1999/208

Rapport
Op 24 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Leek, ingediend door mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, met een klacht over een gedraging van de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd: Verzoeker klaagt erover dat de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen hem niet adequaat heeft ge nformeerd over:-        het onderzoek van de raad naar zijn twee kinderen, -        de aanvraag door de raad aan de rechter van een voorlopige voogdij c.q. een voorlopige ondertoezichtstelling, alsmede -        de overbrenging naar en de plaatsing van zijn kinderen bij hun grootouders in Duitsland. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de Raad voor de Kinderbescherming de politie heeft ingeschakeld om zijn kinderen bij hem weg te halen.

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek Boek 1, artikel 241, eerste en tweede lid:"1. Indien de raad voor de kinderbescherming blijkt, dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, verzoekt hij de rechter in de gezagsuitoefening over deze minderjarige te voorzien.2. Indien dit ter voorkoming van ernstig gevaar voor de zedelijke of geestelijke belangen of voor de gezondheid van zulk een minderjarige dringend en onverwijld noodzakelijk is, kan de kinderrechter een voogdij-instelling (...) belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming wendt zich in dit geval binnen zes weken tot de rechter teneinde een voorziening in het gezag van deze minderjarige te verkrijgen." Boek 1, artikel 255:"De kinderrechter kan hangende het onderzoek de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is. Hij bepaalt de duur van dit voorlopige toezicht op ten hoogste drie maanden en kan de beslissing te allen tijde herroepen." 2. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Artikel 800, derde lid:"De beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gezinsvoogdij-instelling om een minderjarige uit huis te plaatsen alsmede een beschikking met betrekking tot de voorlopige voogdij kunnen alleen dan aanstonds worden gegeven, indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Deze beschikkingen verliezen haar kracht na verloop van twee weken, tenzij de belanghebbenden binnen deze termijn in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken."3. Rapport Werkwijze en Organisatie Primair Proces, Beschermingszaken, van de Raad voor de Kinderbescherming, van oktober 1995 (WOPP-B rapport). Op de badzijden 7 en 8 van dit rapport is onder "Uitgangspunten" het volgende gesteld:"...Bij de uitvoering van zijn kerntaak dient de Raad, als overheidsinstantie, een aantal belangrijke uitgangspunten en kwaliteitseisen in acht te nemen. Zo dient de primaire opvoedingsverantwoordelijkheid van ouders te worden erkend en gerespecteerd. Ouders en kinderen moeten worden gevrijwaard van willekeurige en onrechtmatige inmenging in hun priv -leven. Dit betekent, dat de Raad eerst gelegitimeerd is zich ongevraagd met een opvoedingssituatie in te laten, wanneer sprake is van een (vermoedelijke) schending van fundamentele rechten van het kind. Wanneer een vermoeden niet door feiten of omstandigheden kan worden bevestigd, dient van verdere inmenging te worden afgezien. (...) Het handelen van de Raad moet primair zijn gericht op het vinden van oplossingen voor gerezen opvoedingsproblemen. Het belang van het kind dient daarbij steeds de eerste overweging te vormen. Waar mogelijk en voor zover het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, wordt gezocht naar oplossingen die de ouders (weer) in staat stellen hun primaire verantwoordelijkheid voor de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van het kind zelfstandig te dragen. Daarbij wordt een optimaal gebruik van de voorzieningen van jeugdzorg nagestreefd. Wanneer de noodzakelijke hulpverlening niet op vrijwillige basis tot stand kan worden gebracht, is de Raad gehouden gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot het vragen van een kinderbeschermingsmaatregel, zodat deze hulp alsnog binnen een wettelijk kader kan worden gerealiseerd. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en rechtsbescherming dient de Raad zich open en controleerbaar op te stellen. In de regel vindt geen inmenging in de opvoedingssituatie plaats, dan met medeweten van de direct betrokkenen. In zeer uitzonderlijke gevallen kan van deze regel worden afgeweken, wanneer de veiligheid van een kind dit vereist. Inmenging buiten medeweten van de direct betrokkenen is slechts mogelijk gedurende een beperkte afgebakende periode. Een beslissing tot afwijking van de regel moet achteraf tegenover de betrokkenen steeds kunnen worden verantwoord. De Raad is bij het nemen van beslissingen gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur..."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een punt aan te vullen. De Minister gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt: A.       FEITEN1. Op 21 maart 1998 werd verzoeker, die de Duitse nationaliteit heeft, met zijn twee kinderen, een in februari 1996 geboren jongetje en een in februari 1997 geboren meisje, aangetroffen in een kerk in Groningen. Volgens zijn verklaring aan een politieambtenaar van het district Groningen/Haren van de regiopolitie Groningen was hij met zijn kinderen op weg naar Belgi . Omdat verzoeker door de justitie van Duitsland gezocht bleek te worden, werd hij, met het oog op uitlevering aan de Duitse autoriteiten, ingesloten op het hoofdbureau van politie te Groningen. Blijkens een rapport van de politie van 21 maart 1998 verklaarde verzoeker tegenover de politie dat de moeder van de kinderen was gedetineerd, dat hij de voogdij over de kinderen had, en dat de kinderen konden worden ondergebracht bij de in Duitsland wonende moeder van de moeder van de kinderen. Terwijl verzoeker op het politiebureau werd vastgehouden, werden de kinderen ondergebracht bij een pleeggezin. 2. Verzoeker werd op 23 maart 1998 in vrijheid gesteld omdat de Duitse autoriteiten niet binnen de daarvoor gestelde termijn om uitlevering hadden gevraagd.3. Via de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen (hierna: de raad) werd op 24 maart 1998 geregeld dat verzoeker onderdak kreeg in hospitium Den Eikelaar te Leek, en dat de kinderen bij hem werden teruggebracht. Verzoeker ondertekende op deze dag een verklaring waarin hij het volgende stelde:"...Ich (verzoeker; N.o.) ohne festen Wohnsitz in Holland, bin damit einverstanden, mit dem Jugendamt Groningen zusammen zu arbeiten. Flucht ist ausgeschlossen..."4. Op 7 april 1998 verzocht de raad aan de kinderrechter te Groningen om de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg met ingang van 8 april 1998 te belasten met de voorlopige voogdij over verzoekers kinderen subsidiair om, bij afwijzing van dat verzoek, de kinderen voorlopig onder toezicht te stellen van de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening van het Leger des Heils. In dit verzoek stelde de raad onder meer het volgende:"...Op 2 april 1998 werd uit informatie van het Jugendamt Wilhelmshaven duidelijk dat er gerede twijfels bestaan of vader het gezag heeft. Op 2 april 1998 is het de Raad gelukt contact te krijgen met de grootouders moederszijde. Zij toonden zich ontdaan over de situatie van hun kleinkinderen en ernstig bezorgd over de situatie van hun dochter (zij zullen haar als vermist opgeven). De grootouders hebben sinds 1996 geen contact meer met hun dochter en waren niet op de hoogte van de geboorte van hun tweede kleinkind. De grootouders zeggen het contact met hun dochter afgesloten te hebben omdat zij haar niet meer konden bereiken. Ze stond volledig onder invloed van verzoeker; N.o.), die zij een dwingende persoon vinden en niet te vertrouwen. Gezien het gegeven dat:- het zeer aannemelijk is dat niet vader maar moeder