KLACHT Op 3 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van C. B.V. te Y., ingediend door mr. R. van Rees, advocaat te Gouda, met een klacht over een gedraging van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees te Voorburg. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt erover dat de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (RVV):1. voor haar bedrijf een hoger keuringstarief voor varkens hanteert dan het tarief dat door de RVV aan een andere – wat capaciteit betreft vergelijkbare – slachterij in rekening wordt gebracht;2. haar in zijn brief van 17 februari 1998 naar aanleiding van haar verzoek daartoe onvoldoende opheldering heeft verschaft over hoe dit prijsverschil moet worden verklaard;3. tot het moment waarop zij zich tot de Nationale ombudsman wendde – 2 juli 1998 – nog niet heeft gereageerd op haar brief van 6 maart 1998, waarin zij de RVV heeft verzocht om een nadere toelichting op zijn brief van 17 februari 1998.
Achtergrond
REGELING TARIEVEN KEURING VLEES EN VLEESPRODUCTEN 1993 (ministeri le regeling ingevolge artikel 73 van de Veewet, artikel 26a, eerste lid van de Vleeskeuringswet en de artikelen 13, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet van 27 mei 1993, Strct 1993/99; zoals de tekst luidde op 1 juli 1997). Artikel 2, eerste lid, aanhef en sub d, tweede lid, aanhef en sub d en derde lid, aanhef en sub d:"1. Voor werkzaamheden binnen openingstijd ter zake van het slachten van slachtdieren uit categorie 1 in slachterijen die zijn erkend op grond van artikel 9 van de Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen 1985 en artikel 9, eerste lid, van het Besluit productie en handel vers vlees, alsmede voor een bijzondere keuring binnen openingstijd is de aanbieder een vergoeding verschuldigd, bestaande uit een starttarief van 46,70 en een tarief per dier dat wordt vastgesteld voor de volgende diersoorten:(...) d. varkens en zwijnen, niet zijnde zeugen en beren; e. zeugen en beren; (...)2. Het tarief per dier, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door het aantal kwartieren dat op n en dezelfde dag door de met de werkzaamheden belaste persoon of personen van de RVV aan keuring en onderzoek in verband met het slachten van dieren van dezelfde soort in een slachterij is besteed, de tijd die met onderbrekingen en uitstel van de werkzaamheden is gemoeid hieronder begrepen, te vermenigvuldigen met f 26,26 en de uitkomst hiervan te delen door het aantal dieren van dezelfde soort, dat op deze dag in de desbetreffende slachterij is geslacht en vervolgens dit bedrag te verhogen met een toeslag voor laboratoriumonderzoek ten bedrage van:(...) d. f 0,34 voor varkens en zwijnen, niet zijnde zeugen of beren; e. f 0,34 voor zeugen en beren; (...)3. Het tarief per dier, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt:(...) d. voor varkens en zwijnen, niet zijnde zeugen of beren, tenminste f 1,25 en ten hoogste f 5,82:e. voor zeugen en beren ten minste f 1,25 en ten hoogste f 17,53;" Op grond van de bijlage bij de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993 worden onder slachtdieren uit categorie 1 verstaan: Volkomen normale dieren, geen enkele afwijking bij de keuring v r het slachten aanwezig die wijst op een niet gezond zijn van het dier. Met ingang van 1 januari 1998 bedraagt het starttarief als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d. f 47,50, het bedrag per kwartier als bedoeld in het tweede lid f 25,45, de toeslag voor laboratoriumonderzoek als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder d. en e. f 0,35 en bedraagt het tarief per dier als bedoeld in het derde lid, aanhef en onder d. en e. tenminste f 1,25 en ten hoogste f 5,64 respectievelijk tenminste f 1,25 en ten hoogste f 16,99. Artikel 7, eerste lid:"1. De aanbieder is een extra vergoeding boven de in de artikelen 2, 3 en 3a genoemde vergoedingen verschuldigd, per met de werkzaamheden belaste persoon van de RVV, per kwartier, ten bedrage van:a. f 8,74 indien de werkzaamheden later zijn aangemeld dan 14:00 uur van de werkdag voorafgaande aan de dag waarop de werkzaamheden zouden plaatsvinden; b. f 9,35 indien de werkzaamheden plaatsvinden buiten openingstijd; c. f 18,09 indien zowel het bepaalde onder a en b van toepassing is." Met ingang van 1 januari 1998 is het onder a. genoemde bedrag vastgesteld op f 9,00, het onder b. genoemde bedrag eveneens op f 9,00 en het onder c. genoemde bedrag op f 18,00.Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werd tevens een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Nadien werd bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nog enige specifieke informatie opgevraagd, waarbij hem tevens nog enige nadere vragen ter beantwoording werden voorgelegd. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag aan te vullen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. De Elsevier – Vleeskrant publiceerde in zijn editie van 12 december 1997 een interview met de toenmalige directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV), de heer T. E n van de onderwerpen die daarbij aan bod kwamen, was de hoogte van de keuringstarieven. Naar aanleiding van de stelling van de interviewer "Het bedrijfsleven heeft grote moeite met de hoogte van de keuringstarieven. Het verwijt is dat de RVV een dure instelling is met veel te hoge tarieven die altijd maar omhoog gaan." deed de heer T. - voor zover hier van belang - de volgende uitspraak:"Het verhaal van de dure RVV is onzin. Negen jaar geleden kostte het keuren van een varken f 2,80. Nu kost het keuren van een varken in de slachterij bij X. f 1,80. Men vergelijkt de verkeerde zaken en kijkt alleen maar naar de prijsverhogingen"2. Deze uitspraak was voor de gemachtigde van verzoekster aanleiding de RVV bij brief van 29 december 1997 het volgende voor te leggen:"...U brengt aan cli nte keurkosten in rekening (...). Deze kosten belopen de somma van f 2,85 (keurkosten per varken). In de Vleeskrant van 12 december jl. is opgenomen een interview met uw (scheidend) directeur de heer T. In dat interview stelt de heer T. dat het keuren van een varken in de slachterij bij X. de somma van f 1,80 kost. De slachtlijnen van de (slachterijen van X.; N.o) zijn vergelijkbaar met die van cli nte, terwijl het aantal geslachte varkens per slachtlijn eveneens vergelijkbaar is. Aldus verlangt cli nte opheldering over het prijsverschil. Het gelijkheidsbeginsel vergt namelijk dat u cli nte hetzelfde in rekening brengt als X. Cli nte maakt daarop aanspraak. Uw beslissing en bericht zie ik gaarne tegemoet..."3. In antwoord op deze brief deelde de plaatsvervangend directeur van de RVV de gemachtigde van