1999/201

Rapport
Op 5 juni 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Winsum, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant. Nadat verzoeker zijn klacht nader had toegelicht werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant (de burgemeester van Tilburg), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant hem op 23 november 1997 in Tilburg hebben bejegend. Verzoeker klaagt er met name over dat de politieambtenaren:- hem als verdachte hebben bejegend, terwijl hij zichzelf als informant zag; - op het politiebureau buiten hem om zijn antecedenten hebben nagetrokken; - hem op het politiebureau hebben gesommeerd om een onherroepelijke geldboete van ƒ 25,- te betalen, zonder hiervan enig bewijs over te leggen; - de giro-overschrijvingskaart, die hij heeft uitgeschreven, niet als geldig betaalmiddel hebben geaccepteerd; - hem niet de gelegenheid hebben geboden om te telefoneren; - hem omstreeks 22.00 uur in het arrestantencomplex hebben ingesloten ter vervanging van de geldboete. Op 24 november 1997 werd hij omstreeks 20.00 uur in vrijheid gesteld; - hem tijdens de insluitingsfouillering hebben gedwongen zich te ontkleden; - hem zonder voedsel of drank hebben ingesloten, terwijl zij wisten dat hij die dag nog niets had gegeten en gedronken.

Achtergrond

1. Artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering:"1. Als verdachte wordt (...) aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Het dwangmiddel staandehouden (artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering) kan slechts worden toegepast ten aanzien van een verdachte van een strafbaar feit.2. Artikel 160, eerste lid van het Wegenverkeerswet 1994:"1. Op de eerste vordering (...) is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te

geven:a. (...) delen van het kentekenbewijs, (...); b. het keuringsbewijs (...); c. het rijbewijs (...)"

3. Artikel 553 van het Wetboek van Strafvordering:"De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt door het openbaar ministerie dan wel op voordracht van deze door Onze Minister." Op grond van artikel 9, eerste lid sub a. van de Beginselenwet gevangeniswezen zoals dat luidde ten tijde van de onderhavige gedraging, wordt hechtenisstraf, vervangende hechtenisstraf daaronder begrepen, in beginsel ten uitvoer gelegd in een huis van bewaring. Ingevolge de 'Richtlijn tenuitvoerlegging vervangende hechtenis in politiecellen' van 1 juli 1991 van de procureurs-generaal, dient de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat degene die ter executie van vervangende hechtenis is aangehouden, zo spoedig mogelijk wordt geplaatst in en overgebracht naar een huis van bewaring. Wanneer onmiddellijke plaatsing in een huis van bewaring niet mogelijk is, mag de vervangende hechtenis aanvangen op een politiebureau, in afwachting van een zo spoedig mogelijke plaatsing in een huis van bewaring. De ter executie aangehouden persoon dient bij insluiting in een politiecel te worden gevraagd of hij bezwaar heeft tegen het ondergaan van de hechtenis in een politiecel.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van die gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Breda over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. De twee betrokken ambtenaren legden, daar om verzocht, telefonisch een verklaring af tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Een van de betrokken ambtenaren deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 25 november 1997 wendde verzoeker zich met een klacht tot het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant. De klachtbrief luidt onder meer als volgt:"De klacht behelst: onheuse bejegening, vrijheidsberoving en het onnodig op onkosten jagen. Aanleiding is de situatie, dat ik vrijdag j.l. op het Hoofdbureau van Politie te Groningen het "Opsporingsbiljet" las van "Manslag, 30 augustus '97 te Tilburg", de dood van het slachtoffer tot gevolg hebbend. Zaterdagochtend 22 november j.l. besloot ik om deze dag te gebruiken naar Tilburg te reizen, en op de terugweg mijn zoon die in Rotterdam woont te bezoeken. In mijn gevoel lag de diepe noodzaak om het rechercheteam in Tilburg op de hoogte te stellen van mijn (subjectieve) gevoelen dat het getekende portret van de dader mij het gevoel gaf deze persoon te kennen. Ook had ik het bange vermoeden dat dit, de toekomst in nog verdere schade zou kunnen berokkenen aan onschuldige burgers. Deze ochtend ging ik om 08.00 uur op weg in mijn bus. Het was zwaar mistig. Om 20.00 uur arriveerde ik bij het Hoofdbureau van Politie te Tilburg. Hongerig moe en verkleumd. Het Bureau bleek gesloten. Geen bel aan de buiten (rest tekst op deze regel is weggevallen; N.o.) benzinepompstation gevraagd of ik de Politie mocht bellen. Dit werd dermate bedreigend(?) ervaren dat ik weggestuurd werd. Ik zou in een telefooncel verderop de Politie (0112) bellen toen achter mij een Politiewagen stopte. De agenten vroegen mij, mij te legitimeren en inspecteerden het inwendige van mijn bus. Vroegen of ik had gedronken. Ik vroeg hen naar de aard van hun actie naar mij toe, vertelde hun dat ik naar het Bureau moest om een ernstige zaak aan te geven. Zij vertelden mij dat de pompbediende hun had gebeld dat een persoon (ik) zich verdacht had opgehouden bij het Bureau. Ik moest plaatsnemen in hun wagen en werd naar een wijkbureau gebracht. Daar trachtte ik mijn informatie over 30 augustus te deponeren. Aanvankelijk weigerde deze agent pertinent hierop in te gaan. Toen ik hem onder de aandacht bracht van de

