Op 13 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Langeweg, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht. Nadat verzoeker nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht heeft volhard in de beslissing van 3 september 1998 van de Belastingdienst/Particulieren Middelburg/vestiging Roosendaal, om geen betalingsregeling met hem af te sluiten voor de aanslag inkomstenbelasting 1996.
Achtergrond
Leidraad Invordering 1990 (Resolutie van de Staatssecretaris van Financi n van 25 juni 1990, nr. AFZ90/1990) Hoofdstuk IV, artikel 25, paragraaf 13:"...Uitgangspunt uitstelbeleid particulieren1. Uitgangspunt van het uitstelbeleid voor particulieren is dat een te verlenen betalingsregeling zich in het algemeen over een zo kort mogelijke periode dient uit te strekken, zodat de verschuldigde belasting, waarvan betaling binnen de wettelijke termijnen achterwege is gebleven, alsnog zo snel mogelijk wordt betaald. Voor deze categorie verzoekers geldt dat de termijn van uitstelverlening zich in beginsel uitstrekt tot een periode van ten hoogste 12 maanden, te rekenen vanaf de datum waarop op grond van de beschikking de ontvanger de betalingsregeling toestaat. Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, kan de ontvanger van de termijn van 12 maanden afwijken en de belastingschuldige een langere termijn gunnen. (...) (...)3. Als het verzoek zich uitstrekt over een periode van meer dan drie maanden, te rekenen na afloop van de (laatste) betalingstermijn, alsmede in daartoe aanleiding gevende gevallen, zal de ontvanger overgaan tot de berekening van de betalingscapaciteit, tenzij hij van mening is dat door een andere factor of omstandigheid uitstel niet in de rede ligt. Zo nodig vraagt hij daartoe (...) nadere gegevens bij de verzoeker op..."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een specifieke vraag gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht gaf binnen de gestelde termijn een reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Met dagtekening 14 oktober 1997 legde de Belastingdienst/Particulieren Middelburg, vestiging Roosendaal (hierna: Belastingdienst/Particulieren Middelburg) aan verzoeker een negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 op ter grootte van f 9.085. Dit bedrag werd aan verzoeker per bankrekening uitbetaald.2. Onder dagtekening 18 juni 1998 ontving verzoeker de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996. De aanslag vermeldde na toepassing van een gecorrigeerd belastbaar inkomen over 1996 een door verzoeker te betalen bedrag van f 5.291.3. Op 30 juni 1998 ontving verzoeker een voorlopige teruggave inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, groot f 3.444. Ook dit bedrag werd aan hem per bank uitbetaald.4. Verzoeker diende tegen de definitieve aanslag inkomenstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 op 14 juli 1998 een bezwaarschrift in. In verband hiermee werd hem uitstel van betaling verleend totdat op het bezwaarschrift zou zijn beslist. Op 13 augustus 1998 besliste de Belastingdienst/Particulieren Middelburg op verzoekers bezwaarschrift en stelde een te verrekenen/door verzoeker terug te ontvangen bedrag van f 512 vast.5. Bij mededeling van 14 augustus 1998 werd verzoeker er van in kennis gesteld dat het door hem te betalen nieuw vastgestelde bedrag inzake de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 f 4.779 bedroeg.6. Nadat verzoeker had verzocht om uitstel van betaling besliste de Belastingdienst/ Particulieren Middelburg op 3 september 1998 dat hem geen uitstel van betaling werd verleend. Als reden daarvoor werd gegeven dat verzoeker op de voorlopige aanslagen 1996 en 1997 een bedrag van f 12.529 terug had ontvangen.7. Verzoeker diende bij de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht een beroepschrift tegen deze weigering met hem een betalingsregeling aan te gaan. Het beroep werd op 28 september 1998 afgewezen. De Directie Particulieren overwoog hiertoe:"...Ik deel u echter mede dat de door aangevoerde argumenten niet kunnen leiden tot een herziening van het door voormelde Belastingdienst ingenomen standpunt. Eerder werd aan u met dagtekening 14-10-1997 een negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 opgelegd ter grootte van f 9085,00. Bij de negatieve voorlopige aanslag ontving u de toelichting dat het een voorlopige teruggave betreft, die is gebaseerd op de gegevens die u op het aangiftebiljet heeft verstrekt. Er werd daarbij op gewezen dat de definitieve aanslag wordt vastgesteld nadat uw aangifte is gecontroleerd en dat bij die controle