1999/243

Rapport
Op 6 augustus 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Boskoop, ingediend door de heer Sl. te Boskoop, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden en een gedraging van de beheerder van genoemd politiekorps. Naar deze gedragingen, waarbij de gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden:- hem op 31 januari 1998 hebben aangereden teneinde hem staande te houden; - hem, ondanks zijn bij deze aanrijding opgelopen verwondingen, zonder enige verzorging hebben achtergelaten nadat zij diens bromfiets in beslag hadden genomen; - zich bij de afwikkeling van de aanrijding niet hebben gehouden aan de daarvoor binnen het korps geldende voorschriften, waardoor een correcte schadeafhandeling werd belemmerd. Verzoeker klaagt er verder over dat de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden zijn klacht niet binnen de in de klachtenregeling gestelde termijn heeft afgehandeld.

ACHTERGROND

1. Artikel 2 van de Politiewet 1993:"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven." 2a. Korpsrichtlijn Verkeersongevallenbehandeling, voertuigtechnisch onderzoek en verkeerscontroles van het regionale politiekorps Hollands Midden:"Politie-aanrijdingen - Onder 'politie-aanrijdingen' wordt verstaan: aanrijdingen waarbij politieambtenaren in uniform (met priv of dienstvoertuig) of in een dienstvoertuig (ongeacht in uniform of in burger) zijn betrokken. (...) De verkeersdienst behandelt een politieaanrijding indien:- het een politieaanrijding met letsel betreft;" 2b. Korpsrichtlijn schade aan dienstvoertuigen/vaartuigen van het regionale politiekorps Hollands Midden:"Procedure (...) 1.       De bestuurder meldt schade aan zijn dienstvoertuig (...) aan de centrale Meldkamer, tenzij; - er sprake is van een eenzijdig ongeval, het lichte schade betreft en het dienstvoertuig (...) inzetbaar blijft; - het ongeval niet op de openbare weg plaats vindt (...). Schade aan bezittingen van derden zijn derhalve geen eenzijdig ongeval!2. De centrale Meldkamer waarschuwt de Verkeersdienst in geval van politieaanrijdingen (...), alsmede de operationeel co rdinator. (...) Verdere behandeling door operationeel co rdinator 5. De bestuurder blijft ter plaatse en verzamelt/noteert op de locatie van het ongeval alle relevante gegevens voor het invullen van het schaderapport, waaronder:- plaats en datum/tijdstip van het ongeval; - omschrijving van de eigen schade en de schade van een eventuele tegenpartij; - gegevens van de eventuele tegenpartij."3. Artikel 27 van de Klachtenregeling van het regionale politiekorps Hollands Midden, voorzover hier van belang:"Termijn van afdoening1. De totale procedure vanaf het moment van binnenkomst van de klacht tot afronding duurt niet langer dan acht weken.2. Indien nieuwe gezichtspunten naar voren worden gebracht, wordt de klager in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De behandelingstermijn wordt dan met vier weken verlengd. Zowel de klager als de betrokken ambtenaar worden van deze verlenging van de behandelingstermijn door de klachtbehandelaar op de hoogte gesteld. 3. Indien er anderszins vertraging optreedt, stelt de klachtbehandelaar de klager en betrokken ambtenaar met redenen omkleed hiervan op de hoogte." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. In het kader van het onderzoek verstrekte verzoekers huisarts medische informatie. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan verzoeker en de korpsbeheerder. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekers gemachtigde gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 31 januari 1998 vond kort na 05.00 uur bij een aan de Statensingel te Gouda gelegen benzinestation een aanrijding plaats tussen een door verzoeker bestuurde bromfiets en een door een ambtenaar van het regionale politiekorps Hollands Midden (verder ook; de politie) bestuurd surveillancevoertuig. Hierbij raakte verzoeker gewond aan zijn linkerknie en aan zijn rug. De bromfiets raakte op diverse plaatsen aan de linkerzijde beschadigd. Ook verzoekers kleding raakte beschadigd. Het politievoertuig raakte niet beschadigd. Kort voor de aanrijding hadden de bestuurder van het politievoertuig, politieambtenaar A. en de bijrijder, politieambtenaar K., geconstateerd dat verzoeker, als bestuurder van een bromfiets, een passagier zonder helm vervoerde. In verband met deze verkeers-overtreding wilden de politieambtenaren verzoeker staande houden. Zij achtervolgden daartoe verzoeker