met het gezag over de kinderen belast is en dit gezag nu niet uitgeoefend wordt; - onduidelijk is waar moeder is en vader er belang bij lijkt te hebben daar geen opening van zaken over te geven; - het verblijf van de kinderen in Nederland onzeker is; - het risico dat vader opnieuw met hen gaat zwerven niet ondenkbeeldig is, acht de Raad de maatregel van voorlopige voogdij subsidiair voorlopige ondertoezichtstelling aangewezen. In het kader van die maatregel zal een terugbrenging naar een goede opvangplek in Duitsland gerealiseerd worden. Vader zal op de hoogte gesteld worden van de gevraagde maatregel..."5. Bij beschikking van 8 april 1998 belastte de kinderrechter te Groningen de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg met de voorlopige voogdij over verzoekers kinderen. In zijn beschikking overwoog de kinderrechter het volgende:"...De kinderrechter acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en ter voorkoming van ernstig gevaar voor de zedelijke of geestelijke belangen of voor de gezondheid van de minderjarigen, het dringend en onverwijld noodzakelijk dat het verzoek van de Raad zal worden toegewezen..."6. Op 8 april 1998 werden de beide kinderen door twee medewerkers van de raad, in gezelschap van enkele politieambtenaren, bij verzoeker weggehaald, en vervolgens door de raad overgebracht naar de ouders van hun moeder. De raad ondernam deze acties met toestemming van het Leger des Heils en na overleg met het hiervoor genoemde Jugendamt.7. Op 15 april 1998 hoorde de kinderrechter te Groningen tijdens een terechtzitting met gesloten deuren onder anderen verzoeker en zijn advocaat naar aanleiding van de beschikking van 8 april 1998. Blijkens het verslag van de zitting stelde zowel verzoeker als zijn advocaat tijdens de zitting dat zij er niet van op de hoogte waren dat de kinderen waren overgebracht naar Duitsland. In het verslag van de zitting is voorts het volgende gesteld:"...(Een medewerker van de raad; N.o.): De kinderen zijn naar de grootouders gegaan en moeder heeft zich gisteren (14 april 1998; N.o.) bij hen gevoegd..."8. Over de gang van zaken diende verzoekers advocaat op 16 april 1998 een klacht in bij de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen. In deze brief is onder meer het volgende gesteld:"Maandag 23 maart 1998 is betrokkene zonder nadere motivering in vrijheid gesteld. (...). Dinsdag 24 maart 1998 heb ik samen met cli nt (verzoeker; N.o.) een gesprek op uw Raad gevoerd met als doel dat betrokkene met zijn kinderen door zou kunnen reizen naar Belgi . Uw Raad wenste daar niet zonder meer aan mee te werken en stelde – terecht – voorwaarden aan de opvang van betrokkene en zijn kinderen. In verband met andere verplichtingen heb ik cli nt bij uw Raad achtergelaten en afgesproken dat contact zou worden onderhouden. (...). Om 16.50 uur heb ik zelf naar de de Raad gebeld, omdat ik nog geen informatie had ontvangen. Mevrouw (...) van de Raad meldde dat cli nt in Den Eikelaar in Leek werd opgevangen en dat de kinderen bij de vader zouden worden gebracht. De Raad zou verder ambtshalve een onderzoek instellen naar de situatie van de kinderen en de situatie van de moeder en mij op de hoogte houden. (...) Op 8 april 1998 bleek dat de kinderen met behulp van de sterke arm van cli nt zijn afgenomen, zonder dat ik voor die tijd enige nadere informatie heb ontvangen. Vervolgens is niet duidelijk geworden of de kinderen inderdaad onder de hoede van het Leger des Heils zijn geplaatst. Pas op 15 april 1998 werd ter zitting van de kinderrechter duidelijk dat de kinderen zonder toestemming van betrokkene naar de schoonouders in Duitsland waren overgebracht. De klacht behelst allereerst het feit dat ik tegen de afspraken in niet op de hoogte ben gehouden van het lopende onderzoek, vervolgens dat ik niet op de hoogte ben gesteld van het voornemen om de voorlopige voogdij c.q. de voorlopige ondertoezichtstelling aan de rechter te vragen en het feit dat de politie is ingeschakeld om de kinderen bij de vader weg te halen en als laatste dat zonder recht of titel de kinderen naar Duitsland zijn overgebracht en ook het voornemen daartoe niet aan mij kenbaar is gemaakt. Daarnaast vraag ik mij af of de overdracht van de kinderen aan de grootouders rechtsgeldig is geweest en op welk artikel de afgifte berust."9. Bij beschikking van 6 mei 1998 hief de kinderrechter te Groningen met ingang van 15 april 1998 de op 8 april 1998 gegeven maatregel, waarbij de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg werd belast met de voorlopige voogdij over verzoekers kinderen, op. De kinderrechter overwoog het volgende:"...De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangevoerd dat het voor de Raad duidelijk was, dat vader (verzoeker; N.o.) niet wilde meewerken om meer duidelijkheid te verkrijgen over de gezagssituatie van de kinderen. Inmiddels is gebleken dat moeder (mede) het gezag heeft over de kinderen. De kinderen zijn overgebracht naar de grootouders van moederszijde in Duitsland. Moeder is intussen weer opgedoken en verblijft nu samen met de kinderen bij de grootouders. Door de Raad is het Jugendamt in Duitsland ingeschakeld. (...) Ter zitting (van 15 april 1998; N.o.) is komen vast te staan dat moeder het gezag (mede) uitoefent en de kinderen zijn teruggebracht naar Duitsland, alwaar de moeder zich inmiddels bij de kinderen heeft gevoegd. Derhalve zijn thans de gronden aan de voorlopige voogdij ontvallen, zodat de kinderrechter deze maatregel met ingang van 15 april 1998 zal opheffen..." 10. De directeur van de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen reageerde bij brief van 22 juni 1998 als volgt op verzoekers klachtbrief van 16 april 1998:"...Als eerste klacht stelt u dat u gedurende het onderzoek niet volledig op de hoogte bent gehouden van de voornemens van de raad. Dat is juist. Tijdens dit onderzoek heeft de raad gemeend gebruik te moeten maken van een uitzonderingsregel in de beschrijving van haar werkwijze bij beschermingszaken (...): "In de regel vindt geen inmenging in de opvoedingssituatie plaats dan met medeweten van de direct betrokkenen. In zeer uitzonderlijke gevallen kan van deze regel worden afgeweken wanneer de veiligheid van een kind dit vereist. Inmenging buiten medeweten van de direct betrokkenen is slechts mogelijk gedurende een beperkte afgebakende periode. Een beslissing tot afwijking van de regel moet achteraf tegenover de betrokkenen steeds kunnen worden verantwoord. (Verzoeker; N.o.) vertelde allerlei verhalen, waarvan wij niet konden achterhalen of deze verhalen ook maar enigszins betrouwbaar waren. Duidelijk bleek dat mensen, waar (verzoeker; N.o.) eerder om hulp had aangeklopt, bang voor hem waren. Als de raad vragen ging stellen over achtergronden van zijn verhalen uitte (verzoeker; N.o.) dreigende taal. Van (verzoeker; N.o.) werd in de loop van het onderzoek ook steeds meer duidelijk dat hij een zwervend bestaan leidde en dat het risico groot was dat hij weer met de kinderen zou verdwijnen zodra de grond hem te heet onder de voeten zou worden. Dit alles had tot gevolg dat we de onderzoeksbevindingen gedoseerd hebben teruggekoppeld naar (verzoeker; N.o.) en hem v.w.b. de maatregel en plaatsing van de kinderen bij de grootouders voor een voldongen feit hebben geplaatst. Het belang van de kinderen is hierbij dus uitgangspunt geweest! (Verzoeker; N.o.) is direct volledig door (...), raadsonderzoeker, op de hoogte gesteld, en hem is toen ook het rekest met bijlagen overhandigd. Bij een dergelijke werkwijze is het niet de gewoonte van de raad vooraf de advocaat van betrokkene in te lichten. Voor uw vragen over de rechtsgeldigheid van de overdracht verwijs ik u naar de inhoud van de beschikking van de rechtbank te Groningen, d.d. 6 mei 1998..."B.       STANDPUNT VERZOEKERVerzoekers standpunt is weergegeven onder