kan worden afgeweken van de door u verstrekte gegevens, hetgeen ertoe kan leiden dat u nog een teruggave ontvangt of een bedrag moet terugbetalen. Bij controle van de aangifte is de inspecteur inderdaad van de verstrekte gegevens afgeweken, hetgeen heeft geleid tot het opleggen van de onderwerpelijke aanslag. Verder heeft u op 30-06-1998 een voorlopige teruggave 1997 ontvangen van f 3444,00. U heeft deze teruggave niet aangewend ter (gedeeltelijke) voldoening van de onderhavige aanslag. Tevens is mij gebleken dat de betaling van uw belastingschuld in het gedrang komt omdat u wel aflost aan andere schuldeisers. De Belastingdienst heeft echter een wettelijke voorrang boven deze (concurrente) schuldeisers. Gelet op het vorenstaande vind ik niet de vrijheid om voor de onderwerpelijke aanslag een betalingsregeling toe te staan..." 8. Vervolgens wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.B. STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder KLACHT. Voorts voerde verzoeker in zijn verzoekschrift nog het volgende aan:"...Ik heb reeds meerdere malen te kennen gegeven, aan de belastingdienst, dat ik vanzelfsprekend bereid ben het, door mij, verschuldigde bedrag volledig terug te betalen. Op verzoek van de belastingdienst heb ik een, aan mij, door de belastingdienst toegezonden, formulier ingevuld waaruit duidelijk blijkt dat ik momenteel niet in een dusdanige financi le positie verkeer dat ik dit bedrag in een keer kan retourneren aan de hierboven vermelde dienst. In de reeds eerder genoemde brief van de heer B. wordt tevens gesteld dat ik een voorlopige teruggave over 1997 niet heb aangewend ter (gedeeltelijke) voldoening van de onderhavige aanslag. Ter verdediging kan ik u echter meedelen dat ten tijde van de teruggave over 1997 er nog steeds een beroepschrift van mij in behandeling was bij de belastingdienst en ten gevolge van dat feit het dus nog niet duidelijk was of ik wel of niet een nog nader te bepalen bedrag terug moest betalen. Verder kan ik u meedelen dat ik vanaf het moment van het indienen tot nu toe in contact heb gestaan met de belastingdienst omdat de ambtenaar die mijn aangifte behandelde niet of bijna niet op de hoogte was van de bepalingen op grond waarvan ik mijn aangifte heb ingediend, zijnde de NEDECO-regeling. Als gevolg van het bovenstaande is mijn aanslag dan ook tot twee maal toe bijgesteld. Als persoonlijke noot wil ik aan dit verzoekschrift toevoegen dat ik het een schande vind dat mensen die voor de overheid in het buitenland onder extreme omstandigheden hebben gewerkt en daarvoor een terecht belastingvoordeel hebben gekregen, op deze onverkwikkelijke manier worden behandeld. Zeker als ik u meedeel dat ik bijvoorbeeld in Rwanda ben geweest op last van de overheid zonder dat daarvoor een goedkeuring van het parlement bestond (13 Nederlandse militairen in de hoofdstad van Rwanda:Kigali; augustus/september 1994), dat wil dus in feite zeggen dat wij daar met gevaar voor eigen leven onverzekerd hebben gewerkt, dan heb ik het nog niet gehad over het feit dat het Ministerie van Defensie b.v. niet op de hoogte was van een verlengd verblijf van mij in Bosni . Een ander feit is dat ik in 1996/1997, via de overheid (het Ministerie van Buitenlandse Zaken), heb gewerkt als UN-guard in Irak, ten dienste van de Verenigde Naties. Tot op de dag van vandaag heb ik, afgezien van andere dingen, nog geld tegoed van de VN, dit geld probeer ik reeds meer als een jaar in mijn bezit te krijgen zonder dat er ook maar een keer hulp is gekomen van de overheid, maar nu de overheid geld van mij krijgt weten ze niet hoe snel ze moeten zijn dit terug te krijgen. Wat ik hier alleen maar mee aan wil tonen is dat ik altijd volledig overal aan mee heb gewerkt zonder daar ook maar een moment over te klagen. De belastingdienst is bereid miljoenen aan belastingschuld van bepaalde twijfelachtige personen kwijt te schelden in ruil voor een lachwekkend afkoopbedrag, maar als iemand die altijd voor de overheid heeft gewerkt en netjes zijn belasting heeft afgedragen om een betalingsregeling vraagt is dat vreemd genoeg niet mogelijk. Met deze brief wil ik u dan ook verzoeken een betalingsregeling met mij te treffen aangaande het, door mij, aan de belastingdienst, verschuldigde bedrag. Zelfs een kwijtschelding zou, zeker gezien de manier waarop de overheid mij heeft behandeld, naar mijn mening op zijn plaats zijn..."C. STANDPUNT BELASTINGDIENST/DIRECTIE PARTICULIEREN UTRECHTDe Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht deelde in reactie op de klacht het volgende mee:"...In een eerder