' Wie zou er belang bij hebben dat de opnamen zouden worden gewist? Ik zou ze graag voor mijn radioprogramma gebruikt hebben. Het vereist echt de intentie om de opnamen te wissen; eerst moet de band namelijk terug gespoeld worden. Het kan dus niet per ongeluk gebeurd zijn. (...) In de huidige informatiesamenleving, waarin het steeds meer voorkomt dat mensen 'ongrijpbare' zaken bij zich hebben (bijvoorbeeld: een cassetterecorder met opnamen; een computer met bestanden; een videorecorder met opnamen), moet de politie ook de zorg voor deze zaken kunnen garanderen. Geconstateerd kan worden, dat de huidige gang van zaken deze zorg niet garandeert. Het feit dat het zo gelopen is, getuigt niet van de nodige professionaliteit van de kant van de politie. De recorder had eigenlijk verzegeld moeten worden. Wellicht kunnen er richtlijnen ten aanzien van dergelijke situaties in de toekomst worden vastgelegd."C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden deelde in reactie op de door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen klacht mee geen aanleiding te zien zijn eerder ingenomen standpunt te herzien. In reactie op een vraag van de Nationale ombudsman over artikel 76 van de APV (zie ook

Achtergrond

, onder 1.) deelde de korpsbeheerder nog het volgende mee:"Dit artikel stelt o.m. het lastigvallen van 'personen' (en niet 'bewoners', zoals abusievelijk in eerste aanleg werd vermeld) strafbaar. Strikt genomen zijn politiemensen ook als 'personen' aan te merken. Toepassing van deze strafbepaling in het onderhavige geval verdient echter niet de voorkeur, gelet op voorhanden zijnde specifiekere strafbepalingen ('beletten, belemmeren' in artikel 184 Wetboek van Strafrecht)."2.1. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie onder meer een afschrift van een rapportage van de inspecteur van politie D. van 21 april 1998. In deze rapportage, die was opgemaakt ten behoeve van het onderzoek naar de door verzoeker bij de politie ingediende klacht, was onder meer het volgende te lezen:"Klager is aangehouden ter zake overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en overtreding van artikel 76 APV. Het gedrag betrof het op of aan de weg overlast of hinder veroorzaken voor weggebruikers of personen. In artikel 184 van het Wetboek van strafrecht wordt gesproken over het niet voldoen aan een bevoegd gegeven politiebevel. Klager heeft niet voldaan aan een bevel zich te verwijderen en keerde terug naar het pand dat was gekraakt en mengde zich met een op opnameapparatuur lijkende instrument en een microfoon in het overleg tussen de politie en de krakers. De juridische reden voor ophouden van verhoor was dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 76 van de APV van Den Haag. Omtrent deze overtredingen diende klager te worden gehoord. Omtrent het verhoor van de verdachte blijkt uit het onderzoek het volgende. Klager is aangehouden door H., zijnde de wijkagent, welke was belast met het bemiddelen tijdens de kraakactie. De verdachte had twee strafbare feiten gepleegd. Overtreding van artikel 184 Sr en artikel 76 APV. De afdoening van artikel 184 geschiedt middels een proces-verbaal dat door de recherche wordt opgemaakt en waarvan de afhandeling lang duurt. Betreft overtreding van artikel 76 APV moet gebruik worden gemaakt van de richtlijnen welke het Openbaar Ministerie heeft opgemaakt ten einde de administratieve afhandeling zo kort mogelijk te houden hetgeen geld en tijd bespaart. Dit is ook in het voordeel van klager omdat hij middels een kennisgeving van beschikking gehoord wordt en de afhandeling aanzienlijk korter is, zodat hij eerder in vrijheid kan worden gesteld. (...) Uit het onderzoek is niet gebleken of politiemensen klager verboden hebben video-opnamen te maken. Er zijn bij de kraakactie tientallen politiemensen ingezet. Derhalve is het mogelijk dat er een verbod is opgelegd door een politiefunctionaris. Het is rapporteur niet bekend welke politiemensen op genoemd tijdstip aanwezig waren. Mede omdat zij aan diverse politiebureaus werken. Omtrent het klachtelement dat er is gerommeld aan de opnameapparatuur, het niet meer vastzitten van een spoel en het wissen van een tape kan ik, rapporteur, verklaren dat de dienstdoende wachtcommandant, zijnde inspecteur O., heeft verklaard dat er geen politiefunctionaris aan de opnameapparatuur heeft gezeten en dat hij de opnameapparatuur heeft opgeborgen in een daarvoor bestemde fouilleringbak. Hoe het mogelijk is dat de band volgens klager gewist is daarover kon de dienstdoende wachtcommandant niets verklaren. Hij ontkende dat er door politiemensen aan de bandopnameapparatuur is gezeten."2.2. D. hoorde in het kader van zijn onderzoek onder meer de betrokken politieambtenaar H. In zijn rapport van 22 oktober 1997 is onder meer de volgende verklaring van H. opgenomen:"Op zondag 16 maart 1997 had ik late dienst. Op een gegeven moment kwam er een melding dat er een pand gekraakt was in de Van Speyckstraat (...). Het optreden van de politie was gewenst en met een aantal collega's o.l.v. de inspecteur E., zijn wij naar het gekraakte pand gegaan. Inmiddels was het maandag 