Op 4 december 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Anna Paulowna, met een klacht over een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Hollands Kroon te Wieringerwerf. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het dagelijks bestuur van het waterschap Hollands Kroon in zijn brief van 3 februari 1998 een passage heeft opgenomen:- die inconsequent is, doordat het dagelijks bestuur in de bewuste passage allereerst aangeeft dat het de vraagtekens die het plaatst bij de wijze waarop verzoeker zich manifesteert vooralsnog buiten beschouwing laat en vervolgens de wijze van manifesteren aan de hand van een viertal punten nader omschrijft; die door het dagelijks bestuur niet nader wordt onderbouwd; waarover het dagelijks bestuur aan verzoeker niet de gelegenheid heeft geboden om zijn visie kenbaar te maken.
Achtergrond
1. Wachtgeldverordening (zoals deze per 31 december 1992 geldt bij de waterschappen) Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e:"Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:(...) e. indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;"2. Algemene wet bestuursrecht (wet van 4 juli 1992, Stb. 315) Artikel 4:8, eerste lid:"Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het dagelijks bestuur van het waterschap Hollands Kroon te Wieringerwerf verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werd tevens een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van verzoeker en het dagelijks bestuur van het waterschap Hollands Kroon gaven aanleiding het verslag te wijzigen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Verzoeker was voorheen secretaris/penningmeester van het voormalig waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen, n van de rechtsvoorgangers van het huidige waterschap Hollands Kroon. Als gevolg van een fusie werd aan verzoeker per 1 mei 1994 eervol ontslag verleend en ontvangt hij met ingang van die datum een wachtgelduitkering ingevolge de Wachtgeldverordening. Daarnaast geniet verzoeker tevens inkomsten uit een eigen adviesbureau. Voor het starten van dit adviesbureau had het waterschap verzoeker op 5 november 1993 toestemming gegeven. Met ingang van 1 mei 1994 worden jaarlijks de inkomsten die verzoeker met de werkzaamheden voor zijn adviesbureau verdient, door het waterschap verrekend met het hem toekomende wachtgeld.2. Bij brief van 3 februari 1998 deelde het dagelijks bestuur van het waterschap verzoeker het volgende mee:"...Na uw eervol ontslag per 1 mei 1994 hebt u zich mede toegelegd op het adviseren en begeleiden van belanghebbenden in kwesties die het waterschap Hollands Kroon betreffen. In die hoedanigheid correspondeert u met het waterschap Hollands Kroon, stelt u processtukken op, woont zittingen bij en voert u namens reclamanten het woord bij gerechtelijke procedures. Wij houden er rekening mee dat u bovendien op de achtergrond diverse burgers en/of ondernemingen adviseert in gelijksoortige aangelegenheden. Wij realiseren ons dat het een ieder in principe vrij staat zich na het verlaten van de organisatie te ontplooien op een wijze die hem/haar goed past en voldoening geeft. Er kunnen echter omstandigheden zijn die het noodzakelijk maken een zekere terughoudendheid te betrachten. Daarbij kan met name aan de volgende, niet limitatief bedoelde, omstandigheden worden gedacht:a. het feit dat op u de Wachtgeldverordening van toepassing is; b. de bijzondere positie die u bij de rechtsvoorganger van het waterschap Hollands Kroon hebt bekleed; c. de aard van uw huidige activiteiten; d. de specifieke kennis die u van het waterschap Hollands Kroon heeft. Wij laten vooralsnog buiten beschouwing dat ook bij de wijze waarop u zich manifesteert vraagtekens kunnen worden geplaatst:a. het komt voor dat argumenten worden gehanteerd waarvan het bekend is dat deze in een procedure niet houdbaar zijn; b. er worden argumenten naar voren gebracht