Klacht

. In zijn verzoekschrift stelde hij in dat verband het volgende:"...Uit de afhandeling van de klacht blijkt dat de Raad zich beroept op een uitzonderingsregel, die betrekking heeft op de veiligheid van de kinderen. De feiten die daaraan ten grondslag worden gelegd zijn niet juist en hebben niet betrekking op de veiligheid van de kinderen. In de brief van 22 juni 1998 wordt bijvoorbeeld gezegd dat andere mensen bang waren voor (verzoeker; N.o.), dat hij niet te controleren verhalen vertelde en een zwervend bestaan leidde. Dit zijn feiten die betrekking hebben op (verzoeker; N.o.) zelf en niet op de veiligheid van de kinderen. (Verzoeker; N.o.) woonde overeenkomstig de afspraken met de Raad voor de Kinderbescherming in het opvangcentrum Den Eikelaar in Leek. Ook ten tijde van de maatregel en de plaatsing van de kinderen bij de grootouders was dat het geval. Er is geen enkel argument om het standpunt in te nemen dat betrokkene met zijn kinderen zou verdwijnen. Zonder mij te informeren zijn de kinderen van cli nt afgenomen met behulp van de politie. Betrokkene bestrijdt dat hij op dat moment volledig door de Raad op de hoogte is gesteld..."C.       STANDPUNT MINISTER1. In zijn reactie op verzoekers klacht deelde de Minister van Justitie het volgende mee met betrekking tot het gesprek dat verzoeker op 24 maart 1998 had gevoerd met een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen en met betrekking tot de inschakeling van de politie:"...Op 24 maart 1998 is aan (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat de Raad een onderzoek zou instellen, alsmede dat onderzoek betekent dat de Raad de achtergronden van de kinderen in kaart zou brengen en daarvoor bij derden informatie zou opvragen. (Verzoeker; N.o.) heeft zich hierbij neergelegd en een verklaring ondertekend, dat hij met de Raad zou samenwerken c.q. zijn medewerking zou geven en met de kinderen in het Hospitium zou blijven. De Raad achtte inschakeling van de politie noodzakelijk, gezien de eerdere ervaringen van de raadsmedewerkers met (verzoeker; N.o.), waarbij hij dreigde "iedereen neer te maaien", die hem zijn kinderen zou afpakken, de informatie van derden over zijn dreigende gedrag en het feit dat het om een ingrijpende – ook voor (verzoeker; N.o.) zelf – zaak ging..." 2. Voorts gaf de Minister de volgende toelichting op de handelwijze van de raad:"...De raad heeft gemeend gebruik te moeten maken van de op blz. 8 van (...) WOPP-B rapport (zie ACHTERGROND, onder 3., N.o.) genoemde uitzonderingsregel. Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en rechtsbescherming dient de Raad zich open en controleerbaar op te stellen. In de regel vindt geen inmenging in de opvoedingssituatie plaats, dan met medeweten van de direct betrokkenen. In zeer uitzonderlijke gevallen kan van deze regel worden afgeweken, wanneer de veiligheid van een kind dit vereist. Inmenging buiten medeweten van de direct betrokkenen is slechts mogelijk gedurende een beperkte afgebakende periode. Een beslissing tot afwijking van de regel moet achteraf tegenover de betrokkenen steeds kunnen worden verantwoord. De Raad is bij het nemen van beslissingen gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het feit dat de Raad bij de rechter een rekest zou indienen, is (verzoeker; N.o.) niet tevoren meegedeeld, aangezien de Raad het risico te groot achtte dat (verzoeker; N.o.) voortijdig weer met de kinderen zou verdwijnen en zijn zwervend leven voort zou zetten. Voor de Raad heeft – ook bij het nemen van deze beslissing – het belang van de kinderen voorop gestaan. Inzake de overbrenging naar en plaatsing van zijn kinderen bij hun grootouders in Duitsland is verzoeker meteen nadat de kinderrechter het verzoek tot voorlopige voogdij had ingewilligd op 8 april 1998 ge nformeerd, op het moment dat de kinderen bij hem in het opvangcentrum werden weggehaald..." Met betrekking tot de status van bedoeld WOPP-B rapport stelde de Minister dat het Ministerie van Justitie en de Raad voor de Kinderbescherming overeenstemming hebben over de daarin beschreven werkwijze.3. Over de gang van zaken op 8 april 1998 deelde de Minister het volgende mee:"...'s Ochtends op 8 april 1998 heeft de Kinderrechter het verzoek tot voorlopige voogdij ingewilligd en zijn de heren (twee medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen; N.o.) met enkele politieagenten de kinderen gaan ophalen uit het opvangcentrum. Een vrouwelijke collega was mee, in verband met de opvang van de kinderen; zij wachtte buiten in de auto. De heer (een betrokken medewerker van de raad; N.o.) heeft (verzoeker; N.o.) in aanwezigheid van twee politieagenten direct ingelicht over de gevraagde maatregel en het feit dat de kinderen diezelfde dag bij de grootouders moederszijde in Duitsland ondergebracht zouden worden. Het verzoekschrift plus de bijlagen heeft (de betrokken medewerker van de raad; N.o.) aan (verzoeker; N.o.) ter plekke overhandigd. Resumerend ben ik van oordeel dat de klachten van (verzoeker; N.o.) niet gegrond zijn..."4. De Minister stuurde met zijn reactie een door drie betrokken medewerkers van de raad opgestelde chronologische weergave van de gebeurtenissen en de handelwijze van de raad in de zaak van verzoeker mee. In dit verslag, dat is gedateerd op 15 oktober 1998, is het volgende gesteld:"...Vanuit de afdeling Intake van de Raad was er op 23 maart telefonisch contact met de politie over de melding. De politie deelde mee dat onduidelijk was hoe lang (verzoeker; N.o.) in Nederland vast zou zitten; dit was afhankelijk van de uitleveringsprocedure aan Duitsland. Voor de politie was onbekend waar de moeder van de kinderen verbleef, volgens de informatie van de politie zou moeder ergens gedetineerd zijn. Tevens was er telefonisch contact met de instelling (Project Gezinsopvang van GJL) die de crisisplaatsing van de kinderen in een opvanggezin begeleidde. De medewerkster van deze instelling berichtte de Raad dat (verzoekers dochter; N.o.) een schimmelinfectie in de mond bleek te hebben, een beginnende oorontsteking en verhoging. Ze kon alleen drinken uit een flesje; haar mond deed zeer. Ze toonde zich angstig. Ook viel op dat ze in het contact met vreemden te vrij was. (Verzoekers zoon; N.o.) toonde zich schuchter en trok zich letterlijk terug in een hoekje met een flesje melk en brood, iets anders wilde hij niet. Hij praatte nauwelijks, ook niet in het Duits, hij zei alleen "Mama" en "Baby". De kinderen hadden korsten op hun hoofd en toonden zich panisch voor bad of douche; ze wilden alleen met een washand gewassen worden. Diezelfde dag is (verzoeker; N.o.) in de cel bezocht door (...), raadsonderzoeker, die gevraagd is deze zaak te behandelen omdat hij goed Duits spreekt. (Bedoelde medewerker van de raad; N.o.) heeft (verzoeker; N.o.) in kennis gesteld van de melding en inhoud daarvan door de politie en vermeld dat de Raad een tijdelijke voogdij over de kinderen zou regelen indien vader voor langere tijd in Nederland gedetineerd zou blijven. Dit om de opvang en begeleiding daarbij voor de kinderen te waarborgen. Tevens heeft (bedoelde medewerker van de raad; N.o.) verteld dat het Jugendamt in Duitsland over de situatie benaderd zou worden aangezien vader en de kinderen de Duitse nationaliteit bezitten en in Nederland geen verblijfstitel hebben. (Verzoeker; N.o.) deed een dringend verzoek aan (bedoelde medewerker van de raad; N.o.) om geen contact op te nemen met de autoriteiten