17 maart 1997 omstreeks 00.15 uur. Er stond veel publiek op straat. De inspecteur E. ging op straat een gesprek aan met vertegenwoordigers van de krakers. Plotseling zag ik dat een man met een microfoon en opnameapparatuur bij deze inspecteur ging staan en een microfoon onder zijn neus duwde. Ik zag dat de man, die vertelde journalist te zijn, werd weggestuurd. Even later ging E. het gekraakte pand binnen. Ik bleef met een aantal collega's buiten. Wij begonnen met elkaar te praten en te praten met vertegenwoordigers van de krakers. Een aantal malen kwam deze journalist naar ons toe lopen en hield een microfoon onder mijn neus. Ik vond dit zeer hinderlijk gedrag. Ik heb de man gesommeerd de straat uit te gaan en zag dat de man wegliep. Even later kwam hij weer terug. Plotseling duwde hij de microfoon weer onder mijn neus waarop ik de man heb aangehouden en laten overbrengen. Aan het bureau heb ik de man proces-verbaal aangezegd voor hinderlijk gedrag. Dit was het goedkoopste voor de man en sneller in de afhandeling. Het strafbaar feit artikel 184 strafrecht kan niet snel worden afgehandeld daar dit een schrijf proces-verbaal is. Ik heb de man in een box afgehoord. Wat er precies tegen elkaar gezegd is weet ik niet meer, want het is meer dan zes maanden geleden gebeurd. Ik heb de juiste verhoor-procedure gevolgd."2.3. Verder hoorde D. in het kader van zijn onderzoek de betrokken politieambtenaar E. In zijn rapport van 22 oktober 1997 is onder meer de volgende verklaring van E. opgenomen:"In het begin van de avond was de wijkagent mvr. H. bezig geweest met een melding van een kraakactie, door krakers van perceel Van Speyckstraat (...).te 's-Gravenhage. Later op die avond was zij tot de conclusie gekomen, dat het pand daadwerkelijk gekraakt was en dat het nog steeds bij een ander in gebruik was. Wij kwamen tot de beoordeling dat wij moesten optreden en het pand moesten ontruimen. Op maandag 17 maart 1997, omstreeks 00.15 uur ben ik met een aantal personeelsleden naar voornoemde locatie gegaan. Ter plaatse vond voor het pand een gesprek plaats tussen o.a. een vertegenwoordiger van de krakers, de wijkagent en mij. Bij dit gesprek stonden nog een aantal collegae in afwachting wat de krakers zouden gaan doen. Ik wilde rustig met de vertegenwoordiger van de krakers praten en ik vind het hinderlijk en lastig als er burgers en pers bij zo'n gesprek aanwezig zijn. Een man, die mij mededeelde van de pers te zijn, duwde op een gegeven moment een soort microfoon bijna in mijn mond. Hier was ik niet van gediend. Ik zag dat hij een soort opnametas op zijn heup had hangen. Ik heb hem daarop dringend gevraagd aan de overzijde van de straat op het trottoir plaats te nemen, zodat ik rustig met de vertegenwoordiger van de krakers kon praten. Hij heeft toen plaatsgenomen aan de overzijde van het gekraakte pand. Op een gegeven moment ben ik met een aantal collegae, na de toegangsdeur geforceerd te hebben, het pand binnengegaan. Op dat moment had ik geen zicht meer op de situatie op straat voor het pand."2.4. D. hoorde in het kader van zijn onderzoek ook de betrokken politieambtenaar O. In zijn rapport van 22 oktober 1997 is onder meer de volgende verklaring van O. opgenomen:"Op maandag 17 maart 1997, was ik als wachtcommandant werkzaam aan bureau Jan Hendrikstraat. Op genoemde datum te 0.47 uur werd aan mij voorgeleid een man, die verklaarde geluidopname te hebben gemaakt in de Van Speyckstraat bij het kraakpand. Hij was aangehouden op genoemde datum te 0.35 uur in de Van Speyckstraat te 'sGravenhage ter zake van hinderlijk gedrag op de openbare weg en Niet voldoen aan een bevel of vordering. Ik heb deze aanhouding getoetst. De aanhouding had plaatsgevonden o.l.v. de inspecteur E. De man heeft zijn eigendommen/bezittingen bij mij ingeleverd en deze heb ik in een bak gedaan. De opname-apparatuur zat in een bruine lederen tas. Ik ben verantwoordelijk voor deze goederen en niemand heeft aan de tas en apparatuur gezeten vanaf het moment dat ik de tas met apparatuur kreeg en weer aan de man heb afgegeven. De man heeft ongeveer een uur aan het bureau vastgezeten en is na verhoor heengezonden. Ik heb verder niets te verklaren."D.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker deelde in reactie op hetgeen door de korpsbeheerder als commentaar op de klacht naar voren was gebracht onder meer het volgende mee:"In het proces-verbaal staat: 'op of aan de weg overlast of hinder veroorzaken voor weggebruikers of bewoners van nabijgelegen woningen.' Het woord 'personen' is nergens in het proces-verbaal terug te vinden. In de eindrapportage van dhr. V. (zie hierv r, onder A.2.; N.o.) wordt berhaupt niet over het lastig vallen van politieagenten gesproken. Hierin stond namelijk: 'U viel bewoners lastig naar de mening van de betrokken politieambtenaren'. Uit de tekst van het raadsvoorstel waarbij de wijziging van de APV werd doorgevoerd, blijkt dat artikel 76 van de APV bedoeld is als maatregel om drugsoverlast tegen te gaan. Het mij ten laste gelegde stemt in het geheel niet overeen met deze APV bepaling en het daaraan ten grondslag liggende doel (zie ook

