Op 27 augustus 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer N., ingediend door mevrouw mr. S.S. Jangali, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) en de Minister van Buitenlandse Zaken.
De Nationale ombudsman legde de klacht op 19 september 1997 voor aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken reageerde op 13 oktober 1997 en op 17 november 1997 op de klacht. Verzoekers gemachtigde liet op 17 december 1997 weten dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzoekers klacht niet naar tevredenheid had afgehandeld.
Daarop besloot de Nationale ombudsman de klacht over de gedraging van de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) en de Minister van Buitenlandse Zaken in onderzoek te nemen. De gedraging van de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
1. Verzoeker klaagt over de duur van de behandeling door de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) van zijn verzoek van mei 1995 om legalisatie van een geboorteakte en een huwelijksakte.
2. Verzoeker klaagt verder over het standpunt van de Minister van Buitenlandse Zaken dat hij volgens de thans geldende voorwaarden opnieuw een geboorteakte ter legalisatie dient over te leggen, omdat hij niet zou hebben gereageerd op een eerder verzoek daartoe van de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) toen aldaar - volgens verzoeker ten onrechte - was vastgesteld dat de in 1995 overgelegde akte doorhalingen vertoonde.
Achtergrond
1. Legalisatie en verificatie
"Officiële mededeling over aanwijzing vijf probleemlanden met betrekking tot documenten" van de Minister van Buitenlandse Zaken van 7 maart 1996 (gepubliceerd in de Staatscourant 1996/49 van 8 maart 1996).
Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
"De Nederlandse administratie wordt de laatste jaren geconfronteerd met een enorme toename van het aantal buitenlandse documenten dat wordt overgelegd om in die administratie te worden opgenomen. Gebleken is dat uit bepaalde landen veel valse of vervalste documenten worden overgelegd. Dit is dan ook de reden dat de Minister van Buitenlandse Zaken heeft besloten met ingang van 1 april 1996 een vijftal landen tot probleemland op het gebied van het schriftelijk bewijs te benoemen. Het gaat om de volgende landen (…) Ghana.
Alle documenten die vanaf 1 april 1996 zullen worden aangeboden bij de Nederlandse Vertegenwoordigingen in de vijf landen, zullen inhoudelijk worden geverifieerd. Slechts in uitzonderingsgevallen zal daarvan door de Nederlandse Vertegenwoordigingen worden afgeweken."
2. Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:13:
"1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 heeft gedaan."
Artikel 4:14:
"Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien."
3. Op 27 januari 1998 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, de zaak A. (eiseres) tegen de Staatssecretaris van Justitie (verweerder) behandeld. Bij uitspraak van 7 april 1998 heeft de vreemdelingenkamer van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam het verzoek om een voorlopige voorziening van A. afgewezen (registratienummer AWB 97/3107). Eveneens bij uitspraak van 7 april 1998 heeft deze vreemdelingenkamer het beroep dat A. had ingesteld tegen het afwijzende besluit om aan A. een vergunning tot verblijf te verlenen, ongegrond verklaard (registratienummer AWB 97/4068). Tijdens de behandeling van het beroepschrift is de vraag aan de orde geweest of een in 1990 opgemaakte en gelegaliseerde verklaring van ongehuwd zijn kan dienen om aan te tonen dat A. ten tijde van de aanvraag om een verlening van een vergunning tot verblijf van 19 februari 1996 nog immer ongehuwd was. De vreemdelingenkamer van de arrondissementsrechtbank Amsterdam bepaalde dat de na het opmaken van het bedoelde document verstreken termijn daarvoor te lang was. A. diende een recente gelegaliseerde verklaring van ongehuwd zijn over te leggen.
In de schriftelijke uitspraak van 7 april 1998 wordt als standpunt van de Staatssecretaris van Justitie aangehaald:
"Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf. Eiseres heeft immers geen actuele gelegaliseerde ongehuwd verklaring overgelegd. De door eiseres overgelegde verklaring dateert van 1990 en is derhalve onvoldoende recent. Ook indien voor verweerder de verplichting bestond om eiseres bij aanvraag er op te wijzen dat haar verklaring gedateerd was, stelt verweerder zich op het standpunt dat zij in ieder geval hiervan op 30 december 1996 op de hoogte was en tot heden nog immer geen recente verklaring heeft overgelegd. De omstandigheid dat met de legalisatieprocedure lange tijd is gemoeid komt voor rekening van eiseres. De omstandigheid dat in het paspoort van eisers geen in- en uitreisstempels staan, betekent niet dat eiseres niet is uitgereisd en elders niet zou kunnen zijn gehuwd. Voorts merkt verweerder op dat eiseres niet heeft kunnen aantonen waar zij in de periode van 8 maart 1991 tot 26 augustus 1996 - de periode dat zij uitgeschreven is geweest uit het bevolkingsregister - heeft verbleven."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Buitenlandse Zaken en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de maand mei 1995 diende verzoeker een aanvraag om legalisatie van zijn geboorteakte en zijn huwelijksakte in bij de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana).