enige honderden meters, waarna de aanrijding plaatsvond. De passagier, O., was aan het begin van, danwel op enig moment tijdens, de achtervolging afgestapt en heeft de aanrijding niet gezien. Verzoeker heeft op enig moment gedurende de achtervolging de verlichting van zijn bromfiets uitgeschakeld. Na de aanrijding is verzoekers bromfiets door de politie meegenomen naar het politiebureau voor technisch onderzoek en voor het beoordelen van de aan de bromfiets ontstane schade. Verzoeker heeft nog voordat zijn bromfiets werd afgevoerd, lopend de plaats van de aanrijding verlaten.2. Bij brief van 2 februari 1998 diende verzoekers gemachtigde – zijn vader - een klacht in bij de chef van het regionale politiekorps Hollands Midden over de wijze waarop de politie de aanrijding heeft afgehandeld. Hierin deelde hij het volgende mee:"Hij vertelde, dat hij als gevolg van de aanrijding was gevallen en daarbij een verwonding aan zijn knie had opgelopen en veel pijn in de rug had. Tevens is daarbij zijn bromscooter beschadigd, zijn Levi's broek gescheurd en de linkermouw van zijn winterjack beschadigd. De bromscooter werd op onduidelijke gronden door uw beambten in beslag genomen en mijn zoon werd, ondanks de zichtbare verwonding, te verstaan gegeven, dat hij maar lopend naar Boskoop moest zien te komen. (...) Ik doe hierbij formeel mijn beklag over de wijze waarop mijn zoon in de nacht van 31 januari is behandeld (...). Het gaat niet aan op welke gronden de aanhouding nodig was, maar om de bromscooter dan maar aan te rijden, zodat hij ten val komt en vervolgens de bestuurder met een zichtbare verwonding om 05.00 uur in de morgen zomaar langs de weg achter te laten, gaat mij toch wat te ver. Men had hem tenminste even mee kunnen nemen naar het bureau om op verhaal te komen, naar zijn verwonding te kijken c.q. te verbinden en hem de gelegenheid te geven iemand op te bellen, zodat hij kon worden opgehaald. (...) Los van het resultaat van uw onderzoek stel ik hierbij tevens de Politie Hollands Midden aansprakelijk voor alle door dit voorval ontstane schade aan bromscooter en kleding, alsmede voor de eventuele kosten van geneeskundige hulp en werkverzuim."3. In antwoord op verzoekers klacht van 2 februari 1998, deelde de plaatsvervangend korpschef van het regionale politiekorps Hollands Midden hem bij brief van 3 juni 1998, namens de korpsbeheerder, onder meer het volgende mee:"De termijn van behandeling heeft langer geduurd dan in de klachtenregeling Politie Hollands Midden is vastgelegd. (...) Ik bied u voor de overschrijding en het niet in kennis stellen daarvan mijn excuses aan. In uw brief beklaagt u zich over het feit, dat1. uw zoon opzettelijk is aangereden ten einde hem staande te houden;2. hij zonder enige verzorging op het nachtelijk tijdstip achter is gelaten;3. (...)4. u het korps Hollands Midden aansprakelijk stelt voor de geleden schade. (...) Ad 1. Uit het onderzoek is mij op basis van de verklaringen van de bestuurder en de inzittende niet gebleken, dat uw zoon opzettelijk is aangereden. Gepoogd is uw zoon staande te houden. Uiteindelijk lukte dit na dat de aanrijding had plaatsgevonden. Op dit punt acht ik uw klacht niet gegrond. Ad 2. Door zowel de bestuurder als de inzittende van het politievoertuig is niet direct geconstateerd, dat uw zoon gewond was. Hoewel uw zoon aangeeft, dat hij daar wel op gewezen heeft is dit onvoldoende bij de betrokken politieambtenaren doorgedrongen. Het gevolg is wel, dat uw zoon onvoldoende verzorgd is en lopend zijn weg heeft moeten vervolgen. Door de betrokken politieambtenaar is aangegeven, dat het achteraf beter ware geweest, indien de aanrijding op het bureau verder was afgehandeld. Hij heeft hiervoor aan u zijn excuses aangeboden. Op dit punt acht ik uw klacht gegrond. Ik bied u hiervoor mijn excuses aan. (...) Ad 4. Voor de afwikkeling van aanrijdingen waarbij politieambtenaren zijn betrokken gelden interne voorschriften. Hoewel deze niet juist zijn toegepast, bent u hierdoor niet in uw belangen geschaad. Overleg met het Openbaar Ministerie leerde, dat er geen proces-verbaal van de aanrijding behoeft te worden opgemaakt. Op 26 februari 1998 is het schadeformulier verzonden aan de verzekeringsmaatschappij W., zijnde de verzekeringsmaatschappij waar de politievoertuigen zijn verzekerd. De afhandeling van de schade is in handen van deze maatschappij."B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker staat – samengevat – weergegeven onder