uit vrees het gezag over de kinderen kwijt te raken. (Bedoelde medewerker van de raad; N.o.) heeft gezegd deze reactie wel mee te nemen naar de Raad maar dat aan de mening van (verzoeker; N.o.) voorbij gegaan kan worden als dit in het belang van de kinderen nodig zou zijn. (Verzoeker; N.o.) gaf te kennen dat de Raad zich voor wat (verzoekers dochter; N.o.) betreft, tot de Belgische autoriteiten moest wenden omdat zij de Belgische nationaliteit zou hebben. Ze is in Boechout/Belgi geboren. Hij vermeldde voorts samen met de moeder van de kinderen het gezag te hebben over de kinderen. Hij weigerde mee te delen waar de moeder op dat moment verbleef. Hij zei dit in het belang van de kinderen niet te zeggen. De moeder zou niet over een paspoort beschikken en daardoor in moeilijkheden kunnen komen. Kort nadat (bedoelde medewerker van de raad) van dit gesprek was teruggekeerd op de Raad, informeerde mw (...), praktijkleider, bij de politie naar de te verwachten gang van zaken rond de inverzekeringstelling van vader. Dit om een verder plan van aanpak rond de kinderen op te kunnen stellen. De politie deelde mee dat vader juist vrij was gekomen. De Duitse Justitie had niet binnen de daarvoor gestelde termijn om zijn uitlevering gevraagd en daarom moest men hem laten gaan. (Verzoeker; N.o.) verklaarde een dag later dat de delicten, die op het ADR voorkwamen, verjaard waren en dat dit de reden was dat men hem moest laten gaan. De plotselinge vrijlating betekende voor de Raad een onverwachte wending. (...), de advocaat van (verzoeker; N.o.), nam die middag twee keer telefonisch contact op met de Raad, respectievelijk om te melden dat hij de advocaat van (verzoeker; N.o.) was en later om tot een overleg over de verdere gang van zaken rond de kinderen te komen. Een afspraak voor de volgende dag werd gemaakt. De insteek van de Raad was dat vader de kinderen mee kon nemen mits een goede opvang beschikbaar was. De Raad koos ervoor, ondanks dat de zaak de nodige vragen opriep, zich terughoudend op te stellen omdat het om een Duitse familie ging, die op doorreis was en het dus niet om Nederlandse of hier woonachtige kinderen ging. Op 24 maart kreeg de Raad, tegen de verwachting op grond van deze insteek in, de hele dag bemoeienis met (verzoeker; N.o.). In eerste instantie vond een gesprek plaats tussen (verzoeker; N.o.), zijn advocaat, twee vrijwilligers van de kerk waar (verzoeker; N.o.) had aangeklopt, (bedoelde onderzoeker en bedoelde praktijkleider van de raad; N.o.). (Verzoeker; N.o.) deelde mee in een opvangcentrum in Boechout/Belgi te wonen. De moeder van de kinderen verbleef daar naar zijn zeggen ook op dit moment. Hij was, tegen haar wens voor enkele weken met de kinderen naar zijn dochter uit een eerdere relatie, in Duitsland gegaan. Daar rezen problemen; zij had zijn geld nodig. (Verzoeker; N.o.) zat nu vrijwel zonder geld, vandaar dat hij met de kinderen was komen lopen van Nieuweschans naar Groningen. (Verzoeker; N.o.) wilde pertinent niet dat de moeder van de kinderen zou horen wat er gebeurd was afgelopen weekend. Ze is nogal depressief en hij vreesde dat ze zich iets aan zou doen. (Bedoelde praktijkleider; N.o.) heeft (verzoeker; N.o.) te kennen gegeven de gang van zaken niet verantwoord te vinden t.o.v. deze jonge kinderen; 's nachts door de kou te reizen. (Verzoeker; N.o.) was duidelijk bevreesd zijn kinderen niet terug te krijgen. Aan die onzekerheid maakte (bedoelde praktijkleider; N.o.) een eind door te stellen dat de kinderen bij hem terug konden keren als hij goede opvang kon garanderen. Volgens (verzoeker; N.o.) zou dat zo in orde zijn. Hij wilde terug naar het opvangcentrum in Boechout, waar ook de moeder zou zijn en de mensen van de kerk zouden hem en de kinderen erheen brengen. De mensen van de kerk bevestigden dit met dien verstande dat ze wel de garantie wilden dat (verzoeker; N.o.) daar terecht kon en ze vroegen zich af of de moeder daar wel echt verbleef. Telefonische contacten van hen uit, hadden nog geen duidelijkheid op deze punten opgeleverd. (Bedoelde praktijkleider; N.o.) deelde (verzoeker; N.o.) mee dat vanuit de Raad ook telefonisch contact gezocht was met de Belgische autoriteiten. Dit n.a.v. zijn opmerkingen daarover tegenover (eerder bedoelde raadsonderzoeker; N.o.) een dag ervoor. Het betreffende centrum in Boechout had echter meegedeeld dat (verzoeker; N.o.) daar wel gewoond had maar niet nu woonachtig was en de moeder van de kinderen evenmin. Verder werd meegedeeld dat hij daar ook niet welkom was. (Verzoeker; N.o.) bekeek het telefoonnummer dat (bedoelde praktijkleider; N.o.) had en zei dat dit het verkeerde centrum betrof. Hij wilde zelf gaan bellen. Dat mocht. Op dat moment is (verzoekers advocaat; N.o.) vertrokken. Hij zei vrijwel niets tijdens het gesprek. Hij had een andere afspraak en wilde van het resultaat op de hoogte gesteld worden. Hierna pleegde (verzoeker; N.o.) een aantal telefoontjes. Duidelijk werd dat hij geen vast adres had en niet kon of wilde zeggen waar moeder van de kinderen was. (Verzoeker; N.o.) dreigde door te slaan, hij zei dit en raakte zeer gestresst toen (bedoelde praktijkleider; N.o.) hem confronteerde met de feiten. (Eerder bedoelde raadsonderzoeker; N.o.) is toen even met hem en een vrijwilliger van de kerk frisse lucht gaan scheppen. (Bedoelde praktijkleider; N.o.) heeft hierna in het bijzijn van de andere vrijwilliger van de kerk, overleg gepleegd met mw (...), unitmanager van de Raad. Dhr (...), directeur van de Raad was bij (bedoelde Unitmanager; N.o.), in verband met een ander overleg. Hij is ook betrokken geweest bij het verdere overleg die dag. Besloten werd niet langer door te vragen naar de verblijfplaats van de moeder, maar (verzoeker; N.o.) in de gelegenheid te stellen alsnog nieuwe opvang te zoeken. De Raad vond dat (verzoeker; N.o.) op dat moment elders verdere pogingen in het werk moest stellen opvang te vinden en zodra dit geregeld was kon het plan van terugkeer van de kinderen in werking treden. Omdat de mensen van de kerk en ook (verzoekers advocaat; N.o.), met wie (bedoelde praktijkleider; N.o.) hierover belde, niet wilden dat (verzoeker; N.o.) bij hen verder zou zoeken en bellen, is (verzoeker; N.o.) op de Raad gebleven en zijn van daaruit de nodige telefoontjes gepleegd, alle zonder resultaat. (Verzoeker; N.o.) benaderde diverse voorgangers van kerken waar hij opvang had gehad. Deze voorgangers lieten ook aan de Raad weten dat ze de komst van (verzoeker; N.o.) niet op prijs stelden, omdat hij aanklopte voor geld, geleend geld niet terugbetaalde en dwingend en dreigend in zijn houding was als men niet deed wat hij wilde. In afwachting van de verdere stappen die de raad zou ondernemen, deelde (verzoeker; N.o.) aan (eerder bedoelde raadsonderzoeker; N.o.) mee, dat "indien hij zijn kinderen niet mee zou krijgen, hij terug zou keren om iedereen neer te maaien. Daar konden wij op rekenen." Teneinde de zaak te doen de skaleren, heeft de Raad zelf opvang voor (verzoeker; N.o.) en de kinderen geregeld in het Hospitium in Leek. (Bedoelde Unitmanager; N.o.) en (de directeur van de raad; N.o.) bedoelde praktijkleider; N.o) was die middag afwezig) hebben (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat de raad een onderzoek in zou stellen, alsmede over het feit dat onderzoek betekent dat de Raad de achtergronden van de kinderen in kaart zou brengen en daarvoor bij derden informatie op zou vragen. (Verzoeker; N.o.) legde