2. Toen op 27 augustus 1997 nog niet was beslist op dit verzoek om legalisatie, wendde verzoekers gemachtigde zich op die datum tot de Nationale ombudsman.
3. Op 17 november 1997 deelde het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"(Verzoeker; N.o.) heeft omstreeks 5 mei 1995 een verzoek om legalisatie van zijn geboorte-akte en huwelijksakte ingediend bij de ambassade te Accra. Vervolgens is geconstateerd dat de overgelegde geboorteakte doorhalingen/raderingen vertoonde. Uit het dossier blijkt dat aan (verzoeker; N.o.) verzocht is een nieuwe geboorte-certificaat te overleggen. Sindsdien is door (verzoeker; N.o.) nimmer aan dit verzoek gehoor gegeven.
Inmiddels is sinds de aanwijzing van Ghana als probleemland in maart 1996 de procedure van legalisatie en verificatie van aktes gewijzigd. Voor het indienen van een nieuwe aanvrage dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waaronder het betalen van leges."
4. Verzoekers gemachtigde berichtte de Nationale ombudsman op 17 december 1997 onder meer dat verzoeker niet bekend was met het verzoek om overlegging van een andere geboorteakte, noch met doorhalingen op de geboorteakte.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder KLACHT.
C. Standpunt Minister van Buitenlandse Zaken
1. In reactie op de klacht deelde de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 1 juli 1998 onder meer het volgende mee:
"1. Behandelingsduur.
Uit het ambassadedossier is gebleken dat de legalisatieaanvraag dateert van 5 mei 1995. Uit dit dossier bleek eveneens dat door de betrokken ambassademedewerker is geconstateerd dat sprake is van een dermate opvallende wijziging in het uittreksel van de geboorteregistratie, dat dit document reeds om die reden nooit voor legalisatie in aanmerking zou komen. In het computersysteem van de ambassade is hieromtrent ook een opmerking gemaakt onder "General remarks" (...).
In de reactie van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 17 november 1997 op een interventie door de behandelend ambtenaar van de Nationale ombudsman, is er reeds op gewezen dat de geboorteakte vanwege deze opvallende wijziging niet voor legalisatie in aanmerking kon komen. Helaas is daarbij abusievelijk opgemerkt dat het ging om doorhalingen/raderingen, terwijl bedoeld werd dat het ging om een geconstateerde wijziging in de gegevens in het betreffende geboorte-uittreksel.
In het dossier is geen direct schriftelijk bewijs te vinden dat betrokkene door de ambassade van enige doorhaling of wijziging in het uittreksel van de geboorteregistratie op de hoogte is gebracht. Uit de hierboven genoemde computer aantekening kan echter worden afgeleid dat e.e.a. ook aan klager moet zijn verteld. Wanneer klager (of zijn vertegenwoordiger) zich conform de standaardafspraak bij de ambassade gemeld heeft dan moet hij ook vernomen hebben dat hij een nieuw document diende in te leveren aangezien de ingeleverde geboorteakte vanwege de hierboven genoemde redenen nooit gelegaliseerd kon worden.
Met betrekking tot het tweede onderdeel van de klachtformulering wordt het volgende opgemerkt.
Zoals hierboven al werd uiteengezet kon het in 1995 ingediende document nooit gelegaliseerd worden. Van de uitnodiging om een nieuw document in te leveren is indertijd geen gebruik gemaakt. Wordt vervolgens in 1997 een nieuwe legalisatie-aanvraag gedaan dan zijn daarop de regels van toepassing die op dat moment van kracht zijn. Sinds 1 april 1996 is de Aanwijzing probleemlanden van kracht op grond waarvan een document dat afkomstig is uit één van de probleemlanden (waaronder Ghana) pas gelegaliseerd kan worden nadat een verificatie-onderzoek heeft uitgewezen dat het document in orde is. Indien door of namens klager na 1 april 1996 (zoals in casu het geval is) een nieuwe legalisatie-aanvraag wordt gedaan dan zal deze aanvraag conform de geldende regeling behandeld worden (d.w.z. dat er een verificatie-onderzoek ingesteld moet worden).
(...)
Ondergetekende is, gelet op het bovenstaande, van mening dat de klacht ongegrond is."