Klacht

. Ter onderbouwing van de klacht deelde verzoekers gemachtigde in zijn brief van 4 augustus 1998 aan de Nationale ombudsman onder meer nog het volgende mee:"Het feit, dat de betrokken ambtenaren na de aanrijding niet volgens de interne voorschriften hebben gehandeld en verzuimd hebben om direct na de aanrijding ter plaatse een rapport te laten opmaken door een onafhankelijke derde politieambtenaar, wordt afgedaan met de mededeling, dat hiermede mijn belangen niet zijn geschaad. Het gevolg is echter wel, dat er onduidelijkheid blijft bestaan over de oorzaak en de juiste plaats van de aanrijding, waardoor omtrent de schuldvraag en de daaraan gekoppelde afhandeling van de schadevergoeding ook nog steeds onduidelijkheid bestaat."C.       STANDPUNT VAN DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HOLLANDS MIDDEN1. In reactie op verzoekers klacht deelde de korpschef namens de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:"Zoals uit het klachtonderzoek blijkt is tussen (verzoeker; N.o.), als bestuurder van een bromfiets, en de bestuurder van een surveillanceauto van het district Waag en Wiericke op 31 januari 1998 een aanrijding ontstaan, waarbij (verzoeker; N.o.) kwam te vallen. Hoewel de actie van de bestuurder erop was gericht om (verzoeker; N.o.) staande te houden, ontstond de aanrijding echter door een samenloop van omstandigheden. (Verzoeker; N.o.) werd niet bewust aangereden om hem staande te houden. Na de aanrijding raakte (verzoeker; N.o.) gewond. Gebleken is, dat dit aan de aandacht van de politieambtenaren is ontgaan. De dag na de aanrijding is er contact geweest tussen (verzoekers gemachtigde; N.o.) en de bestuurder van de surveillanceauto. Daarbij heeft hij (verzoekers gemachtigde; N.o.) excuses aangeboden voor het feit, dat hen ontgaan is, dat (verzoeker; N.o.) gewond was geraakt en dat hij anders zou hebben gehandeld, indien hij waargenomen had, dat (verzoeker; N.o.) gewond was. Dit punt werd gegrond verklaard in de beslissing van de korpschef en er zijn excuses aangeboden. De schade is door de afdeling wagenpark gemeld aan de schadeverzekerings-maatschappij W. te Amsterdam. (...) De interne richtlijnen zijn in deze niet correct toegepast. Echter de benodigde informatie voor de schadeafwikkeling was voorhanden en het afwikkelingsproces kon in werking worden gesteld. (...) Zoals de korpschef bij zijn brief van 3 juni 1998 (zie hiervoor onder A.3.; N.o.) aan (verzoekers gemachtigde; N.o.) berichtte is hij door het niet toepassen van de interne voorschriften niet benadeeld. De klacht werd niet binnen de gestelde termijn afgehandeld en (verzoekers gemachtigde; N.o.) werd van de vertraging niet op de hoogte gesteld. Door de korpschef zijn excuses hiervoor aangeboden. In antwoord op de door U gestelde vragen kan ik U meedelen, dat de registratieset dezelfde dag is opgemaakt en dat de rapporteur de verwonding niet heeft gezien, omdat hij telefonisch contact heeft gehad met de familie S."2.1. Als bijlage bij deze brief was gevoegd een rapportage van 30 maart 1998, in het kader van de bij de politie ingediende klacht van 2 februari 1998 opgemaakt door inspecteur van politie H. In deze rapportage waren verklaringen opgenomen van verzoeker, verzoekers gemachtigde, een getuige, alsmede van enige betrokken ambtenaren. 2.1.1. De verklaring van betrokken ambtenaar A. luidt , voorzover thans van belang, als volgt:"Op genoemd tijdstip zag ik op het fietspad van het Albert Plesmanplein de bestuurder van een bromfiets rijden. Deze reed vanaf de Statensingel in de richting van de Burg. Jamessingel. Ik zag dat achterop de bromfiets een jongeman zat zonder helm. Op datzelfde moment merk ik dat de bestuurder van die bromfiets ons ook ziet. Ik zag dat hij zijn bromfiets tot stilstand bracht. Het was mijn bedoeling om ten aanzien van het niet dragen van de helm van de passagier de bestuurder staande te houden waartoe ik met mijn dienstvoertuig naar de bromfietser toereed. Ik zag vervolgens dat de passagier van de bromfiets afstapte. Hij liep daarna weg maar ik weet niet precies meer welke richting hij opliep. Ik zag daarna dat de bestuurder van de bromfiets zijn voertuig keerde en tegen de richting in naar de Ridder van Catsweg reed. Ik reed daar met mijn dienstvoertuig achteraan. Na ongeveer 150 meter stopte hij en keerde weer om vervolgens weer richting Albert Plesmanplein te rijden. Hierop keerde ik mijn dienstvoertuig en reed ook terug richting A. Plesmanplein. Ik zag dat de bestuurder tegen de richting in het Albert Plesmanplein opreed