1999/223

Rapport
Op 4 september 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Holten, met een klacht over een gedraging van de gemeentelijke sociale dienst te Hengelo. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat op 27 mei 1997 een met naam genoemde ambtenaar van de sociale recherche van de gemeentelijke sociale dienst te Hengelo:-        tijdens het verhoor van verzoeker intimiderende en chanterende uitlatingen deed; -        aanvankelijk weigerde de door hem opgestelde verklaring van verzoeker niettegen          staande diens verzoek daartoe te wijzigen; -        verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld de uiteindelijke verklaring te lezen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van Hengelo verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden van de sociale recherche werd ook de hoofdofficier van justitie te Almelo over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Tijdens het onderzoek kregen het college van burgemeester en wethouders en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders een aantal specifieke vragen gesteld. Een betrokken ambtenaar werd gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van het college van burgemeester en wethouders gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 27 mei 1997 bezocht sociaal rechercheur B. van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Hengelo tezamen met uitkeringsconsulent W. van diezelfde Dienst, in aanwezigheid van verzoeker, diens woning. Het huisbezoek vond plaats om te kunnen nagaan of de woning al dan niet door verzoeker, wiens uitkering door de Dienst was be indigd, werd bewoond. Na het huisbezoek werd verzoeker door B. op het stadskantoor van de Dienst Sociale Zaken verhoord als verdachte van fraude.2. Per brief van 4 september 1997 diende verzoeker bij de sociale dienst van de gemeente Hengelo een klacht in over de bejegening door B. tijdens het verhoor op 27 mei 1997. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:"Bij deze dien ik een klacht over de heer B. Met name over zijn werkwijze in het onderzoek, betreffende mijn uitkering. Ik wilde deze werkwijze bestempelen als erg intimiderend, en chanterend. Ik voelde mij bij voorbaat al veroordeeld tot fraudeur. "We slepen je vriendin wel voor de rechter!" was een meerdere malen gebruikt citaat van hem, en dan: "Of kom je nu even langs om te tekenen? " Ik zie dat als pure chantage. Bij het ondertekenen van mijn verklaring ging het eender. Na vier keer een, (door dhr. B. "verdraaide") verklaring geweigerd te hebben ondertekenen; werd ik onder druk gezet om nu toch eens te tekenen. Ik was het niet eens met de door dhr. B. opgestelde verklaring. Hij wilde in de eerste instantie niet tot een wijziging overgaan! Ik moest maar tekenen. Ik heb na wat onderhandelen toch enkele onjuistheden uit "mijn" verklaring weten te halen. De uiteindelijke verklaring heb ik echter niet kunnen lezen. Ik moest maar even snel tekenen. De tijd was op. Ook heb ik geen exemplaar van die verklaring meegekregen."3. Naar aanleiding van de hiervoor onder 2. genoemde klacht van verzoeker maakte ambtenaar B. een rapport op. In dit rapport van 23 september 1997 staat onder meer het volgende vermeld:"Op dinsdag 27/05/97, werd ik door de bijstandsmaatschappelijk werkster W. gevraagd haar te assisteren bij een huisbezoek. Het betrof het adres van G., X-weg (...) te Hengelo. W. had informatie ontvangen dat voornoemde woning niet bewoond zou worden. Vervolgens zijn wij met G. die op dat moment aanwezig was bij de Dienst Sociale Zaken en Welzijn naar zijn woning gereden, zodat hij deze woning aan ons kon tonen en wij vast konden stellen of deze woning wel of niet bewoond werd. G. maakte geen bezwaar tegen dit huisbezoek. Wij zagen dat de woning van G. aan de X-weg (...) te Hengelo niet bewoond werd. Wij zagen namelijk dat in de woning niet werd geleefd. Er waren geen kledingstukken van G., geen bankpapieren, geen beddegoed en geen levensmiddelen.. verklaarde ons mondeling dat zijn bankpapieren werden verzonden naar het adres van zijn vriendin aan de Y-straat (...) te Hengelo. Op onze vraag of hij dan in de Y-straat bij zijn vriendin verbleef, werd niet bevestigd of ontkend. Elke vraag werd met een