verzoekster bij brief van 17 februari 1998 het volgende mee:"...De in rekening gebrachte vergoedingen zijn geheel conform de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993. Met het hierin opgenomen variabel diertarief worden de werkelijke kosten die de RVV maakt, doorberekend. Het tarief wordt berekend door de bestede kwartieren te vermenigvuldigen met de kosten per kwartier en te delen door het aantal dieren, waardoor het tarief per dier varieert tussen de slachterijen en per slachterij van dag tot dag. Bij onderzoek van de gegevens over 1997 is gebleken, dat er geen noemenswaardig prijsverschil bestaat tussen de (slachterijen van X.; N.o.) en (uw cli nte; N.o.) voor wat betreft het varkensslachttarief alsmede voor de bijbehorende toeslagen (buiten openingstijd e.d.). In het geval van uw cli nte bedroeg het varkensslachttarief ca. f 2,59..."4. In reactie op deze brief deelde de gemachtigde van verzoekster de RVV bij brief van 6 maart 1998 het volgende mee:"...U stelt dat er geen noemenswaardig prijsverschil bestaat tussen (de slachterijen van X.; N.o.) en (mijn cli nte; N.o.) voor wat betreft het varkensslachttarief alsmede voor de bijbehorende toeslagen. Dit roept de navolgende opmerkingen op.1. Er is kennelijk een prijsverschil.2. U geeft niet aan wat u "niet-noemenswaardig" acht.3. U scheert alle (slachterijen van X.; N.o.) over een kam.4. U stelt niet dat het door T. opgegeven en gepubliceerde tarief van f 1,80 keuringskosten per varken onjuist is. Cli nte en ik vernemen gaarne omgaand uw definitie ter zake van "niet-noemenswaardigheid". U dient daarbij op te geven het bedrag van een afwijking in geld per varken, waarbij uw noemenswaardigheid begint. De heer T. zal in de aangehaalde publicatie het oog hebben gehad op de (slachtlijn c.q. lijnen van X.; N.o.) die qua keuringskosten het meest effici nt werken en de laagste keuringskosten laten zien. Dat zijn – gelet op het systeem van de tariefregeling, die u ook aanhaalt – de slachtlijnen, waarvoor het maximum toegestane aantal slachtingen van 500 varkens per uur geldt. Bij slachtlijnen, waarbij minder varkens per uur worden geslacht, komen de keuringskosten per varken gelet op uw tariefregeling vanzelfsprekend hoger uit. Het is onjuist die lijnen in een vergelijking met cli nte te betrekken; de inhoud van uw brief sluit niet uit dat u dergelijke lijnen in de vergelijking hebt betrokken. De slachtlijn (van mijn cli nte; N.o.) is immers gelijk aan de (slachtlijn van X.; N.o.), waarop T. heeft gedoeld, namelijk een slachtlijn waarvoor het maximum toegestane (aantal; N.o.) slachtingen van 500 varkens per uur geldt. Cli nte moet er van uitgaan dat de heer T. een correct bedrag van guldens 1,80 heeft vermeld, te meer nu u blijkens uw brief dat gepubliceerde bedrag niet betwist. Het ware ook niet voorstelbaar dat een dergelijk bedrag wordt gepubliceerd zonder voorafgaande kennisneming van de daaraan ten grondslag liggende gegevens, zoals deze bij u voor handen zijn. Indien de heer T. een onjuistheid heeft verklaard en het derhalve geen tarief (...) van guldens 1,80 is dat u per varken in rekening brengt bij (de slachtlijn van X.; N.o.), die vergelijkbaar is met die van cli nte (slachtlijnen, waarvoor het maximum toegestane (aantal; N.o.) slachtingen van 500 varkens per uur geldt), dient u mij dat omgaand te berichten en wel gemotiveerd met opgave van het juiste bedrag. De opgave van het juiste bedrag is onder meer noodzakelijk teneinde te voorkomen dat een niet noemenswaardig prijsverschil/afwijking van het bedrag ad f 1,80 per varken bij X. u een handvat zou kunnen bieden om te stellen dat het door de heer T. genoemde bedrag onjuist zou zijn; om het juiste bedrag te melden kan ook geen probleem zijn, nu de heer T. daaromtrent reeds in de publiciteit is getreden. Uw bericht zie ik binnen een week na heden tegemoet. Bij een en ander komt dan nog het navolgende. Ik heb inmiddels van cli nte begrepen dat u per 2 januari jl. de tarieven hebt gewijzigd/ verhoogd. De keurkosten, die u in rekening brengt, belopen nu de somma van f 3,10 per varken. Cli nte heeft voorts vernomen dat u niet hebt verhoogd/gewijzigd c.q. beduidend minder in rekening brengt terzake van keuringskosten aan slachterijen in de provincie Brabant. Zoals u ook zelf hebt aangegeven, is de keuring in regelgeving neergelegd, deze regelgeving geldt voor geheel Nederland. Onder verwijzing naar mijn voorgaande brieven en bovenstaande acht cli nte het niet juist en niet begrijpelijk en strijdig met het gelijkheidsbeginsel:a. dat u bij de – met de slachtlijn van cli nte vergelijkbare (500 varkens per uur) – (slachtlijnen van X.; N.o.) kennelijk een bedrag van "om en nabij" f 1,80 keuringskosten in rekening brengt en bij cli nte daarentegen f 2,85 per varken (tarief tot en met december jl.), althans een beduidend hoger tarief per varken; b. dat ook met betrekking tot de wijziging per 2 januari jl. slachterijen in Brabant bevoordeeld worden en minder worden belast. Door deze gang van zaken vindt ongelijke behandeling plaats, waardoor de concurrentiepositie wordt aangetast. Gelet op het grote aantal geslachte varkens per week en zulks elke week is hier sprake van substanti le bedragen en verschillen. Namens cli nte verzoek ik dan ook thans dringend omgaand een beslissing en standpunt kenbaar te maken en de tarieven in overeenstemming te brengen met het gelijkheidsbeginsel..." 5. Op het moment dat verzoeksters gemachtigde zich wendde tot de Nationale ombudsman was de brief van 6 maart 1998 nog niet beantwoord.B. STANDPUNT VERZOEKSTERVoor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onderKlacht
en naar de hiervoor onder A. 2. en A. 4. opgenomen brieven van de gemachtigde van verzoekster. Ter toelichting bracht de gemachtigde van verzoekster in het verzoekschrift nog het volgende naar voren:"...Cli nte beschikt over een slachtlijn in haar varkensslachterij te Y. Deze slachtlijn behoort tot de modernste slachtlijnen, waarvoor het maximum toegestane aantal slachtingen van 500 varkens per uur geldt. Ook andere slachterijen, waaronder X., beschikken over een dergelijke meest effici nte en snelle slachtlijn.. beschikt daarnaast evenwel ook over meer langzame slachtlijnen. (...) De wijze van keuren is in regelgeving neergelegd. Deze regelgeving geldt voor geheel Nederland. De kosten van de keuring worden doorberekend aan de slachterij. Ook de berekening en de doorberekening van de keuringskosten zijn neergelegd in voor geheel Nederland geldende regelgeving en is gebaseerd op bestede tijdseenheden (kwartieren), te vermenigvuldigen met de kosten per kwartier. De keuringskosten per geslacht varken blijken alsdan door de kosten te delen door het aantal geslachte varkens. Door deze regelgeving en methodiek komt men tot de slotsom en conclusie dat de meest moderne en snelste slachtlijn (500 slachtingen per uur) de laagste keuringkosten per varken laat zien. En, aangezien cli nte beschikt over een dergelijke slachtlijn kan en mag cli nte derhalve verwachten, uitgaande van het gelijkheidsbeginsel – derhalve uitgaande van de omstandigheid dat dezelfde keuringsmethode en dezelfde kosten doorberekeningsmethode overal in Nederland wordt toegepast door het Ministerie/RVV – dat zij op het laagste keuringskosten-niveau per varken zal zitten. Heeft men een minder snelle slachtlijn, dan kan men volgens dezelfde beginselen een hogere kostenpost per varken verwachten..."C. STANDPUNT MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ1. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman zijn de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de volgende vragen voorgelegd:"1. Is het juist, zoals verzoekster stelt in haar brief van 6 maart 1998 en zoals ook wordt gesuggereerd in de brief van de RVV van 17 februari 1998, dat er voor haar slachterij en de slachterijen van X. door de RVV verschillende keuringstarieven worden gehanteerd? Zo ja, welke feiten en omstandigheden rechtvaardigen dit verschil? Ik verzoek u een en ander zo mogelijk aan de hand van een berekening nader toe te lichten.2. Indien er daadwerkelijk sprake is van verschillende tarieven, moet dan het tarief van f 1,80 voor het keuren van een varken in de slachterij bij X., zoals genoemd door de heer T. in het artikel in de Elsevier Vleeskrant van 12 december 1997, voor juist worden gehouden? Zo nee, van welk bedrag dient dan wel uit te worden gegaan en hoe dient het verschil met het door de heer T. genoemde tarief te worden verklaard?3. Is het juist dat verzoeksters brief van 6 maart 1998 tot op heden nog niet is beantwoord?4. Zo ja, wat is hiervan de reden en wanneer kan verzoekster een reactie tegemoet zien?"2. Naar aanleiding van de klacht van verzoekster en in antwoord op de gestelde vragen deelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het volgende mee:"...In antwoord op de eerste vraag deel ik U mede dat de kosten, die de RVV aan een roodvleesslachterij in rekening brengt, zijn gebaseerd op de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993, Stcrt. 99, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 19 december 1997, J.9713918, Stcrt. 246. (...) In artikel 2, tweede lid, van evengenoemde regeling is vermeld hoe het tarief per dier wordt berekend. De tijd, inclusief onderbrekingen en uitstel, die de RVV aan de keuring besteedt wordt met een vast bedrag per kwartier, per persoon vermenigvuldigd. Dat bedrag wordt verhoogd met een toeslag voor laboratoriumonderzoek en ingevolge artikel 7 van genoemde regeling met toeslagen voor te late aan- en afmelding alsmede voor werkzaamheden buiten openingstijd van de RVV. De tijd, die de RVV nodig heeft voor het keuren van de aangeboden dieren is enerzijds afhankelijk van de aanbieder (aantal dieren en effectieve bandsnelheid) en anderzijds afhankelijk van de normering, in combinatie met de werkelijke beschikbaarheid van medewerkers. De normering is landelijk vastgesteld. Daardoor is landelijk bepaald hoeveel medewerkers bij een gegeven aantal slachtdieren en een verwachte bandsnelheid worden ingezet. Deze normering is bij de bedrijven bekend. (...) Op basis van de daadwerkelijke inzet wordt in principe dagelijks, na afloop van de werkzaamheden, bij de aanbieders de factuurbon opgemaakt. Deze wordt door of namens de aanbieder voor akkoord ondertekend, waarna periodiek een factuur wordt verzonden. De bedragen per eenheid gekeurd slachtdier kunnen op basis van de hiervoor genoemde landelijke systematiek per slachtplaats en per dag voor dezelfde slachtplaats tot verschillen leiden. Dat neemt niet weg dat alle roodvleesslachterijen op dezelfde manier worden behandeld. Ten behoeve van de beantwoording van de brief van klager van 29 december 1997 is op 12 februari 1998 een vergelijking opgemaakt tussen klager en vier vestigingen van X. Die gegevens zijn benut ten behoeve van het antwoord van de RVV aan klager bij brief van 17 februari 1998. Voor klager is geconstateerd dat het tarief ca. f 2,59 (zonder toeslagen; N.o.) bedroeg. Datzelfde tarief was van toepassing in een vestiging van X. In de andere vestigingen van X. lag het tarief iets lager en het tarief verschilde per vestiging. Een tarief van f 1,80 kwam evenwel niet voor dat jaar. Aangezien het cijfers van een concurrent van klager betreft, acht ik het niet juist meer concreet deze cijfers te vermelden. Resumerend kan de prijs per geslacht varken per bedrijf per dag vari ren. De oorzaak is niet gelegen in ongelijke behandeling van de bedrijven, maar in de dagelijkse omstandigheden bij de individuele slachtplaatsen en in het door het bedrijfsleven gewenste maatwerk. In antwoord op Uw tweede vraag kan ik mededelen dat de tarieven door de RVV, zoals in antwoord op de eerste vraag is medegedeeld, op grond van landelijke criteria worden vastgesteld. Er is dus geen sprake van verschillende tarieven. Het door de journalist weergegeven bedrag dat de heer T. zou hebben genoemd heb ik niet kunnen traceren. Wellicht heeft de journalist de uitspraken van de heer T. ongelukkig en daarmee onjuist weergegeven. Naar aanleiding van Uw derde vraag moet ik u berichten dat inderdaad de brief van klager van 6 maart 1998 nog niet is beantwoord. In antwoord op Uw vierde vraag bericht ik U dat het niet beantwoorden van de brief van klager te wijten is aan een communicatiestoornis bij de RVV. De directeur RVV heeft mij verzekerd dat hij de werkwijze binnen zijn dienst zodanig heeft aangepast dat dergelijke communicatiestoornissen tot het verleden behoren. Aangezien de door klager in zijn brief van 6 maart 1998 aan de orde gestelde zaken in deze brief zijn behandeld en aangezien Uw werkwijze is een kopie van mijn reactie aan de klager te zenden neem ik aan dat afzonderlijke beantwoording van de brief van klager van 6 maart 1998 niet langer noodzakelijk is. Wel wil ik van deze gelegenheid gebruik maken klager langs deze weg, verontschuldigingen aan te bieden voor de uitgebleven beantwoording..."D. REACTIE VERZOEKSTER1. De gemachtigde van verzoekster reageerde als volgt op het standpunt van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij:" 1a In het antwoord op de eerste vraag bevestigt de Minister de stelling dezerzijds dat de keuringsregels en –normen landelijk gelden. Voorts stelt de Minister dat alle slachterijen op dezelfde manier worden behandeld. Dit laatste trekt cli nte – gelet op hetgeen eerder naar voren is gebracht, doch ook gelet op de beantwoording van de Minister – ernstig in twijfel. Ik licht dit toe, met name voor wat betreft het antwoord van de Minister, nu de voorgaande correspondentie reeds bekend is en van commentaar is voorzien. 