richting Statensingel. Hij reed daarna richting Graaf Florisweg. Net voordat hij de Graaf Florisweg opreed zag ik dat hij om een vluchtheuvel heenreed en weer keerde om daarna richting Statensingel te rijden. Hierop keerde ik mijn dienstvoertuig ook ter hoogte van de tunnelhof. Ik zag dat de bromfietser, waarvan ik inmiddels het vermoeden had dat de bromfiets was opgevoerd, met redelijk hoge snelheid het terrein van het benzinestation (...) aan het Albert Plesmanplein opreed. Ik reed daar met mijn dienstvoertuig achteraan. Toen de bromfietser ter hoogte van de uitrit van het benzinestation was had ik het vermoeden dat hij rechtsaf wilde rijden naar de rechterrijbaan van de Statensingel. Ik bedoel hiermee de uiterste rechterrijbaan rechts van het water. Ik zag dat hij zijn snelheid hiertoe verminderde. Ik zat toen inmiddels met de voorkant van mijn dienstvoertuig ter hoogte van de achterkant van zijn bromfiets. Ik maakte dezelfde beweging als de bromfietser met de bedoeling om ook naar de rechterrijbaan van de Statensingel te rijden. Toen ik ongeveer 25 km/h reed en zoals gezegd vlak naast de bromfietser zat, zag ik dat hij plotseling naar links kwam. Hierdoor ontstond een aanrijding tussen het door mij bestuurde voertuig en de bromfietser. Deze kwam hierdoor ten val. Hierop stopte ik en sprak de bestuurder aan. Ik zag gelukkig dat hij na zijn val direct opstond. Ik vroeg de bestuurder of hij wat mankeerde. Hij antwoordde mij dat hij niets mankeerde. Ik heb ook niet gezien dat zijn broek, zoals achteraf bleek, stuk was. De bestuurder heeft absoluut niet aangegeven dat hij ergens last van had. Daarna hebben we beiden naar de schade aan de bromfiets gekeken. Ik zag dat er oude en nieuwe schade aan het voertuig zat. Ten gevolge van de aanrijding met het door mij bestuurde voertuig had hij naar mijn idee schade opgelopen aan zijn remhandle, het voorknipperlicht was stuk en de treeplank beschadigd. Ik heb de bestuurder daarna gezegd dat ik zijn bromfiets voor technisch onderzoek mee zou nemen naar het bureau van politie te Gouda. Ten aanzien van het afhandelen van de aanrijding heb ik hem gezegd dat wij een registratieset op zouden maken. Voorts heb ik hem mijn naam en telefoonnummer gegeven. Ik weet niet zeker meer of ik ook de andere gegevens die nodig zijn voor de afhandeling van de aanrijding heb gegeven. Ik heb dat wel later op zondag 1 februari aan de vader van betrokkene gegeven. Deze vertelde mij toen dat zijn zoon gewond was geraakt door de aanrijding. Hij was daar ge rriteerd over dat wij zijn zoon ten aanzien van zijn verwondingen niet anders hadden behandeld. Ik heb hem mijn excuses aangeboden hiervoor en gezegd dat als ik geweten had dat zijn zoon gewond was, ik deze zaak anders afgehandeld had. Ik wil nog opmerken dat ik ten aanzien van het staandehouden van de bromfietser absoluut niet de bedoeling had hem daarvoor aan te rijden. De bestuurder maakte nog wel een opmerking over het al dan niet wegbrengen naar zijn woonplaats Boskoop. Ik kan daarover opmerken dat dit niet gebruikelijk is. Iemand die met een technisch niet in voldoende staat van onderhoud verkerend voertuig rijdt loopt het risico dat het voertuig voor technisch onderzoek wordt ingenomen. Ik merk nogmaals op dat ik absoluut niet wist dat hij gewond was. De bestuurder heeft mij niet gevraagd om iemand te bellen die hem op zou halen. Achteraf gezien vind ik wel dat ik de zaak anders af had moeten handelen. Hiertoe had ik de bestuurder beter mee kunnen nemen naar het bureau om daar de zaak af te handelen. Achteraf kwam ik er ook achter dat ik mij niet heb gehouden aan de richtlijnen ten aanzien van de afhandeling van aanrijdingen met dienstvoertuigen. Ik had daartoe de dienstdoende operationeel co rdinator ter plaatse moeten laten komen. Ik heb dat nu later in de nacht gedaan. Toen ben ik met de O.C. (operationeel co rdinator; N.o.) ter plaatse gegaan van de aanrijding. De andere betrokkene was toen al weg. Nogmaals wil ik opmerken dat de aanrijding een ongeval betrof en het niet mijn opzet was de bromfietser staande te houden door hem aan te rijden." 2.1.2. De verklaring van betrokken ambtenaar K. luidt, voorzover thans van belang, als volgt:"Ik zag dat achterop die bromfiets een jongeman zat zonder helm. Mijn collega A. zag dit ook en wij waren voornemens de bestuurder hiervoor staande te houden. Ik vermoed dat de bromfietser ons zag komen omdat hij toen hij ons zag stopte op het fietspad waar hij op reed. Ik zag dat de passagier van de bromfiets afstapte. Ik zag vervolgens dat de