wedervraag beantwoord, zonder dat wij van G. een duidelijk antwoord kregen met betrekking tot zijn woon- en verblijfplaats. Vervolgens zijn wij naar de Y-straat (...) te Hengelo gereden, waar mogelijk de vriendin van G. aanwezig zou zijn. Wij zijn daar naartoe gereden omdat G. ons kennelijk geen duidelijkheid wenste te verschaffen met betrekking tot zijn woon- en verblijfplaats. De deur van perceel Y-straat (...) werd na aanbellen niet geopend, waarna door mij G. werd gehoord op het Stadskantoor. Aan G. is medegedeeld voor het verhoor dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Nadat een verklaring is afgelegd wordt de verklaring aan de verdachte voorgelezen en na afdrukken kan de verdachte deze verklaring nalezen voordat hij deze ondertekend. Bij G. is dit niet anders gegaan, ik heb de verklaring aan G. voorgelezen en gevraagd of hij het eens was met de door hem afgelegde verklaring. Ik kan mij herinneren dat G. onder anderen het niet eens was met de laatste zin op het eerste blad van zijn verklaring. Terwijl hij eerst had verklaard dat hij niet verbleef aan de X-weg (...) te Hengelo wenste hij dit te wijzigen in "Feitelijk heb ik niet genoeg verbleven aan de X-weg (...) te Hengelo". Omdat het de verklaring van G. is heb ik de door hem gevraagde wijziging aangebracht. Ik kan mij herinneren dat G. zijn verklaring zeker drie of vier keer gewijzigd wilde hebben voordat G. deze verklaring ondertekende. G. heeft alle tijd gehad en deze ook genomen om zijn verklaring te lezen en te wijzigen. Ik heb G. zeker niet onder druk gezet, of zijn verklaring verdraaid. Ik heb hetgeen hijzelf heeft verklaard opgeschreven en later wijzigingen aangebracht waar G. dit wilde. Wel heb ik G. gekonfronteerd met zijn eigen mondelinge verklaring die onduidelijk en telkens anders was. Ik kan mij niet meer herinneren of ik G. een kopie van zijn verklaring heb meegegeven. Het is mijn werkwijze, dat wanneer iemand vraagt om een afschrift van een verklaring, ik deze verstrek. Door mij werd de vriendin van G. schriftelijk uitgenodigd om als getuige te kunnen worden gehoord. Tot op heden is de vriendin van G. niet gehoord. De vriendin S. wenste geen getuigenverklaring af te leggen.. schrijft in zijn brief dat ik gezegd zou hebben "We slepen je vriendin wel voor de rechter". Ik kan hierover verklaren dat ik dit nimmer heb gezegd. De zin "Of kom je nu even langs om te tekenen", begrijp ik niet. G. heeft na het huisbezoek een verklaring afgelegd en deze na verhoor gelijk ondertekend. De procedure is voor G. nog niet be indigd. Op dit moment wordt er een berekening gemaakt over de periode 23/01/97 t/m 30/04/97 de periode dat G. niet woonachtig was aan de X-weg (...) te Hengelo en hij derhalve geen recht had op een uitkering."4. In een schriftelijke verklaring van 23 september 1997 van uitkeringsconsulent W., eveneens opgemaakt naar aanleiding van de klacht van verzoeker, staat onder meer het volgende vermeld:"Op dinsdag 27 mei 1997 verscheen op mijn inloopspreekuur de heer G., en vroeg waarom zijn uitkering van de maand mei niet was overgemaakt. In verband met een door mij ingesteld onderzoek werd de uitkering voorlopig geblokkeerd, in dit geval vanaf 1 mei 1997. Direct na afloop van mijn spreekuur ben ik samen met de heer G. en de heer B. meegegaan naar het huis van de heer G. De door de heer G. aangedragen citaten, die door de heer B. zouden zijn gebruikt, heb ik in mijn bijzijn niet gehoord, en het huisbezoek verliep zeker niet intimiderend noch chanterend. Mijns inziens was er voor wat betreft dit huisbezoek op de werkwijze van de heer B. geen op- of aanmerkingen te maken. Het viel mij wel op dat de heer G. heel veel vragen stelde, over de nu te volgen procedure, en waarom hij met ons mee moest naar zijn woning. Hierover werd door de heer B. zo goed mogelijk uitleg gegeven, zelfs herhaaldelijke keren. Mijns inziens voelde heer G. zich behoorlijk ongemakkelijk, maar dit werd zeker niet veroorzaakt door de manier waarop de heer B. hem benaderde."5. Per brief van 23 september 1997 deelde de secretaris van de klachtencommissie van de sector Sociale Zaken van de gemeente Hengelo aan verzoeker mee, dat zijn klacht was doorgezonden naar de officier van justitie. De secretaris gaf daarvoor