ernst van het gegeven kwam hij(moeizaam en mopperend) tot actie. Later pleegde hij achter mijn rug om actie om meer over mijn persoon te weten te komen. In het gegeven van Incassobureau Justitie-Leeuwarden bleek dat ik aan dit Bureau nog een schuld uit had staan van fl. 25,=. Een restant bedrag van een bekeuring van vier jaar geleden. Mij werd verzocht dit ter plekke alsnog te voldoen. Dit was mij onmogelijk daar ik op mijn reis naar Tilburg op de Rijksweg met pech was komen te staan. Ik heb mij moeten laten opslepen naar Nunspeet. De kosten waren f 310,= dat kon ik voldoen, maar meer geld had ik niet bij mij. Wel had ik mijn boekje van de Postbank-Overschrijfkaarten bij mij en schreef ik een cheque uit. Deze werd geweigerd. Men deelde mij mee dat ik de nacht in de cel moest doorbrengen vanwege de fl. 25,=. Ik liet weten dringende afspraken in de avond te hebben, zo ook dringende zaken de daarop volgende ochtend in Winsum. Antwoord: "Dat was dan jammer". Ik verzocht te mogen bellen. Ik wenste telefonisch contact met mijn zoon te Rotterdam, met de Burgemeester van Winsum en met mijn advocaat mr. Sk la. Dit mocht ik dan op een andere plaats doen, daar was g n bezwaar tegen. Zij brachten mij naar een bovenliggende verdieping en brachten mij in een werkkamer. Op hetzelfde moment werd het mij geweigerd te telefoneren. Ik moest mijn kleding losmaken en werd gefouilleerd op drugs, wapenbezit etc. etc. Ik moest mijn schoen uitdoen (andere voet in het gips) riem uit mijn broek. Daarop werd ik naar een cel gebracht. Vanaf de vroege ochtend tot de insluiting om 22.00 uur had ik noch eten noch drinken gehad. De volgende morgen gebeurde er niets. Er werd brood door luikje naar binnen gegooid. Op mijn vraag wanneer men dacht mij er uit te laten kreeg ik te horen dat het die avond om 20.00 uur zou zijn. Zondag, 23 nov. '97 werd ik om 20.00 uur uit de cel gehaald. Werd mij mijn eigendommen overhandigd en buiten het Bureau gezet, met de mededeling dat ik zo en zo moest lopen om bij het station te komen. Mijn bus stond nog bij de telefooncel. D e nacht was ik om 04.00 uur in Winsum. Het eerste wat ik deed was een hele grote maaltijd bereiden, dit te nuttigen met een fles voortreffelijke Franse wijn. Om 05.00 uur stapte ik mijn bed in. Na 38 uur op zo'n manier in de weer te zijn geweest sliep ik natuurlijk als een roos. Ik wens een z r duidelijke genoegdoening!"

2. De beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant deelde in zijn reactie van 25 mei 1998 op verzoekers klacht van 25 november 1997 onder meer het volgende mee:

"Blijkens de ter beschikking staande gegevens in het bedrijfsprocessensysteem van de politie heeft u zich op zondag 23 november 1997 (niet 22 november 1997 zoals in uw brief staat) te 18.55 uur gemeld bij de politie Roosendaal. Nadat men daar het doel van uw komst had vernomen werd u verwezen naar Tilburg. Op zondag 23 november 1997 te 19.56 uur kwam via de politiemeldkamer bij het team Binnenstad de melding binnen dat een vreemde man voorzien van een zaklamp en een sporttas rond het regiokantoor van de politie Midden- en West Brabant aan de Ringbaan West in Tilburg zou rondsluipen. Door de politiefunctionarissen H. en A. van het team Binnenstad werd u vervolgens, rijdend in uw Renault Traffic bestelauto, kenteken XX-00-YY, aangetroffen op de X-laan te Tilburg. Na staandehouding werden zowel u als uw voertuig gecontroleerd. U gaf te kennen informatie te hebben met betrekking tot de doodslag op He. Deze informatie was door u op schrift gesteld en werd overhandigd aan de betreffende politiefunctionarissen. Deze konden daaruit geen bruikbare informatie halen en besloten om een en ander bij het bedrijfsbureau van de politie te deponeren, zodat het districtelijk recherche bijstandteam, die de zaak He. onderzocht, daar kennis van kon nemen. Uit de ter beschikking staande gegevens bleek dat u nog een onherroepelijke geldboete van f 25,- diende te betalen, eventueel te vervangen door n dag hechtenis. Aangezien u niet in staat bleek om deze onherroepelijke geldboete te betalen, werd u op zondag 23 november 1997 te 21.35 ingesloten in het arrestantencomplex bij het regiobureau te Tilburg. Op maandag 24 november 1997 te 19.53 uur, werd u vervolgens in vrijheid gesteld. Mede gelet op vorenstaande concludeer ik het volgende. U bent op 23 november 1997 naar Tilburg gekomen om de politie in kennis te stellen van de informatie die u had of meende te hebben met betrekking tot de doodslag op He. Deze reis heeft de volgende problemen opgeleverd: U kreeg pech met uw auto en heeft daarvoor een bedrag van f. 310,- aan reparatie moeten betalen; de reis heeft daardoor ongeveer 12 uur geduurd; - u beschikte niet meer over contanten. Tot dusver is deze gang van zaken een aangelegenheid die uzelf betreft. De politie heeft hieraan part noch deel. De politie van het team Binnenstad kwam – via een melding – met u in contact. Gelet op het feit dat u nog een onherroepelijke geldboete diende te betalen en het gegeven dat u niet over financi le middelen beschikte om die te voldoen, is naar mijn mening terecht bij niet kunnen betalen een vervangende hechtenis van een dag ten uitvoer gelegd. U bent in het arrestantenverblijf aan het regiokantoor volgens de daar geldende huis-

regels behandeld. Uit niets is mij gebleken dat u daarbij onheus zou zijn bejegend of behandeld. Wel werd u – zoals hiervoor reeds werd aangegeven – rechtens van uw vrijheid beroofd. De onkosten die u heeft moeten maken hadden uitsluitend betrekking op de reparatie aan uw auto en zijn mijn inziens de politie niet aan te rekenenen. Gelet op het vorenstaande ben ik dan ook van mening dat uw klacht niet gegrond is."

B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

, en komt naar voren onder A.1.2. In een nadere toelichting op zijn klacht van 21 juni 1998 deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Ik werd niet bejegend als burger/informant maar als verdacht individu. De betrokken agent H. of A. uitte zich continu grof en beledigend o.a. in bewoordingen als: "Jij kan wel van alles beweren." Deze agent trok (achter mijn rug om) mijn antecedenten na. (...) Het onbeschofte gedrag van 4 politieambtenaren die mij dwongen me te ontkleden (broek laten zakken, blote kont) om mij nadrukkelijk te fouilleren".C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"1.De politieambtenaren hebben verzoeker als verdachte bejegend, terwijl hij zichzelf als informant zag. De betrokkene is als verdachte staande gehouden. Uit de door de politie ontvangen melding was gebleken dat betrokkene in het duister, voorzien van een zaklantaarn en een sporttas, om een, op dat tijdstip gesloten, gebouw liep. 2.De politieambtenaren hebben antecedenten van verzoeker, buiten hem om, op het politiebureau nagetrokken. Een medewerker van de meldkamer heeft een register, dat de politie ter beschikking heeft, geraadpleegd. Bij raadpleging van dat register bleek dat betrokkene stond gesignaleerd ter zake een onherroepelijke vonnis/geldboete van fl. 25,-, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis. De politie is in de uitvoering van de (politie)taak gerechtigd de haar ter beschikking

staande registers/gegevens te raadplegen. Hierbij is het niet gebruikelijk of wenselijk dat betrokkene om toestemming wordt gevraagd de registers te mogen raadplegen. De bepalingen gesteld in de Wet persoonsregistraties en Wet politieregisters verzetten zich mijns inziens niet tegen de onderhavige handelwijze van de politie.

