Op 14 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Maastricht, met een klacht over een gedraging van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht onvoldoende medewerking verleent aan de oplossing van een conflict met zijn voormalige advocaat betreffende declaraties, dat hij op 13 januari 1997 aan de deken heeft voorgelegd. Verzoeker meent dat de deken niet onpartijdig is. Als gevolg hiervan kan een andere advocaat geen werkzaamheden voor verzoeker verrichten. Meer in het bijzonder klaagt verzoeker erover dat de deken:- bij de behandeling van de kwestie er geen rekening mee houdt dat hij al een deel van de nota heeft betaald; - onvoldoende hoor en wederhoor toepast, en de standpunten van de advocaat over verstrekte dossiers en over de hoogte van openstaande schulden zonder meer voor waar aanneemt; - onvoldoende daadkrachtig is opgetreden en optreedt om tot een snelle afwikkeling van het geschil tussen verzoeker en zijn oude advocaat te komen.
Achtergrond
Zie BIJLAGE.Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld. Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag te wijzigen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Op 13 januari 1997 richtte verzoeker zich schriftelijk tot de deken van de Orde van Advocaten te Maastricht. Verzoeker zette aan de deken een conflict uiteen dat hij had met zijn voormalige advocaat, mr. S. Verzoeker bracht naar voren dat hij in 1993 mr. S. had gevraagd voor hem op te treden in een procedure die hij wilde voeren tegen verzekeringsmaatschappij A. Verzoeker tekende in de brief van 13 januari 1997 aan dat hij toentertijd een rechtsbijstandsverzekering had, en dat hij, indien deze rechtsbijstandverzekeraar onverhoopt niet de kosten zou vergoeden, met mr. S. was overeengekomen dat de door hem te betalen kosten voor de behandeling van een tweetal dossiers maximaal f. 6500,-- f. 7500,-- zouden bedragen. Inmiddels had verzoeker, aangezien hij niet tevreden was over de werkzaamheden die mr. S. voor hem had verricht, mr. D. gevraagd als zijn raadsman op te treden. Hij had mr. S. verzocht om zijn dossiers over te dragen aan mr. D. Op een tweetal dossiers na, de dossiers B/A en B/K, had zijn vroegere advocaat dit verzoek ingewilligd. In deze twee zaken stelde mr. S. dat verzoeker nog een aantal rekeningen moest voldoen. Verzoeker betwistte dit, en hij verzocht de deken om te bemiddelen in dit conflict, en daarbij te bewerkstelligen dat zijn nieuwe advocaat, mr. D., voor hem zou kunnen optreden. Verzoeker bood in de brief aan de deken aan, om, onder bewijs van finale kwijting, een bedrag ad f. 3560,25 aan mr. S. te betalen, waartegenover mr. S. de twee dossiers diende over te dragen. In zijn brief gaf verzoeker in grote lijnen aan waarop het conflict betrekking had, en noemde hij ook een aantal bedragen waarover discussie bestond. Hij specificeerde dit niet nader in zijn brief. Verzoeker wees de deken nog op het spoedeisende karakter van zijn verzoek om hulp, aangezien zijn nieuwe raadsman drie dagen later voor hem diende op te treden. In een juridische procedure in hoger beroep stond verzoeker peremptoir voor memorie van grieven.2. In reactie op de brief van verzoeker adviseerde de (waarnemend) deken van de Orde hem op 14 januari 1997, gelet op de spoedeisendheid van de zaak, het bedrag dat volgens mr. S. nog diende te worden betaald, te storten op de girorekening van de deken, opdat mr. S. de beide dossiers aan mr. D. zou kunnen aanreiken. Als alternatief stelde de deken voor dat verzoeker de door hem genoemde afspraak met mr. S. zou dienen aan te tonen, althans begroting van de declaraties van mr. S. aan de Raad van Toezicht zou dienen te verzoeken (zieAchtergrond
onder 3.).3. Verzoeker stortte geen geld op de dekenrekening, en liet de (waarnemend) deken in reactie op dit bericht op 20 januari 1997 weten dat hij graag de genoemde afspraak met mr. S. wilde aantonen. Hij vroeg de deken hem te laten weten wat hij daarvoor moest doen. Ook zou verzoeker graag de declaratie van mr. S. onderzocht zien.4. In een brief aan de Raad van Toezicht van de Orde der Advocaten van 3 februari 1997 stelde verzoeker de Raad op de hoogte van de brief van de deken van 14 januari 1997 en van zijn antwoord daarop van 20 januari 1997. Hij deelde mee dat hij er de voorkeur aan gaf om de gemaakte afspraak met mr. S. te bewijzen en zijn declaraties door de raad te laten onderzoeken. Hij verzocht de raad daarnaast om mr. S. op korte termijn te vragen de betreffende dossiers aan mr. D. over te dragen en deze verder door hem te laten behandelen.5. Op 25 maart 1997 zond de (waarnemend) deken van de Orde van Advocaten verzoeker een brief, waarin hij hem vroeg of zijn informatie dat de betreffende dossiers inmiddels waren overgedragen aan mr. D. correct was. Daarnaast deelde hij verzoeker mee dat mr. S. verzoeker vroeg om een bedrag ad f. 13.931,10 op de rekening van de deken te storten, zodat mr. D. actie kon gaan ondernemen in de