1b De Minister vermeldt:" De tijd die de RVV nodig heeft voor het keuren van de aangeboden dieren is - enerzijds afhankelijk van de aanbieder (aantal dieren en effectieve bandsnelheid) en - anderzijds afhankelijk van de normering, in combinatie met de werkelijke beschikbaarheid van medewerkers". Het eerste is logisch gelet op het systeem. Ik herhaal dat de slachtlijn van cli nte tot de modernste behoort en de alhier maximaal toegestane snelheid van 500 slachtingen per uur maakt en derhalve uit zou moeten komen op het laagste bedrag per varken. Cli nte zorgt vanzelfsprekend voor afdoende aantal/aanvoer van varkens; cli nte kan aantonen dat bij slachtingen van 500 varkens per uur een tarief van (meer dan) f 2,80 per varken (niet f 2,59 ) in rekening is gebracht. Als voorbeelden ter aantoning zijn aan te geven de data 7, 8 en 9 april van 1998, op welke dagen op maximaal niveau (500 varkens per uur) is geslacht bij cli nte, en ingesloten treft u aan bescheiden, waaruit blijkt:- de begin- en eindtijd van de slachtingen bij cli nte op die data (dezelfde gegevens qua tijden heeft de RVV, het CBS en het Productschap). - het aantal slachtingen, - de keuringskosten zoals in rekening gebracht bij cli nte, - de keuringskosten per varken (basistarief en totaaltarief inclusief toeslagen). Uit die stukken blijkt, dat op 7 april 1998 het basiskeuringstarief was f 2,82 per varken en het totaaltarief inclusief toeslagen beliep de somma van f 2,94 per varken. Op 8 april 1998 waren deze bedragen respectievelijk f 2,87 per varken en f 2,99 per varken. Op 9 april 1998 respectievelijk f 2,83 per varken en f 2,98 per varken. Het tweede gestelde is voor wat betreft de "normering" eveneens logisch. De aandacht wordt ten zeerste getrokken door de door mij onderstreepte woorden "in combinatie met de werkelijke beschikbaarheid van medewerkers". Dit leidt tot de vaststelling dat de RVV kennelijk personeelstekort heeft en slachtlijnen onderbemand (beneden de normering) laat en dat aldus de kosten (gelet op het systeem van de doorberekening) lager uitkomen. Zie tevens verderop in het antwoord van de Minister: "Op basis van de daadwerkelijke inzet wordt in principe dagelijks...de factuurbon opgemaakt". De tijd, die de RVV nodig heeft voor de keuring is genormeerd in regels die landelijk gelden (in de normen wordt overigens reeds rekening gehouden met de snelheid). De benodigde tijd is niet afhankelijk van de beschikbaarheid van medewerkers. Nu de RVV in de praktijk kennelijk geconfronteerd wordt met personeelstekort, behoort de slachtbandsnelheid te worden teruggebracht, zodat het aanwezige personeel de voor de keuring benodigde tijd heeft. De conclusie is gerechtvaardigd dat dat niet is gebeurd, maar dan nog geldt de regel: behandeling op dezelfde manier. Derhalve n et: bij de ene slachterij (bij cli nte) een volle bezetting conform de normen – dus hoge kosten – en bij andere slachtlijnen (van X.) een ruimschootse onderbezetting – dus lage kosten – (een onderbezetting die nota bene ernstiger is door de gehanteerde volle bezetting elders). – Terzijde merk ik op dat wellicht (in theorie) ook denkbaar is dat er bij cli nte een bezetting is boven de norm en elders (bij X.) een bezetting conform de norm, dan wel een combinatie van een bezetting boven de norm bij de slachterij van cli nte en een bezetting beneden de norm elders (bij X.), doch in die (theoretische) situaties is er ook steeds sprake van een handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Aldus wordt niet alleen kennelijk de hand gelicht met de regels, doch wordt ook de ene slachterij bevoordeeld boven de andere en treedt er concurrentie-vervalsing op. Ik herhaal nog maar eens dat het handelt om een kostenverschil van ongeveer f 1,00 per varken, oftewel f 500,00 per uur; op jaarbasis een zeer groot bedrag en zulks in een sector, die het zeer moeilijk heeft, zoals bij de RVV volledig bekend is! 1c De Minister vermeldt "datzelfde tarief was van toepassing in een vestiging van X. In de andere vestiging van X. lag het tarief iets lager en het tarief verschilde per vestiging". – Onder verwijzing naar de voorgaande correspondentie (waarin onder meer is vermeld het feit dat X. beschikt over langzame slachtlijnen en over snelle lijnen, identiek aan die van cli nte) lijkt daarmede vast te staan hetgeen reeds is gesignaleerd, namelijk dat een langzame slachtlijn van X. door de RVV wordt vergeleken met de snelle slachtlijn van cli nte. – De woorden "iets lager" roepen de vraag op: hoeveel lager c.q. welke definitie van "iets" wordt gehanteerd; tot heden is de conclusie gerechtvaardigd dat de RVV/de Minister een ruime definitie van "iets" hanteert. Het beroep op privacy/concurrentie gaat niet op. Het betreft door de overheid in rekening gebrachte bedragen, waarover openheid dient te worden gegeven. Bovendien acht de Minister zich wel vrij voor n X.-lijn gegevens te verstrekken, terwijl de toenmalige directeur T. nota bene in een algemeen gepubliceerd interview gegevens heeft verstrekt! - "Een tarief van f 1,80 kwam evenwel niet voor" volgens de Minister. Dit roept de vraag op: "wel f 1,81 of f 1,79?" en "welke tarieven dan wel?" Er dient gewoon openheid van zaken te worden verstrekt.2. Het antwoord op de tweede vraag bevredigt niet. Het gaat er niet om of exact een bedrag van f 1,80 is te traceren. Zie bovenstaand punt 1c. In de kern gaat het om een zeer groot verschil, namelijk tussen f 1,80 (publicatie in de pers) en f 2,80 (bij cli nte in rekening gebracht). Verschillen van centen of daaromtrent doen dat grote verschil niet of nauwelijks anders zijn. Ter illustratie vermeld ik dat het laten vervallen van n keurmeester bij de slachtlijn als die van cli nte betekent dat het keuringstarief per varken ongeveer f 0,15 lager uitkomt. Het woord "wellicht" in het antwoord van de Minister laat evident de mogelijkheid open dat de journalist het juist heeft weergegeven. Blijkens het bewuste artikel wordt de heer T. geciteerd. Noch in de voorgaande correspondentie, noch in de nu voorliggende brief wordt betwist dat de heer T. een tarief van f 1,80 heeft vermeld en dezerzijds wordt het ook niet voorstelbaar geacht dat een dergelijk bedrag tegenover een journalist wordt genoemd zonder voorafgaande kennisneming van de daaraan ten grondslag liggende gegevens. Er is ook geen rectificatie gepubliceerd. Er is derhalve slechts n conclusie te trekken: bij X. is een tarief van f 1,80 in rekening gebracht. De stelling van de Minister bij diens tweede antwoord dat de in rekening gebrachte bedragen op grond van de landelijk geldende criteria worden vastgesteld, weerspreekt de Minister nota bene zelf, nu de Minister vermeldt dat de factuur wordt opgemaakt op basis van de daadwerkelijke inzet 3. Conclusie dezerzijds was, is en blijft vooralsnog:a. Elders worden lagere tarieven gehanteerd dan bij cli nte; er is kennelijk sprake van ongelijke behandeling en concurrentie-vervalsing doordat elders minder keurmeesters worden ingezet dan bij cli nte ondanks de gelijkheid van de slachtlijnen; b. Er is in ieder geval onvoldoende geantwoord en geen duidelijkheid verstrekt..." 