stadium is door mij bericht en raad uitgebracht aan het Ministerie van Financi n/Directie Algemene Fiscale Zaken (...). Het door mij uitgebrachte ambtsbericht luidt als volgt:"Adressant verzoekt om een betalingsregeling van de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996, aanslagnummer (...). De betreffende aanslag vloeit voort uit een aan belanghebbende opgelegde negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996. Bij deze negatieve voorlopige aanslagen ontving belanghebbende de toelichting dat het een voorlopige teruggaaf betreft, die gebaseerd is op de gegevens die op het aangiftebiljet zijn verstrekt. Er werd daarbij op gewezen dat de definitieve belastingaanslag wordt vastgesteld nadat de betreffende aangifte is gecontroleerd, hetgeen ertoe kan leiden dat nog een teruggaaf wordt ontvangen of een bedrag moet worden betaald. Bij het vaststellen van de onderwerpelijke definitieve aanslag is inderdaad afgeweken van de door adressant gedane aangifte. Een verzoek om een betalingsregeling is door de Belastingdienst/Particulieren Middelburg, d.d. 3 september 1998, afgewezen in verband met bovenvermelde reden. Het op 9 september 1998 ingediende beroepschrift werd met dezelfde motivatie afgewezen. Tevens is als afwijzingsgrond aangegeven dat een door adressant op 30 juni 1998 ontvangen negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, ad. f3444,= niet is aangewend ter voldoening van de onderwerpelijke aanslag. Gebleken is ook dat adressant aan concurrente crediteuren maandelijks f600,= aflost. Zoals ik hiervoor al aangaf, is adressant er bij de negatieve voorlopige aanslag uitdrukkelijk op gewezen dat het een voorlopige teruggaaf betreft, die nog gecorrigeerd kan worden bij het vaststellen van de definitieve aanslag. Adressant heeft echter de ontvangen teruggaaf aangewend voor andere bestemmingen, zonder de definitieve aanslag af te wachten. Nu adressant ervoor heeft gekozen de ontvangen teruggave te besteden zonder zich af te vragen of het ontvangen bedrag hem rechtens wel toekomt en zonder te wachten tot de definitieve belastingaanslag is vastgesteld, dient dit voor zijn rekening te blijven en kan die keuze niet leiden tot het toestaan van een langlopende betalingstermijn. (...) (...) De bijzondere omstandigheden rond het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 1996 geven niet de ruimte om af te wijken van het hiervoor vermelde beleid. Ook het feit dat het betreffende Nedeco-arrest door de Hoge Raad is gewezen op 9 april 1997 is geen reden om op het eerder ingenomen standpunt terug te komen. Zoals reeds vermeld in het hiervoor vermelde ambtsbericht is er bij de negatieve voorlopige belastingaanslag uitdrukkelijk op gewezen dat het een voorlopige aanslag betreft, die nog kan worden gecorrigeerd bij het vaststellen van de definitieve belastingaanslag. Desondanks heeft hij de ontvangen teruggave, zonder de definitieve belastingaanslag af te wachten, direct aangewend voor andere bestemmingen. Voorts dient vermeld te worden dat de ontvangen teruggave niet voortvloeit uit een fout van de Belastingdienst..."D. REACTIE VERZOEKERIn reactie op het standpunt van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht gaf verzoeker onder meer het volgende aan:"...In mijn correspondentie met de belastingdienst alsmede in mijn correspondentie met de directeur van de hiervoor genoemde dienst, heb ik meerdere malen aangegeven dat ik zeerwel bereid ben het, door mij aan de belastingdienst, verschuldigde bedrag terug te betalen. In de hierboven genoemde correspondentie heb ik tevens meerdere malen aangegeven dat ik het bedrag niet in een keer kan betalen en op grond daarvan om een betalingsregeling, zijnde een gespreide betaling, de hoogte daarvan aan te geven door de belastingdienst, heb verzocht. Het Ministerie van Financi n stelt tevens (...) dat ik de ontvangen teruggave heb besteed, zonder mij af te vragen of het ontvangen bedrag mij rechtens wel toekwam en zonder te wachten tot de definitieve aanslag was vastgesteld. Het feit dat het Ministerie van Financi n stelt dat ik het ontvangen bedrag heb besteed zonder mij af te vragen of dit bedrag mij wel rechtens toe kwam, vind ik een nogal stigmatiserende uitspaak van de zijde van het Ministerie, daar ik reeds in een eerdere brief heb geprobeerd duidelijk te maken dat zelfs de belastingdienst niet geheel op de hoogte was van de bepalingen omtrent de NEDECO-regeling (uitspraak Hoge Raad 24 september 1997 (nr. 32 208) en dat op grond van het feit dat de behandelende inspecteur niet volledig op de hoogte was van deze bepalingen de aanslag later meerdere malen is bijgesteld. Het Ministerie van Financi n draagt als laatste argument aan dat ik, wanneer men uitgaat van een maandelijkse betalingscapaciteit van fl. 360,-, inmiddels ruimschoots de gelegenheid heb gehad de onderwerpelijke krachtens de wet bevoorrechte aanslag te voldoen. Het Ministerie schijnt andermaal niet te begrijpen dat ik reeds meerdere malen, op grond van mijn maandelijkse betalingscapaciteit, om een structurele betalingsregeling heb verzocht maar dat dit voorstel consequent door de Belastingdienst is geweigerd..."Beoordeling