zich hierbij neer en heeft een verklaring ondertekend dat hij met de Raad zou samenwerken c.q. zijn medewerking zou geven en met de kinderen in het Hospitium zou blijven. (Verzoeker; N.o.) besloot ook in Nederland te willen blijven. Hij zou een verblijfsvergunning aanvragen, een uitkering regelen e.d.. De kinderen zijn vervolgens door de Raad bij (verzoeker; N.o.) in het Hospitium gebracht. Het daarop volgend Raadsonderzoek is verricht door (eerder bedoelde raadsonderzoeker; N.o.) en (een andere raadsmedewerker; N.o.) onder verantwoordelijkheid van (bedoelde praktijkleider; N.o.). Tijdens het Raadsonderzoek dat twee weken duurde, is getracht helder te krijgen bij wie het gezag over de kinderen feitelijk berustte. Na enig zoekwerk is contact gelegd met de grootouders m.z. (van moederszijde; N.o.) in Duitsland; bij de politie had (verzoeker; N.o.) aangegeven dat zijn kinderen daar ondergebracht konden worden toen de crisisplaatsing in het opvanggezin aan de orde was. Tenslotte is verdere achtergrondinformatie beschikbaar gekomen. (Twee eerderbedoelde raadsmedewerkers; N.o.) hebben twee persoonlijke en diverse telefonische contacten met (verzoeker; N.o.) gehad. Daarin is aan de orde gekomen:De zorg van (verzoeker; N.o.) voor en de situatie van de kinderen:•         ηετονγστεκινδκρεεγμεδιχατιετεγενσπρ δελενμοχητοπαδϖιεσϖανδεαρτσδιεδεκινδερενονδερζοχητηαδγεενϖαστϖοεδσελετενΔιταδϖιεσωερδνιετοπγεϖολγδ •         δερυστενχοντινυ|τειτενδαγριτμεϖανδεκινδερενςανϖερζοεκερΝοωασινμιδδελσβεκενδδατηιλανγεενζωερϖενδβεσταανλειδδεηιωεκτεδεινδρυκινηετοπϖανγχεντρυμτεκαμπερενδωζδεδαγνααρειγενγοεδδυνκενιντεδελεν •         δερολενϖερβλιφπλαατσϖανμοεδερςερζοεκερσζοονΝοριεπδεεερστεδαγενϖοορτδυρενδομηααρ ΔεινσπαννινγενϖανϖερζοεκερΝοομζελφηυλπεννιευωεοπϖανγτεζοεκεν •         ϖερζοεκερΝοηαδγεενφινανχι⌊λεμιδδελενομζοργτεδραγενϖοορζακεναλσλυιερσκλεερτεσ–ωααρϖανερονϖολδοενδεαανωεζιγωαρενΗιωασϖολλεδιγαφηανκελικϖανγιφτεν •         ϖερζοεκερΝοκονσλεχητσομεενυιτκερινγϖερζοεκενναηετϖερκριγενϖανεενϖερβλιφσστατυσΗιϖερκλααρδεωατβετρεφτδιεϖερβλιφσστατυσενυιτκερινγτεγενγεωερκττεωορδενδοορινσταντιεσ •         ϖερζοεκερΝογαφηερηααλδελικαανινΝεδερλανδτεζυλλενβλιϖενϖιαδεκερκεενβααναανγεβοδεντεκριγενενβιννενκορτοϖερεενηυυρωονινγτεζυλλενβεσχηικκεν ΔερεαχτιεενηουδινγϖανϖερζοεκερΝοϖαλττεομσχηριϖεναλσφειτελικνιετμεεωερκενδμααρυιτσλυιτενδδομιναντϖεραντωοορδινγεισενδοϖερηετρααδσονδερζοεκΗιϖερωιερπηετμεδιχατιεϖοορσχηριφτϖανδεαρτσχονφορμεερδεζιχηνιεταανδερεγελσϖανδεοπϖανγενβαγατελλισεερδεδενοοδζαακτοτσπεχιαλεϖοεδινγενκλεδινγϖοορδεκινδερενςερζοεκερΝολιετβλικενηετινιτιατιεφτοτϖερβετερινγϖανδεσιτυατιεϖανζινκινδερενϖανανδερεντεϖερωαχητενΗιϖερτελδεενκλααγδευιτσλυιτενδοϖερηεττεκορταανηυλπωατηιϖανινσταντιεσοντϖινγΔεηουδινγϖανϖερζοεκερΝοενζινονμαχητομχονχρεετιετσαανδεσιτυατιετεϖερβετερενβλεεκμετηεμνιετβεσπρεεκβααρτεζιν ΔεΡααδϖονδηετοοκϖρεεμδδατϖερζοεκερΝοηανδελδεαλσοφερηελεμααλγεενμοεδερϖανδεκινδερενοπδεαχητεργρονδωασΟνδανκσπογινγενδιτβεσπρεεκβααρτεμακενκονοφωιλδεϖερζοεκερΝογεενινφορματιεοϖερδεμοεδερϖερστρεκκενΙνμιδδελσβλεεκοπγρονδϖανινφορματιεϖανδεΔυιτσεαυτοριτειτενδατηετζεερααννεμελικωασδατζιηετγεζαγοϖερδεκινδερενηαδΝααρμενινγϖανδεΡααδηεεφτϖερζοεκερΝοοπδιτπυντνιετμεεγεωερκτονδανκσζινεερδερεϖερκλαρινγαανηετονδερζοεκϖανδεΡααδμεετεωερκεν ΟπβασισϖανδεβεϖινδινγενκωαμδεΡααδτοτδεχονχλυσιεδατζιτεμακενηαδμεττωεεζεερονγεκινδερενδιεζιχηδοορδελεεφωιζεϖανηυνϖαδερζωερϖενενβεδελενϖοορτδυρενδινζεερονϖειλιγεενονζεκερεομστανδιγηεδενβεϖονδενΔεδρειγινγδατδεζεσιτυατιεϖοορτζουδυρενωασρε⌊ελγεζιενδεπερσοονενομστανδιγηεδενϖανδεϖαδερδιεερϖοορκοοσζιχητελκενσινσιτυατιεστεβεγεϖενωααροπτερμινγεενπερσπεχτιεφϖοορδεκινδερενζουζινΟπβασισϖανδεϖερκρεγενινφορματιεοϖερδεηανδελωιζεϖανϖαδερινηετρεχεντεϖερλεδεναλσμεδεζινηουδινγινηετρααδσονδερζοεκονυιστεινφορματιεγεϖενδεΡααδδιϖερσεμαλενϖερβιεδενινφορματιεοπτεϖραγενδρειγενμετδιρεχτεαγρεσσιενααρρααδσμεδεωερκερσδεϖεραντωοορδελικηειδϖοορηετωελζινϖανζινκινδερεναλσμεδεοπλοσσινγενινζινσιτυατιεβιανδερενλεγγενδωααρβιηετοοκαανανδερενλαγαλσεργεενοπλοσσινγενκωαμενϖονδδεΡααδζιναττιτυδενιετμεεωερκενδεερδεραφηουδενδενχλαιμενδ ΔεϖρεεσδατϖερζοεκερΝοϖοορτιδιγμετδεκινδερενζουκυννενϖερτρεκκενισγεβασεερδοπηετγεγεϖενδατηιαρενλανγγεωενδισεενζωερϖενδβεστααντελειδενενϖερτροκζοδραηιεργενσγεενπερσπεχτιεφμεερηαδ ΔααρνααστωασηιϖολγενσδεπολιτιεϖοορτϖλυχητιγΔεενιγεσιτυατιεωααρινδεκινδερεναανσπραακκονδενμακενοπγοεδεϖοορζιενινγενωασινΔυιτσλανδενδααρωιλδεϖερζοεκερΝονιετηεενομδατηιοπγεπακτζουωορδενΝααρδεμενινγϖανδεΡααδωασδεενιγυιστεκευζεϖοορδεκινδερενεεντερυγκεερϖανϖερζοεκερΝονααρΔυιτσλανδδααρσχηοονσχηιπμακενενδεκινδερενινγοεδεομστανδιγηεδενονδερβρενγενδωζπριμαιρβιφαμιλιεσεχυνδαιρβιδεδααρβεσχηικβαρεϖοορζιενινγενδυιδελικωασδατηιδατνιετωιλδε ΓεζιενϖοοργαανδεηεεφτδεΡααδοπηετμομεντδατερϖολδοενδεονδερβουωενδεγεγεϖενσϖοορηανδενωαρενδοοργεπακτενεενρεκεστϖοορλοπιγεϖοογδιχθϖοορλοπιγεονδερτοεζιχητστελλινγινγεδιενδ ΝαϖρααγβιηετΜινιστεριεαλσμεδεηετΛανδελικΒυρεαυϖανδεΡααδωεεσυιτδατεενοφφιχι⌊λευιτγελειδινγσπροχεδυρεϖανδεκινδερενωεκενζονιετμαανδενινβεσλαγζουνεμενενδιταχηττεδεΡααδτερισιχοϖολϖοορδεκινδερενΔεΡααδηεεφτγεβρυικγεμαακτϖανζινβεϖοεγδηειδομμετβεηυλπϖανεενκινδερβεσχηερμινγσμαατρεγελεενσνελλερεωεγτεκιεζεν σΟχητενδσοπαπριληεεφτδεΚινδερρεχητερηετϖερζοεκτοτϖοορλοπιγεϖοογδιινγεωιλλιγδενζινδεηερεντωεεεερδερβεδοελδερααδσμεδεωερκερσΝομετενκελεπολιτιεαγεντενδεκινδερενγαανοπηαλενυιτηετοπϖανγχεντρυμΕενϖρουωελικεχολλεγαωασμεεινϖερβανδμετδεοπϖανγϖανδεκινδερενζιωαχηττεβυιτενινδεαυτο ΓεζιενδεεερδερεερϖαρινγενϖανδερααδσμεδεωερκερσμετϖερζοεκερΝοωααρβιηιδρειγδειεδερεεννεερτεμααιενδιεηεμζινκινδερεναφζουπακκενδεινφορματιεϖανδερδενοϖερζινδρειγενδεγεδραγενηετφειτδατηετομεενινγριπενδε–οοκϖοορϖερζοεκερΝοζελφ–ζαακγινγαχηττεδεΡααδηετνοοδζακελικδεζεπλαατσινγμετηυλπϖανδεστερκεαρμτεδοεν ΕερδερβεδοελδερααδσονδερζοεκερΝοηεεφτϖερζοεκερΝοιναανωεζιγηειδϖαντωεεπολιτιεαγεντενδιρεχτινγελιχητοϖερδεγεϖρααγδεμαατρεγεληετφειτδατδεκινδερενδιεζελφδεδαγβιδεγροοτουδερσμζινΔυιτσλανδονδεργεβραχητζουδενωορδενΗετϖερζοεκσχηριφτβιλαγενηεεφτεερδερβεδοελδερααδσονδερζοεκερΝοαανϖερζοεκερΝοτερπλεκκεοϖερηανδιγδ ΔεκινδερενζινδααρναδοοργενοεμδεδριερααδσονδερζοεκερσνααρδεγροοτουδερσμζινΔυιτσλανδγεβραχητ ΙνδετυσσεντιδηεεφτβεδοελδεπρακτικλειδερΝοεενϖερτρουωενσπερσοονϖανϖερζοεκερΝοϖανδεκερκινγελιχητμβτδεγανγϖανζακενενϖερζοχητϖερζοεκερΝοοπτεϖανγενΔατισγεβευρδςοορδεϖερτρουωενσπερσοονωασδεγανγϖανζακενοοκμοειλικΗιβελδελατερδιεδαγνααρδεΡααδκρεεγενιγετοελιχητινγωααρβιηεταανβοδισγεδαανδατϖερζοεκερΝοϖοορεενγεσπρεκοπδεΡααδκονκομεναλσηιδατωιλδεΗετρεκεστϖοορλοπιγεϖοογδιετχισοπδεζελφδεδαγπερποστνααρϖερζοεκερσαδϖοχαατΝογεστυυρδ ΝοχηϖανϖερζοεκερΝονοχηϖανϖερζοεκερσαδϖοχαατΝοισδιεωεεκνογιετσϖερνομεν ΔεκινδερενζινδιεδαγονδεργεβραχητβιδεγροοτουδερσμζινΑυριχηΔυιτσλανδΕενμεδεωερκερϖανηετϑυγενδαμτωαστερπλεκκεαανωεζιγβιδεοϖερδραχητΚορτετιδλατερισοοκδεμοεδερϖανδεκινδερενδιεϖολγενσδεινφορματιευιτΔυιτσλανδμετηετγεζαγβελαστισβοϖενωατεργεκομενενηεεφτζιχηβιηααρουδερσενδεκινδερενγεϖοεγδΗετϑυγενδαμτηεεφτδεζαακοϖεργενομενενεενμαατρεγελινΔυιτσλανδϖερκρεγενD.       