als reden aan dat de klacht betrekking had op handelingen in het kader van het opsporingstraject.6. Op 11 december hoorde Sp., afdelingshoofd Bijzonder Onderzoek bij de Dienst Sociale Zaken en Welzijn te Hengelo, verzoeker in het kader van de klachtenprocedure. Daarbij werd verzoeker in de gelegenheid gesteld om te reageren op het door B. opgemaakte rapport van 23 september 1997. In de verslaglegging van de verklaring van verzoeker, op 11 december 1997 opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:"Op 24 oktober j.l. heb ik reeds met u gesproken over de door mij ingediende klacht tegen dhr. B. U hebt mij toen afschriften verstrekt van de rapportage van dhr. B. en mevr. W. en de door mij afgelegde verklaring in het tegen mij door uw dienst ingestelde onderzoek. Ik heb reeds in het gesprek met u d.d. 24 oktober 1997 aangegeven dat mijn klacht met name betrekking heeft op de werkwijze in het onderzoek en enkele uitspraken van dhr. B. Er is geen misbruik gemaakt van bevoegdheden. Dhr. B. heeft zich gelegitimeerd en heeft met mijn toestemming een onderzoek in mijn woning ingesteld, teneinde te kunnen vaststellen of deze woning inderdaad werd bewoond. Of dhr. B. mij voor het verhoor heeft medegedeeld dat ik niet tot antwoorden verplicht was weet ik niet meer. Ik neem echter aan dat hij dat gezegd heeft. Dit staat namelijk ook boven de door mij afgelegde verklaring. Ik heb niet gevraagd om een afschrift van de door mij afgelegde verklaring. Ik heb de door mij afgelegde verklaring wel enkele keren gelezen, nadat er wijzigingen in waren aangebracht. Ik moest maar tekenen en heb dat ook gedaan. Indien ik nu achteraf de verklaring lees, ben ik van mening dat deze verklaring nog steeds niet volkomen juist is. Ik heb er achteraf spijt van dat ik een handtekening heb gezet onder mijn verklaring. U vraagt mij of ik mij realiseerde op het moment dat ik de verklaring aflegde, ik als verdachte werd gehoord. Dit was inderdaad het geval. Ik begrijp dat een sociaal rechercheur, de verdachte in dit soort verhoren moet confronteren met zijn onderzoeksgegevens. Ik ben echter van mening dat dhr. B. niet bezig was met het confronteren van onderzoeksgegevens, maar de zaak tegen mij te snel wilde afronden en onvoldoende tijd wilde besteden aan een correcte afwerking daarvan. Ik zie het als gemakzucht. Hij wilde het snel afwerken. Ik moest daarom een verklaring ondertekenen die conform zijn wens was. Indien ik voldoende tijd had gekregen om zaken te wijzigen, dan had mijn verklaring er anders uit gezien. Ik blijf erbij dat dhr. B. wel degelijk de uitspraken heeft gedaan, zoals ik die in mijn klacht heb omschreven. Ik voelde mij onder druk gezet en heb het ervaren als intimiderend en chanterend. De opmerking van dhr. B.: "Of kom je nu even langs om te tekenen" is gedaan ongeveer 2 weken na het verhoor. Ik heb toen telefonisch kontakt met hem gehad n.a.v. een oproep voor verhoor van mijn vriendin. Zijn opmerking om te tekenen, sloeg volgens mij op het tekenen door mij van de 1e verklaring, die tijdens het verhoor later enkele keren werd gewijzigd. Deze 1e verklaring was volgens mij wel volledig naar de wens van dhr. B."7. Per brief van 2 maart 1998 rapporteerde het Afdelingshoofd Bijzonder Onderzoek Sp. over het door hem naar aanleiding van de klacht van verzoeker ingestelde onderzoek aan de hoofdofficier van justitie te Almelo. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:"In mei 1997 werd door de Hengelose woningbouwvereniging gemeld bij de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn dat een door hen aan dhr. G. verhuurde woning, X-weg (...) te Hengelo, kennelijk niet werd bewoond en dat er mogelijk sprake kon zijn van fraude. Naar aanleiding van deze melding is door de afdeling Bijzonder Onderzoek een vooronderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek bleek dat dhr. G. een uitkering ontving van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Hengelo. De uitkering van dhr. G. is vervolgens opgeschort. Nadat dhr. G. n.a.v. de opschorting op 27 mei 1997 kontakt had opgenomen met de kontaktpersoon bij de DSZW, mevr. W., is door laatstgenoemde samen met dhr. B. met toestemming van dhr. G., in diens aanwezigheid een onderzoek ingesteld in perceel