waarvan bekend is dat het waterschap Hollands Kroon deze niet kan of mag beoordelen; c. de indruk bestaat dat door gebruik te maken van specifieke kennis overheidsinstanties tegen elkaar worden uitgespeeld; d. er wordt een schriftelijke beslissing gevraagd met betrekking tot onderwerpen waarvan het ongebruikelijk is dat deze schriftelijk worden afgedaan. Het staat vast dat u genoemde activiteiten zeker niet had kunnen ondernemen toen u nog secretaris was van het voormalig waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen. Het is uitgesloten vanuit die functie op te treden tegen het eigen bestuursorgaan. Een dergelijk optreden zou zonder meer ernstige repercussies hebben gegeven. Het feit dat u destijds hebt gemeld bedrijfsmatige activiteiten te zullen ontplooien, speelt hier geen rol. Het waterschap Hollands Kroon dient telkens van geval tot geval te beoordelen in hoeverre (bedrijfs)activiteiten niet op gespannen voet staan met regels van geschreven en ongeschreven recht. Wij stellen ons op het standpunt dat u zich, in ieder geval voor de duur dat de Wachtgeldverordening op u van toepassing is, dient te onthouden van het adviseren en begeleiden van belanghebbenden in aangelegenheden die het waterschap Hollands Kroon direct danwel indirect betreffen. Dergelijke activiteiten zijn onverenigbaar met uw status van voormalig secretaris van het waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen en met uw huidige positie van rechthebbende op wachtgeld. Wij dragen u op ons uiterlijk binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk te bevestigen dat u zich met onmiddellijke ingang zult onthouden van hierboven genoemde activiteiten. Bij gebreke daarvan en bij constatering van voortzetting van de genoemde activiteiten beschouwen wij uw handelen als een gedraging als bedoeld in artikel 19 lid 1, sub e, van de Wachtgeldverordening en zal worden besloten over te gaan tot (gedeeltelijk) vervallen verklaren van het aan u toekomende wachtgeld..." 3. Naar aanleiding van deze brief zond verzoeker het dagelijks bestuur van het waterschap bij brief van 13 februari 1998 een inhoudelijke reactie. Bij afzonderlijke brief – eveneens van 13 februari 1998 – deelde verzoeker het dagelijks bestuur tevens mee dat hij het met een bepaalde passage uit de hiervoor weergegeven brief het niet eens was. De inhoud van deze brief van verzoeker luidt als volgt:"...Op grond van artikel 12, lid 2 van de Wet Nationale ombudsman geef ik U hierbij kennis en stel U in de gelegenheid mij Uw zienswijze kenbaar te maken ten aanzien van de inhoud van de volgende passage in bovenvermelde aan mij gerichte brief:"Wij laten vooralsnog buiten beschouwing dat ook bij de wijze waarop u zich manifesteert vraagtekens kunnen worden geplaatst:a. het komt voor dat argumenten worden gehanteerd waarvan bekend is dat deze in een procedure niet houdbaar zijn; b. er worden argumenten naar voren gebracht waarvan bekend is dat het waterschap Hollands Kroon deze niet kan of mag beoordelen; c. de indruk bestaat dat door gebruik van specifieke kennis overheidsinstanties tegen elkaar worden uitgespeeld; d. er wordt een schriftelijke beslissing gevraagd met betrekking tot onderwerpen waarvan het ongebruikelijk is dat deze schriftelijk worden afgedaan." Ik vind, dat U zich jegens mijn persoon niet behoorlijk heeft gedragen, door:1. enerzijds de wijze, waarop ik mij manifesteer vooralsnog buiten beschouwing te laten, maar anderzijds wel daarop uitgebreid ingaat;2. mijn wijze van manifesteren in geen enkel opzicht door U wordt onderbouwd.3. op geen enkele wijze in een stadium voorafgaande aan Uw brief overleg met mij te plegen of mij in de gelegenheid te stellen mijn zienswijze over genoemde passage aan u kenbaar te maken. Graag zie ik dat U Uw verontschuldigingen ten aanzien van bovengenoemde passages aan mij aanbiedt. De genoemde passages zijn niet gericht op enig rechtsgevolg. In een procedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht zult U stellen: "Wij hebben de wijze van manifesteren buiten beschouwing gelaten: de wegen qua rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht staan niet voor U open". Daarom maak ik gebruik van de mogelijkheid, die de Wet Nationale ombudsman mij geeft..."4. In antwoord op deze brief deelde het dagelijks bestuur van het waterschap verzoeker bij brief van 12 maart 1998 het volgende mee:"...In uw brief van 13 februari 1998 stelt u ons in de gelegenheid onze zienswijze kenbaar te maken alvorens u de Nationale ombudsman verzoekt een onderzoek in te stellen. Indien u inderdaad overgaat tot het instellen van een onderzoek, zullen wij ons primair op het standpunt stellen dat het verzoek kennelijk ongegrond is en dat u bij een onderzoek geen belang heeft. Al bij een vluchtige beoordeling kan immers blijken dat wij jegens u in geen enkel opzicht onbehoorlijk hebben gehandeld. Bij een inhoudelijke beoordeling van het verzoek zullen wij vooralsnog het volgende standpunt innemen. Ad 1 Niet gezegd kan worden dat wij uitgebreid ingaan op de wijze waarop u zich heeft gemanifesteerd in bepaalde zaken. Met de punten a tot en met d geven wij slechts samengevat enkele onderwerpen weer, waarbij wij vraagtekens zetten. Ad 2 Een onderbouwing van de punten a tot en met d was voor het onderwerp van de brief van 3 februari 1998 niet noodzakelijk. Ad 3 Wij hebben het niet nodig geacht voorafgaand aan het verzenden van de brief van 3 februari 1998 overleg met u te voeren. De brief van 3 februari 1998 is in correcte en zakelijke bewoordingen gesteld en bevat geen passages en geeft geen standpunten weer die als onbehoorlijk zouden kunnen worden aangemerkt. Wij gaan niet in op uw verzoek verontschuldigingen aan te bieden..."5. Omdat verzoeker het met deze reactie niet eens was, wendde hij zich vervolgens met een verzoekschrift tot de Nationale ombudsman.B. STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onderKlacht
en naar de hiervoor onder 3. opgenomen brief van verzoeker.C. STANDPUNT DAGELIJKS BESTUUR VAN HET WATERSCHAP HOLLANDS KROON1. In het kader van het onderzoek werden het dagelijks bestuur van het Waterschap Hollands Kroon onder meer de volgende vragen voorgelegd:"1. Was het niet juister geweest de door verzoeker bedoelde passage achterwege te laten? Het dagelijks bestuur laat immers vooralsnog buiten beschouwing dat bij de wijze waarop verzoeker zich manifesteert vraagtekens kunnen worden geplaatst. Verder – zo begrijp ik uit het slot van de brief van 3 februari 1998 – beschouwt het dagelijks bestuur de wijze waarop verzoeker zich manifesteert niet als gedraging in de zin van artikel 19, eerste lid, sub e van de Wachtgeldverordening. Zo u deze vraag ontkennend beantwoordt, verzoek ik u nader aan te geven wat de reden is geweest om bedoelde passage in de brief op te nemen.2. Had het niet op uw weg gelegen de punten a. t/m d. aan de hand van voorbeelden nader te onderbouwen? Zo nee, waarom niet?3. Is het juist, zoals verzoeker stelt, dat er vooraf geen overleg is gevoerd over bedoelde brief?"2. Naar aanleiding van de klacht en in reactie op de gestelde vragen deelde het dagelijks bestuur het volgende mee:"...Achtergronden algemeen(Verzoeker; N.o.) was secretaris/penningmeester van het voormalig Waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen een van de rechtsvoorgangers van het huidig Waterschap Hollands Kroon. Als gevolg van een fusie is (verzoeker; N.o.) per 1 mei 1994 eervol ontslag verleend, waarbij hem het recht op een wachtgeld ingevolge de Wachtgeldverordening is toegekend. (...) (Verzoeker; N.o.) is geboren op 14 november 1946 en derhalve 52 jaren oud. Op grond van artikel 9 van de Wachtgeldverordening is de belanghebbende die de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt verplicht, kort samengevat, passende arbeid te aanvaarden. Op grond van artikel 12 van de