bromfietser zijn verlichting uitdeed en zijn bromfiets keerde. Hij reed daarna weg richting Ridder van Catsweg. Wij zijn achter hem aangereden eveneens de Ridder van Catsweg op. Na ongeveer 100 meter toen wij vlak achter deze bromfietser zaten zag ik dat hij keerde en terugreed richting Albert Plesman-plein. Hij wilde zich duidelijk aan zijn staandehouding onttrekken. Wij zijn hierop ook gekeerd. Ik zag dat de bromfietser bij het Albert Plesmanplein tegen de richting in over het fietspad richting Statensingel reed. Voor het benzinestation (...) zag ik dat hij rechtsaf ging richting Graaf Florisweg. Wij zijn hem daarheen achterna gereden. Vlak voordat hij de Graaf Florisweg opreed keerde hij weer bij een vluchtheuvel en reed weer terug richting benzinestation. Wij deden dit eveneens. Ik zag dat hij daarna het terrein van het benzinestation opreed. Toen hij bij de uitrit van het benzinestation was gekomen kreeg ik het vermoeden dat hij daar rechtsaf wilde rijden richting rechterrijbaan van de Statensingel. Dit vermoeden had ik omdat hij met zijn bromfiets een beweging naar rechts maakte. Op dat moment zaten wij met het dienstvoertuig links achter hem met de voorkant van ons voertuig ter hoogte van de achterkant van zijn bromfiets. Ik zag vervolgens dat de bromfietser niet rechtsaf ging maar linksaf. Hierdoor ontstond een aanrijding met ons dienstvoertuig. Wie schuld heeft aan deze aanrijding weet ik niet, maar ik kan wel verklaren dat het van mijn collega zeker niet de bedoeling was om hem staande te houden door zijn bromfiets van achteren aan te rijden. Wij hebben het daar ook niet over gehad om hem op die manier tot stoppen te dwingen. Ik zag dat de bromfietser door de aanrijding ten val kwam. Wij zijn uitgestapt en hebben hem aangesproken. Ik heb toen wij met hem spraken zeker niet de indruk gehad dat hij ten gevolge van de aanrijding letsel had opgelopen. Hij heeft daar niets over gezegd. Hij deelde alleen mede dat zijn broek stuk was. Verder heb ik gezien dat zijn bromfiets schade had opgelopen. Wij hebben hem medegedeeld dat gezien zijn manier van rijden wij het vermoeden hadden dat zijn bromfiets was opgevoerd. Wij deelden hem mede dat wij dit voor technisch onderzoek in zouden nemen. Wij hebben er op het moment niet bij stilgestaan om de operationeel co rdinator ter plaatse te laten komen i.v.m. het ongeval. Ik wist ook niet anders als dat dit alleen nodig is bij een ernstig ongeval met veel schade of letsel. Wij hebben de bromfietser verder medegedeeld dat wij hem later na het technisch onderzoek zouden informeren hoe de zaak verder afgehandeld zou worden. Omdat het geen gebruik is bestuurders waarvan de bromfiets voor technisch onderzoek wordt ingenomen thuis te brengen heb ik dat nu ook niet overwogen. Gezien zijn rijstijl en de wijze waarop hij zich aan zijn staandehouding probeerde te onttrekken heb ik nog steeds het gevoel dat hij het ongeval aan zichzelf te wijten heeft en daar ook zelf de gevolgen van moet ondervinden."