Achtergrond

, onder 1.; N.o). (...) Doel aanhouding. 'Doel van de aanhouding was tevens gericht op de be indiging van de overtreding van de Algemene Politie Verordening.' (...) Uit artikel 53 Sv. blijkt dat een aanhouding tot doel heeft om een verdachte te verhoren. Ik verwijs hiervoor naar hetgeen ik hieromtrent eerder geschreven heb (zie hierv r, onder B.2.; N.o.). De feitelijke gang van zaken Mijn kant van het verhaal:Op 15 maart 1997 is het bewuste pand in de Van Speyckstraat gekraakt. De dag er op heeft de wijkagente, H., aan het einde van de middag op verzoek van de bewoners bewoning geconstateerd. Hierbij vertelde ze van de leegstandsduur op de hoogte te zijn. Ik heb haar toen nog ge nterviewd. Hierbij kwam niet tot uiting dat mw. H. het gesprek als hinderlijk ervaarde. (...) Rond middernacht kwam een grote groep agenten het pand ontruimen. Hieraan voorafgaand vond er nog n gesprek plaats tussen een leidinggevende agent en een vertegenwoordiger van de krakers. Aanvankelijk was ik – op voldoende afstand (ik had de beschikking over een richtmicrofoon) - op verzoek van de krakers bij dit gesprek aanwezig. De politieagent gaf echter aan, dat hij niet in gesprek wilde gaan als ik er bij opnames aan het maken was. Daar ik deze laatste onderhandelingen niet wilde hinderen, gaf ik hieraan gehoor. Dit wordt zowel door inspecteur E. als H. bevestigd. Aangekomen op de stoep aan de overkant van het pand ben ik verder verslag gaan doen van de ontruiming en heb ik ook enige omwonenden (vrijwilligers) ge nterviewd. Op deze stoep bevonden zich geen agenten. Tot twee maal toe is mij door agenten verteld dat ik 'dat ding uit moest zetten'. Toen ik hieraan geen gehoor gaf werd mij verteld dat ik mij uit de straat moest verwijderen. Letterlijk citaat hierbij: 'Tot de hoek van de straat en niet verder'. Aanvankelijk heb ik dit bevel opgevolgd. Daar aangekomen zag ik dat de gehele straat inmiddels was volgestroomd met buurtbewoners en vond ik het daarom onzin dat ik mij moest verwijderen, temeer ik niemand hinderde met mijn verslaggeving. Toen ik de Van Speyckstraat weer inliep, werd ik na enige meters gelopen te hebben, op ruime afstand van het pand aangehouden. De gang van zaken volgens de politie:'Na diverse malen te zijn gewaarschuwd is dhr. R. aangehouden.' (...) Waarvoor ben ik dan meerdere malen gewaarschuwd? Er is mij meerdere malen te kennen gegeven dat ik niet mocht opnemen, maar dit ontkent de politie met alle kracht. Er is mij slechts n maal een straatverbod opgelegd. 'Klager heeft niet voldaan aan een bevel zich te verwijderen en keerde terug naar het pand dat was gekraakt en mengde zich met een op opnameapparatuur lijkende instrument en een microfoon in het overleg tussen de politie en de krakers.' (...) Aanvankelijk heb ik wel voldaan aan het bevel om mij te verwijderen (niet aan dit bevel voldoen n terugkeren naar het pand is op zich al een contradictie). Tussen het moment dat ik gehoor heb gegeven aan dit bevel en het moment van aanhouding heeft er geen overleg meer tussen de krakers en de politie plaatsgevonden. Dit kan ook niet, want de ontruiming was toen al in volle gang. (...) "Plotseling zag ik dat een man met een microfoon en opnameapparatuur bij deze inspecteur (E.; N.o.) ging staan en een microfoon onder zijn neus duwde. Ik zag dat de man, die vertelde journalist te zijn, werd weggestuurd. (...) Een aantal malen kwam deze journalist naar ons toe lopen en hield een microfoon onder mijn neus. Ik vond dit zeer hinderlijk gedrag. (...) (...) Het lijkt wel of de politieambtenaren er moeite mee hebben om toe te geven dat ze het vervelend vonden dat er berhaupt opnames gemaakt werden. Ik kan mij, gezien de feitelijke gang van zaken, niet aan de indruk onttrekken dat dit de werkelijke reden van het politiegedrag jegens mij was. (...) 