REACTIE VERZOEKERVerzoeker reageerde als volgt op het standpunt van de Minister: "...Uit de stukken is duidelijk dat cli nt (verzoeker; N.o.) op 24 maart 1998 de betreffende verklaring heeft ondertekend waarin hij belooft in afwachting van het onderzoek met de kinderen in het opvangcentrum in Leek te verblijven. Cli nt hecht er aan op te merken dat hij in die periode door de dokter voorgeschreven medicijnen aan de kinderen heeft toegediend en dat hij op normale wijze de kinderen heeft verzorgd en hun kleren gewassen. Regelmatig kwam er een heer van de Raad voor de Kinderbescherming langs om een en ander te controleren. Cli nt ontkent met klem te hebben gezegd: "Ik maai iedereen neer die hem zijn kinderen zou afpakken". Wanneer dit zou zijn gezegd en tegen wie maakt de minister niet duidelijk. In het gesprek dat ik samen met cli nt bij de Raad voor de Kinderbescherming voerde, heeft hij wel duidelijk gemaakt ernstige bezwaren te hebben tegen het feit dat hij zijn kinderen niet zou mogen verzorgen. Die dreiging was op dat moment nog aanwezig. Cli nt heeft toen uitgelegd dat hij daar zeer tegen op zag, omdat hij zelf ooit door de Duitse Raad voor de Kinderbescherming bij zijn ouders was weggehaald. Hij maakte duidelijk dat hij dit zijn eigen kinderen niet wilde aandoen. Zoals ook uit de stukken blijkt is cli nt vervolgens onverwacht geconfronteerd met de politie die de kinderen bij hem weggehaald heeft. Even later kwam dezelfde man van de Raad voor de Kinderbescherming weer binnen en vertelde dat de rechter toestemming had gegeven om de kinderen bij hem weg te halen en naar het Leger des Heils in Groningen te brengen. In dat zelfde gesprek is gezegd dat de kinderen waarschijnlijk naar de grootouders in Duitsland zouden worden gebracht, maar wanneer dat zou gebeuren was nog niet duidelijk. Cli nt heeft toen uitdrukkelijk gewaarschuwd dat niet te doen, want de grootvader waar de kinderen zouden worden ondergebracht, was ooit veroordeeld wegens verkrachting. Aan cli nt werd vervolgens de zittingsdatum van de kinderrechter doorgegeven. Uit voorgaande volgt dat cli nt ontkent dat (de bedoelde raadsonderzoeker; N.o.) gezegd zou hebben dat de kinderen direct naar opa en oma in Duitsland zouden worden gebracht. In dat verband is het van belang op te merken dat de kinderen pas de dag voor de zitting van de kinderrechter naar Duitsland zijn overgebracht, althans volgens informatie van de Raad voor de Kinderbescherming op de zitting. Volgens cli nt wisten ook de medewerkers van het opvangcentrum niets over het weghalen van de kinderen. Voorzover hem bekend heeft ook niemand van het opvangcentrum de Raad informatie verstrekt over het al of niet in staat zijn de kinderen op te voeden of eventuele klachten daarover. Het zal duidelijk zijn dat cli nt bestrijdt enige aanleiding te hebben gegeven om de kinderen bij hem weg te halen. Ook bestaat er geen enkele reden om te vermoeden dat hij met de kinderen zou verdwijnen. De zitting van de kinderrechter is bijgewoond om verweer te voeren tegen de opgelegde maatregel. Toen vervolgens bleek dat de kinderen al naar Duitsland waren gebracht, zonder (verzoeker; N.o.) daarvan in kennis te stellen, heeft de kinderrechter de maatregel opgeheven. Geprobeerd is om in hoger beroep aan te tonen dat er geen enkele aanleiding was voor de maatregelen, doch het Gerechtshof heeft het beroep bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard en is aan een inhoudelijke beoordeling niet toegekomen. Dit brengt met zich mee dat de maatregel op geen enkele wijze via een rechter kan worden getoetst. Dit alles is het gevolg van het feit dat de Raad de kinderen zonder recht of titel naar het buitenland heeft overgebracht. Verder stel ik vast dat de minister op geen enkele wijze terugkomt op de afspraak die ik met de Raad voor de Kinderbescherming had gemaakt, zodat ik aanneem dat dit onderdeel van de klacht niet bestreden wordt. Reagerend op het verslag van 15 oktober 1998 over de chronologische gebeurtenissen (zie onder C.4.; N.o.) merk ik op dat in het verslag is gesteld dat ik niet wilde dat (verzoeker; N.o.) pogingen zou doen om opvang te regelen. Dit is niet juist. Deze vraag is mij niet gesteld. Zoals aangegeven heb ik in het telefoongesprek met (de betrokken praktijkleider van de raad; N.o.) gezegd dat ik een aanvraag voor een verblijfsvergunning en een bijstandsuitkering zou indienen, maar dat ik niet zelf voor opvang zou kunnen zorgen. Op dezelfde bladzijde wordt gesteld dat (verzoeker; N.o.) aangegeven zou hebben dat zijn kinderen bij de grootouders ondergebracht konden worden, hetgeen met klem door (verzoeker; N.o.) wordt bestreden. Sterker nog zoals hiervoor vermeld heeft hij toen duidelijk aangegeven dat de grootouders wat hem betreft een probleem vormen, omdat de grootvader ooit eerder voor verkrachting was bestraft. Verder wordt gesteld dat de Raad ten onrechte uit de contacten met (verzoeker; N.o.) afleidde dat het advies van de huisarts met betrekking tot het jongste kind niet werd opgevolgd, dat (verzoeker; N.o.) de indruk wekte in het opvangcentrum te kamperen en dat uit die contacten – zo wordt gesuggereerd – bleek dat (verzoekers zoon; N.o.) voortdurend om zijn moeder zou roepen. (In het verslag; N.o.) wordt aangegeven dat (verzoeker; N.o.) geen financi le middelen zou hebben voor zaken als luiers, kleding, etc. Dat was in de eerste periode het geval, maar dat hing samen met het feit dat de Vreemdelingendienst en de Sociale Dienst eerst een onderzoek moesten verrichten naar eventuele aanspraken op verblijf en in het verlengde daarvan op bijstand. Een en ander duurde langer dan noodzakelijk was, omdat de Vreemdelingendienst afspraken naar mij toe niet na kwam. (Verzoeker; N.o.) heeft toen ook aangegeven dat wanneer de verblijfsvergunning en de uitkering een probleem zouden vormen hij niet anders kon dan zoeken naar passende huisvesting en werk. Het vinden van werk zou verblijfsaanvaarding bespoedigen. Daar lijkt mij niets op tegen. Daaruit valt in ieder geval niet af te leiden dat (verzoeker; N.o.) niet zou meewerken. (Verzoeker; N.o.) blijft ontkennen niet te weten (bedoeld is kennelijk: blijft ontkennen te weten; N.o.) waar de moeder was, zodat hem niet verweten kan worden geen antwoord te kunnen geven op de vraag waar de moeder was. Kortom (verzoeker; N.o.) heeft wel degelijk meegewerkt voorzover dat in zijn vermogen lag, heeft de kinderen normaal opgevoed en heeft zich aan de medische voorschriften gehouden en heeft op geen enkele wijze het onderzoek van de Raad gefrustreerd. In de verklaring wordt de vrees voor het vertrek van (verzoeker; N.o.) met zijn kinderen slechts afgeleid uit feiten die in het verleden hadden plaatsgevonden. Tijdens zijn verblijf in het opvangcentrum heeft hij op geen enkele wijze aanleiding gegeven om te veronderstellen dat hij daar zou vertrekken. Uit de verklaring blijkt tevens dat in principe een uitgeleidingsprocedure diende plaats te vinden. De Raad heeft dan ook ten onrechte gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om een snellere weg te kiezen. Terecht stelt de Raad dat na het weghalen van de kinderen een reactie van (verzoeker; N.o.) noch van mij is vernomen. Uitgaande van het feit dat tegen (verzoeker; N.o.) niet is gezegd dat zijn kinderen direct naar Duitsland zouden worden gebracht, mocht verondersteld worden dat de kinderrechter een oordeel zou kunnen geven over de rechtmatigheid van de voorlopige maatregel. Zoals eerder gesteld zijn de kinderen pas de dag voor de zitting naar Duitsland gebracht en zoals gezegd zonder cli nt noch mij te informeren..." Voorts liet verzoeker weten dat in het rapport van de politie van 21 maart 1998 ten onrechte was vermeld dat hij tegenover de politie had verklaard dat de moeder van de kinderen was gedetineerd, en dat zijn kinderen konden worden ondergebracht bij de in Duitsland wonende moeder van de moeder van de kinderen (zie onder A.3.). Volgens verzoeker had hij dat niet gezegd.