Xweg (...) te Hengelo. De woning maakte inderdaad een onbewoonde indruk, waarop G. verzocht is mee te gaan naar het Stadskantoor te Hengelo teneinde een verklaring af te leggen m.b.t. het tegen hem ingestelde onderzoek. Dhr. G. heeft vervolgens op 27 mei 1998 een verklaring afgelegd. Zowel uit de rapportage van dhr. B., als de verklaring van dhr. G is gebleken dat conform de voorschriften is gehandeld t.a.v. legitimatie, cautie en verzoek om onderzoek in de woning te mogen instellen. De klacht van dhr. G. heeft betrekking op de wijze van verhoor, zijn afgelegde verklaring en enkele uitspraken van dhr. B. in zijn richting. Dhr. G. geeft in zijn klacht aan, dat hij pas in september 1997 de klacht heeft ingediend omdat hij eerst een uitspraak wilde hebben m.b.t. het door hem ingediende bezwaarschrift n.a.v. de opschorting van de uitkering in mei 1997 (...). Samenvatting en advies: Gezien de rapportage van dhr. B. en de verklaring van dhr. G. kan naar mijn mening gesteld worden dat er tijdens het verhoor en dan met name aan het eind (voorlezen afgelegde verklaring) enige vorm van spanning en irritatie is ontstaan tussen beide personen. Met name de confrontatie met de onderzoeksgegevens en de eventuele uitkeringstechnische gevolgen n.a.v. het onderzoek leveren in de praktijk altijd spanning op, met name bij degene tegen wie het onderzoek is gericht. Er is dan naar mijn mening geen sprake van intimidatie, chantage of ongeoorloofde druk maar van een normale gang van zaken waarbij de verdachte geconfronteerd wordt met de onderzoeksgegevens en de eventuele daaruit voortvloeiende gevolgen. In hoeverre dhr. B. uitlatingen heeft gedaan in de vorm en op de wijze zoals dhr. G. dat heeft omschreven moet ik het antwoord schuldig blijven. Beide personen staan daarin lijnrecht tegenover elkaar. Aangezien ik dhr. B. ken als een persoon die zich altijd zeer correct opstelt tegenover de cli nt/verdachte lijkt het mij onwaarschijnlijk dat hij zich heeft uitgedrukt in die bewoordingen zoals dhr. G. heeft aangegeven. Ik adviseer U dan ook deze klacht ongegrond te verklaren."8. In zijn brief van 17 maart 1998 deelde de hoofdofficier van justitie te Almelo als zijn beslissing op de klacht van verzoeker het volgende aan hem mee:"1. Uit het onderzoek is gebleken dat er tijdens het verhoor en met name aan het einde (tijdens het voorlezen van de verklaring) enige vorm van spanning en irritatie is ontstaan tussen de sociaal rechercheur en u. Van intimidatie, chantage of ongeoorloofde druk is echter niet gebleken. Met betrekking tot het aspect bejegening is niet duidelijk geworden of de sociaal rechercheur de uitlatingen heeft gedaan in de vorm zoals door u omschreven. Uw verklaringen en die van de sociaal rechercheur staan lijnrecht tegenover elkaar. Omdat er geen onafhankelijke getuigen zijn die hier een verklaring over kunnen afleggen, ben ik van mening dat over dit klachtaspect geen oordeel kan worden uitsproken. 2. Uit het onderzoek is gebleken dat u de door u afgelegde verklaring zeker drie of vier keer gewijzigd wilde hebben. Dit heeft enige tijd in beslag genomen. De door u gevraagde wijzigingen zijn door de sociaal rechercheur wel doorgevoerd. Dit klachtaspect acht ik daarom ongegrond. 3. Op 11 december bent u voor wederhoor door de heer Sp. ontvangen. Tijdens het gesprek op 11 december heeft u verklaard dat u de door u afgelegde verklaring, na het aanbrengen van de wijzigingen wel heeft kunnen lezen. De laatste versie heeft u niet zelf gelezen, maar u heeft aangegeven dat deze wel aan u is voorgelezen. Dit klachtaspect acht ik daarom ongegrond. 4. Tijdens het gesprek op 11 december is door u onder meer verklaard dat u niet heeft verzocht om een afschrift van de afgelegde verklaring. Naar aanleiding van uw verzoek op 24 oktober 1997 is een afschrift verstrekt. Dit klachtaspect acht ik dan ook ongegrond."B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat hiervoor samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. In het verzoekschrift van verzoeker staat onder meer nog het volgende vermeld:"Ik ben het niet eens met de ongegrondverklaring van de klachtenaspecten 1, 2 en 3 (zie hiervoor onder A.8.; N.o.). Klachtaspect 1: Uit het onderzoek is mijns inziens niet gebleken