3.De politieambtenaren hebben verzoeker op het politiebureau gesommeerd een onherroepelijke geldboete van fl. 25,- te betalen, zonder hiervan enig bewijs over te leggen. De betrokkene heeft zich ten overstaan van de politie bereid verklaard de boete te betalen en is daartoe vrijwillig meegegaan naar het politiebureau. Op het teambureau is aan betrokkene een afschrift van de openstaande geldboete getoond. 4.De (giro-overschrijvingskaart; N.o.) die verzoeker heeft uitgeschreven is door de politieambtenaren niet als geldig betaalmiddel geaccepteerd. De (...) giro-overschrijvingskaart, waarvan een kopie bij zijn brief, de dato 25111997, is afgedrukt is geen geldig betaalmiddel. Deze overschrijvingskaart is geen betaalcheque en geen wettig betaalmiddel. De politieambtenaren verklaren dat betrokkene die overschrijvingskaart nooit aan hen heeft getoond. Uit het bijgevoegde proces-verbaal van bevindingen (zie hierna onder C.2.; N.o.)(...), blijkt dat betrokkene, die niet in het bezit was van contant geld, in de gelegenheid is gesteld om bij een bank geld op te nemen. Onder begeleiding van een politieambtenaar is betrokkene naar een geldautomaat gegaan. Hierbij bleek dat het saldo van de rekening van betrokkene niet toereikend was om geld op te nemen. 5.De politieambtenaren hebben verzoeker niet de gelegenheid geboden te telefoneren. Uit het genoemde proces-verbaal blijkt dat de betrokkene wel in de gelegenheid is gesteld te telefoneren. De betrokkene wilde de burgemeester van Winsum spreken. Aangezien betrokkene niet in het bezit was van het telefoonnummer van die burgemeester, is betrokkene in de gelegenheid gesteld het telefoonnummer op te zoeken in het telefoonboek dan wel het telefoonnummer via KPN-telecom, afdeling inlichtingen, op te vragen. De betrokkene heeft van het aanbod geen gebruik gemaakt. 6.De politieambtenaren hebben verzoeker omstreeks 22.00 uur in het arrestanten complex ingesloten ter vervanging van de geldboete. Op 24 november werd verzoeker omstreeks 20.00 uur in vrijheid gesteld. Nadat was vastgesteld dat betrokkene de onherroepelijke geldboete van fl.25,- niet kon betalen, is betrokkene overgebracht naar het regiobureau/arrestantencomplex te Tilburg teneinde aldaar de vervangende hechtenis van 1 dag te ondergaan. De verzoeker werd op zondag 23 november 1997 te 21.35 uur ingesloten en op maandag 24 november 1997 te 19.53 uur in vrijheid gesteld. De tenuitvoerlegging van deze vervangende

hechtenis werd aan het arrondissementsparket te Breda gemeld. 7.De politieambtenaren hebben verzoeker tijdens de insluitingsfouillering gedwongen zich te ontkleden. Uit het genoemde proces-verbaal blijkt dat de betrokkene onderworpen is aan een onderzoek aan zijn kleding. Aan betrokkene is gevraagd zijn riem uit zijn broek te halen. De betrokkene heeft vervolgens zijn onderlichaam ontkleed. Betrokkene is medegedeeld dat dit niet nodig was. 8.De politieambtenaren hebben verzoeker zonder voedsel of drank ingesloten, terwijl zij wisten dat verzoeker die dag nog niets had gegeten of gedronken. Betrokkene is bij zijn insluiting niet meer voorzien van voedsel. Of verzoeker hiernaar heeft gevraagd is niet meer te achterhalen. In het algemeen kan gesteld worden dat aan ingeslotenen na 21.30 uur geen maaltijden meer worden verstrekt, tenzij hierdoor sprake is van onvoldoende zorg. Wel was in de cel van betrokkene, gedurende het gehele verblijf, water aanwezig. Uit de bijgevoegde gegevens inzake de insluiting van betrokkene blijkt het navolgende:-betrokkene heeft op maandag 24 november 1997 te 06.31 uur een ontbijt ontvangen, -betrokkene wilde op die datum te 08.22 uur niet gelucht worden, -betrokkene heeft op die datum te 12.35 uur de lunch geweigerd, -betrokkene wilde op die datum te 13.09 uur niet gelucht worden, -betrokkene heeft op die datum te 17.30 uur het diner geweigerd. Het bovenstaande in acht genomen, ben ik van mening dat de klacht geen stand kan houden. Voor wat het klachtonderdeel "het insluiten van verzoeker zonder voedsel, terwijl de politie wist dat verzoeker die dag nog niets had gegeten" betreft is niet duidelijk geworden of betrokkene naar voedsel gevraagd heeft. Omtrent dit aspect van de klacht onthoud ik mij van een oordeel."

2. In het door de korpsbeheerder meegezonden proces-verbaal van bevindingen van de betrokken ambtenaren dat, op ambtseed, is opgemaakt en is gesloten op 1 augustus 1998, staat onder meer:"Door ons H., hoofdagent van politie Midden en West Brabant,. , agent van politie Midden en West Brabant, wordt het volgende verklaard:Naar aanleiding van het schrijven van de Nationale ombudsman de datum 17 juli 1998, verklaren wij, verbalisanten, voor zover wij de situatie nog konden herinneren het navolgende:Op 23 november 1997, omstreeks 19.54 uur, kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar het politieregiobureau, gelegen aan de Ringbaan West te Tilburg, alwaar een

