1999/269

Rapport
Op 15 juni 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer dr. W. te Bussum, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/ Ondernemingen Hilversum. Nadat verzoeker op 7 augustus 1998 nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de lange behandelingsduur van zijn bij de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum ingediende aangiften ib/pvv 1991 tot en met 1996 en/of de door hem ingediende bezwaarschriften tegen de aan hem opgelegde aanslagen over die periode.

Achtergrond

1. In het Bedrijfsplan 1993-1997 van de Belastingdienst, uitgebracht in juni 1992, staat het volgende vermeld:"...Gegarandeerde voorrangsposten inkomstenbelasting moeten voor 100% met een evenwichtige spreiding over de tijd op 30 november van het jaar van indienen tot een aanslag hebben geleid. De overige voorrangsposten inkomstenbelasting moeten binnen acht maanden na indiening tot een aanslag hebben geleid. (...) Van de aangiften inkomstenbelasting particulieren moet 100% binnen een jaar na binnenkomst tot een definitieve aanslag hebben geleid..."2. Algemene wet inzake rijksbelastingen(Wet van 2 juli 1959, Stb. 301) Artikel 11, eerste en derde lid:"1. De aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur.3. De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt deze termijn met de duur van dit uitstel verlengd." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de Belastingdienst gaf, anders dan die van verzoeker, aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Verzoeker was tot 1 december 1987 werkzaam als universitair docent bij de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij werd per genoemde datum ontslagen (gedwongen leeftijdsontslag in het kader van de operatie 'Taakverdeling en Concentratie Nederlandse Universiteiten').2. Verzoeker voerde in zijn bij de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum (hierna: de Belastingdienst) ingediende aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) 1991 tot en met 1996 (onder meer) als aftrekbare kosten op beroepskosten. Het betrof – voor zover hier relevant - kosten van een project te Leuven en een post overige verwervingskosten. Vorenbedoelde beroepskosten had verzoeker ook opgevoerd in zijn aangiften ib/pvv 1983 tot en met 1990, voor welke jaren de Belastingdienst deze kosten had geaccepteerd. Voor een overzicht van de gang van zaken met betrekking tot de behandeling van de aangiften ib/pvv 1991 tot en met 1996 wordt verwezen naar het onder B. opgenomen overzicht. 3. Met ingang van het jaar (aanslagregeling) 1991 weigerde de Belastingdienst de door verzoeker geclaimde aftrek van de kosten voor het project te Leuven. Met ingang van het jaar (aanslagregeling) 1992 weigerde de Belastingdienst daarenboven de door verzoeker geclaimde post overige verwervingskosten. Op de door verzoeker op 10 juni 1994 respectievelijk 26 maart 1996 tegen de aanslagen ib/pvv 1991 en 1992 ingediende bezwaarschriften, werd door de Belastingdienst op 24 september 1996 afwijzend beslist. Verzoeker stelde tegen deze afwijzende beslissingen op 15 oktober 1996 beroep in bij het gerechtshof te Amsterdam.4. Het gerechtshof te Amsterdam deed op 12 februari 1998 uitspraak op de door verzoeker ingediende beroepschriften tegen de afwijzende beslissingen op de ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen ib/pvv 1991 en 1992. In zijn uitspraken besliste het gerechtshof dat de door verzoeker geclaimde aftrek van kosten voor het project te Leuven terecht door de Belastingdienst was geweigerd, zodat de beroepschriften op dat punt niet gegrond waren. Op het punt van de weigering per 1992 van de geclaimde aftrek voor de post overige verwervingskosten oordeelde het gerechtshof dat het beroepschrift deels gegrond was.5. Nadat het gerechtshof te Amsterdam op 12 februari 1998 uitspraak had gedaan, handelde de Belastingdienst de aangiften ib/pvv c.q. de bezwaarschriften tegen de opgelegde aanslagen ib/pvv over de jaren 1993 tot en met 1995, waarvan de afhandeling was aangehouden tot na de uitspraak van het gerechtshof inzake de jaren 1991 en 1992, af met inachtneming van de uitspraak van het gerechtshof. Tevens werd de afhandeling van de aangifte ib/pvv 1996, die eveneens was aangehouden hangende de procedure bij het gerechtshof, weer ter hand genomen.6. De Belastingdienst schreef verzoeker op 14 mei 1998 het volgende over de bij de aanslag ib/pvv 1991 in rekening gebrachte invorderingsrente:"...Zoals reeds vermeldt, wordt pas invorderingsrente berekend vanaf de vervaldag van de aanslag. Voor deze rente is het derhalve niet van belang wat er gebeurd is vanaf het tijdstip dat de aangifte 1991 is ingediend tot het opleggen van de aanslag. Na overleg met mevrouw C. ben ik het wel met u eens, dat in de periode juni 1994 tot juni 1996 de behandeling van uw bezwaarschrift verwijtbaar lang heeft geduurd. Ik ben daarom bereid de periode waarover invorderingsrente