dat er GEEN sprake was van intimidatie, chantage of ongeoorloofde druk. Dat er enige vorm van spanning en irritatie was tussen de sociaal rechercheur en mij is ook niet gebleken. Tijdens het onderzoek werd vaak gezegd dat ik me aan de rechercheur ge rriteerd zou hebben en dat dat wel vaker voorkomt en dat dat de reden zou zijn dat de relatie niet goed verlopen is. Dit heb ik juist ontkent. Klachtaspect punt 2: Daar staat in dat de door mij gevraagde wijzigingen wel zijn doorgevoerd door de sociaal rechercheur. Er waren wel wijzigingen doorgevoerd alleen niet de door mij gevraagde wijzigingen. Ik heb meerdere malen verzocht de wijzigingen wel door te voeren, maar telkens probeerde mn. B. mijn wijzigingen niet in de verklaring op te nemen en die wel te laten tekenen door mij. Ik moest erg mijn best doen om hem weer te laten wijzigen en als hij dan de nieuwe verklaring ophaalde bleek er iets anders te staan in dezelfde strekking. Bij de nnalaatste wijziging weigerde hij opnieuw de verklaring te wijzigen en zijn houding veranderde in een dwingende manier. Ik werd onder druk gezet om te tekenen temeer omdat ik anders niet zou meewerken aan een onderzoek van de Sociale Dienst, (ik heb de heer B. ook mijn huis moeten laten zien, een uur van tevoren) en dat zou zowiezo de be indiging van mijn uitkering betekenen. Ik wilde alleen niet mijn handtekening onder een volstrekt onjuiste verklaring, toch heb ik nog 1 maal gevraagd of hij de verklaring wilde wijzigen. Hij gaf me het gevoel dat ik iets onmogelijks vroeg en zei dat ook. Hij kon namelijk geen leugens opschrijven zei hij. Na een discussie zei hij dat hij de verklaring dan toch maar ging wijzigen. Toen hij terugkwam legde hij zijn hand op de verklaring en dreigde dat ik toen wel moest tekenen. Ik voelde mij bedreigd omdat ik moest meewerken aan elk onderzoek van de Sociale Dienst en zijn persoonlijkheid. Ik heb de verklaring niet kunnen lezen en hij heeft de verklaring absoluut niet voorgelezen. Ik acht dit klachtaspect daarom gegrond. Een rechercheur die op deze manier wel even een verklaring in zijn straatje weet te bemachtigen moet mijns inziens worden ontslagen. Hij dreigde in mijn eerste verklaring dat hij mijn vriendin voor de rechter zou slepen als getuige als ik "de waarheid" niet wilde tekenen. Mij kon hij niet voor de rechter dagen: "maar haar wel!" (zei hij). Een dergelijke uiting deed hij later ook telefonisch. Hij wist dat ik mijn vriendin echt niet in deze zaak wilde betrekken. Klachtaspect punt 3: Dit klachtaspect is ongegrond geacht omdat ik zou hebben aangegeven dat deze mij wel is voorgelezen, ik heb echter verklaard dat deze mij niet is voorgelezen (...). Ik acht dit klachtaspect gegrond. (...) (Ik heb mijn verklaring nog 4 keer durven wijzigen maar ik weet zeker dat menigeen dit absoluut niet had gedurfd)."C.       STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS1. Het college van burgemeester en wethouders van Hengelo deelde in zijn reactie op de klacht mee dat het zich conformeerde aan het standpunt van de hoofdofficier van justitie te Almelo, zoals verwoord in zijn brief van 5 november 1998.2. In zijn brief van 5 november 1998 verwees de hoofdofficier van justitie te Almelo voor zijn reactie op de klacht onder meer naar zijn brief van 17 maart 1998 aan verzoeker (zie hiervoor onder A.8.). Voorts staat in zijn brief onder meer het volgende vermeld:"Hieronder volgt het antwoord op de door u gestelde vragen:1. In mei 1997 werd door de Hengelose woningbouwvereniging gemeld bij de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn dat een door hen aan de heer G. verhuurde woning, kennelijk niet werd bewoond en dat er mogelijk sprake kon zijn van fraude. Naar aanleiding van deze melding is door de afdeling Bijzonder Onderzoek een vooronderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek bleek dat de heer G. een uitkering ontving van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn. De uitkering is vervolgens opgeschort. Nadat de heer G. naar aanleiding van de opschorting contact had opgenomen met de bijstandsmaatschappelijk werkster, mevrouw W. heeft er op 27 mei 1998 een huisbezoek plaatsgevonden. De bijstandsmaatschappelijk werkster werd hierbij geassisteerd door een sociaal