Wachtgeldverordening worden inkomsten uit of in verband met arbeid in mindering gebracht op het wachtgeld. Van deze inkomsten doet de belanghebbende op grond van artikel 13 van de Wachtgeldverordening onverwijld mededeling aan het dagelijks bestuur. Op 5 november 1993 heeft het voormalig Waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen (verzoeker; N.o.) toestemming verleend een eigen bedrijf te beginnen. De activiteiten van (verzoeker; N.o.) werden aanvankelijk verricht in een onderneming met als rechtsvorm de nmanszaak. In de loop van 1994 zijn deze activiteiten met terugwerkende kracht tot 1 november 1993 ingebracht in een besloten vennootschap. Het Waterschap Hollands Kroon heeft de financi le gegevens van (verzoeker; N.o.) beoordeeld over de periode 1 mei 1994 tot en met 31 december 1995. Op grond van deze beoordeling heeft het Waterschap Hollands Kroon gesteld dat de volgende bedragen dienen te worden verrekend met het (verzoeker; N.o.) toekomende wachtgeld:periode 1994: f 9.546,00 periode 1995: f 17.182,00 periode 1996: f 56.540,00 periode 1997: f 40.308,00 De verrekening van inkomsten met het wachtgeld is, samengevat, terug te voeren op een correctie van de jaarrekening van (verzoeker; N.o.) naar aanleiding van de volgende posten:* correctie in verband met vergoeding voor activiteiten van (verzoeker; N.o) * correctie naar aanleiding van opgevoerde kosten (Verzoeker; N.o.) heeft van de beslissing van het Waterschap tot verrekening over te gaan beroep ingesteld bij de bestuurssector van de rechtbank te Alkmaar. Bij beslissing d.d. 27 mei 1998 heeft de rechtbank het beroep van (verzoeker; N.o.) ongegrond verklaard en de argumenten van het Waterschap Hollands Kroon vrijwel integraal overgenomen. (...) Het Waterschap Hollands Kroon is sedert het moment dat (verzoeker wachtgeld; N.o.) is toegekend met hem in verschillende kwesties verwikkeld geraakt, welke deels door middel van op initiatief van (verzoeker; N.o.) aangevangen procedures moet worden beslecht. Voor het laatst heeft (verzoeker; N.o.) beroep ingesteld tegen een beslissing van het Waterschap Hollands Kroon op 2 februari 1999. Achtergronden brief van het Waterschap Hollands Kroon d.d. 3 februari 1998Tussen het Waterschap Hollands Kroon en (verzoeker; N.o.) staat vast dat de onderlinge relatie na het be indigen van de betrekking mede wordt beheerst door de Wachtgeldverordening. In de Wachtgeldverordening is in artikel 19 lid 1 sub e opgenomen dat het wachtgeld geheel of gedeeltelijk vervallen kan worden verklaard indien de belanghebbende zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend indien hij in dienst zou zijn gebleven. Het Waterschap Hollands Kroon was van oordeel dat (verzoeker; N.o.) met zijn activiteiten in strijd handelde met zijn verplichtingen voortvloeiend uit de Wachtgeldverordening en wij hebben hem met de brief van 3 februari 1998 willen waarschuwen voor de mogelijke gevolgen indien hij zijn activiteiten onveranderd zou voortzetten. Art. 14 Wet Nationale ombudsman kennelijk ongegrond verzoekHet Waterschap Hollands Kroon is van oordeel dat het verzoek tot het houden van een onderzoek kennelijk ongegrond is. Op geen enkele wijze valt in te zien in welk opzicht het Waterschap Hollands Kroon zich ten opzichte van (verzoeker; N.o.) niet behoorlijk zou hebben gedragen of zich anders had moeten gedragen. De bewuste brief is van een correcte toonzetting, is helder geformuleerd en bevat geen passages die voor (verzoeker; N.o.) als grievend of anderszins kwetsend kunnen worden beschouwd. onvoldoende gewicht gedraging en onvoldoende belang Nu de handelwijze van het Waterschap Hollands Kroon op geen enkele wijze als onbehoorlijk kan worden gekwalificeerd, heeft (verzoeker; N.o.) geen belang bij het onderzoek. Zo het Waterschap Hollands Kroon ten opzichte van (verzoeker; N.o.) al onbehoorlijk heeft gehandeld, hetgeen uitdrukkelijk niet het geval is, is de