is berekend met twee jaar te verminderen i.p.v. een jaar. Een verdere tegemoetkoming acht ik niet op zijn plaats. Daarbij moet u ook beseffen, dat u het bedrag van de aanslag ongeveer 4 jaar langer in eigen beheer kon houden. Wellicht heeft u in die 4 jaar ook rente genoten over dit bedrag. Indien het tot een matiging van de rente komt, is het beleid dat dit zoveel mogelijk overeenstemt met het per saldo door u geleden rentenadeel. Met de matiging over de 2 jaar heb ik geen rekening gehouden met de eventuele rente die u heeft genoten..." B. Overzicht van de gang van zaken met betrekking tot de afhandeling van de aangiften ib/pvv 1991 tot en met 19961. Afhandeling aangifte inkomenstenbelasting 1991juni 1992        Aangifte ingediend 12 maart 1994    Aangifte in behandeling genomen; aankondiging correctie van de geclaimde kosten voor het project te Leuven + mededeling dat vanaf 1992 de post overige verwervingskosten enkel in aftrek zou worden toegelaten indien verzoeker kon aantonen dat een goede kans bestond om in zijn functie bij de Vrije Universiteit terug te komen. 14 maart 1994    Reactie verzoeker: bezwaar tegen voorgenomen correcties 31 mei 1994      Dagtekening definitieve aanslag 10 juni 1994     Bezwaarschrift + verzoek horen 28 november 1994         Bezwaar in behandeling + verzoek aanvullende informatie 11 juni 1996     Hoorgesprek IB 1990 t/m 1994 9 juli 1996      Verslag hoorgesprek 24 september 1996        Uitspraak op bezwaarschrift2. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1992juni 1993        Aangifte ingediend 28 november 1994         Aangifte in behandeling genomen; aanvullende vragen gesteld 27 december 1994         Beantwoording vragenbrief door verzoeker 9 maart 1995     Reactie belastingdienst; aankondiging correctie van de geclaimde kosten voor het project te Leuven en de geclaimde overige verwervingskosten. 20 maart 1995    Reactie verzoeker 20 maart 1996    Correctie nogmaals toegelicht inclusief excuses (voor de ontstane wachttermijn die was veroorzaakt doordat de behandeling was overgenomen van een collega die langdurig ziek was geworden) 26 maart 1996    Bezwaarschrift 30 maart 1996    Dagtekening definitieve aanslag 11 juni 1996     Hoorgesprek IB 1990 t/m 1994 9 juli 1996      Verslag hoorgesprek 24 september 1996        Uitspraak op bezwaarschrift3. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1993juni 1994        Aangifte ingediend 20 maart 1996    Aangifte in behandeling genomen + verzoek aanvullende vragen 11 juni 1996     Hoorgesprek IB 1990 t/m 1994 9 juli 1996      Verslag hoorgesprek 24 september 1996        Afhandeling aangifte. Gezien het contact geen nadere informatie opgevraagd. 31 oktober 1996  Dagtekening definitieve aanslag 2 december 1996  Bezwaarschrift. De afhandeling van het bezwaarschrift is aangehouden tot na de uitspraak van het Hof inzake de jaren 1991 en 1992 20 april 1998    Uitspraak op bezwaarschrift4. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1994juni 1995        Aangifte ingediend 20 maart 1996    Aangifte in behandeling genomen + verzoek aanvullende vragen 11 juni 1996     Hoorgesprek IB 1990 t/m 1994 9 juli 1996      Verslag hoorgesprek 27 november 1997         Aangifte aangehouden in afwachting van de beroepsprocedure (in overleg). Termijn verstrijkt daarom aanslag opgelegd. 31 januari 1998  Dagtekening definitieve aanslag 26 januari 1998  Bezwaarschrift 29 januari 1998  Aangegeven bezwaarschrift aangehouden tot uitspraak Hof inzake de jaren 1991 en 1992. 20 april 1998    Aangegeven dat de uitspraak van het Hof wordt gevolgd en nadere informatie opgevraagd. 16 juli 1998     Uitspraak op bezwaarschrift5. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1995juli 1996        Aangifte ingediend De afhandeling van de aangifte is aangehouden tot na de uitspraak van het Hof inzake de jaren 1991 en 1992 20 april 1998    Aangegeven dat de uitspraak van het Hof wordt gevolgd en aanvullende informatie opgevraagd 16 juli 1998     Afhandeling aangifte na telefonisch contact 30 september 1998        Dagtekening definitieve aanslag 29 september 1998        Bezwaarschrift 27 oktober 1998  Uitspraak op bezwaarschrift6. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1996april 1997       Aangifte ingediend 19 december 1997         Aangifte in behandeling genomen en aanvullende informatie opgevraagd 20 april 1998    Aangegeven dat de uitspraak van het Hof wordt gevolgd en aanvullende informatie opgevraagd 4 mei 1998       Toezending bescheiden door verzoeker 16 juni 1998     Aankondiging afwijking op aangifte 3 augustus 1998  Aanvullende informatie van de verzoeker 21 augustus 1998         Aanvullende vragenbrief belastingdienst 9 september 1998         Aanvullend antwoordbrief van de verzoeker 17 september 1998 en 26 oktober    Verzoek Belastingdienst om informatie aan de universiteitC.       STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder

Klacht

. In zijn verzoekschrift benadrukte verzoeker dat zijn klacht niet alleen was gericht tegen het laat in behandeling nemen van – met name – de aangiften ib/pvv 1991 en 1992, maar ook tegen het aanhouden van de aangiften/bezwaarschriften over de jaren 1993 tot en met 1996.D.       STANDPUNT BELASTINGDIENST/PARTICULIEREN/ONDERNEMINGEN HILVERSUMIn reactie op de klacht liet de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum het volgende weten:"...De normale termijn voor afdoening van aangiften bedraagt op grond van artikel 11 lid 2 Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De streeftermijn die de Belastingdienst momenteel hanteert voor het opleggen van een aanslag is n jaar na het indienen van de aangifte. De normale termijn voor afdoening van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 25 lid 1 AWR n jaar na ontvangst. De belastingdienst streeft er echter naar om met ingang van 1 januari 1997 zoveel mogelijk volgens de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) te werken. Dit betekent dat sinds 1 januari 1997, in beginsel binnen zes weken op een bezwaar wordt beslist. Dit is het beleid zoals die momenteel wordt gehanteerd. Hieronder treft u aan een opsomming van het contact met de verzoeker. Hieruit volgt per jaar een weergave van de feiten en de redenen van de vertraging. (...) Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1991 (...) De vertraging tussen maart 1995 en maart 1996 is met name ontstaan door langdurige ziekte van de behandelend functionaris. Ook was de belastingdienst op dat moment bezig met een interne reorganisatie. Deze twee feiten hebben de nodige vertraging veroorzaakt aan de kant van de belastingdienst. In een brief van 20 maart 1996 van de Belastingdienst Hilversum is dit ook uitgelegd aan de verzoeker met onze excuses voor de vertraging (...). Op14 mei 1998 heeft de heer W. namens de ontvanger vanwege de verwijtbaar lange afhandelingstermijn zich bereid verklaard de invorderingsrente met twee jaar te verminderen (...). Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1992 (...) De vertraging tussen maart 1995 en maart 1996 is reeds toegelicht bij de afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1991. In de brief van 20 maart 1996 is hiervoor nogmaals schriftelijk ons excuus aangeboden. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1993 (...) De vertraging tussen maart 1995 en maart 1996 is reeds toegelicht bij de afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1991. De afhandeling van het bezwaarschrift is aangehouden tot na de uitspraak inzake de jaren 1991 en 1992. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1994 (...) De vertraging tussen maart 1995 en maart 1996 is reeds toegelicht bij de afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1991. De afhandeling van het bezwaarschrift is aangehouden tot na de uitspraak inzake de jaren 1991 en 1992. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1995 (...) De afhandeling van de aangifte en het bezwaarschrift is aangehouden tot na de uitspraak inzake de jaren 1991 en 1992. Afhandeling aangifte inkomstenbelasting 1996 (...) De afhandeling van de aangifte en het bezwaarschrift is aangehouden tot na de uitspraak inzake de jaren 1991 en 1992. (...) Aanhouding van de aangiften en bezwaarschriften was naar mijn mening terecht. Het betrof dezelfde materie als die in de beroepsprocedure aan de orde zou komen. Ten aanzien van het aanhouden van aangiften en bezwaarschriften is er geen officieel beleid. Aangezien in de daarop volgende jaren dezelfde problematiek aan de orde kwam als in 1991 en 1992 was het niet meer dan vanzelfsprekend dat de aanslagen en bezwaarschriften werden aangehouden totdat de rechter uitspraak zou hebben gedaan. Dit geschiedt uiteraard in overleg met belastingplichtige. (...) Bij navraag bij de behandelend functionaris is gebleken dat in casu ook overleg heeft plaatsgevonden. Dit is tijdens de hoorgesprekken, telefonisch en later ook schriftelijk gebeurd. (...) Indien de belastingplichtige niet akkoord gaat met aanhouding, zal het bezwaarschrift per definitie worden afgewezen. Het is derhalve niet in het belang van de belastingplichtige en ook niet in het belang van de belastingdienst om niet aan te houden. Indien een bepaald fiscaal probleem voor de rechter komt, kan n jaar als richtlijn fungeren voor de overige jaren. Het heeft geen toegevoegde waarde om alle jaren met dezelfde problematiek voor te leggen aan de rechter. Dit zou een onnodige belasting zijn van het rechtssysteem..."E.       