'Uit het onderzoek is niet gebleken of politiemensen klager verboden hebben video-opnamen te maken. Er zijn bij de kraakactie tientallen politiemensen ingezet. Derhalve is het mogelijk dat er een verbod is opgelegd door een politiefunctionaris. Het is rapporteur niet bekend welke politiemensen op genoemd tijdstip aanwezig waren.' (...) Inderdaad, het is mij nooit verboden om video-opnames te maken. Echter, was deze politiemensen gevraagd of het mij verboden is om audio-opnames te maken, dan hadden ze hier waarschijnlijk een heel ander antwoord op moeten geven. (...) (...) blijft nog steeds in het midden wat nu precies de grond was voor het bevel mij uit de straat te verwijderen. Informeel is dit omdat ik opnames aan het maken was. Formeel was dit omdat ik verkeer of bewoners van nabijgelegen woningen gehinderd zou hebben en/of het niet voldoen aan een gegeven politiebevel. (...) 'Klager is een boete opgelegd ter hoogte van ƒ 80,-. De afhandeling van de zaak loopt nog.' (...) Naar aanleiding van de acceptgiro die ik op briefpapier van de Gemeentepolitie heb ontvangen heb ik de Officier van Justitie laten weten dat het niet nodig was met een schikkingsvoorstel te komen, en dat de zaak net zo goed gelijk aan een rechter over zou kunnen worden gedragen. Hierop heb ik nooit antwoord gekregen. Ca. een jaar later heb ik contact gehad met het parket. Zij zeiden van niets te weten. Vervolgens heb ik weer contact gehad met de politie, die mij vertelde dat de zaak geseponeerd was. (...) 'Betreft overtreding van artikel 76 APV moet gebruik worden gemaakt van de richtlijnen welke het Openbaar Ministerie heeft opgemaakt ten einde de administratieve afhandeling zo kort mogelijk te houden hetgeen geld en tijd bespaard. Dit is ook in het voordeel van klager omdat hij middels een kennisgeving van beschikking gehoord wordt.' (...) Wat verstaat dhr. D. onder 'middels een kennisgeving van beschikking gehoord worden'? Ik ben helemaal niet gehoord, laat staan verhoord; er is mij geen enkele vraag gesteld omtrent mijn betrokkenheid bij het plegen van de strafbare feiten waarvan ik verdacht werd. Ik vraag mij af hoe iemand middels een kennisgeving van beschikking gehoord zou kunnen worden. Op het formuliertje is er absoluut geen ruimte voor een eigen verklaring. Deze kennisgeving van beschikking is bedoeld voor op straat uitgeschreven bekeuringen voor verkeersovertredingen. 'De collega H. heeft de verdachte medegedeeld dat hij of ter zake artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht of ter zake artikel 76 van de Algemene Politie Verordening van Den Haag wordt verbaliseerd. Verdachte c.q. klager heeft toen gekozen voor een mini proces-verbaal terzake artikel 76 van de APV van Den Haag.'Hieruit blijkt dat het enige wat mij gevraagd is, is waarvoor ik verbaliseerd wilde worden. Op zich al vreemd dat een verdachte zelf kan kiezen waarvoor hij verbaliseerd wil worden. Heeft een moordenaar met een kapot achterlicht deze keuze ook?"