2. De Minister van Buitenlandse Zaken voegde bij zijn reactie een uitdraai uit het computersysteem van de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana). Deze uitdraai bevat onder meer de volgende tekst:
"COMMUNICATION RAPPEL:
Received From Sent/Replied To
07.11.97 Jangali, Lawyer, L
GENERAL REMARKS
The alteration in date of birth will give problems in Holland.
Please have a new birth cert. made but not a new birth registration!!! (...)"
3. De Minister van Buitenlandse Zaken voegde verder als bijlage een kopie van een telefaxbericht van 27 maart 1998 toe, dat afkomstig is van een medewerkster van de afdeling bestuursrecht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en dat gericht is aan mr. T., landsadvocaat. Dit telefaxbericht houdt onder meer in:
"U stelde twee vragen over de klacht van (verzoeker; N.o.). Naar aanleiding van mijn telefonisch contact met een medewerker van de ambassade te Accra kan ik u hierover het volgende meedelen.
1. Op de vraag waaruit zou blijken dat sprake is van doorhalingen op de geboorteakte van betrokkene was het antwoord van de medewerker dat weliswaar geen sprake is van doorhalingen, maar dat op het origineel van de geboorteakte, waarvan een kopie wordt meegestuurd, duidelijk zichtbaar (althans, duidelijk zichtbaar op het origineel) is dat de geboortedatum is gewijzigd. U mag deze informatie overigens gewoon aan betrokkene en rechter geven.
2. Verder kon in het dossier geen concrete brief of aantekening worden teruggevonden waaruit blijkt dat betrokkene dit gebrek is meegedeeld en dat hij een nieuwe dan wel aangepaste geboorteakte zou moeten overleggen. Wel is door de medewerker van het desbetreffende bestand in de ambassade-computer de bijgevoegde computeruitdraai gemaakt, waaruit zou blijken dat een soortgelijke mededeling wel degelijk is gedaan. Dat kan ook mondeling zijn gebeurd, aangezien, naar ik begrepen heb, dergelijke mededelingen destijds niet altijd schriftelijk geschiedden.
Overigens is door betrokkene in december 1997 een nieuwe legalisatie-aanvraag gedaan voor een geboorte-uittreksel, dat dezelfde gegevens bevat."
D. Reactie verzoeker
Bij brief van 4 september 1998 liet verzoekers gemachtigde als reactie op het standpunt van de Minister van Buitenlandse Zaken onder meer weten:
"Cliënt stelt zich op het standpunt dat hem nimmer is medegedeeld dat hij een andere geboorteakte zou moeten indienen bij de ambassade. Indien dit hem wel was medegedeeld, zou hij dit uiteraard terstond hebben gedaan.
Uit het gegeven dat in de computer aantekeningen zijn gemaakt, kan in het geheel niet worden afgeleid dat mijn cliënt iets zou zijn medegedeeld.
Verweerder erkent ook zelf dat geen bewijs is te vinden dat cliënt door de ambassade op de hoogte is gebracht van enige doorhaling of wijziging in de geboorteakte.
Nu cliënt eerst dankzij uw interventie op de hoogte is gesteld van het standpunt van de ambassade, is hij ernstig in zijn belangen geschaad. Zowel de tijdsduur, als wijziging van de wettelijke bepalingen op het gebied van legalisatie en verificatie, hebben ertoe geleid dat cliënt nog immer niet in het bezit is van een gelegaliseerde akte.
Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat op nieuwe legalisatie-aanvragen de regels van toepassing zijn die op dat moment van kracht zijn, merkt cliënt op dat dit haaks staat op het standpunt van het Ministerie van Justitie. In de zaak A. versus Ministerie van Justitie (AWB 97/3107 en 97/4068, zittingsdatum 27 januari 1998, rechtbank Amsterdam) verkondigde de vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie ten overstaan (van; N.o.) de President van de rechtbank dat in zaken, waarvan de aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend was voor 1 april 1996, de ambassade de aangeboden akten slechts diende te legaliseren en niet te verifiëren, zelfs als de akten na 1 april 1996 waren ingediend.
Kennelijk voert het Ministerie van Buitenlandse Zaken een ander beleid omtrent legalisatie en verificatie dan het Ministerie van Justitie. Dit dient echter niet voor rekening van mijn cliënt te komen."