REACTIE VERZOEKERIn reactie op het standpunt van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum en een vraag van de Nationale ombudsman deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"...Wat betreft uw verzoek te reageren op het punt "aanhoudingen in overleg met mij", citeer ik (nagenoeg) letterlijk uit de thans lopende Beroepschriften bij de Belastingkamer van het Gerechtshof, inzake IB 1993, 1994 en 1995:Ik herinner mij dat niet, maar ik neem aan dat de inspecteur mij heeft bericht dat die latere aangiftes ('93 e.v.) zouden worden aangehouden in verband met lopende procedures inzake IB 1990, 1991, en 1992. Zo dit al gebeurd is, dan was tegen een dergelijke kennisgeving, die niet aan te merken is als een "beschikking", geen bezwaar mogelijk. Bovendien heeft de inspectie mij, zo al gewaarschuwd is, alsdan niet gewezen op een mogelijkheid van bezwaar maken tegen aanhouding. Zo ik al een dergelijke mededeling heb gekregen, had ik alle reden die voor kennisgeving aan te nemen, er voor mij indertijd (vanaf maart 1994) nog geen reden zijnde juridische gevolgen te vermoeden, en op scherp verwijtende toon te schrijven en/of te manen. Ik heb bij mijn jaaraangiftes IB steeds gewezen op nog niet afgehandelde vorige aangiftes. Ook heb ik meerdere malen telefonisch ge nformeerd naar de stand van zaken. Ik kreeg dan te horen dat er hard aan mijn zaken werd gewerkt. (...). B. Pas ten aanzien van IB 1994 stelt de inspectie zich formeler op: op 29 januari 1998 ontving ik het voorstel om mijn ingediend bezwaarschrift van 22 januari 1998 aan te houden tot het Hof een uitspraak heeft gedaan inzake lopende procedures voorgaande jaren. Er werd (voor het eerst) een door mij voor accoord te tekenen kopie bijgevoegd. Let wel: dit is 1998!! In strikt juridische zin is bij dit alles wellicht geen sprake van "stilzitten" bij de Belastingdienst, maar in de praktijk komt ongemotiveerd en onnodig aanhouden op hetzelfde neer. MIJ KAN EVENWEL GEEN "STILZITTEN" WORDEN AANGEWREVEN. HOOGUIT KAN SPRAKE ZIJN VAN NOODGEDWONGEN, BERUSTENDE KENNISNEMING. B. Ik begrijp overigens het belang niet van de tegenwerping dat ik op de hoogte zou zijn geweest van de aanhoudingen. Immers, thans blijkt dat een bezwaar tegen een aanhouding zou hebben geleid tot een afwijzing..."F.       REACTIE BELASTINGDIENST/PARTICULIEREN/ONDERNEMINGEN HILVERSUMIn reactie op nadere vragen van de Nationale ombudsman verstrekte de Belastingdienst/ Particulieren/Ondernemingen Hilversum de volgende aanvullende informatie:"...1. Ten aanzien van de aangiften IB/PVV 1991 en 1992 In de periode tussen het indienen en de behandeling van de aangiften hebben geen feitelijke handelingen plaatsgevonden. Mw. C. heeft mij wel verklaard dat er in een bepaalde periode geen aktie is ondernomen omdat (verzoeker; N.o.) in afwachting was van een uitspraak van de civiele rechter inzake zijn ontslag. Deze informatie was van belang voor de afwerking van zijn aangiften. Welke periode dit precies betrof kon zij mij niet melden. Zoals ik al in mijn brief van 13 november 1998 heb vermeld, bedraagt de wettelijke termijn voor afdoening van aangiften op grond van artikel 11 lid 2 Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De streeftermijn, zoals die onder andere verwoord is in het Bedrijfsplan 1993-1997, die de Belastingdienst momenteel hanteert voor het opleggen van een aanslag is n jaar na het indienen van de aangifte. Het Bedrijfsplan is met name bedoeld voor de Kamer. In zijn brief van 14 mei 1998 (...) schrijft de heer W. dat hij na overleg met mw. C., de toenmalig behandelend ambtenaar, tot de conclusie komt dat er sprake is van verwijtbare lange behandeling van het bezwaarschrift (inzake de aanslag ib/pvv 1991; N.o.). Daarom heeft hij zich ook bereid verklaard de periode waarover invorderingsrente is berekend met twee jaar te verminderen. Deze tegemoetkoming dient voor de compensatie van het per saldo geleden rente-nadeel. Of er daadwerkelijk een rente-nadeel is geweest voor (verzoeker; N.o.) is maar zeer de vraag aangezien er uitstel van betaling verleend was voor het omstreden bedrag. Ten aanzien van de aangifte IB/PVV 1993 De vertraging is onder andere ontstaan door ziekte van de heer Wo. Naar ik kan herleiden heeft de heer Wo. op 9 maart 1995 nog een brief aan (verzoeker; N.o.) verzonden betreffende IB/PVV 1992. De daarop volgende correspondentie is van 20 maart 1996 waarin Mw. C. haar excuses aanbied voor de trage afhandeling die ontstaan is door de ziekte van de heer Wo. Andere feitelijke informatie over de periode maart 1994 tot maart 1995 heb ik niet kunnen vinden. Zoals ik (...) heb vermeld zou er sprake geweest kunnen zijn van het aanhouden van de aangiften in verband met een civiele procedure. Hiervan zijn geen aantekeningen te