Beoordeling

I. .       Ten aanzien van de aanhouding1. Verzoeker klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden jegens hem op 16 maart 1997 toen hij, als journalist, bandopnamen maakte in de Van Speykstraat te 's-Gravenhage. Hij klaagt er in de eerste plaats over dat de politie hem die dag ten onrechte heeft aangehouden.2. Verzoeker is op 16 maart 1997 door de politie aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 76 van de APV en artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

, onder 1.). Hij heeft uiteindelijk een zogenoemde kennisgeving van bekeuring gekregen voor 'het overlast of hinder veroorzaken voor weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen'.3. Over de reden om verzoeker aan te houden volgt uit de door de korpsbeheerder overgelegde stukken het volgende. Volgens de politie maakte verzoeker zich op 16 maart 1997 schuldig aan overtreding van artikel 76 van de APV. De politie had hem diverse malen gewaarschuwd de overlast of hinder te staken. Toen verzoeker daaraan geen gehoor gaf, is hem het formele bevel gegeven zich te verwijderen, althans op te houden overlast of hinder te veroorzaken, aldus de politie. Er was met andere woorden een direct verband tussen het gegeven bevel, ingevolge artikel 184 Sr, en de beweerdelijke overtreding van artikel 76 van de APV (zie onder meer

Bevindingen

, onder A.2. en C.2.1.). De commissie voor de politieklachten gaat blijkens haar advies ook uit van deze gang van zaken (zie

Bevindingen

, onder A.3.).4. De Nationale ombudsman stelt vast dat uit de door de politie overgelegde stukken niet blijkt dat verzoeker daadwerkelijk 'bewoners of weggebruikers' heeft lastig gevallen. Uit de overgelegde stukken volgt eerder – zoals ook verzoeker naar voren heeft gebracht – dat de politie zich zelf door verzoeker lastig gevallen voelde. Zo is in de door de politie overgelegde stukken op verschillende plaatsen te lezen dat politieambtenaren het als hinderlijk hebben ervaren dat verzoeker een microfoon onder hun neus duwde (zie

Bevindingen

, onder A.3. en C.2.2.). Gelet op het feit waarvoor verzoeker is bekeurd (zie ook

Achtergrond

, onder 2.3.), hebben de betrokken politieambtenaren verzoeker echter niet gevraagd op te houden om h n te hinderen in de uitoefening van de taak die zij op dat moment uitvoerden - namelijk de ontruiming -, maar om op te houden derden te hinderen. In dit verband is van belang dat artikel 76 van de APV niet is geschreven met het oog op bescherming van het optreden van de politie (zie ook