gedraging van het Waterschap Hollands Kroon van onvoldoende gewicht een onderzoek als door (verzoeker; N.o.) beoogd, te rechtvaardigen. In onze brief van d.d. 11 maart 1998 (bedoeld is: 12 maart 1998; N.o.) wordt de brief van 3 februari 1998 nog nader toegelicht en wordt ingegaan op de vragen die (verzoeker; N.o.) met betrekking tot die brief had gesteld. In onze optiek is deze kwestie daarmee uit de wereld en in voldoende mate besproken. Het Waterschap Hollands Kroon verzoekt de Nationale ombudsman een onderzoek achterwege te laten. Beantwoording vragenvraag 1 Wij zijn van oordeel dat de bewuste passage wel degelijk een doel dient. Aangegeven is immers dat de strekking van de brief is geweest (verzoeker; N.o.) te behoeden voor consequenties van gedragingen in strijd met bepalingen van de Wachtgeldverordening. Primair hebben wij (verzoeker; N.o.) er op willen wijzen dat bepaalde (zakelijke) activiteiten die (verzoeker; N.o.) ontplooit in de optiek van het Waterschap Hollands Kroon in strijd zijn met de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de Wachtgeldverordening. Het Waterschap Hollands Kroon heeft (verzoeker; N.o.) er voorts op willen wijzen dat de wijze waarop hij in bepaalde gevallen opereert sterk voor discussie vatbaar is. Een aantal onderwerpen is met name genoemd. De genoemde onderwerpen kunnen eveneens strijd opleveren met verplichtingen die voor (verzoeker; N.o.) uit de Wachtgeldverordening voortvloeien. Het leek correct (verzoeker; N.o.) van onze opvatting ook met betrekking tot deze kwestie in kennis te stellen opdat (verzoeker; N.o.) deze opvatting kon betrekken in zijn gedrag en optreden in de toekomst. Niet gesteld is, dit betreft de slotalinea van vraag 1, dat de wijze waarop (verzoeker; N.o.) zich heeft gemanifesteerd hoe dan ook niet in strijd met artikel 19 lid 1 sub e van de Wachtgeldverordening zou zijn. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van strijd met bepalingen van de Wachtgeldverordening. Wij stellen ons op het standpunt dat de punten a t/m d van de bewuste passage wel degelijk strijd met de Wachtgeldverordening kunnen opleveren. Het Waterschap Hollands Kroon heeft in die periode over deze kwestie geen definitief standpunt ingenomen. Het doel van de brief vereiste dat immers niet. Wij hebben (verzoeker; N.o.) er slechts op willen wijzen dat juist voorkomen moet worden dat de wijze waarop hij zich manifesteert, in de toekomst zou kunnen leiden tot een beslissing waarbij wordt geconstateerd dat in strijd met de Wachtgeldverordening is gehandeld. In de slotalinea van de brief d.d. 3 februari 1998 wordt overigens met name gedoeld op de activiteiten van (verzoeker; N.o.) die strijd met de Wachtgeldverordening opleveren. vraag 2 De onderwerpen die in de punten a t/m d van de bewuste passage worden genoemd zijn dermate helder en in algemene termen omschreven dat het niet nodig is deze met voorbeelden te verduidelijken. Voorkomen moet worden dat juist door het geven van voorbeelden, de algemene lijn uit het oog wordt verloren. Met deze algemene lijnen hebben wij (verzoeker; N.o.) een richtsnoer voor toekomstig handelen willen geven. vraag 3 Het is juist dat over de brief van 3 februari 1998 vooraf geen overleg is geweest. Om misverstanden te voorkomen en om duidelijk de opvatting van het Waterschap Hollands Kroon te formuleren, hebben wij het ten opzichte van (verzoeker; N.o.) zorgvuldiger geacht, hem schriftelijk te benaderen. Een brief geeft in het algemeen meer ruimte de eigen gedachten correct en zorgvuldig te formuleren dan in een gesprek mogelijk is en laat bovendien in het algemeen meer ruimte voor reflectie aan de kant van de geadresseerde. (...) gegrondheid klachten Wij zijn van oordeel dat de klachten volstrekt ongegrond zijn en dat het onderzoek zal uitwijzen dat het Waterschap Hollands Kroon ten opzicht van (verzoeker; N.o.) zorgvuldig heeft gehandeldD. REACTIE VERZOEKERIn reactie op