verdachte transit bus zou rondrijden, waarvan de bestuurder was uitgestapt en met een zaklantaarn en een sporttas om het gebouw aan het lopen was. Terplaatse troffen wij niets meer aan. Vervolgens kregen wij de melding dat genoemde bus in de richting van de X-laan. Hierna zagen wij genoemde bus rijden over de Y-laan, alwaar wij hem staande hielden. Terwijl ik, verbalisant H., de bestuurder aansprak, vroeg verbalisant A. de tenaamstelling van het voertuig op. Deze bleek op naam te staan van de heer P. Tevens deelde de dienstdoende centralist ons mede dat de tenaamgestelde nog een OH boete had openstaan van fl. 25,=. Dit is een normale procedure wanneer je een tenaamstelling opvraagt. Gaandeweg het gesprek deelde P. ons mede dat hij informatie had omtrent de doodslag van He. Gezien het feit dat hij het een en ander op papier had gesteld en hij nog een boete open had staan, is P. vrijwillig met ons mee naar het politiebureau binnenstad gegaan. Op het bureau overhandigde P. ons een aantal vellen papier, alwaar het relaas en de toedracht stond vermeld van de doodslag. Vervolgens hebben wij hiervan kopie n gemaakt en deze via het bedrijfsbureau verzonden naar het Recherche bijstandsteam welke belast was met het onderzoek. De dienstdoende inspecteur van politie V. en brigadier van politie Ve. kunnen dit beamen. Nadat wij P. hadden medegedeeld dat hij nog een boete had openstaan van fl. 25,=, was hij bereid deze te betalen, waarna ik verbalisant A. met hem naar de pinautomaat ben gegaan aangezien hij geen contant geld bij zich had om de boete te betalen. Toen P. wilde pinnen, verscheen op het display de mededeling dat hij niet voldoende saldo op zijn rekening had staan. Vervolgens deelden wij hem mede dat hij als hij niet de boete kon betalen 1 dag in hechtenis zou worden genomen. Heer P. is door ons niet als verdachte behandeld, maar als betrokkene, derhalve delen wij mede dat de informatie welke de heer P. bij zich had volgens procedure is behandeld. Door ons is aan de heer P. een afschrift van de openstaande boete getoond, terwijl dit meestal niet gebruikelijk is. De heer P. heeft ons geen acceptgirokaart ter waarde van fl. 25,= aangeboden. Wij hebben de heer P. wel gelegenheid gegeven te telefoneren. Dit was zijn verzoek omdat hij de burgemeester van Winsum wilde spreken. Hij had echter geen telefoonnummer van de burgemeester, waarna wij hem een telefoonboek aanboden om het telefoonnummer op te zoeken dan wel inlichtingen van KPN telecom te bellen. Op

deze aanbieding werd niet ingegaan. Op het regiobureau werd P. onderworpen aan het visitatie-onderzoek, wat wil zeggen dat hij grondig aan zijn kleding werd onderzocht. Dit onderzoek is gedaan door het personeel arrestantenverzorging. Wij, verbalisanten, waren hierbij wel aanwezig. Wij, verbalisanten, hoorden dat een medewerker van de arrestantenverzorging aan P. vroeg of hij zijn riem uit zijn broek wilde halen conform het huisreglement. Hierop ontkleedde P. zijn onderlichaam. Hem is nog medegedeeld dat dit niet nodig was. Nadat de fouillering had plaatsgevonden, hebben wij onze dienst vervolgd."

3. Bij zijn reactie op de klacht voegde de korpsbeheerder voorts een afschrift van een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie te Roosendaal van 23 november 1997. Deze mutatie luidt als volgt:"Kwam betrokken P. aan het bureau.. had iets te zeggen over een "MOORD/DOODSLAG" gepleegd op 30 augustus 1997 te Tilburg. Volgens de O.v.J. te Breda W. was er een beloning uitgeloofd van FL. 25000,00 (d.d. 01/11/97) (...) Met betrokkene afgesproken dat hij met zijn verhaal naar Tilburg gaat. Plaats van het onderzoek. Dit ter kennisgeving."4. Tevens bevond zich bij de reactie van de korpsbeheerder een afschrift van een mutatie van de politie te Tilburg van 23 november 1997 die de betrokken ambtenaren A. en H. op die dag hadden opgemaakt. Deze mutatie luidt als volgt:"Verdachte situatie rap.: H, A. loc.: TILBURG RINGBAAN WEST1. betrokkene: P. (...) Zou een verdachte auto rondrijden bij het regiobureau en de bestuurder is met een zaklantaarn om het gebouw gelopen. (...) Iomc naar het regio bureau, aldaar zou een vreemde man met een zaklamp en een sporttas rond het bureau sluipen. Vervolgens zou deze man in een auto gestapt zijn en hierna weggereden zijn in de richting van de X-laan. Vervolgens persoon staande gehouden de Y-laan.

De reden van zijn verblijf was het feit dat hij info had omtrent de doodslag van He. en hij de ingang van het bureau niet kon vinden. Hierna overhandigde hij ons een aantal vellen papier, waaruit het verhaal duidelijk zou worden. Door ons werd een poging gedaan zijn schriftelijk werk te lezen en te snappen, maar helaas was het IQ van genoemde rapp. hiervoor te laag. Vervolgens het papierwerk en deze mut. opgelegd bij het bedrijfsbureau. Be (betrokkene; N.o.) had ook nog een boete van fl. 25,= oh openstaan, welke hij niet kon betalen. Vervolgens be vervoerd naar het regiobureau waar hij 1 dag mag gaan uitzitten."

5. Voorts zond de korpsbeheerder een afschrift van een melding van een vonnis uit het opsporingsregister. Deze luidt als volgt:"Geslachtsnaam: P. (...) (...)                                                 (...) Hfd. sign.aut.: CJIB                       (...) Hlp.sign.aut.:                              (...) Behandel.code: OH                                   (...) Vonnisdatum: 23/11/1995                    (...) Executiedatum:                              (...) Expiratiedatum: 12/102003                 (...) Gevarenklassen:                             (...) Feittekst: BOETE: 500,00 VERHOGINGEN: 0,00 MIND: N          OPENSTAAND: 25,00 VVS: 001 DGN 000 KIND: N          PVNR: 95000616 OPSPI: POL. TWENTE TE ENSCHEDE          PLEEGDATUM: 24-MAR-1995 PLEEGPLAATS: HAAKSBERGEN Feit:             VERNIELING KZAAMHEDEN; MEER no.1              PLEEGDATUM: 24-MAR-1995 PLEEGPLAATS: ENSCHEDE van 1    VERNIELING OER Volgende feit    Vorige feit      Rijbewijs        Beginscherm Stop" 6. In het door de korpsbeheerder toegezonden "Totaal overzicht van de insluiting" van verzoeker staat het volgende:BEHANDELINGEN Dt/td start                                                   soort behandeling 23-11-97/22:56 pm                 Cel-controle 23-11-97/23:02 pm                 Cel-controle 23-11-97/22:07 pm                 Cel-controle 24-11-97/00:53 am                 Cel-controle 24-11-97/03:09 am                 Cel-controle 24-11-97/04:46 am                 Cel-controle