Beoordeling

I. .       INLEIDING1. In zijn WOPP-B rapport van oktober 1995 (zie

Achtergrond

, onder 3.) heeft de Raad voor de Kinderbescherming een aantal uitgangspunten geformuleerd waaraan hij zich dient te houden bij de uitoefening van zijn taken. Blijkens dit rapport erkent en respecteert de raad dat de opvoedingsverantwoordelijkheid primair bij de ouders ligt. De raad acht zich pas gelegitimeerd om zich ongevraagd met een opvoedingssituatie te bemoeien wanneer sprake is van (vermoedelijke) schending van fundamentele rechten van het kind. Indien de raad inmenging in de opvoedingssituatie noodzakelijk acht, gebeurt dit in de regel met medeweten van de betrokkenen. Van deze regel kan in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de veiligheid van het kind dit vereist, worden afgeweken.2. In de zaak waar het hier om gaat, heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen ingegrepen in de situatie van verzoeker en zijn twee kinderen. Twee weken nadat de raad betrokken was geraakt bij deze zaak, heeft hij besloten in te grijpen. Nadat de kinderrechter, op verzoek van de raad, op 8 april 1998 de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg had belast met de voorlopige voogdij over verzoekers kinderen, haalde de raad deze kinderen nog op dezelfde dag bij verzoeker weg, en bracht hij hen onder bij de in Duitsland wonende ouders van de moeder van de kinderen.3. Gezien de beschikking van de kinderrechter van 8 april 1998 en gezien het feit dat de raad de kinderen met toestemming van het Leger des Heils bij verzoeker heeft weggehaald en heeft ondergebracht bij hun grootouders in Duitsland, gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat de raad bevoegd was tot bedoeld ingrijpen. Bij de hierna volgende bespreking van de verschillende klachtonderdelen wordt die bevoegdheid van de raad dan ook beschouwd als een gegeven. In paragraaf II. komt de informatieverstrekking door de raad aan de orde, en in paragraaf III. de inschakeling door de raad van de politie.II. .      DE INFORMATIEVERSTREKKING1. Ten aanzien van het onderzoek van de raad 1.1. Verzoeker heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat de raad hem niet adequaat heeft ge nformeerd over het onderzoek van de raad naar zijn twee kinderen.1.2. Blijkens het chronologisch verslag dat medewerkers van de raad achteraf hebben opgesteld (zie