het standpunt van het dagelijks bestuur van het waterschap Hollands Kroon deelde verzoeker het volgende mee:"...blz. 1, blz. 2 en blz. 3 eerste alinea (Achtergronden algemeen). Deze achtergronden hebben geen enkele relatie met de door mij ingediende klacht. In bedoelde kwesties waar het gaat over principi le zaken en verschil van mening over (tien)duizenden guldens heb ik gebruik gemaakt van de aan iedere belanghebbende toekomende rechtsbeschermingsmogelijkheden. blz. 4 (Beantwoording vragen). Vraag 1: het waterschap stelt, dat de wijze waarop ik in bepaalde gevallen opereer sterk voor discussie vatbaar is. Ik ben van mening dat, om volledige duidelijkheid daaromtrent te krijgen – gelet op de imperatief gestelde sanctie van het (gedeeltelijk) vervallen verklaren van het aan mij toekomende wachtgeld – het juist essentieel is deze discussie aan te gaan. Deze discussie wilde het waterschap ondanks mijn uitdrukkelijke verzoek, niet aangaan. Een beoordeling achteraf van mijn gedrag en optreden zonder vooraf duidelijk te weten waar het waterschap nu precies problemen mee heeft, is naar mijn mening onbehoorlijk. blz. 5 (beantwoording vragen). vraag 2: het waterschap geeft geen c.q. een ontwijkend antwoord op Uw vraag de punten aan de hand van voorbeelden te onderbouwen. Gelet op het door mij gestelde bij vraag 1 zijn praktijkvoorbeelden van mijn vermeende onjuist handelen jegens het waterschap voor mij van wezenlijk belang. Het waterschap spreekt over algemene lijnen en een richtsnoer voor mijn toekomstig handelen. In de punten a t/m d zijn in het geheel geen algemene lijnen en een richtsnoer te ontdekken. De wijze waarop ik mij manifesteer blijft juist buiten beschouwing en het waterschap zet daar alleen maar vraagtekens bij. vraag 3: het waterschap stelt, dat het zorgvuldiger werd geacht mij schriftelijk te benaderen. Dit is juist in tegenspraak met mijn klacht inzake punt d. "Er wordt een schriftelijke beslissing gevraagd met betrekking tot onderwerpen waarvan ongebruikelijk is dat deze schriftelijk worden afgedaan". Het na vier jaar plompverloren sturen van de brief d.d. 3 februari 1998, die grote gevolgen voor mij heeft zowel zakelijk, priv als financieel komt mij als onbehoorlijk voor..."Beoordeling
1. Verzoeker is per 1 mei 1994 eervol ontslag verleend uit zijn functie als secretaris bij het voormalig waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen, n van de rechtsvoorgangers van het huidige waterschap Hollands Kroon. Vanaf genoemde datum ontvangt hij een wachtgelduitkering ingevolge de Wachtgeldverordening. Verzoeker is tevens eigenaar van een adviesbureau. Met ingang van 1 mei 1994 verrekent het waterschap jaarlijks de inkomsten die verzoeker met zijn advieswerkzaamheden verdient met het hem toekomende wachtgeld.2. Bij brief van 3 februari 1998 droeg het dagelijks bestuur van het waterschap Hollands Kroon (hierna: het dagelijks bestuur) verzoeker op zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het adviseren en begeleiden van belanghebbenden in aangelegenheden die het waterschap Hollands Kroon direct dan wel indirect betreffen. Het dagelijks bestuur stelde zich daarbij op het standpunt dat deze activiteiten onverenigbaar zijn met verzoekers status van voormalig secretaris van het waterschap De Aangedijkte Landen en Wieringen en met zijn positie van rechthebbende op wachtgeld. Verzoeker werd verder meegedeeld dat het dagelijks bestuur zijn handelen als een gedraging als bedoeld in artikel 19, eerste lid, sub e van de Wachtgeldverordening zou beschouwen (zieAchtergrond