rechercheur. De sociaal rechercheur en mevrouw W. hebben toen samen met de heer G., die op dat moment aanwezig was bij de dienst Sociale Zaken, de woning bezocht. De heer G. heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit huisbezoek. Bij het bezoek bleek dat de woning van G. niet bewoond werd.2. Het huisbezoek heeft ongeveer 15 minuten in beslag genomen.3. De heer G. heeft vervolgens op 27 mei 1998 een verklaring afgelegd. Het verhoor van de heer G. vond plaats op het Stadskantoor van de dienst Sociale Zaken en heeft ongeveer een uur geduurd.4. De bijstandsmaatschappelijk werkster was niet bij dit verhoor aanwezig.5. Aan de heer G. is voor het verhoor medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Nadat een verklaring was afgelegd, is deze voorgelezen. Aan hem is gevraagd of hij het hier mee eens was. Op aanwijzing van de heer G. is er nog een aantal wijzigingen aangebracht in de verklaring."D.       REACTIE VERZOEKERIn zijn reactie op het standpunt van het college van burgemeester en wethouders deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Er worden in de brief van de hoofdofficier van justitie (zie hiervoor onder C.2.: N.o.) 5 punten besproken. De eerste vier punten heb ik geen problemen mee gevonden. Met de uitleg bij punt 5 ben ik het niet eens. De eerste verklaring die 'ik' heb afgelegd kwam heel anders op papier dan ik had verklaard. Over mijn wens om de nodige veranderingen aan te brengen werd heel moeilijk gedaan door de ambtenaar. Tot 4 of 5 maal toe weigerde ik te tekenen omdat de verklaring een totaal andere was, dan ik verklaard had. De laatste keer werd ik zo onder druk gezet dat ik maar tekende, zonder dat de verklaring is voorgelezen. Zelf heb ik de kans niet gehad om de verklaring te lezen. Mijn mening is dat de ambtenaar even vlug een goede verklaring op papier wilde hebben. Een verklaring die over de vermeende fraude geen twijfel liet. Ik zag de situatie anders en dat gaf de ambtenaar denk ik irritatie. Nogmaals benadruk ik dat de 'spanning en irritatie' in ieder geval niets te maken hadden met het confronteren van onderzoeksgegevens e.d. Ik hoop van harte dat deze manier van confronteren geen normale gang van zake is. Ik blijf erbij dhr. B. de, eerder door mijn beschreven, uitspraken wel heeft gedaan. (...) De officier van justitie heb ik nooit gesproken, ik snap dan ook niet waarom hij dan wel mijn klacht ongegrond verklaard."E.       REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR B.Op 27 januari 1999 deelde de sociaal rechercheur B. bij de Dienst Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Hengelo als zijn reactie op de klacht telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Op 27 mei 1998 heb ik samen met een bijstandsmaatschappelijk werkster de woning van de heer G. bezocht. Het viel mij op dat de woning niet ingericht was of er bewoond uitzag. Het kon niet zijn dat de heer G. daar woonde. Van de heer G. kregen wij geen duidelijk antwoord met betrekking tot zijn woon- of verblijfplaats. De heer G. stond ons niet toe de woning van zijn vriendin binnen te gaan, toen bleek dat deze niet thuis was. Bij de heer G. was er toen al wel een spanning merkbaar. Mijns inziens was hij gespannen in verband met de mogelijk onterechte uitkering die hij ontving. De heer G. was aan ons overigens niets verplicht voor wat betreft de medewerking aan het onderzoek. Tegenover de contactpersoon van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn heeft hij wel een inlichtingenplicht. Er staan geen sancties op het niet meewerken aan het optreden van de sociaal rechercheur. Ik heb hem dan ook in geen geval meegedeeld dat hij moest meewerken onder dreiging van be indiging van zijn uitkering. Later op de dag heb ik de heer G. verhoord. Na de eerste verklaring te hebben afgerond, heb ik deze uitgeprint en hem ter hand gesteld. Terwijl hij de verklaring kon lezen, heb ik hem vanaf mijn computerscherm voorgelezen. De heer G. wilde een zin gewijzigd opgenomen zien. Ik heb de zin aangepast, vervolgens heb ik de verklaring opnieuw uitgedraaid, hem aan de heer G. overhandigd en hem vanaf mijn computerscherm aan de heer G. voorgelezen. Dit herhaalde zich ongeveer vier keer. De heer G. zwakte daarbij steeds meer