1. Op 3 september 1998 heeft de Belastingdienst/Particulieren Middelburg/vestiging Roosendaal, geweigerd met verzoeker een betalingsregeling aan te gaan voor de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996, na vermindering groot f 4.779, omdat verzoeker op de voorlopige aanslagen 1996 en 1997 een bedrag van in totaal f 12.529 terug had ontvangen.2. Deze afwijzing van een betalingsregeling werd op 28 september 1998 in beroep gehandhaafd door de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht. De Directie nam bij haar beslissing in de eerste plaats in aanmerking dat verzoeker op 14 oktober 1997, via de toelichting bij de negatieve voorlopige aanslag 1996 (groot f 9.085), er op was gewezen dat het een voorlopige teruggave betrof, die was gebaseerd op de door verzoeker op het aangiftebiljet verstrekte gegevens. Bij die toelichting werd nadrukkelijk vermeld dat bij controle van de aangifte door de inspecteur van die gegevens zou kunnen worden afgeweken, hetgeen er bij de definitieve aanslag toe zou kunnen leiden dat verzoeker nog een teruggave zou ontvangen of een bedrag zou moeten terugbetalen. In de tweede plaats gaf de Directie aan dat verzoeker de voorlopige teruggave 1997 van 30 juni 1998, groot f 3.444, niet heeft aangewend ter (gedeeltelijke) voldoening van de aanslag. Tenslotte wees de Directie erop dat de betaling van de belastingschuld in het gedrang komt, omdat verzoeker maandelijks f 600 aan andere schuldeisers aflost.3. Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht zijn beroep heeft afgewezen en niet bereid is mee te werken aan een betalingsregeling. Verzoeker heeft aangegeven vanzelfsprekend bereid te zijn de belastingschuld terug te betalen, maar meent dat er reden is met hem een betalingsregeling aan te gaan. In dat verband heeft verzoeker met name gewezen op zijn financi le positie, de omstandigheden rond het vaststellen van de aanslag (de - toepassing van de - Nedeco-regeling), alsmede andere negatieve ervaringen die hij onder meer als uitgezonden militair met de overheid heeft gehad.4. In reactie op de klacht heeft de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht benadrukt dat verzoeker ervoor heeft gekozen om, ondanks de uitdrukkelijke toelichting bij de voorlopige teruggaaf, de ontvangen teruggave te besteden zonder zich af te vragen of het ontvangen bedrag hem rechtens wel toekwam en zonder te wachten tot de definitieve belastingaanslag werd vastgesteld. Volgens de Directie dient dit voor zijn rekening te blijven en kan die keuze niet leiden tot het toestaan van een betalingsregeling.5. De Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht kan in het ingenomen standpunt worden gevolgd. Gezien de bedragen die op grond van de voorlopige aanslag 1996 en 1997 aan verzoeker zijn uitgekeerd, en gelet op het feit dat verzoeker per maand een bedrag van f 600 aflost aan andere schuldeisers, heeft de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht in redelijkheid kunnen beslissen dat uitstel van betaling van de definitieve aanslag 1996 niet in de rede ligt. Verzoeker kon, gelet op de bij de voorlopige aanslag gegeven toelichting, bekend zijn met het voorlopig karakter van de voorlopige aanslag en het feit dat hij na de vaststelling van de definitieve aanslag het bedrag van de voorlopige teruggaaf wellicht zou moeten terugbetalen. Dat verzoeker er voor heeft gekozen om de uitgekeerde teruggaven niet aan te wenden ter (gedeeltelijke) voldoening van zijn belastingschuld dient voor zijn rekening te komen. Van belang is dat de fiscus bij het invorderen van schulden als preferente schuldeiser voorrang heeft boven concurrente schuldeisers. Voorts behoefde de Belastingdienst/Particulieren Utrecht ook in de overige door verzoeker geschetste persoonlijke omstandigheden geen aanleiding te zien om verzoeker uitstel van betaling te verlenen. De gedraging van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht is dan ook behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.