2.1.3. De verklaring van verzoeker luidt – onder meer - als volgt:"Ik heb niet in de gaten gehad dat de politie mij moest hebben. Ik had meer het idee dat zij naar mijn passagier waren gegaan omdat die zonder helm achterop mijn bromfiets zat. (...) Het verbaast mij dat zij niet begrepen hadden dat ik tengevolge van de aanrijding verwondingen had opgelopen aan mijn knie." 2.1.4. De verklaring van duopassagier O. luidt – onder meer – als volgt:"Toen wij op het Albert Plesmanplein in Gouda reden, zag ik een politieauto naast ons rijden over de rijbaan. Wij reden over het fietspad. Ik zei dit tegen (verzoeker; N.o.) en ben vervolgens afgestapt. Dit was vlak bij het bruggetje bij het Riagg. Ik ben daar blijven staan en zag dat (verzoeker; N.o.) zijn bromfiets keerde en terugreed. Het politievoertuig reed het fietspad van het Albert Plesmanplein op en ging achter (verzoeker; N.o.) aan. Daarvoor reden zij langs mij heen over het voetpad van het Albert Plesmanplein in de richting van de Ridder van Catsweg. Ik kan mij niet herinneren of (verzoeker; N.o.) en het politievoertuig de Ridder van Catsweg opgereden zijn. Ik heb dit niet kunnen zien. Ik heb wel gezien dat zij aan de linkerzijde van het Albert Plesmanplein voor de Kwik Fit langs richting Statensingel reden. Toen (verzoeker; N.o.) rechtsaf ging richting Graaf Florisweg zat het politievoertuig ongeveer 10 meter achter hem. Naar mijn idee moet (verzoeker; N.o.) in de gaten hebben gehad dat de politie achter hem aan zat. Er werd ook gezien de situatie aldaar met hoge snelheid gereden door zowel (verzoeker; N.o) als het politievoertuig."D.       REACTIE VERZOEKER1. In reactie op het door de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden aangevoerde, legde verzoeker onder meer een brief over die de firma W., de schadeverzekeringsmaatschappij van de politie, op 9 november 1998 had gestuurd aan de firma C., de schadeverzekeringsmaatschappij van verzoeker. Hierin staat onder meer het volgende:"De verbalisanten zijn er van overtuigd dat het uw cli nt volstrekt duidelijk was wat de bedoeling was. Van aansprakelijkheid bij onze verzekerde is ons niets gebleken."2. Ook legde verzoeker de brief over die zijn schadeverzekeringsmaatschappij hem medio december 1998 toezond. Hierin staat onder meer het volgende:"Zoals wij u reeds in een eerder stadium meedeelden, dient ten aanzien van schadevergoeding door de verzekeraar van de tegenpartij, te worden bewezen dat de politie civielrechtelijk EN verkeersjuridisch gezien, aansprakelijk is voor de ontstane schade. (...) Wij dienen te concluderen dat er geen mogelijkheden tot verhaal van de bromfietsschade bestaan, daar niet bewezen kan worden dat de veroorzaker van de aanrijding de politie is geweest."E.       VERKLARING HUISARTSIn reactie op het verzoek van de Nationale ombudsman om te worden ge nformeerd over verzoekers verwondingen als gevolg van de hier aan de orde zijnde aanrijding, deelde verzoekers huisarts mee dat verzoeker hem op 2 februari 1998 had geconsulteerd. Bij die gelegenheid had de huisarts een pleister aangebracht op een schaafwond onder de linker knieschijf van verzoeker. Ook had de huisarts verzoeker rust voorgeschreven in verband met gekneusde onderrugspieren.