onder 1.) en zou besluiten tot het gedeeltelijk vervallen verklaren van het aan hem toekomende wachtgeld, indien hij genoemde activiteiten zou voortzetten.3. Meer in het algemeen heeft het dagelijks bestuur verzoeker er in de brief van 3 februari 1998 op gewezen dat er omstandigheden zijn die het noodzakelijk maken dat een voormalig medewerker een zekere terughoudendheid betracht bij de activiteiten die hij ontplooit na het verlaten van de organisatie. In het geval van verzoeker noemde het dagelijks bestuur daarbij het feit dat op hem de Wachtgeldverordening van toepassing is, de bijzondere positie die hij bij de rechtsvoorganger van het waterschap had bekleed, de aard van zijn huidige activiteiten en de specifieke kennis die verzoeker van het waterschap heeft. Na deze opsomming was in de brief de volgende passage opgenomen:"Wij laten vooralsnog buiten beschouwing dat ook bij de wijze waarop u zich manifesteert vraagtekens kunnen worden geplaatst:a. het komt voor dat argumenten worden gehanteerd waarvan het bekend is dat deze in een procedure niet houdbaar zijn; b. er worden argumenten naar voren gebracht waarvan bekend is dat het waterschap Hollands Kroon deze niet kan of mag beoordelen; c. de indruk bestaat dat door gebruik te maken van specifieke kennis overheidsinstanties tegen elkaar worden uitgespeeld; d. er wordt een schriftelijke beslissing gevraagd met betrekking tot onderwerpen waarvan het ongebruikelijk is dat deze schriftelijk worden afgedaan." 4. Verzoeker is van mening dat het dagelijks bestuur met het opnemen van de hiervoor weergegeven passage in de brief van 3 februari 1998 jegens hem niet behoorlijk heeft gehandeld. In dit verband heeft hij aangevoerd dat:a. de passage inconsequent is, doordat het dagelijks bestuur allereerst aangeeft dat het de vraagtekens die het plaatst bij de wijze waarop verzoeker zich manifesteert buiten beschouwing laat en vervolgens de wijze van manifesteren aan de hand van een viertal punten nader omschrijft; b. een en ander door het dagelijks bestuur niet nader wordt onderbouwd; c. het dagelijks bestuur aan verzoeker niet de gelegenheid heeft geboden om zijn visie over deze passage kenbaar te maken.5. In reactie op de klacht stelt het dagelijks bestuur zich op het standpunt dat zijn handelwijze jegens verzoeker op geen enkele wijze als onbehoorlijk kan worden gekwalificeerd. Ten aanzien van het verwijt van verzoeker dat de bewuste passage inconsequent is, liet het dagelijks bestuur weten dat het verzoeker er primair op heeft willen wijzen dat bepaalde zakelijke activiteiten die hij ontplooit in de optiek van het waterschap Hollands Kroon in strijd zijn met de verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de wachtgeldverordening. Daarnaast – aldus het dagelijks bestuur in zijn reactie – heeft het verzoeker er attent op willen maken dat naar zijn mening verzoekers wijze van opereren – zoals uiteengezet onder de punten a t/m d in de hiervoor aangehaalde passage - sterk voor discussie vastbaar is en eveneens strijd met de Wachtgeldverordening kan opleveren, echter zonder daarover een definitief standpunt in te nemen. Volgens het dagelijks bestuur vereiste het doel van de brief dat niet. Het beoogde alleen te voorkomen dat verzoekers wijze van manifesteren in de toekomst zou moeten leiden tot een beslissing waarbij wordt geconstateerd dat in strijd met de Wachtgeldverordening is gehandeld.6. Het dagelijks bestuur heeft in zijn brief in zoverre een onderscheid willen maken dat deze brief enerzijds een definitief standpunt bevat ten aanzien van de wijze waarop de zakelijke activiteiten van verzoeker zich verhouden tot de Wachtgeldverordening en anderzijds een waarschuwing inhoudt dat de wijze waarop verzoeker zijn activiteiten ontplooit mogelijkerwijs eveneens strijd met de Wachtgeldverordening oplevert, echter zonder daarover een definitieve uitspraak te doen. Een dergelijk onderscheid komt in deze brief echter in onvoldoende mate tot uitdrukking. Aan verzoeker moet worden toegegeven dat de gewraakte passage zonder de nadere toelichting, zoals het dagelijks bestuur die in reactie op de klacht heeft gegeven, een enigszins inconsequente indruk wekt. Er wordt immers aan zijn adres een aantal punten van kritiek geuit, maar daarvan wordt tevens gezegd dat deze vooralsnog buiten beschouwing worden gelaten, terwijl uit de context de reden daarvan onvoldoende duidelijk wordt. Verzoeker mocht dan ook verwachten dat het dagelijks bestuur een en ander duidelijker in de brief had uiteengezet. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.7. Voor zover verzoeker er voorts over de klaagt dat de kritiek ten aanzien van de wijze waarop hij zich manifesteert in de brief niet nader wordt onderbouwd, bracht het dagelijks bestuur in zijn reactie naar voren dat de onderwerpen die onder de punten a t/m d worden genoemd naar zijn mening dermate helder en in algemene termen omschreven zijn dat het niet nodig was deze met voorbeelden te verduidelijken. Het dagelijks bestuur gaf in dit verband aan dat het slechts een algemene lijn heeft willen aangeven als richtsnoer voor toekomstig handelen.8. Zoals reeds aangegeven, beoogde het dagelijks bestuur met het opnemen van de gewraakte passage te voorkomen dat verzoekers wijze van manifesteren in de toekomst zou leiden tot een beslissing waarbij wordt geconstateerd dat hij handelt in strijd met de wachtgeldverordening. Daarbij heeft het dagelijks bestuur verzoeker tevens een richtsnoer willen geven voor zijn toekomstig handelen. Wil een en ander echter als richtsnoer kunnen dienen, dan had het op de weg van het dagelijks bestuur gelegen de vier punten aan de hand van concrete voorbeelden nader toe te lichten. Verzoeker kan immers zijn toekomstig handelen pas aanpassen, indien hij ervan op de hoogte is in welke eerdere zaken en op welke punten hij naar de mening van het dagelijks bestuur onjuist heeft gehandeld. Ook overigens heeft verzoeker er recht op te weten op welke zaken het dagelijks bestuur concreet doelt. Er wordt immers aan zijn adres in zekere zin een aantal beschuldigingen geuit. Bij ontbreken van meer specifieke informatie, wordt verzoeker de mogelijkheid ontnomen zich te verdedigen indien hij het met bepaalde punten niet eens zou zijn. De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.9. Voor zover verzoeker tot slot naar voren heeft gebracht dat het dagelijks bestuur hem niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn visie kenbaar te maken, liet het dagelijks bestuur weten dat hij het ten opzichte van verzoeker zorgvuldiger had geacht hem schriftelijk te benaderen. Het dagelijks bestuur bracht in dit verband naar voren dat een brief in het algemeen meer ruimte geeft de eigen gedachten te ordenen.10. De reden van het dagelijks bestuur om ervoor te kiezen om verzoeker schriftelijk te informeren, is op zich niet onbegrijpelijk. Dat neemt niet weg dat de Nationale ombudsman zeker ook begrip heeft voor de opvatting van verzoeker. Nu het dagelijks bestuur verzoeker wilde waarschuwen voor de gevolgen die het zou gaan verbinden aan voortzetting van zijn activiteiten, zou een voorafgaand gesprek zeker overweging hebben verdiend. Het feit dat dit niet is gebeurd, vormt echter geen reden om de gedraging op dit punt aan te merken als niet behoorlijk. In dit verband wordt nog opgemerkt dat er op het dagelijks bestuur geen wettelijke plicht rustte er voor te kiezen om voorafgaand aan de brief de visie van verzoeker te vernemen. Voor zover verzoeker in dit verband heeft gedoeld op artikel 4:8, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (zieAchtergrond
onder 2.), moet er op worden gewezen dat dit artikel slechts ziet op beschikkingen. De brief van 3 februari 1998 kan niet als zodanig worden aangemerkt. De inhoud daarvan is immers niet op rechtsgevolg gericht, maar bevat slechts mededelingen van feitelijke aard. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Hollands Kroon te Wieringerwerf is gegrond, behoudens ten aanzien van de omstandigheid dat het dagelijks bestuur voorafgaande aan de brief van 3 februari 1998 verzoeker niet de gelegenheid heeft geboden om zijn visie kenbaar te maken; op dit punt is de klacht niet gegrond.