vinden. (...) Ten aanzien van de aangifte IB/PVV 1994 (...) Met betrekking tot het aanhouden van de bezwaarschriften heeft Mw. C. mij verklaard dit besproken te hebben met (verzoeker; N.o.). Schriftelijke stukken zijn hier niet van aanwezig. Bovendien verklaarde Mw. C., dat (verzoeker; N.o.) haar verzocht heeft de wettelijke regels soepel uit te leggen. Nu gebleken is dat (verzoeker; N.o.) zich niet aan de uitspraak van het Hof wenst te conformeren, blijkt dat wij hier een inschattingsfout hebben gemaakt. Als wij hadden geweten dat (verzoeker; N.o.) zich niet aan de uitspraak van het Hof zou conformeren hadden wij de bezwaarschriften direct afgewezen. Nu zijn er drie nieuwe vertoogschriften geschreven waarin verwezen wordt naar de eerdere uitspraken van het Hof. (...) Volledigheidshalve merk ik op dat (verzoeker; N.o.) het Gerechtshof heeft verzocht om behandeling door de meervoudige kamer waarbij hij bovendien heeft verzocht om een andere rechter dan mr. B. omdat de uitspraak dan bij voorbaat vast zou staan. Mr. B. heeft de beroepschriften 1990, 1991 en 1992 behandeld en afgewezen. In de periode maart 1996 tot juni 1996 hebben er naar mijn mening geen specifieke handelingen plaatsgevonden met betrekking tot de IB/PVV 1993 en 1994. Met betrekking tot IB/PVV 1992 hebben wij het bezwaarschrift van (verzoeker; N.o.) ontvangen (26 maart 1996) en hebben wij de definitieve aanslag opgelegd (30 maart 1996). Ik verwijs u wel naar (...) deze brief, onder het kopje "Algemeen". (...) Algemeen (...) Naar mijn mening is gebleken dat de Belastingdienst Hilversum getracht heeft (verzoeker; N.o.) in alle redelijkheid te behandelen. De nodige excuusbrieven zijn verstuurd en ook is er vele malen getracht om middels gesprekken uit de impasse te komen. Bovendien is voor de vertraging in afhandeling met betrekking tot IB/PVV 1991 er een tegemoetkoming verleend van twee jaar invorderingsrente. Ook hecht (verzoeker; N.o.) aan het Hof en de uitspraak van het Hof inzake 1991 en 1992 geen waarde gezien het feit dat hij nu wederom in beroep gaat met betrekking tot dezelfde casu stiek en bovendien verzoekt om een andere rechter dan mr. B..." G.       REACTIE BELASTINGDIENST/PARTICULIEREN/ONDERNEMINGEN HILVERSUM OP HET VERSLAG VAN BEVINDINGEN In reactie op het verslag van bevindingen liet de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum het volgende weten:"...Verzoeker geeft (...) aan dat hij zich niet kan herinneren dat, maar neemt aan dat de inspecteur hem heeft bericht dat die latere aangiftes ('93 e.v.) zouden worden aangehouden in verband met lopende procedures inzake IB 1990, 1991 en 1992. Het aanhouden van bezwaarschriften geschiedt slechts in die gevallen dat dit in het belang is van het opleggen van de aanslag en waarbij de belastingplichtige akkoord gaat met het aanhouden van het bezwaarschrift. In verband met een civiele procedure met betrekking tot het ontslag van de belastingplichtige zijn deze bezwaarschriften aangehouden. Indien de belastingplichtige niet akkoord gaat met aanhouding van de bezwaarschriften, zal het bezwaarschrift direct worden afgewezen en staat de weg naar een beroepsprocedure open. In casu had de verzoeker dan voor deze jaren in beroep kunnen gaan. Als de belastingplichtige akkoord gaat met aanhouding van de bezwaarschriften, dan kan de uitspraak van de (civiele) rechter een leidraad zijn voor de fiscale behandeling. Dit laatste verdient uit efficientie- en financi le-overwegingen de voorkeur voor zowel de belastingplichtige, de belastingdienst en het Hof. De verzoeker schrijft bovendien dat: "tegen een dergelijke kennisgeving (aanhouden van een bezwaarschrift), die niet aan te merken is als een beschikking, geen bezwaar mogelijk." Nu dit een overeenkomst is tussen de belastingplichtige en de belastingdienst, is bezwaar inderdaad niet mogelijk maar ook niet noodzakelijk. Het is immers een overeenkomst gebaseerd op wilsovereenstemming. (...) schrijft de verzoeker: "N.B. Ik begrijp overigens het belang niet van de tegenwerping dat ik op de hoogte zou zijn geweest van de aanhoudingen. Immers, thans blijkt dat een bezwaar tegen een aanhouding zou hebben geleid tot een afwijzing..." Ik begrijp hieruit dat de belastingplichtige achteraf niet akkoord gaat met aanhouding van het bezwaarschrift maar ook niet met een afwijzing van het bezwaarschrift. Het standpunt van de belastingplichtige kon op grond van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens niet gevolgd worden. Een andere keuze dan of afwijzen van een bezwaarschrift of het bezwaarschrift aanhouden totdat de (civiele) procedure meer duidelijkheid biedt, heeft een inspecteur in dit geval niet..."