zijn eerste uitspraak af. Bij de gevraagde wijzigingen heb ik de heer G. wel geconfronteerd met wat ik bij hem thuis had gezien. Je probeert uiteindelijk de waarheid te vinden. De verklaring blijft echter steeds de verklaring van degene die hem heeft afgelegd. Wijzigingen neem ik niet klakkeloos aan, tenzij het om futiliteiten gaat. De wijzigingen die de heer G. door mij wilde laten aanbrengen, waren nogal spitsvondigheden ten aanzien van een uitspraak die best belangrijk voor hem kan zijn geweest. Het betrof de uitspraak die ik in een rapportage van mij (zie hiervoor onder A.3.; N.o.) heb genoemd. Ik heb bij mijzelf bij het aanbrengen van de wijzigingen geen irritatie gevoeld, het ging ook niet om heel erg essenti le zaken en de heer G. heeft niet echt gelogen en evenmin geen medewerking verleend. Of ik hem heb gezegd dat hij iets onmogelijk had

gevraagd omdat ik namelijk geen leugens kon opschrijven, kan ik mij niet herinneren. Ik kan het me echter niet voorstellen dat ik hem dat zou hebben gezegd. Ook als iemand naar je gevoel een leugen vertelt, en je komt er door middel van confrontaties niet achter of de feiten anders liggen, schrijf je de 'leugen' op. Iemand hoeft niet altijd direct de waarheid te vertellen. Door middel van zogenoemde confrontaties kom je nog wel eens achter de feiten. Tijdens het verhoor ben ik op generlei wijze op zijn vriendin, die later als getuige is opgeroepen, teruggekomen. Wel heb ik de heer G. verteld dat ik een nader onderzoek zou instellen. Als de heer G. had gevraagd wat dat onderzoek zou inhouden en of ik daarbij nog personen zou gaan horen, zou ik hem wel hebben verteld wat dat nader onderzoek zou gaan inhouden. Mensen hebben daar op zich recht op, vind ik. De laatste verklaring heeft de heer G. zelf gelezen. Het is pertinent niet waar dat hij dat niet zou hebben gedaan of dat hij daar niet de gelegenheid toe zou hebben gehad."

BEOORDELING EN CONCLUSIE

Beoordeling

INLEIDING Op 27 mei 1997 bezocht sociaal rechercheur B. van de Dienst Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Hengelo tezamen met uitkeringsconsulent W. van diezelfde Dienst, in aanwezigheid van verzoeker, diens woning. Het huisbezoek vond plaats met het oog op de vaststelling of de woning al dan niet door verzoeker, wiens uitkering door de Dienst was be indigd, werd bewoond. Na het huisbezoek werd verzoeker door B. verhoord op het stadskantoor van de Dienst Sociale Zaken als verdachte van fraude.I. .       Ten aanzien van de bejegening tijdens het verhoor1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaar B. tijdens het verhoor van verzoeker intimiderende en chanterende uitlatingen deed. Verzoeker heeft daarbij gesteld dat de betrokken ambtenaar hem onder druk had gezet om de door hem afgelegde verklaring te ondertekenen, door hem mee te delen dat hij, in het geval hij niet zou tekenen, niet zou meewerken aan het onderzoek van de sociale dienst, waardoor zijn uitkering zou worden be indigd. Daarnaast had B. hem gezegd dat hij geen leugens kon opschrijven, nadat verzoeker hem had gevraagd of hij de verklaring wilde wijzigen, aldus verzoeker. Voorts had B. hem meerdere malen gezegd: "We slepen je vriendin wel voor de rechter".2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo heeft als zijn reactie op de klacht meegedeeld dat er tijdens het verhoor en met name aan het einde (bij het voorlezen van de verklaring) enige vorm van spanning en irritatie was ontstaan tussen de sociaal rechercheur en verzoeker. Van intimidatie, chantage en ongeoorloofde druk was het college echter niet gebleken. Aan het college was niet duidelijk geworden of de sociaal rechercheur de uitlating had gedaan in de vorm als door verzoeker omschreven. Betrokken ambtenaar B. heeft ontkend dat hij de door verzoeker genoemde uitlatingen had gedaan.3. Daarmee staan de verklaringen van verzoeker en de betrokken ambtenaar met het college op dit punt tegenover elkaar. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan de verklaring van de n meer aannemelijk is dan die van de ander. Op grond hiervan dient de Nationale ombudsman zich van een oordeel te onthouden. II. Ten aanzien van het (niet) wijzigen van verzoekers verklaring1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat ambtenaar B. aanvankelijk weigerde de door hem opgestelde verklaring van verzoeker te wijzigen, niettegenstaande diens verzoek daartoe. Verzoeker heeft daarbij gesteld dat ambtenaar B. steeds heel moeilijk deed wanneer hij hem verzocht enkele wijzigingen in de verslaglegging van zijn verklaring aan te brengen. Bij het lezen van de door B. aangebrachte wijzigingen bleek steeds dat er iets anders stond, maar met dezelfde strekking, aldus verzoeker. Voorts deelde verzoeker mee dat hij dacht dat het feit dat hij anders tegen de zaak aankeek, B. irritatie gaf. Daarbij benadrukte hij dat mogelijke spanning en irritatie bij hem zelf in ieder geval niet te maken had met het confronteren van gegevens.2. Betrokken ambtenaar B. heeft in zijn reactie op de klacht en in een eerder door hem opgemaakt rapport (zie

Bevindingen

, onder A.3.) meegedeeld dat hij de door verzoeker verzochte wijzigingen had doorgevoerd. Hij had verzoeker bij de gevraagde wijzigingen wel geconfronteerd met wat hij bij verzoeker thuis had gezien. Wijzigingen in verklaringen worden niet klakkeloos aangenomen, tenzij het om futiliteiten gaat, aldus B. In dit geval ging het er volgens B. onder andere om dat verzoeker eerst had verklaard dat hij niet verbleef aan de X. te H. en later dit gewijzigd wilde zien in de vastlegging dat hij feitelijk niet genoeg had verbleven aan de X. te H. Overigens had hij bij het aanbrengen van de wijzigingen in de verklaring geen irritatie gevoeld, aldus B.3. Vast staat dat ambtenaar B. op verzoek van verzoeker wijzigingen heeft aangebracht in de verslaglegging van de verklaring van verzoeker en dat B. verzoeker daarbij heeft geconfronteerd met wat hij bij verzoeker thuis had gezien. Ten aanzien van de bereidwilligheid van B. tot het aanbrengen van de wijzigingen staan de verklaringen van verzoeker en B. tegenover elkaar, behoudens in zoverre genoemde confrontatie met onderzoekgegevens heeft plaatsgevonden. Dergelijke confrontatie behoeft op zich zelf, uit een oogpunt van een zorgvuldige verslaglegging van afgelegde verklaringen, niet onjuist te zijn. Daarnaast kan uit dergelijke confrontatie voortvloeien dat er geen aanleiding behoeft te worden gezien om een verzoek tot wijziging (direct) te honoreren. Nu niet is komen vast te staan welke confrontaties en welke wijzigingen exact hebben plaats gevonden, is evenmin komen vast te staan of, en zo ja, in welke mate de door B. aangewende confrontaties ten onrechte hebben verhinderd dat de door verzoeker verlangde wijzigingen niet eerder dan wenselijk zijn overgenomen.4. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen, op grond waarvan de verklaring van de een meer aannemelijk is dan die van de ander. Op grond hiervan dient de Nationale ombudsman zich op dit punt eveneens van een oordeel te onthouden.III. . Ten aanzien van de gelegenheid om de uiteindelijke verklaring te lezen.1. Tot slot klaagt verzoeker er over dat betrokken ambtenaar B., die een aantal malen het door hem op 27 mei 1997 opgestelde verslag van de verklaring van verzoeker op zijn verzoek had gewijzigd, hem niet in de gelegenheid heeft gesteld de uiteindelijke verklaring te lezen.2. Ambtenaar B. heeft in zijn reactie op de klacht meegedeeld dat het pertinent niet waar is dat verzoeker de laatste verklaring zelf niet heeft gelezen of dat hij daartoe niet in de gelegenheid zou zijn gesteld. Verzoeker heeft de verklaring wel zelf gelezen, aldus B. 3. Daarmee staan de verklaringen van verzoeker en de betrokken ambtenaar ook op dit punt tegenover elkaar. Ook op dit punt zijn uit het onderzoek van de Nationale ombudsman onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan de verklaring van de n meer aannemelijk is dan die van de ander. Op grond hiervan dient de Nationale ombudsman zich ook op dit punt van een oordeel te onthouden.

Conclusie

Ten aanzien van de klacht over de onderzochte gedraging van de gemeentelijke sociale dienst te Hengelo, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo, wordt geen oordeel gegeven.

Instantie: gemeentelijke sociale dienst Hengelo/sociale recherche

Klacht:

Bejegening tijdens verhoor; geweigerd verklaring te wijzigen; niet gelegenheid gegeven uiteindelijke verklaring te lezen.

Oordeel:

Geen oordeel