Bevindingen

, onder C.4.) hebben twee medewerkers van de raad op 24 maart 1998 aan verzoeker meegedeeld dat de raad een onderzoek zou instellen, en dat in dat kader de achtergronden van verzoekers kinderen in kaart zouden worden gebracht. Op diezelfde dag heeft verzoeker een verklaring ondertekend waarin hij onder meer heeft aangegeven dat hij met de raad zou samenwerken.1.3. Op grond hiervan wordt vastgesteld dat de raad verzoeker op 24 maart 1998 duidelijk heeft ge nformeerd over het onderzoek dat de raad zou instellen. Bovendien hebben twee medewerkers van de raad tijdens het onderzoek van de raad twee persoonlijke en verschillende telefonische gesprekken met verzoeker gevoerd.1.4. Gezien het vorenstaande ziet de Nationale ombudsman geen grond voor het verwijt van verzoeker dat de raad hem niet adequaat heeft ge nformeerd over het onderzoek.1.5. Voor zover verzoekers advocaat erover heeft geklaagd dat hijzelf niet adequaat is ge nformeerd door de raad, acht de Nationale ombudsman het, gezien het verloop van het onderzoek en gezien het beeld dat op basis van de onderzoekresultaten ontstond van verzoeker, niet onbegrijpelijk dat de raad verzoekers advocaat niet tussentijds heeft benaderd om hem te informeren over de onderzoekbevindingen. De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk. 2. Ten aanzien van het verzoek van de raad aan de kinderrechter2.1. In de tweede plaats heeft verzoeker erover geklaagd dat de raad hem niet adequaat heeft ge nformeerd over zijn verzoek van 7 april 1998 aan de kinderrechter te Groningen om de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg met ingang van 8 april 1998 te belasten met de voorlopige voogdij over verzoekers kinderen, subsidiair om de kinderen eventueel voorlopig onder toezicht te stellen van de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening van het Leger des Heils.2.2. Pas nadat de kinderrechter te Groningen het verzoek van de raad had ingewilligd, door de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidswerk te belasten met de voorlopige voogdij over verzoekers kinderen, informeerde de raad verzoeker over zijn verzoek van 7 april 1998. De raad deed dit op 8 april 1998, op het moment dat verzoekers kinderen bij verzoeker werden weggehaald.2.3. Blijkens de reactie van de directeur van de raad op verzoekers klacht van 16 april 1998 (zie

Bevindingen

, onder A.10.) was het de raad in de loop van het onderzoek duidelijk geworden dat verzoeker een zwervend bestaan leidde en dat het risico groot was dat hij met de kinderen zou verdwijnen zodra de grond hem te heet onder de voeten zou worden. In verband daarmee was besloten hem voor wat betreft onder meer de maatregel van de voorlopige voogdij voor een voldongen feit te stellen.2.4. Gezien de resultaten van het onderzoek van de raad is het begrijpelijk dat de raad niet het risico wilde nemen dat verzoeker, als reactie op de mededeling dat de raad de kinderrechter om een maatregel zou verzoeken, voortijdig met zijn kinderen zou vertrekken. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat de raad in verband met de veiligheid van de kinderen in redelijkheid heeft kunnen besluiten verzoeker pas op het moment van het weghalen van de kinderen te informeren over het verzoek aan de kinderrechter.2.5. Overigens staat vast dat de raad verzoeker op 8 april 1998 bij het weghalen van zijn kinderen heeft ge nformeerd over het verzoek aan de kinderrechter door hem een kopie van onder andere het rekest van 7 april 1998 te overhandigen. Aldus heeft de raad verzoeker adequaat ge nformeerd over de gevraagde maatregel. Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk. 3. Ten aanzien van de overbrenging van de kinderen naar hun grootouders in Duitsland 3.1. In de derde plaats heeft verzoeker erover geklaagd dat de raad hem niet adequaat heeft ge nformeerd over de overbrenging naar en de plaatsing van zijn kinderen bij hun grootouders in Duitsland.3.2. Volgens verzoeker en zijn advocaat kwamen zij er pas tijdens de zitting van de kinderrechter op 15 april 1998 van op de hoogte dat verzoekers kinderen waren overgebracht naar hun grootouders van moederszijde in Duitsland.3.3. De directeur van de raad deelde naar aanleiding van verzoekers klacht van 16 april 1998 mee dat de betrokken raadsonderzoeker verzoeker op 8 april 1998 op de hoogte had gesteld van de plaatsing van de kinderen bij hun grootouders in Duitsland. In dat verband wees hij er voorts op dat verzoeker in het belang van de kinderen pas op dat moment was ge nformeerd, en aldus voor een voldongen feit was gesteld (zie

Bevindingen

, onder A.10).3.4. In hun chronologische weergave van de gebeurtenissen hebben drie betrokken raadsmedewerkers, onder wie de hiervoor bedoelde raadsonderzoeker, aangegeven dat verzoeker op het moment van het weghalen van zijn kinderen door bedoelde raadsonderzoeker, in aanwezigheid van twee politieagenten, is meegedeeld dat zijn kinderen zouden worden ondergebracht bij hun grootouders van moederszijde in Duitsland (zie

Bevindingen

, onder C.4.).3.5. De Nationale ombudsman acht het, gezien het geheel van de gebeurtenissen, aannemelijk dat de betrokken raadsmedewerker verzoeker op 8 april 1998 niet alleenheeft ge nformeerd over de gevraagde maatregel, maar ook over het feit dat de kinderen die dag zouden worden overgebracht naar hun grootouders van moederszijde. In dat verband is onder meer van belang dat indien dit laatste niet aan verzoeker zou zijn meegedeeld, het voor de hand had gelegen dat verzoeker zich direct na het weghalen van zijn kinderen, al dan niet via zijn advocaat, tot de raad had gericht met verzoek om hem ter zake helderheid te verschaffen. Van een dergelijk verzoek is niet gebleken.3.6. Op grond van het vorenstaande gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat de betrokken medewerker van de raad verzoeker bij het weghalen van de kinderen op 8 april 1998 heeft meegedeeld dat zij bij de ouders van hun moeder zouden worden ondergebracht. Aldus heeft de raad verzoeker ook op dit punt adequaat ge nformeerd.3.7. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat verzoekers advocaat in zijn reactie op het standpunt van de Minister ten onrechte heeft gesteld dat namens de raad tijdens de zitting van de kinderrechter van 15 april 1998 is meegedeeld dat de kinderen pas de dag daarvoor, dus op 14 april 1998, zouden zijn overgebracht naar hun grootouders. Blijkens het verslag van die zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad in dit verband slechts opgemerkt dat de moeder van de kinderen zich op bedoelde dag (14 april 1998) in Duitsland bij haar kinderen had gevoegd. Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.III. .     DE INSCHAKELING VAN DE POLITIE1. Verzoeker heeft er voorts over geklaagd dat de raad op 8 april 1998 de politie heeft ingeschakeld om zijn kinderen bij hem weg te halen.2. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman stelde de Minister van Justitie dat de raad inschakeling van de politie noodzakelijk had geacht. In dat verband wees hij onder meer op de eerdere ervaringen van raadsmedewerkers met verzoeker, waarbij verzoeker dreigende taal had geuit ten aanzien van degenen die hem eventueel zijn kinderen zouden afpakken. Voorts wees de Minister in dit verband op informatie van derden over verzoekers dreigende gedrag, alsmede op het feit dat het weghalen van de kinderen ook voor verzoeker een ingrijpende gebeurtenis was.3. In reactie hierop heeft verzoeker ontkend dat hij zou hebben gezegd iedereen te zullen neermaaien die hem zijn kinderen zou afpakken. Hij merkte in dat verband op dat de Minister ook niet had aangegeven wanneer of tegen wie hij bedoelde uitspraak had gedaan.4. In het eerder bedoelde chronologisch overzicht is echter aangegeven dat verzoeker bedoeld dreigement op 24 maart 1998 heeft geuit tegenover de betrokken onderzoeker van de raad.5. Het geheel overziend, acht de Nationale ombudsman het niet onbegrijpelijk, en aanvaardbaar, dat de raad bij het weghalen van de kinderen bij verzoeker voor de zekerheid de hulp van de politie heeft ingeroepen. Niet viel immers uit te sluiten dat verzoeker zich daadwerkelijk zou verzetten tegen het weghalen van zijn kinderen. Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming Groningen

Klacht:

Verzoeker niet adequaat geïnformeerd over onderzoek naar zijn twee kinderen, aanvraag voorlopige voogdij en plaatsing kinderen bij grootouders in Duitsland; politie ingeschakeld om kinderen bij hem weg te halen.

Oordeel:

Niet gegrond