24-11-97/06:31 am                 Ontbijt 24-11/97/08:22 am                 Luchtplaats 1 Tbg. 24-11-97/09:21 am                 Telefoongesprek 24-11-97/12:35 pm                 Lunch 24-11-97/13:09 pm                 Luchtplaats 1 Tbg. 24-11-97/17:30 pm                 Diner 24-11-97/19:49 pm                 Cel-controle 03-12-97/12:51 PM                 Rekening

7. Tevens bevond zich bij de reactie van de korpsbeheerder een afschrift uit het registratiesysteem van de politie waarin staat vermeld dat er op 24 november 1997 om 9.21 uur telefonisch contact was geweest met het arrondissementsparket te Breda, verzoeker was "aangemeld" bij een met naam genoemde medewerker van dat parket.D.       REACTIE VERZOEKERIn reactie op hetgeen door de korpsbeheerder naar voren was gebracht en naar aanleiding van de meegezonden stukken deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Toch zeer geschokt door vertwijfelde pogingen van politie-regiocorpsen (...) om "koste wat het kost" hun integriteit te beschermen, ben ik zo verplicht, ter wille van bescherming van mijn rechten te reageren. (...) Bemerkingen op inhoud:Pagina 2 – 1ste alinea: De pompbediende van het Shellstation naast het Regiobureau van Pol heeft de Politie Binnenstad gebeld. Dit regiobureau is zowel binnen – als buitenzijds ruim en royaal verlicht. Het is aldaar absoluut onnodig om met een zaklantaarn rond te lopen. Pagina 2 – 2e alinea: Ik ben niet aangehouden! Ik stond bij de publieke telefooncel om de Politie op te bellen. De pompbediende van voornoemd pompstation had n.l. mij geweigerd aldaar naar de Politie op te bellen. Punt 1: Reeds omschreven onder 1ste alinea. Punt 2: Als het Centraal Justitioneel Incasso Bureau een opgelegde sanctie moet innen, versturen zij daartoe een beschikking met daaraan gehecht een acceptgirokaart. Bij niet tijdige betaling wordt een eerste aanmaning toegezonden met een opgelegde boete-verhoging. Zo zal bij vervolg van "niet-betalen" telkenmale een aanmaning worden verzonden. Mijn conclusie: Die geldboete van fl. 25,= bestond eenvoudig niet! Nimmer ontving ik van het C.J.I.B. een beschikking van die aard, zo evenmin aansluitende aanmaningen. Punt 3: Op het Teambureau is mij absoluut g n afschrift getoond van een openstaande geldboete. Punt 4: De door mij ter plaatse uitgeschreven giro-overschrijvingskaart is door mij aan de betrokken mannelijke politieagent (oud-marinier) overhandigd. Hij is met dit biljet

naar de administratie gegaan. Kreeg te horen dat dit geen geldig betaalmiddel was. In mijn aanklacht van 24 nov. '97 heb ik (...) hier melding van gedaan. Punt 5: Mijn verzoek was te willen telefoneren naar a Mijn zoon- b naar mijn advocaat- c naar de burgemeester van Winsum. Dit werd mij categorisch geweigerd. Zo werd evenmin mij een telefoonboek aangereikt. Punt 7: Visitatie. Nadat ik de riem uit mijn pantalon had gehaald werd zoniet gesommeerd, als wel gesuggereerd de broek te laten zakken. Het aanwezige personeel (3 mannen –1 vrouw) hebben niet in koor mij erop gewezen dat dit niet nodig zou zijn. Punt 9: Inderdaad heb ik na deze absurde en onheuse bejegeningen pers elke actie naar mij toe geweerd. (...) Bemerkingen op bijlage 2. Proces-verbaal bevindingen. 1ste/2e/3e alinea reeds door mij benoemd. •        

De alinea: "... Heer P. is door ons niet als verdachte behandeld ..." is in flagrante tegenstelling met de op mij uitgeoefende dwangmaatregelen. •         De alinea: Hun tonen van afschrift geldboete is een pertinente onwaarheid. •         De alinea: G n aanbieding van giro-overschrijvingsbiljet is mede zo'n onwaarheid. •         De alinea omtrent visitatie is door mij reeds commentaar voorzien."E.       VERKLARINGEN BETROKKEN AMBTENAREN1. Betrokken ambtenaar A. legde op 19 oktober 1998 telefonisch de volgende verklaring af:"Op 23 november 1997 had ik dienst. Naar aanleiding van een melding hebben mijn collega H. en ik verzoeker die avond als verdacht aangemerkt en staandegehouden om zijn gegevens te controleren. Als u mij vraagt waarvan verzoeker werd verdacht, kan ik u zeggen dat wij verzoeker, doordat hij in het donker met een zaklamp om een gesloten politiebureau bleek heengelopen te zijn, verdachten van eventueel inbraak of vernieling. Tijdens de staandehouding hebben we verzoekers gegevens nagetrokken. Er bleek nog een onherroepelijk vonnis van een geldboete van f 25,- op zijn naam open te staan. Verzoeker is vrijwillig met ons meegegaan naar het teambureau alwaar hem een afschrift van de melding van het vonnis is getoond. Officieel hoeven wij dit niet aan een betrokkene te tonen. Dit weet ik van mijn collega's en de brigadier. Van een eventuele betaalcheque is mij niets bekend. Verzoeker heeft wel aangegeven dat hij geld wilde pinnen. Ik ben met verzoeker naar de pin-automaat om de hoek van het bureau gelopen, maar verzoeker bleek geen geld op zijn rekening te hebben staan. Verzoeker wilde voorts de burgemeester van Winsum en zijn advocaat bellen. Hij had van deze personen geen telefoonnummer bij zich. Wij hebben hem aangeraden 06-8008 te bellen of het telefoonboek te raadplegen. Verzoeker heeft dit niet gedaan. Ook in de verhoorkamer, waar verzoeker het merendeel van tijd heeft gezeten, stond een

telefoon. Ik heb verzoeker nog meegedeeld dat hij eerst een 0 moest draaien voor het verkrijgen van een buitenlijn. Nadat verzoeker was overgebracht naar het arrestantencomplex, werd hij, alvorens te worden ingesloten, onderworpen aan een veiligheidsfouillering. Hierbij werd aan verzoeker gevraagd om zijn riem uit zijn broek te halen. Verzoeker haalde zijn riem uit zijn broek en liet vervolgens zijn broek zakken, zonder dat wij hierom hadden gevraagd. Tijdens deze fouillering waren ik, mijn collega H. en twee arrestantenbewaarders aanwezig. Arrestanten, die om tien uur 's avonds worden ingesloten, ontvangen geen maaltijd meer. Het was mij niet bekend dat verzoeker die gehele dag nog niks had gegeten."