Beoordeling

ALGEMEEN Op 31 januari 1998 rond 05.00 uur vond te Gouda een aanrijding plaats tussen een door verzoeker bestuurde bromfiets en een door een ambtenaar van het regionale politiekorps Hollands Midden bestuurd surveillancevoertuig. Na de aanrijding is de bromfiets door de politie meegenomen naar het politiebureau voor technisch onderzoek en voor het beoordelen van de aan de bromfiets ontstane schade. Verzoeker, hoewel gewond, heeft op eigen kracht de plaats van het ongeval kunnen verlaten. Verzoekers vader diende enige dagen later bij de chef van het regionale politiekorps Hollands Midden een schriftelijke klacht in over de wijze waarop de politie de aanrijding had afgehandeld. De beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden verklaarde die klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk niet gegrond.A.       MET BETREKKING TOT HET REGIONALE POLITIEKORPS HOLLANDS MIDDEN.        Ten aanzien van het aanrijden. 1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politie hem heeft aangereden teneinde hem staande te houden.2. Gebleken is dat aan de aanrijding een korte achtervolging is voorafgegaan. Toen de twee in het surveillancevoertuig gezeten politieambtenaren verzoeker wilden staande houden om hem aan te kunnen spreken over een door verzoeker begane verkeersovertreding, trachtte verzoeker zich aan de staandehouding te onttrekken. Dat verzoeker niet in de gaten had dat de politie hem achtervolgde, is, gezien zijn rijgedrag op dat moment en gelet op de verklaring van duopassagier O., niet aannemelijk. Tijdens de achtervolging heeft verzoeker enige malen onverhoeds zijn koers gewijzigd. Denkbaar is dat de aanrijding het gevolg is geweest van zo'n onverhoedse koersverandering. In ieder geval is op geen enkele wijze gebleken dat de politieambtenaar die het surveillancevoertuig bestuurde de bedoeling had om verzoeker door middel van een aanrijding tot stoppen te brengen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.II. .      Ten aanzien van de verzorging.1. Verzoeker klaagt er ook over dat de bij de aanrijding betrokken politieambtenaren hem, ondanks zijn verwondingen, zonder enige verzorging hebben achtergelaten nadat besloten was dat de bromfiets voor een technisch onderzoek naar het politiebureau zou worden overgebracht.2. Ingevolge artikel 2 van de Politiewet heeft de politie onder meer de taak hulp te verlenen aan hen die deze behoeven (zie