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt over de lange behandelingsduur van zijn bij de Belastingdienst/ Particulieren/Ondernemingen Hilversum (hierna: de Belastingdienst) ingediende aangiften ib/pvv 1991 tot en met 1996 en/of de door hem ingediende bezwaarschriften tegen de aan hem opgelegde aanslagen over die periode.2. De aangiften ib/pvv 1991, 1992 en 1993 werden door verzoeker ingediend in respectievelijk juni 1992, 1993 en 1994. Deze aangiften werden vervolgens door de Belastingdienst eerst op respectievelijk 12 maart 1994, 28 november 1994 en 20 maart 1996 in behandeling genomen. Dit betekent dat de aangifte ib/pvv 1991 pas circa 20 maanden na binnenkomst in behandeling is genomen, de aangifte ib/pvv 1992 pas circa 17 maanden na binnenkomst, en de aangifte ib/pvv 1993 pas circa 21 maanden na binnenkomst. Deze termijnen zijn te lang, en steken schril af tegen het in het in juni 1992 uitgekomen Bedrijfsplan 1993-1997 van de Belastingdienst neergelegde uitgangspunt dat van de aangiften inkomstenbelasting particulieren 100% binnen een jaar na binnenkomst tot een definitieve aanslag moet hebben geleid (zie