2. Betrokken ambtenaar H. legde op 28 oktober 1998 telefonisch de volgende verklaring af:"Op 23 november 1997 had ik dienst. Naar aanleiding van een melding dat verzoeker op een verdachte wijze om een gesloten politiebureau liep, hebben mijn collega A. en ik verzoeker op grond van onze controlebevoegdheid staandegehouden ter controle van zijn gegevens. Bij deze controle deelde de meldkamer ons mee dat op naam van verzoeker nog een onherroepelijk vonnis van een geldboete van f 25,- open stond. Verzoeker is, nadat we hem dit hadden meegedeeld, vrijwillig met ons meegegaan naar het politiebureau. Of op het bureau een afschrift van de melding van het vonnis is getoond weet ik niet meer. Verzoeker protesteerde niet tegen het openstaande vonnis. Verzoeker heeft niet gepoogd met een betaalcheque de boete te betalen. Wel heeft hij gevraagd of hij mocht pinnen. Mijn collega A. is met hem meegegaan naar de pin-automaat om de hoek van het bureau, maar verzoeker bleek een negatief saldo op zijn rekening te hebben staan. Toen verzoeker ons meedeelde dat hij wilde bellen, hebben wij hem een telefoonboek gegeven. Verzoeker heeft vervolgens niet gebeld. Nadat verzoeker was overgebracht naar het arrestantencomplex, werd hij, alvorens te worden ingesloten, onderworpen aan een veiligheidsfouillering. Toen verzoeker werd gevraagd om zijn riem uit zijn broek te halen, kleedde hij zich op eigen initiatief verder uit. Er werd nog door ons gezegd dat dit niet nodig was. Of verzoeker heeft aangegeven dat hij voedsel of drank wilde ontvangen kan ik u niet verklaren. Nadat verzoeker was gefouilleerd, zijn mijn collega A. en ik weer vertrokken."F.       NADERE REACTIE VERZOEKERIn zijn reactie op de afgelegde verklaringen deelde verzoeker mee dat hij bleef bij zijn klacht. Hij vond de attitude van de politie dermate "minderwaardig", dat hij niet meer inhoudelijk wenste in te gaan op "dit degenererende leugenachtige".

Beoordeling

Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant hem op 23 november 1997 in Tilburg hebben bejegend.I. .       Met betrekking tot het bejegenen van verzoeker als verdachte1. Verzoeker begaf zich op 23 november 1997, nadat hij zich eerst bij de politie te Roosendaal had vervoegd, naar het regiokantoor van de politie Midden- en West-Brabant te Tilburg om, naar zijn zeggen, de politie informatie te verschaffen over een misdrijf dat enige tijd daarvoor had plaatsgevonden. Tegen 20.00 uur die avond arriveerde hij bij het op dat moment gesloten politiebureau. Nadat de politiemeldkamer om 19.56 uur een melding had ontvangen dat een man voorzien van een zaklamp en een sporttas rond het regiokantoor zou rondsluipen, begaven de politieambtenaren A. en H. zich ter plaatse. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat hij door A. en H. als verdachte is bejegend, terwijl hij zichzelf als informant zag.2. Volgens de korpsbeheerder werd verzoeker door A. en H. als verdachte staandegehouden. De korpsbeheerder gaf niet aan waarvan verzoeker werd verdacht toen hij werd staandegehouden. Volgens de verklaring van betrokken ambtenaar A. tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman werd verzoeker door de betrokken politieambtenaren als verdachte van inbraak of vernieling staandegehouden. Deze verklaring wordt niet ondersteund door de mutatie die de korpsbeheerder bij zijn reactie op de klacht heeft meegezonden, en die A. en H. op de dag van het onderhavige politieoptreden hebben opgemaakt. Daarin hebben zij weliswaar vermeld dat verzoeker was staandegehouden, maar wordt geen strafbaar feit genoemd waarvan verzoeker werd verdacht. In het op ambtseed op 1 augustus 1998 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen wordt gesteld dat zij de bus van verzoeker over de Y-laan zagen rijden, "alwaar wij hem staandehielden", en dat ambtenaar H. verzoeker "aansprak". Voorts gaven de betrokken ambtenaren daarin aan dat verzoeker door hen niet als verdachte was behandeld, maar als "betrokkene". Volgens de verklaring die betrokken ambtenaar H. tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft afgelegd werd verzoeker wel staandegehouden, maar nu "op grond van onze controlebevoegdheid ter controle van zijn gegevens". Aangenomen wordt dat H. hiermee doelde op de controlebevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (zie

Achtergrond

, onder 2).3. Op grond van de over een weer verstrekte informatie staat voldoende vast dat de betrokken politieambtenaren verzoekers bus op 23 november 1997 om ongeveer 20.00 uur op de Y-laan hebben doen stoppen, naar aanleiding van een melding dat een man met een zaklantaarn en een sporttas om een gesloten politiebureau liep.