2. Als bijlage bij zijn reactie zond de gemachtigde van verzoekster een factuur, met factuurdatum 11 mei 1998, waarop de bedragen zijn vermeld die over de periode 6 april 1998 tot en met 24 april 1998 door de RVV aan verzoekster in rekening waren gebracht. Uit de factuur blijkt dat in genoemde periode per geslacht varken het keuringstarief (zonder toeslagen) uiteenliep van f 2,6584 op 22 april 1998 tot f 3,2442 op 10 april 1998. Tevens waren als bijlagen bijgevoegd de 'berekening keurkosten per varken per dag' van 7, 8 en 9 april 1998 met daarin weergegeven de bedragen zoals die in de reactie op het standpunt van de Minister worden genoemd, alsmede het aantal gewerkte kwartieren en het aantal geslachte varkens voor elk van deze dagen. Zo bedroeg op 7 april 1998 het aantal gewerkte kwartieren 445 en het aantal geslachte varkens 4.568. Voor 8 april 1998 bedroegen deze cijfers 481, respectievelijk 4.854 en voor 9 april 481, respectievelijk 4.935. Uit deze berekeningen blijkt voorts dat het aantal gewerkte kwartieren op alle dagen hoger lag dan het geplande aantal. Voor 7 april 1998 bedroeg het aantal geplande kwartieren namelijk 407 en voor beide dagen daarna 438.E. NADERE INFORMATIE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ1. Daarnaar gevraagd zond de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een overzicht van het gemiddelde (keurings)tarief per varken zoals die in 1997 door de RVV aan verzoekster en aan de vier vestigingen van X. in rekening waren gebracht. In het overzicht komt geen gemiddeld tarief van f 1,80 voor. Uit het overzicht blijkt dat de gemiddeld in rekening gebrachte tarieven van de drie vestigingen van X., die wat capaciteit betreft met de capaciteit van verzoeksters slachterij vergelijkbaar zijn, onderling met enkele tientallen centen verschillen. In alle drie de gevallen liggen de gemiddelde bedragen, inclusief toeslagen, lager dan bij verzoekster. Zonder die toeslagen zijn de verschillen kleiner.F. NADERE REACTIE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ1. Naar aanleiding van zijn reactie en de nader ontvangen informatie werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nog een aantal vragen voorgelegd. In antwoord op deze vragen deelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het volgende mee:"...In uw bovengenoemde brief hebt u mij een aantal vragen voorgelegd. Naar aanleiding daarvan bericht ik u het volgende. 1. Zijn de bedragen in het vertrouwelijk toegezonden overzicht gemiddelden van de slachtprijzen per dag over geheel 1997? In antwoord hierop kan ik bevestigen dat de vermelde bedragen gemiddelden zijn van de slachtprijzen per dag over geheel 1997.2. Zijn de slachterijen van (X.; N.o.) in N., A., G. en V. wat capaciteit betreft, alle vergelijkbaar met de slachterij van verzoekster in die zin dat zij evenals de slachterij van verzoekster de maximaal toegestane snelheid van 500 slachtingen per uur kunnen halen? Zo nee, dan verzoek ik u aan te geven hoe de capaciteit van elk van de vier slachterijen van (X.; N.o.) zich verhoudt tot die van verzoekster. Ik kan u meedelen dat van de vier genoemde slachterijen van (X.; N.o.) de vestigingen in N., G., en V. wat capaciteit betreft vergelijkbaar zijn met (de slachterij van verzoekster; N.o.) in die zin dat zij de maximaal toegestane snelheid van 500 slachtingen per uur kunnen halen; ook (de vestiging van X.; N.o.) te S. behoort tot deze groep bedrijven. De vestiging van (X.; N.o.) in A. valt op basis van de door de RVV gehanteerde normering in code 7, zijnde 360-419 varkens per uur.3. Zijn de slachterijen van X. en van verzoekster alle slachterijen in de zin van artikel 2 van de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten, of zijn de bedragen die in het (onder 1. bedoelde; N.o.) overzicht staan weergegeven tevens gebaseerd op de bedragen die op grond van de artikelen 3 e.v. van de Regeling in rekening worden gebracht? In antwoord hierop deel ik u mede dat de slachterijen van (X. en verzoekster; N.o.) slachterijen zijn in de zin van artikel 2 van de Regeling en dat de in het toegezonden overzicht genoemde bedragen niet zijn gebaseerd op de andere artikelen uit de Regeling. 4a U vraagt een nadere toelichting op het gestelde in mijn vorige brief, te weten dat de tijd die de RVV nodig heeft onder meer afhankelijk is van de normering, in combinatie met de werkelijke beschikbaarheid van medewerkers. Daarbij vraagt u in ieder geval in te gaan op het gestelde door klager omtrent het onderbemand laten van slachtlijnen. Ik kan u mededelen dat de RVV ten behoeve van de bepaling van het benodigd aantal keuringsmedewerkers bepaalde normen hanteert. De normering is vastgesteld in overeenstemming tussen mijn ministerie en het ministerie van VWS en dient ertoe de effectiviteit (conformiteit met de wettelijke voorschriften) en de effici ntie van de keuring te bevorderen. De normering is de regel, waarop soms uitzonderingen moeten worden gemaakt. Met de toevoeging in mijn brief 'in combinatie met de werkelijke beschikbaarheid van keuringspersoneel' is bedoeld aan te geven dat het niet altijd mogelijk is op de juiste plaats en op het juiste tijdstip over het benodigde aantal keuringsmedewerkers te beschikken. Altijd op de juiste plaats op het juiste tijdstip over het benodigde aantal keuringsmedewerkers beschikken zou slechts mogelijk zijn tegen exorbitante kosten, die door zouden werken in het tarief. 4b Waar is de werkelijke beschikbaarheid van medewerkers van afhankelijk? Deze beschikbaarheid is afhankelijk van ziekte en van bijzondere verlofsituaties. Incidenteel kunnen deze oorzaken tot verschillen tussen bedrijven leiden. Ook kunnen overmachtsituaties gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van medewerkers. Een voorbeeld daarvan was de uitbraak van varkenspest, waarbij medewerkers van de RVV, die normaal keuringswerkzaamheden in slachthuizen zouden verrichten, zijn ingezet bij werkzaamheden ter bestrijding van de varkenspest. 