Achtergrond

, onder 1.). Het enkele feit dat in de onderhavige periode kennelijk een rechtszaak liep inzake verzoekers arbeidsrechtelijke situatie, rechtvaardigt niet dat genoemde aangiften in het geheel niet in behandeling werden genomen. Voorts volgt uit de brief van de Belastingdienst van 14 mei 1998 aan verzoeker dat in de periode juni 1994 tot juni 1996 de behandeling van het door verzoeker op 10 juni 1994 ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag ib/pvv 1991, dat werd afgehandeld op 24 september 1996, verwijtbaar lang heeft geduurd. Daarenboven wordt door de Belastingdienst in zijn reactie op de klacht meer algemeen nog aangegeven dat in de periode tussen maart 1995 en maart 1996 vertraging is ontstaan door langdurige ziekte van de behandelend functionaris, alsook de interne reorganisatie bij de Belastingdienst. Deze door de Belastingdienst gegeven verklaring is van interne aard en is niet toereikend als rechtvaardiging jegens verzoeker. Een en ander leidt tot het oordeel dat in de periode tot 24 september 1996 de behandelingsduur van verzoekers aangiften en bezwaarschriften langer was dan nodig is geweest. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Nadat verzoeker tegen de afwijzende beslissingen van 24 september 1996 op de bezwaarschriften tegen de aanslagen ib/pvv 1991 en 1992 op 15 oktober 1996 beroep had ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, heeft de Belastingdienst de afhandeling van de aangiften (voor zover de termijn voor het opleggen van een aanslag daaraan niet in de weg stond, zie

Achtergrond

, onder 2.) en/of de door verzoeker ingediende bezwaarschriften over de jaren 1993 tot en met 1996 aangehouden. Deze handelwijze is te billijken. Immers, voor de afhandeling van de aangiften/bezwaarschriften over de jaren 1993 tot en met 1996 waren de uitspraken van het gerechtshof te Amsterdam bij uitstek relevant, nu de aan het gerechtshof voorgelegde kwestie inzake de geclaimde beroepskosten ook speelde in de aangiften 1993 tot en met 1996. Voorts heeft de Belastingdienst aangegeven dat het aanhouden van de aangiften/bezwaarschriften is besproken met verzoeker, hetgeen verzoeker niet heeft weersproken. Voor zover verzoekers klacht dan ook is gericht op het tijdsverloop dat gemoeid was met het aanhouden van de aangiften/bezwaarschriften inzake de jaren 1993 tot en met 1996 hangende de procedure bij het gerechtshof te Amsterdam, kan niet worden gezegd dat sprake is van een verwijtbare vertraging in de behandeling. Ten slotte wordt opgemerkt dat door verzoeker niet is gesteld dat na de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam op 12 februari 1998 sprake is geweest van verwijtbare vertraging in de afhandeling van de aangiften/bezwaarschriften inzake de jaren 1993 tot en met 1996, terwijl daarvan tijdens het onderzoek evenmin is gebleken. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is gegrond op het punt van de behandeling van verzoekers aangiften en bezwaarschriften in de periode tot 24 september 1996, en niet gegrond voor de periode daarna.

Instantie: Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Hilversum

Klacht:

Lange behandelingsduur aangiften en/of ingediende bezwaarschriften.

Oordeel:

Niet gegrond