4. Ten aanzien van de vraag of verzoeker als verdachte van een strafbaar feit is staandegehouden, of dat hij in zijn bus is stilgehouden op grond van de Wegenverkeerswet 1994, komen de verschillende lezingen niet met elkaar overeen.4.1. Als de lezingen van de korpsbeheerder en ambtenaar A. op dit punt worden gevolgd, dat verzoeker als verdachte van een strafbaar feit is staandegehouden, wordt daarover het volgende overwogen. In de eerste plaats dient voor dat geval te worden vastgesteld of verzoeker als verdachte van een strafbaar feit kon worden aangemerkt. Als verzoeker niet als verdachte van enig strafbaar feit kon worden aangemerkt, dan was de politie immers niet bevoegd het dwangmiddel staandehouden toe te passen (zie

Achtergrond

, onder 1.).De melding die de politie had gekregen, hield niet meer in dan dat een man met een zaklantaarn en een sporttas om een gesloten politiebureau liep. Hoewel deze melding voldoende reden gaf om verzoeker hierover aan te spreken, bleek uit de melding niet van feiten of omstandigheden die een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit rechtvaardigden. Hieruit volgt dat, als wordt uitgegaan van de lezing van de korpsbeheerder en ambtenaar A., verzoeker ten onrechte als verdachte van enig strafbaar feit is aangemerkt en derhalve dat hij ten onrechte is staandegehouden.4.2. Indien de lezing van politieambtenaar H., dat verzoeker op grond van de controlebevoegdheden (uit de Wegenverkeerswet 1994) in zijn bus is stilgehouden, wordt gevolgd, wordt daarover het volgende geoordeeld. Ingevolge artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie

Achtergrond

, onder 2.) is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig op eerste vordering van een politieambtenaar te doen stilhouden in verband met het ter inzage geven van documenten in het kader van de controle op het bepaalde in de wegenverkeerswetgeving. De Wegenverkeerswet biedt geen basis om op grond van andere redenen een motorrijtuig te doen stilhouden. De aanleiding om verzoekers bus te doen stilhouden, was in dit geval niet een controle op grond van de Wegenverkeerswet, maar de melding die de politie had gekregen. Indien wordt uitgegaan van de lezing van politieambtenaar H., moet worden geoordeeld dat in dat geval de bevoegdheid die de politie heeft op grond van de Wegenverkeerswet om een voertuig te doen stilhouden, is aangewend voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Dit is niet juist.4.3. Zoals hiervoor onder 4.1. is overwogen, was er voor de politieambtenaren voldoende reden om verzoeker aan te spreken. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. en 4.2. is overwogen, konden zij hem daartoe echter noch staandehouden als verdachte, noch doen stilhouden in het kader van de Wegenverkeerswet. Zij hadden wel verzoekers bus kunnen volgen totdat zich een mogelijkheid zou voordoen om hem aan te spreken. Het is begrijpelijk dat verzoeker door de wijze waarop de politie tegen hem is opgetreden zich

als verdachte bejegend heeft gevoeld. Daar doet niet aan af dat het overigens wel voldoende vaststaat dat verzoeker na de "staandehouding" vrijwillig is meegegaan naar het politiebureau. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. .      Met betrekking tot het natrekken van verzoekers antecedenten1. Verzoeker klaagt er voorts over dat op het politiebureau buiten hem om zijn antecedenten zijn nagetrokken. In het proces-verbaal van bevindingen gaven de betrokken ambtenaren aan dat toen H. verzoeker aansprak, A. de tenaamstelling van verzoekers voertuig had opgevraagd. De dienstdoende centralist had meegedeeld dat verzoeker nog een boete had openstaan.2. Het is gebruikelijk, en de politie is daartoe ook bevoegd, dat de politie bij contacten met burgers gegevens verifieert en het opsporingsregister raadpleegt. Betrokkenen behoeven daarvoor geen toestemming te geven. Dat in dit geval verzoekers gegevens zijn opgevraagd zonder verzoeker daarvoor toestemming te vragen, was daarom niet onjuist. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.III. .     Met betrekking tot het moeten betalen van de geldboete1. Verzoeker klaagt er verder over dat hem op het politiebureau werd gesommeerd de geldboete te betalen, zonder dat van de boete enig bewijs werd overgelegd. Bij zijn reactie op de klacht zond de korpsbeheerder een afschrift van de melding van het vonnis uit het opsporingsregister waaruit kan worden afgeleid dat er op de bewuste datum inderdaad een geldboete van f 25,- openstond.2. De korpsbeheerder bracht in zijn reactie op de klacht op dit punt naar voren dat verzoeker op het politiebureau een afschrift van de openstaande geldboete was getoond. In zijn reactie hierop bleef verzoeker bij zijn standpunt dat hem geen afschrift was getoond van de openstaande geldboete (die volgens hem overigens ook niet bestond, omdat hij naar zijn zeggen van het CJIB geen acceptgirokaart ter voldoening van de boete had ontvangen). Volgens politieambtenaar A. was aan verzoeker een afschrift van de melding van het desbetreffende vonnis getoond; ambtenaar H. wist niet meer of het afschrift was getoond. Wat daar echter ook van zij, het al dan niet tonen van een afschrift van de melding van een (onherroepelijk) vonnis deed niet af aan de verplichting van verzoeker om de desbetreffende boete te betalen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.I. V.      Met betrekking tot de giro-overschrijvingskaart1. Verzoeker klaagt er tevens over dat de giro-overschrijvingskaart die hij heeft uitgeschreven niet als geldig betaalmiddel werd geaccepteerd. Volgens de politie had

verzoeker geen giro-overschrijvingskaart uitgeschreven maar had hij gepoogd het verschuldigde bedrag van f 25,- te pinnen.2. Op dit klachtonderdeel zijn de feiten niet vast te stellen nu de lezingen elkaar op dit punt tegenspreken. Maar ook als verzoekers lezing juist zou zijn, zou de politie niet onjuist hebben gehandeld, omdat een giro-overschrijvingskaart, anders dan een betaalcheque, geen wettig betaalmiddel is. Op dit punt is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.

V.       Met betrekking tot het telefoneren1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie hem niet de gelegenheid heeft geboden te telefoneren. Hij wilde telefonisch contact opnemen met zijn zoon, met de burgemeester van Winsum en met zijn advocaat. Volgens verzoeker was er in eerste instantie geen bezwaar tegen geweest dat hij wilde telefoneren. Nadat hij in verband daarmee naar een werkkamer was gebracht, werd het hem echter geweigerd om te telefoneren.2. Volgens de korpsbeheerder wilde verzoeker telefonisch contact opnemen met de burgemeester van Winsum, maar had hij geen gebruik gemaakt van het aanbod het telefoonnummer van de burgemeester van Winsum op te zoeken. Verzoeker ontkende in zijn reactie op hetgeen van de zijde van de politie naar voren was gebracht dat hem een telefoonboek was aangereikt. Er was hem "categorisch geweigerd" te telefoneren. Ambtenaar A. verklaarde tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman dat verzoeker de burgemeester van Winsum en zijn advocaat had willen bellen. Zij en haar collega hadden verzoeker aangeraden 06-8008 te bellen of het telefoonboek te raadplegen. Verzoeker had dat volgens haar niet gedaan. A. deelde mee dat zij verzoeker nog had meegedeeld dat hij eerst een 0 moest draaien voor een buitenlijn. H. verklaarde eveneens dat verzoeker een telefoonboek was overhandigd.3. De lezingen van de betrokken ambtenaren op dit punt komen grotendeels met elkaar overeen. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat het in eerste instantie geen bezwaar was dat hij wilde telefoneren. Verder is er niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden kunnen verklaren waarom de betrokken politieambtenaren dat vervolgens niet meer zouden hebben toegestaan. Daarom wordt op dit punt de lezing van de politie aannemelijker geacht dan die van verzoeker. Op dit punt is de onderzochte gedraging ook behoorlijk. VI.      Met betrekking tot de insluiting ter vervanging van de geldboete1. Verzoeker klaagt er verder over dat hij in het arrestantencomplex is ingesloten ter vervanging van de openstaande geldboete. Het staat, gelet op het afschrift van de melding van het vonnis uit het opsporingsregister dat de korpsbeheerder heeft verstrekt, voldoende vast dat verzoeker (nog) f 25- moest