4c Is het juist dat, indien niet het aantal medewerkers dat volgens de norm moet worden ingezet, beschikbaar is, de slachtbandsnelheid behoort te worden teruggebracht? Zo ja, wat heeft dit voor invloed op de slachtprijs per varken? Gebeurt dit altijd? Zo nee, waarom niet? Er bestaat geen centrale instructie vanuit de RVV, die voorschrijft hoe te handelen als het aantal medewerkers, dat volgens de normering moet worden ingezet, niet beschikbaar is. De RVV beslist per geval hoe daarmee om te gaan. Het terugbrengen van de bandsnelheid heeft tot gevolg dat de keuringskosten per dier stijgen. Daartegenover staat dat de keuringskosten dalen als het aantal ingezette keuringsmedewerkers wordt verminderd. Een combinatie van het terugbrengen van de bandsnelheid en het verminderen van het aantal keuringsmedewerkers overeenkomstig de normering kan in sommige gevallen een verhoging, in andere gevallen een verlaging van de kosten per dier tot gevolg hebben. Ter verduidelijking moge ik ook verwijzen naar mijn antwoord op uw vijfde vraag. 5. U vraagt of ik de conclusie van klaagster onderschrijf dat zij uit zou moeten komen op het laagste bedrag per varken. Zo nee, dan verzoekt u mij gemotiveerd aan te geven waarom niet. Zo ja, dan vraagt u mij het verschil te verklaren met de bedragen die aan (verzoekster; N.o.) in rekening worden gebracht. In antwoord hierop deel ik u mede dat de hoogte van de kosten per dier (exclusief de effecten van starttarief en toeslagen) wordt – behoudens uiteraard door de hoogte van de (uur)tarieven – bepaald door de verhouding tussen het aantal ingezette keuringsmedewerkers en het aantal gekeurde dieren per tijdseenheid. Een hoger aantal dieren per mensuur levert dan een lagere kostprijs per dier op. In het hiernavolgend overzicht zijn voor de normeringscodes 7 en 8 en 9 deze verhoudingscijfers berekend. Normcode bandsnelheid aantal keurmeesters aantal dierenartsen aantal mensuren aantal dieren per mensuur 7 en 8 360 8 1 9 40,00 7 en 8 370 8 1 9 41,11 7 en 8 380 8 1 9 42,22 7 en 8 390 8 1 9 43,33 7 en 8 400 8 1 9 44,44 7 en 8 410 8 1 9 45,56 7 en 8 419 8 1 9 46,56 9 420 10 1 11 38,18 9 430 10 1 11 39,09 9 440 10 1 11 40,00 9 450 10 1 11 40,91 9 460 10 1 11 41,82 9 470 10 1 11 42,73 9 480 10 1 11 43,64 9 490 10 1 11 44,55 9 500 10 1 11 45,45 Uit dit overzicht blijkt dat de meest optimale situatie zich voordoet bij een bandsnelheid van 419. De kosten per dier zijn in die situatie lager dan bij een bandsnelheid van 500. Eveneens blijkt uit dit overzicht dat het terugbrengen van de bandsnelheid van 490 naar 400 nauwelijks invloed heeft op de keuringskosten per varken. Ook blijkt uit dit overzicht dat het terugbrengen van de bandsnelheid van 470 naar 400 verlaging van de kosten per dier tot gevolg (heeft; N.o.). Eveneens blijkt uit dit overzicht dat het terugbrengen van de bandsnelheid van 470 naar 380 leidt tot hogere kosten per dier. De conclusie van klaagster dat zij uit zou moeten komen op het laagste bedrag per varken onderschrijf ik dan ook niet..."G. NADERE REACTIE VERZOEKSTER1. Naar aanleiding van de nadere informatie van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij reageerde verzoekster als volgt:“…Het Ministerie heeft u bericht dat de opgave van bedragen gemiddelden zijn over geheel 1997. Dit roept twee rlei commentaar op:a. De (voormalig) directeur van de RVV zal in het bewuste interview (keuringstarief ad ƒ 1,80 per varken) naar mag worden aangenomen niet het oog hebben gehad op een gemiddelde. Immers, de strekking in dat interview is juist dat hij propageert dat de keuringskosten niet zo hoog zijn als men denkt en dat een tarief van ƒ 1,80 per varken haalbaar is, waarbij hij dat tarief bij X. aanhaalt. Het eventuele feit dat het niet precies ƒ 1,80 is, maar wellicht ook ƒ 1,85 kan zijn, is niet relevant (een dergelijk gering verschil komt in onderstaande nog aan de orde). Hij zal het laagst of daaromtrent te realiseren tarief hebben genoemd. Door de opgave van een gemiddelde, zoals het Ministerie kennelijk heeft gedaan, wordt de werkelijkheid versluierd en worden appels met peren vergeleken. Het laagste bij X. gehanteerde tarief zal zijn ƒ 1,80 of ƒ 1,85 of daaromtrent, hetgeen wordt gemaskeerd. Laat het Ministerie dan aangeven hoe bij (verzoekster; N.o.) dat tarief kan worden gerealiseerd. b. Bij hantering van een gemiddelde is de vaststelling te maken dat er individuele tarieven zijn, die lager tot veel lager dan dat gemiddelde bedragen…” 2. Naar aanleiding van de nadere reactie van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deelde verzoekster het volgende mee:“…Ik lees bij punt 4c de stellingname zijdens het Ministerie dat er geen instructie is en dat er per geval wordt beslist. Als dat zo is, laat dit onverlet dat het gelijkheidsbeginsel behoort te worden gehanteerd Bij bijvoorbeeld een brand op twee plaatsen tegelijkertijd roept men ook niet tegen de tweede brandmelder: sorry, we zijn al elders bezig. Men roept alsdan assistentie in en spreidt de capaciteit. Daarvoor is geen schriftelijke instructie vooraf nodig, doch uitsluitend hantering en uitvoering van gezond verstand en beginselen van behoorlijk bestuur en zorgvuldigheid. (Verder; N.o.) lees ik dat het Ministerie andermaal versluiert en de kern van de kwestie omzeilt teneinde de vraag (“verklaar het verschil”) niet te behoeven beantwoorden. Met veel gezoek/vergelijk en een schema weet het Ministerie n categorie te vinden, die 2% goedkoper/effectiever zou zijn, terwijl alle overige duurder zijn. Twee procent verschil staat gelijk aan een tariefverschil ad ƒ 0,05 per varken! Een dergelijk verschil is evenwel niet noemenswaardig en is in casu niet aan de orde. Aldus behoort cli nte wel in de laatste tarieven of daaromtrent te zitten en evident is dat mijn cli nte daar niet in zit, terwijl men het verschil niet heeft verklaard. Bezien tegen het licht van de kern van de kwestie antwoordt het Ministerie u feitelijk bevestigend op de vraag of cli nte zou moeten uitkomen op het laagste tarief per varken (of daaromtrent) zonder antwoord te geven op uw vervolg-vraag (“verklaar het verschil”)…”Beoordeling