Achtergrond

, onder 1.2.). De korpsbeheerder gaf in reactie op de klacht (dan ook) te kennen dat toepassing van artikel 76 van de APV in gevallen als dit niet de voorkeur verdient. Verder is nog van belang dat de korpsbeheerder nadrukkelijk heeft aangegeven dat aan verzoeker geen straatverbod is opgelegd, en dat hem evenmin is verboden opnamen te maken.4. Uit de door de politie overgelegde stukken volgt verder niet dat het aan verzoeker gegeven bevel om zich te verwijderen tevens was gebaseerd op mogelijke hinder, als bedoeld in artikel 184 Sr, die verzoeker voor de politie opleverde bij de ontruimingsactie. De politie heeft hieromtrent niets naar voren gebracht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dergelijke overwegingen niet hebben meegewogen bij de besluitvorming over het bevel ingevolge artikel 184 Sr.5. Gelet op het voorgaande was er geen reden om verzoeker te verdenken van overtreding van artikel 76 van de APV. Dit betekent dat er ook geen grondslag was om verzoeker het bevel te geven het in de aangehaalde APV-bepaling strafbaar gestelde gedrag achterwege te laten. Dit houdt in dat dit bevel niet bevoegd is gegeven. Verder heeft de politie, in verband met artikel 184 Sr, geen andere, eventueel w l geldige, reden opgegeven voor het aan verzoeker gegeven bevel. Een en ander betekent dat er evenmin een grond was om verzoeker aan te merken als verdachte van overtreding van artikel 184 Sr. Dit betekent dat verzoeker op 16 maart 1997 ten onrechte is aangehouden. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.II. .      Ten aanzien van het verblijf op het politiebureau1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie hem niet de cautie heeft gegeven, en hem geen deugdelijk verhoor heeft afgenomen. Hij bracht later nog naar voren dat hij van mening is dat de politie hem ten onrechte heeft vastgehouden op het politiebureau. 2. Nu hierv r, onder I., is geoordeeld dat de onderzochte gedraging ten aanzien van de aanhouding moet worden aangemerkt als 'niet behoorlijk', dienen de gedragingen die rechtstreeks zijn voortgevloeid uit dit optreden eveneens te worden aangemerkt als niet behoorlijk, zodat aan een afzonderlijke beoordeling van die gedragingen niet meer wordt toegekomen.3. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het verbazing wekt dat verzoeker op het politiebureau de keus is gelaten voor welk strafbaar feit hij zou worden geverbaliseerd. Als de politie had willen volstaan met een bekeuring voor artikel 76 van de APV had zij dat ook meteen kunnen doen. Door te handelen zoals zij in dit geval heeft gedaan, heeft de politie de verdenking op zich geladen dat het optreden tegen verzoeker slechts was bedoeld om hem tijdelijk te verwijderen van de plaats van de ontruiming. Strafvorderlijke bevoegdheden, zoals de aanhouding, mogen echter niet voor een dergelijk doel worden ingezet.III. .     Ten aanzien van de bandopname1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de politie de bandopname die hij eerder die dag had gemaakt, heeft gewist tijdens zijn verblijf op het politiebureau.2. De politie heeft naar voren gebracht dat verzoekers opname-apparatuur door de dienstdoende wachtcommandant in een daarvoor bestemde bak is geplaatst, dat de wachtcommandant toezicht heeft gehouden op de apparatuur, en dat er volgens hem niemand aan die apparatuur heeft kunnen komen. De politie gaf daarmee aan dat zij niet verantwoordelijk is geweest voor het wissen van de gemaakte opnames. 3. Hoewel het in de gegeven omstandigheden voor verzoeker zeer lastig is om zijn standpunt met sluitend bewijs te ondersteunen, moeten er toch enige aanwijzingen zijn - anders dan zijn eigen verklaring - die zijn zienswijze kunnen ondersteunen om het voldoende aannemelijk te kunnen achten dat de bandopname daadwerkelijk op het politiebureau is gewist. Nu dergelijke aanwijzingen niet voorhanden zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de politie de bandopname (bewust) heeft gewist. Ook overigens is niet gebleken dat de politie onzorgvuldig is omgegaan met verzoekers apparatuur. Aldus is er onvoldoende reden om de politie op dit punt een verwijt te maken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond, behalve ten aanzien van het wissen van de bandopname; op dat punt is de klacht niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Aanhouding verzoeker terwijl hij als journalist bandopnamen maakte .

Oordeel:

Niet gegrond