Achtergrond

onder 1.).3. Gebleken is dat verzoeker als gevolg van de aanrijding met het politievoertuig gewond is geraakt. De korpsbeheerder gaf op dit punt aan van mening te zijn dat de bij de aanrijding met verzoeker betrokken politieambtenaren onvoldoende aandacht hebben besteed aan de fysieke toestand waarin verzoeker direct na de aanrijding verkeerde. De Nationale ombudsman deelt dit oordeel. Hoewel aannemelijk is dat een van de betrokken ambtenaren heeft ge nformeerd naar de fysieke toestand van verzoeker na het ongeval, wordt geoordeeld dat de betrokken ambtenaren op dat moment overwegend aandacht hebben besteed aan de door verzoeker begane verkeersovertreding en de technische staat van de bromfiets en te weinig aandacht hebben besteed aan verzoekers verwondingen. Daarmee staat vast dat de politie tekort is geschoten in haar wettelijk vastgelegde hulpverleningstaak. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.III. .     Ten aanzien van de afwikkeling van de aanrijding.1. Verzoeker klaagt er verder over dat de bij de aanrijding betrokken politieambtenaren zich bij de afwikkeling van de aanrijding niet hebben gehouden aan de daarvoor binnen het regionale politiekorps Hollands Midden geldende voorschriften, waardoor een correcte schadeafwikkeling is belemmerd.2. De korpsbeheerder gaf op dit punt te kennen dat de interne voorschriften inderdaad niet correct waren toegepast. Hij voegde daaraan toe dat verzoeker hierdoor echter niet in zijn belang was geschaad.3. Nu het hier een aanrijding met een dienstvoertuig betrof, waarbij bij een van de betrokkenen sprake was van letsel, hadden de betrokken ambtenaren op grond van de toepasselijke korpsrichtlijnen de afwikkeling van het ongeval aan de verkeersdienst moeten overlaten. Zij hadden daartoe het ongeval moeten melden aan de centrale meldkamer. De meldkamer had vervolgens de verkeersdienst en de operationeel co rdinator dienen te waarschuwen (zie ACHTERGROND onder 2a. en 2b.).4. Vast staat dat de bij de aanrijding met verzoeker betrokken ambtenaren de centrale meldkamer niet hebben gemeld dat zij betrokken waren bij een aanrijding met letsel. Vast staat ook dat de operationeel co rdinator pas enige tijd na het ongeval de plaats van het ongeval heeft bezocht, in gezelschap van betrokken ambtenaar A. Weliswaar had het bij de aanrijding betrokken politievoertuig geen schade opgelopen, maar nu het hier niet een eenzijdig ongeval betrof, waarbij bovendien sprake was van letsel, hadden de betrokken ambtenaren de centrale meldkamer en de operationeel co rdinator op grond van de korpsrichtlijnen wel terstond van de aanrijding op de hoogte moeten stellen. Het is niet juist dat de operationeel co rdinator pas later van een en ander op de hoogte is gebracht. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4. Verzoeker kan echter niet worden gevolgd in zijn stelling, dat de onjuiste gang van zaken ten aanzien van de afwikkeling van de aanrijding een correcte schadeafwikkeling heeft belemmerd. Uit de door verzoeker overgelegde briefwisseling tussen de bij de schadeafwikkeling betrokken verzekeringsmaatschappijen is gebleken dat het weggedrag van de bij de aanrijding betrokken personen bepalend is geweest voor de uiteindelijke schadeafwikkeling, en niet de afwikkeling van de aanrijding ter plaatse. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.B.       MET BETREKKING TOT DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HOLLANDS MIDDEN1. Verzoeker klaagt er verder over dat de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden zijn op 2 februari 1998 ingediende klacht niet heeft afgehandeld binnen de daarvoor in de klachtenregeling van het regionale politiekorps Hollands Midden gegeven termijn. 2. De korpsbeheerder gaf op dit punt aan dat de behandeling van verzoekers klacht van 2 februari 1998 inderdaad niet binnen de daarvoor gestelde termijn was afgehandeld.3. Op grond van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Hollands Midden heeft de korpsbeheerder in beginsel acht weken de tijd om een klacht af te handelen. De klachtenregeling biedt de mogelijkheid om deze termijn onder omstandigheden te verlengen. Klager en de betrokken ambtenaar moeten in dat geval met redenen omkleed op de hoogte worden gesteld van de beslissing om de termijn van acht weken te verlengen (zie

Achtergrond

onder 3.).4. In dit geval heeft de – waarnemend – korpschef namens de korpsbeheerder verzoekers klacht van 2 februari 1998 afgehandeld bij brief van 3 juni 1998. De behandeling van verzoekers klacht heeft in totaal ruim zeventien weken geduurd, zonder dat verzoeker is bericht dat de klacht niet binnen de gestelde termijn van acht weken kon worden afgehandeld. Dit is niet juist. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden), is gegrond ten aanzien van de verzorging van verzoeker en van de wijze van afwikkelen van de aanrijding, en niet gegrond ten aanzien van het aanrijden van verzoeker om hem staande te houden en ten aanzien van de schadeafhandeling. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden), is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Verzoeker aangereden om hem staande te houden; zijn bromfiets in beslag genomen en hem zonder verzorging achtergelaten, zich bij afwikkeling aanrijding niet aan voorschriften gehouden; klacht niet binnen geldende termijn afgehandeld .

Oordeel:

Niet gegrond