A. Ten aanzien van de hoogte van de keuringstarieven1. Eind 1997 publiceerde de Elsevier - Vleeskrant een interview met de toenmalige directeur van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de RVV). Daarin kwam onder meer de hoogte van de keuringstarieven ter sprake. De toenmalige directeur van de RVV noemde in dat verband een bedrag van f 1,80 als tarief voor het keuren van een varken in de slachterij van X. Verzoekster, die een varkensslachterij exploiteert, klaagt er in de eerste plaats over dat de RVV aan haar hogere keuringstarieven in rekening brengt dan aan X. Zij stelt zich op het standpunt dat de RVV daarmee handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verzoekster heeft in dit verband aangevoerd dat haar bedrijf - wat capaciteit betreft - vergelijkbaar is met de slachterij van X., omdat beide bedrijven over de modernste slachtlijnen beschikken, waarvoor het maximum toegestane aantal slachtingen van 500 varkens per uur geldt. Om die reden is verzoekster van mening dat ook zij zou moeten uitkomen op een keuringstarief van f 1,80 per varken.2. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deelde in reactie op de klacht mee dat het keuringstarief per geslacht varken per bedrijf, per dag kan verschillen. De oorzaak daarvan is volgens de Minister niet gelegen in ongelijke behandeling van de bedrijven, maar in de dagelijkse omstandigheden bij de individuele slachtplaatsen en in het door het bedrijfsleven gewenste maatwerk. Onder verwijzing naar artikel 2, tweede lid van de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993 (zieAchtergrond
), bracht de Minister in dit verband naar voren dat de tijd die de RVV nodig heeft voor het keuren van de aangeboden dieren enerzijds afhankelijk is van de aanbieder (aantal dieren en effectieve bandsnelheid) en anderzijds afhankelijk is van de normering, in combinatie met de werkelijke beschikbaarheid van medewerkers. Met betrekking tot dit laatste punt liet de Minister in een nadere reactie weten dat de RVV ten behoeve van de bepaling van het benodigde aantal keuringsmedewerkers normen hanteert. Omdat het echter niet altijd mogelijk is op de juiste plaats op het juiste tijdstip over het benodigde aantal medewerkers te beschikken, moet volgens de Minister soms van deze normen worden afgeweken. Factoren die daarbij een rol spelen zijn ziekte, bijzondere verlofsituaties en overmachtsituaties zoals de uitbraak van de varkenspest, waarbij medewerkers van de RVV, die normaal keuringswerkzaamheden in slachthuizen zouden verrichten, zijn ingezet bij werkzaamheden ter bestrijding van de varkenspest. De Minister erkende dat deze oorzaken incidenteel tot verschillen tussen bedrijven kunnen leiden. Bij zijn nadere reactie voegde de Minister een tabel waarin staat vermeld hoeveel keuringsmedewerkers bij een gegeven bandsnelheid moeten worden ingezet (zie de nadere reactie van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onder F. bij BEVINDINGEN).3. De Minister deelde verder mee dat hij de gemiddelde keuringstarieven per varken over 1997 van X. en van verzoekster met elkaar had vergeleken. Daarbij had hij geconstateerd dat bij geen van de vier vestigingen van X. een tarief van f 1,80 voorkwam, zoals genoemd in het interview met de toenmalige directeur van de RVV. De Minister sloot niet uit dat door de journalist de uitspraken van de directeur ongelukkig en daarmee onjuist waren weergegeven. Verder kwam volgens de Minister uit de vergelijking naar voren dat de tarieven bij X. per vestiging uiteenliepen, waarbij n vestiging van X. op hetzelfde tarief (zonder toeslag) uitkwam als verzoekster en in de overige vestigingen de tarieven iets lager waren ten opzichte van het tarief van verzoekster. De Minister liet weten niet meer gedetailleerd op deze cijfers in te kunnen gaan, aangezien het gegevens van een concurrent van verzoekster betrof. Daarnaar gevraagd, heeft de Minister het overzicht in het kader van het onderzoek aan de Nationale ombudsman verstrekt. Nadien deelde Minister ter toelichting nog mee dat drie van de vier in het overzicht genoemde vestigingen van X. vergelijkbaar zijn met het bedrijf van verzoekster, in die zin dat zij de maximaal toegestane snelheid van 500 slachtingen per uur kunnen halen.4. Het standpunt van de Minister dat de hoogte van de keuringstarieven onder meer afhangt van de werkelijke beschikbaarheid van keuringsmedewerkers, was voor verzoekster aanleiding te veronderstellen dat de RVV kennelijk personeelstekort heeft, waardoor slachtlijnen bij X. onderbemand blijven. Verzoekster bracht in dit verband naar voren dat in een dergelijk geval de slachtbandsnelheid behoort te worden teruggebracht, zodat het aanwezige personeel de voor de keuring benodigde tijd heeft. Verzoekster achtte de conclusie gerechtvaardigd dat dit niet was gebeurd, waardoor de kosten bij X. lager uitkwamen. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij door deze gang van zaken wordt benadeeld omdat er bij haar slachterij wel met een volle bezetting volgens de normen wordt gewerkt, waardoor zij hogere kosten heeft dan bij de slachtlijnen van X. waar met een ruimschootse onderbezetting wordt gewerkt. Ter illustratie van de bedragen zoals de RVV die aan haar doorberekent, legde verzoekster een factuur van 11 mei 1998 over, met daarop de keuringstarieven over de periode 6 april 1998 tot en met 24 april 1998. Uit deze factuur blijkt dat de tarieven – exclusief toeslagen - in deze periode uiteenliepen van f 2,6584 op 22 april 1998 tot f 3,2442 op 10 april 1998. Daarnaast verstrekte verzoekster nog de 'berekening keurkosten per varken per dag' van 7, 8 en 9 april 1998, waarin - behalve de keuringstarieven - ook het aantal gewerkte kwartieren en het aantal geslachte varkens voor elk van deze dagen staan weergegeven. Zo bedroeg op 7 april 1998 het aantal gewerkte kwartieren 445 en het aantal geslachte varkens 4.568. Voor 8 april 1998 bedroegen deze cijfers 481, respectievelijk 4.854 en voor 9 april 491, respectievelijk 4.935. Verder vermeldt de 'berekening keurkosten per varken per dag' ook het aantal geplande kwartieren. Deze bedroegen voor genoemde data respectievelijk 407, 438 en 438. Verzoekster stelt dat zij op elk van deze drie dagen op haar maximale capaciteit van 500 varkens per uur heeft geslacht bij een volle bezetting conform de normen.5. In het door de Minister overgelegde overzicht van de gemiddelde tarieven over 1997 voor de vestigingen van X. en verzoekster, komt inderdaad geen keuringstarief voor van f 1,80, zoals dat destijds door de toenmalige directeur van de RVV in de publiciteit is gebracht. Verder blijkt uit het overzicht dat de gemiddelde keuringstarieven van de drie vestigingen van X., die wat capaciteit betreft met de slachterij van verzoekster vergelijkbaar zijn, onderling verschillen en in alle drie de gevallen lager liggen dan het gemiddelde tarief (inclusief toelagen) dat aan verzoekster in rekening is gebracht. Op basis van het beschikbare cijfermateriaal en de overige gegevens, in onderlinge samenhang gezien, is echter aannemelijk dat deze verschillen zijn terug te voeren op – zoals de Minister heeft gesteld - de dagelijkse omstandigheden bij de individuele slachtplaatsen en op het door het bedrijfsleven gewenste maatwerk. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Allereerst moet worden vastgesteld dat de stelling van verzoekster dat zij op de dagen 7, 8 en 9 april 1998 op maximaal niveau heeft geslacht – dat wil zeggen 500 varkens per uur – geen steun vindt in de 'berekening keurkosten per varken per dag' voor deze dagen. Immers, indien het aantal gewerkte kwartieren wordt omgerekend naar het aantal gewerkte uren per keuringsmedewerker bij een norm-conforme inzet, komt het aantal geslachte varkens per uur lager uit. Zo is op 7 april 1998 in totaal 445 kwartieren gewerkt. Uitgaande van een bezetting volgens de norm van 11 RVV-medewerkers, betekent dit dat iedere medewerker ruim 10 uur heeft gewerkt. Hierdoor komt het aantal geslachte varkens per uur uit op maximaal 457. Ook het feit dat op alle drie dagen het aantal gewerkte – en derhalve in rekening gebrachte – kwartieren ongeveer 10 % hoger ligt dan het aantal geplande kwartieren, is een aanwijzing dat op deze dagen de slachtcapaciteit niet optimaal is benut, zodat niet wordt uitgekomen op het laagst mogelijke keuringstarief per varken. In de tweede plaats blijkt uit de door verzoekster tijdens het onderzoek overgelegde factuur van 11 mei 1998 dat in de periode van 6 april 1998 tot 24 april 1998 het verschil tussen het hoogste en het laagste tarief bijna f 0,60 bedroeg. Hieruit valt af te leiden dat in n bedrijf tarieven per dag aanzienlijk kunnen verschillen. Ook dit gegeven maakt het hiervoor vermelde standpunt van de Minister aannemelijk. Overigens wordt opgemerkt dat de door verzoekster overgelegde gegevens, cijfers over 1998 betreffen. Om die reden vormen zij geen goede basis voor vergelijking met het door de Minister toegezonden overzicht, dat cijfers over 1997 bevat. De tarieven zijn immers per 1 januari 1998 gewijzigd (zieAchtergrond
). In de derde plaats wordt gewezen op de tabel die de Minister in zijn nadere reactie heeft opgenomen. Hieruit blijkt dat slachten volgens de maximale capaciteit niet automatisch leidt tot het laagste bedrag per varken en dat ook het terugbrengen van de slachtbandsnelheid de keuringskosten per varken niet per definitie be nvloedt. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat de RVV bij X. slachtlijnen onderbemand laat, waardoor X. ten opzichte van verzoekster wordt bevoordeeld, is dat een conclusie die slechts op veronderstellingen berust. De Minister heeft weliswaar erkend dat in incidentele gevallen door onderbezetting verschillen tussen bedrijven kunnen optreden. Voor het standpunt dat de RVV structureel met onderbezetting te kampen heeft, waardoor concurrentievervalsing optreedt die met name verzoekster dupeert, zijn – mede gelet op het voorgaande – in de stukken geen aanknopingspunten te vinden. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.B. TEN AANZIEN VAN DE INHOUD VAN DE BRIEF VAN 17 FEBRUARI 19981. In de tweede plaats klaagt verzoekster erover dat de RVV haar in zijn brief van 17 februari 1998 onvoldoende opheldering heeft verschaft over de vraag hoe het verschil moet worden verklaard tussen de keuringstarieven die de RVV aan haar in rekening brengt en het tarief dat door de toenmalige directeur werd genoemd in het bewuste interview.2. In zijn brief van 17 februari 1998 gaf de RVV, onder verwijzing naar de Regeling tarieven keuring vlees en vleesproducten 1993, allereerst een uiteenzetting van de wijze waarop de keuringstarieven worden berekend. Verder deelde de RVV mee dat bij onderzoek van de gegevens over 1997 was gebleken dat er geen noemenswaardig prijsverschil bestond tussen de slachterijen van X. en die van verzoekster. Tot slot gaf de RVV aan hoe hoog het varkensslachttarief voor verzoekster in 1997 was.3. Het antwoord van de RVV is te summier. De RVV had in zijn brief allereerst ook moeten opnemen dat een tarief van f 1,80 in 1997 bij X. niet voorkwam. Dit was immers op dat moment bij de RVV bekend. Daarbij had de RVV kunnen aangeven dat de journalist de uitspraken van de toenmalige directeur mogelijkerwijs ongelukkig en daarmee onjuist had weergegeven, zoals de Minister in zijn reactie op de klacht heeft meegedeeld. Het interview met de toenmalige directeur was voor verzoekster immers de aanleiding om de RVV schriftelijk te benaderen. Verder had de RVV nader moeten ingaan op de vraag hoe het door hem geconstateerde prijsverschil moest worden verklaard, ook al was dat verschil naar zijn mening 'niet noemenswaardig'. De formulering zoals de RVV die in dit geval heeft gebruikt, roept, zonder nadere toelichting, immers alleen maar vragen op, terwijl de RVV had kunnen weten dat verzoekster uit concurrentieoverwegingen zo uitgebreid mogelijk ge nformeerd wilde worden. Voor zover de RVV bij zijn informatieverstrekking uit concurrentieoverwegingen terughoudendheid moest betrachten, had hij dat eveneens in de brief dienen te vermelden. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.C. TEN AANZIEN VAN HET NIET BEANTWOORDEN VAN DE BRIEF 6 MAART 19981. Tot slot klaagt verzoekster erover dat de RVV tot het moment waarop zij zich tot de Nationale ombudsman wendde – 2 juli 1998 – nog niet had gereageerd op haar brief van 6 maart 1998, waarin zij de RVV verzocht om een nadere toelichting op zijn brief van 17 februari 1998.2. De Minister erkende in zijn reactie dat bedoelde brief van verzoekster nog niet was beantwoord. De oorzaak daarvan was volgens hem gelegen in een communicatie-stoornis bij de RVV. De Minister wees er op dat de werkwijze binnen de dienst inmiddels zodanig was aangepast dat dergelijke communicatiestoornissen voortaan tot het verleden behoren.3. Op 1 september 1998 zond de Minister de Nationale ombudsman zijn reactie op de klacht, waarmee hij eveneens verzoeksters brief van 6 maart 1998 beantwoordde. Gerekend vanaf 6 maart 1998 heeft het bijna zes maanden geduurd voordat verzoekster een reactie ontving. Deze termijn is veel te lang. Het had op de weg van de RVV gelegen verzoekster binnen een termijn van drie weken een inhoudelijk reactie te sturen. Zo een inhoudelijk reactie op dat moment nog niet mogelijk was, had de RVV verzoekster in ieder geval mee moeten delen op welke termijn zij deze tegemoet kon zien. De omstandigheid die de RVV als oorzaak voor de vertraging in de afhandeling heeft aangevoerd – een communicatiestoornis bij de RVV – vormt weliswaar een verklaring maar geen rechtvaardiging voor de lange behandeltermijn. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minster van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, is gegrond voor zover het betreft de inhoud van de brief van de RVV van 17 februari 1998 en het niet beantwoorden van de brief van verzoekster van 6 maart 1998, en niet gegrond wat betreft de hoogte van de keuringstarieven.