betalen, bij niet-betaling te vervangen door n dag hechtenis. Het staat voorts vast dat verzoeker niet in staat was de boete te voldoen. Dat hij vervolgens is ingesloten, was dan ook niet onjuist.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.2. Tenuitvoerlegging van straffen is een taak van het openbaar ministerie (zie

Achtergrond

, onder 3.). Indien de politie een persoon aanhoudt en insluit in het kader van vervangende hechtenis, dient zij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het openbaar ministerie, zodat het openbaar ministerie zijn verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis kan nemen. Uit het onderzoek is gebleken dat de politie pas op 24 november 1997 om 9.21 uur contact heeft opgenomen met het openbaar ministerie in verband met de vervangende hechtenis van verzoeker, terwijl verzoeker al sinds ongeveer 22.00 uur de vorige avond was ingesloten. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan dient te worden geconcludeerd dat het niet mogelijk was om direct na verzoekers insluiting contact met het openbaar ministerie op te nemen. In een dergelijk contact had het openbaar ministerie direct de gelegenheid gehad om zijn verantwoordelijkheid voor de insluiting te nemen en om na te gaan of er voldoende reden was om de hechtenis voort te zetten in de politiecel, dan wel of zou moeten worden gepoogd om, conform het gestelde in de Beginselenwet gevangeniswezen (zie

Achtergrond

, onder 3.), verzoeker onder te brengen in een huis van bewaring. Door pas na bijna twaalf uur na de insluiting contact op te nemen met het openbaar ministerie, heeft de politie niet juist gehandeld. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk. VII.     Met betrekking tot de insluitingsfouillering1. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de politie hem tijdens de insluitingsfouillering heeft gedwongen zich te ontkleden.2. Van de zijde van de politie werd op dit punt naar voren gebracht dat verzoeker was onderworpen aan een insluitingsfouillering en dat hem daarbij was gevraagd om zijn riem uit zijn broek te halen, en dat verzoeker vervolgens zijn onderlichaam had ontkleed.3. In zijn in eerste instantie bij de politie ingediende klacht van 25 november 1997 schreef verzoeker hierover dat hij zijn kleding had moeten losmaken en dat hij zijn ene schoen had moeten uitdoen en zijn riem uit zijn broek had moeten halen. In zijn nadere toelichting van 21 juni 1998 op zijn bij de Nationale ombudsman ingediende klacht deelde verzoeker mee: "Het onbeschofte gedrag van 4 politieambtenaren die mij dwongen me te ontkleden (broek laten zakken, blote kont) om mij nadrukkelijk te fouilleren".4. Gegeven het bovenstaande komt de lezing van verzoeker met betrekking tot de insluitingsfouillering zoals hij die verwoordde in zijn klacht van 25 november 1997 grotendeels overeen met de lezing van de politie. Daarnaast is niet gebleken van feiten of

omstandigheden die verzoekers klacht dat de politie hem heeft gedwongen zich bij de insluitingsfouillering te ontkleden, kunnen ondersteunen. Daarom wordt de lezing van de politie op dit punt aannemelijker geacht dan de lezing van verzoeker zoals hij die tegenover de Nationale ombudsman naar voren heeft gebracht. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. Overigens wordt nog opgemerkt dat het, in verband met het voorkomen van su cidepogingen, niet onjuist is als een persoon die in een politiecel wordt ingesloten, wordt gevraagd zijn riem (en schoenveters) af te geven.

VIII.    Met betrekking tot het insluiten zonder voedsel of drank1. Tot slot klaagt verzoeker erover dat hij (omstreeks 22.00 uur) in de cel is ingesloten zonder voedsel of drank, terwijl de politie wist dat hij die dag nog niets had gegeten of gedronken. Verzoeker bracht in dit verband niet naar voren dat hij de politie uitdrukkelijk om eten of drinken had verzocht.2. De korpsbeheerder bracht op dit punt onder meer naar voren dat in het algemeen aan ingeslotenen na 21.30 uur geen maaltijden meer worden verstrekt, tenzij daardoor sprake zou zijn van onvoldoende zorg. Hij wees er daarnaast op dat in de cel waarin verzoeker ingesloten was geweest water aanwezig was geweest. In zijn reactie op hetgeen van de zijde van de politie naar voren was gebracht, ging verzoeker niet meer op dit punt in.3. Gelet op het tijdstip waarop verzoeker werd ingesloten, behoefde de politie niet uit eigen beweging verzoeker een maaltijd of drinken aan te bieden. Als verzoeker, omdat hij de hele dag nog niet had gegeten, om voedsel had verzocht, had hem wel iets te eten moeten worden aangeboden. Als hij om iets te drinken had verzocht, had hij op het water in zijn cel moeten worden gewezen. Niet is gebleken dat verzoeker om voedsel of drinken heeft verzocht. De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant te Tilburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant (de burgemeester van Tilburg), is niet gegrond, behalve wat betreft het bejegenen van verzoeker als verdachte en het tijdstip waarop contact is gezocht met het openbaar ministerie over de insluiting ter vervanging van de geldboete; op die punten is de klacht gegrond.

Instantie: Regiopolitie Midden- en West-Brabant

Klacht:

Bejegening verzoeker (als verdachte i.p.v. als informant; buiten hem om antecedenten nagetrokken; betaling geldboete; niet gelegenheid geboden te telefoneren; insluiting).

Oordeel:

Niet gegrond