E. Reactie Minister van Buitenlandse Zaken
Een medewerker van het Ministerie van Buitenlandse Zaken liet namens de Minister van Buitenlandse Zaken op 16 maart 1999 het volgende weten. De Minister persisteert bij hetgeen hij eerder naar voren heeft gebracht omtrent de klacht. De Minister is van oordeel dat er wijzigingen zijn aangebracht in de door verzoeker aangeboden geboorteakte, en dat verzoeker van de aangebrachte wijzigingen op de hoogte is gebracht. De ontkenning van verzoeker doet daaraan niet af.
De medewerker deelde voorts namens de Minister mee dat er ten tijde van de tweede aanvraag door verzoeker andere regels golden. De tweede aanvraag moet worden behandeld volgens deze nieuwe regels. Dat betekent dat het aangeboden document aan een verificatieonderzoek onderworpen wordt. De medewerker merkte namens de Minister ten aanzien van de tweede aanvraag nog op dat verzoeker zeshonderd gulden aan leges heeft betaald die op grond van de oude regeling niet behoefden te worden betaald. In zoverre is verzoeker blijkbaar wel akkoord gegaan met een behandeling van de aanvraag tot legalisatie volgens de nieuwe regels, aldus de medewerker.
Ten aanzien van de uitspraak A. versus het Ministerie van Justitie liet de medewerker namens de Minister weten dat hij - in tegenstelling tot verzoekers gemachtigde - van mening is dat de vertegenwoordiger van de Minister van Justitie geenszins heeft gesteld dat aanvragen die dateren van na 1 april 1996, niet geverifieerd behoeven te worden. De vergelijking van verzoekers zaak en de zaak A. gaat daarom niet op, aldus de medewerker.
Beoordeling
I. Ten aanzien van de duur van de behandeling van het legalisatieverzoek
1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de duur van de behandeling door de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) van zijn verzoek van mei 1995 tot legalisatie van zijn geboorteakte en zijn huwelijksakte.
2. Ten aanzien van documenten uit Ghana geldt sinds 1 april 1996 de regel dat behoudens uitzonderingsgevallen alle documenten worden geverifieerd die bij de ambassade in Accra ter legalisatie worden aangeboden (zie ACHTERGROND, onder 1.).
3. De termijn voor legalisatie of verificatie van een document is niet in of bij wet geregeld. Artikel 4:13 van de Awb (zie ACHTERGROND, onder 2.) bepaalt dat, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst op een aanvraag wordt beslist. Deze termijn is verstreken wanneer niet binnen acht weken is beslist en evenmin betrokkene een kennisgeving is gedaan als bedoeld in artikel 4:14 Awb (zie ACHTERGROND, onder 2.). In zo'n kennisgeving dient een redelijke termijn te worden genoemd waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4. Verzoeker heeft in de maand mei 1995 zijn legalisatieaanvraag ingediend. Op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde - 27 augustus 1997 - was nog niet beslist op verzoekers legalisatieaanvraag. De termijn van acht weken is daarmee ruimschoots overschreden.
5. De Minister van Buitenlandse Zaken voerde op dit punt aan dat een medewerker van de Nederlandse ambassade in Accra had geconstateerd dat op verzoekers geboorteakte de geboortedatum was gewijzigd. Deze wijziging was dermate opvallend dat reeds om die reden de geboorteakte nooit voor legalisatie in aanmerking zou komen. Volgens de Minister van Buitenlandse Zaken is vervolgens aan verzoeker verzocht een nieuw geboortecertificaat over te leggen. Verzoeker zou hier echter nooit op hebben gereageerd. Verzoeker bracht op dit punt naar voren dat hij niet bekend was met een verzoek om overlegging van een nieuwe geboorteakte, noch met aangebrachte wijzigingen op de geboorteakte.
6. Het is de Nationale ombudsman gebleken dat het dossier in deze zaak geen uitsluitsel geeft over de vraag of de Nederlandse ambassade in Accra verzoeker op de hoogte heeft gebracht van de wijziging en hem heeft verzocht om een nieuwe geboorteakte over te leggen. Op grond van de in het ambassadedossier aanwezige computeraantekeningen kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat verzoeker van het gebrek in de akte op de hoogte is gesteld. Uit deze aantekeningen blijkt niet of en zo ja, wanneer aan verzoeker één en ander is meegedeeld.
Indien wordt aangenomen dat aan verzoeker wél is verzocht een andere geboorteakte aan te bieden, dan valt het uit een oogpunt van controle achteraf van overheidsoptreden te betreuren dat niet alle informatie is vastgelegd die op deze zaak betrekking heeft. Als gevolg van dit tekort aan administratieve nauwkeurigheid is het thans niet meer mogelijk vast te stellen of en op welk moment de ambassade verzoeker op de hoogte heeft gesteld van een gebrek in de door hem aangeboden geboorteakte en hem heeft verzocht om een nieuw geboortecertificaat over te leggen. Dit verwijt treft de ambassade. Dit betekent dat de Nationale ombudsman het er voor moet houden dat verzoekers lezing de feitelijke gang van zaken correct weergeeft.
7. Gelet daarop had op verzoekers legalisatieaanvraag binnen acht weken moeten zijn beslist, dan wel had aan verzoeker een kennisgeving moeten worden gedaan, waarin een redelijke termijn was genoemd waarbinnen de beschikking wel tegemoet kon worden gezien. Dit is niet gebeurd; dit is niet juist.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
II. Ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijn van de nieuwe regeling
1. Verzoeker klaagt in de tweede plaats over het standpunt van de Minister van Buitenlandse Zaken dat hij volgens de thans geldende voorwaarden opnieuw een geboorteakte ter legalisatie dient over te leggen, omdat hij niet zou hebben gereageerd op een eerder verzoek daartoe van de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) toen aldaar - volgens verzoeker ten onrechte - was vastgesteld dat de in 1995 overgelegde akte doorhalingen vertoonde.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat het gebrek in de geboorteakte niet bestond uit doorhalingen, maar uit wijzigingen in de geboortedatum.
2. Vanaf 1 april 1996 worden, naar aanleiding van de officiële mededeling over de "aanwijzing vijf probleemlanden met betrekking tot documenten" van de Minister van Buitenlandse Zaken, alle documenten die bij de Nederlandse ambassade in Accra (Ghana) worden aangeboden aan een verificatieonderzoek onderworpen alvorens zij voor legalisatie in aanmerking kunnen komen. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt daarvan afgeweken (zie ACHTERGROND, onder 1.).
3. Verzoeker heeft in december 1997 een andere geboorteakte aangeboden aan de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana) en verzocht deze akte te legaliseren. Dat betekent dat deze geboorteakte op grond van de "Aanwijzing probleemlanden" in beginsel geverifieerd moet worden.
4. Zoals de Nationale ombudsman hiervoor onder I.6. heeft overwogen, moet het er voor worden gehouden dat verzoeker niet wist dat hij een andere geboorteakte over moest leggen, zodat het hem niet kan worden verweten dat hij niet vóór 1 april 1996 een nieuwe legalisatieaanvraag heeft gedaan, waardoor hij een (tijdrovend) verificatieonderzoek had kunnen voorkomen. Dit kan er echter niet aan afdoen dat een legalisatieverzoek van ná 1 april 1996 conform de nieuwe voorwaarden moet worden behandeld.
Hierbij is van belang dat de Minister van Buitenlandse Zaken vijf landen als probleemlanden heeft aangemerkt, omdat is gebleken dat uit die landen veel valse of vervalste documenten werden overgelegd. Het land Ghana behoort tot één van deze probleemlanden (zie ACHTERGROND, onder 1.). Het belang dat de (openbare) registers die door de overheid worden beheerd correcte en betrouwbare gegevens bevatten, dient in beginsel te prevaleren boven het individuele belang bij een snelle beslissing op een legalisatieaanvraag. In verzoekers zaak zijn de Nationale ombudsman geen bijzondere feiten of omstandigheden gebleken die tot een uitzondering op deze afweging zouden moeten leiden. Gelet op het vorenstaande kon de Minister van Buitenlandse Zaken dan ook in redelijkheid besluiten om verzoekers legalisatieaanvraag van december 1997 volgens de nieuwe regels in behandeling te nemen.
5. Verzoeker beroept zich op een uitspraak van de vreemdelingenkamer van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam (zaak A. tegen de Staatssecretaris van Justitie; zie ACHTERGROND, onder 3.) De vertegenwoordiger van de Staatssecretaris van Justitie zou tijdens de behandeling van deze zaak op 27 januari 1998 hebben gezegd dat in zaken waarvan de aanvraag om een verblijfsvergunning was ingediend vóór 1 april 1996, de ambassade de aangeboden akten slechts diende te legaliseren en niet te verifiëren, zelfs als de akten na 1 april 1996 waren ingediend.
Uit de op schrift gestelde uitspraak van 7 april 1998 blijkt niet van een mededeling door de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris van Justitie als door verzoekers gemachtigde is gesteld. Aan deze uitspraak kan derhalve geen argument worden ontleend om anders te oordelen dan zoals de Nationale ombudsman hiervoor onder II.4. heeft gedaan.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Nederlandse ambassade te Accra (Ghana), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken, is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister van Buitenlandse Zaken is niet gegrond.
3
98.00823*
de nationale ombudsman