zaken van verzoeker. Voorts tekende de deken aan, dat – indien partijen er niet in zouden slagen om een regeling te treffen – begroting van het dossier zou dienen te geschieden, mogelijk gevolgd door een procedure. Teneinde een dergelijk geschil te voorkomen bood de deken aan om te bemiddelen omtrent het verschil tussen het bedrag van f. 6500,-- f. 7500,-- dat verzoeker noemde, en het bedrag dat mr. S. noemde van f. 13.931,10.6. In antwoord hierop liet verzoeker de deken op 26 maart 1997 weten dat mr. S. de betreffende dossiers noch aan hem, noch aan mr. D. had overgedragen. Daarnaast bracht verzoeker naar voren dat mr. S. nog twee andere, niet nader genoemde, dossiers weigerde af te geven. Ook tekende hij aan dat hij graag bereid was om bemiddeling van de deken te aanvaarden.7. Mr. S. liet de deken op 8 april 1997 weten dat hij dossier B/A al aan mr. D. ter hand had gesteld, en dat hij dat met het dossier B/K die dag zou doen. Hem was niet bekend welke andere dossiers de heer B. bedoelde die hij zou weigeren af te geven. Mr. S. stelde dat hij niets voelde voor bemiddeling ten aanzien van het verschil tussen de declaraties en het bedrag waarover de heer B. sprak. Hij verzocht de deken te bevorderen dat de heer B. het bedrag van f. 13.931,10 op de dekenrekening zou storten.8. Op 15 april 1997 liet de (waarnemend) deken verzoeker weten dat mr. S. niet voelde voor bemiddeling. De deken verzocht verzoeker het bedrag ad f. 13.931,10 op de dekenrekening te storten, waarna mr.D. zijn werkzaamheden in de dossiers kon beginnen. De deken wees verzoeker op de mogelijkheid van verificatie van de nota's van mr. S. door de Raad van Toezicht. Ten aanzien van de prijsafspraak merkte de deken op dat als verzoeker, in tegenstelling tot mr. S., van mening was dat er sprake was van een prijsafspraak, het bestaan van deze afspraak door de rechter diende te worden getoetst.9. Verzoeker liet mr. S. op 21 april 1997 weten dat hij niet voornemens was het bedrag ad f. 13.931,10 op de dekenrekening te storten. Ook tekende hij aan dat hij geen nota's meer van mr. S. zou voldoen. Daarnaast verzocht hij mr. S. om de dossiers B/C en B/N aan hem te retourneren.10. Mr. S. verzocht vervolgens de deken om mr. D. te laten weten dat hij de belangen van de heer B. niet mocht behartigen, totdat deze aan zijn verplichting had voldaan.11. In een brief van 23 april 1997 aan mr. S. berichtte de (waarnemend) deken dat hij mr. D. toestond om de daaropvolgende dag een memorie van grieven peremptoir inzake de kwestie B/A te nemen. Als motivering hiervoor werd genoemd dat het persoonlijk belang van verzoeker ernstig zou worden getroffen indien deze memorie niet zou worden genomen. Nadien zou mr. D., aldus deze brief, geen enkele activiteit meer mogen ontplooien tot het tijdstip waarop het bedrag ad f. 13.931,10 op de dekenrekening was gestort, of anderszins een regeling was getroffen.12. Op 23 april 1997 liet mr. S. mr. D. weten dat hij geen zaken van verzoeker had. Hij verzocht mr. D. om geen maatregelen te nemen, totdat verzoeker het bedrag ad f. 13.931,10 op de dekenrekening had gestort.13. Verzoeker berichtte de (waarnemend) deken op 25 april 1997 dat mr. S. niet de volledige dossiers B/A en B/K aan mr. D. had overgedragen, maar slechts delen daaruit. Ook noemde hij een aantal andere dossiers, de eerdergenoemde dossiers B/C en B/N, die mr. S. nog diende over te dragen. Hierin waren wel de rekeningen betaald, aldus verzoeker. Hij vroeg daarnaast welke gegevens de Raad van Toezicht nodig had om de declaraties van mr. S. te begroten.14. Op 9 mei 1997 berichtte de (waarnemend) deken verzoeker dat verzoeker in de brief van 20 januari 1997 had gevraagd of de declaraties van mr. S. konden worden onderzocht, terwijl hij nu verzocht om begroting van de declaraties. Hij verzocht verzoeker aan te geven welke declaraties hij begroot wenste te zien, zodat de deken mr. S. kon verzoeken om zijn declaraties bij de Raad van Toezicht in te dienen. Eveneens op 9 mei 1997 stelde de deken mr. S. in de gelegenheid om te reageren op de brief van verzoeker van 25 april 1997.15. In zijn reactie van 22 mei 1997 aan de (waarnemend) deken tekende verzoeker aan dat hij in de eerste plaats vasthield aan de prijsafspraak die hij met mr. S. had gemaakt inzake de dossiers B/A en B/K. Alle declaraties die betrekking hadden op deze dossiers wilde verzoeker onderzocht zien.16. Op 2 juni 1997 rappelleerde de (waarnemend) deken mr. S. inzake het niet beantwoorden van zijn brief van 9 mei 1997. Daarnaast verzocht hij mr. S. om diens declaraties en de daarbij behorende dossiers inzake B/A, B/R en B/K aan het adjunct-secretariaat van de orde te doen toekomen, zodat deze declaraties zouden kunnen worden begroot.17. Op 24 juni 1997 berichtte verzoeker de (waarnemend) deken dat inzake de rechtszaak B/K op 21 juli 1997 de contra-enquete was bepaald. Hij vroeg de deken om mr. D. toestemming te verlenen om voor hem op te treden. Op 10 juli 1997 richtte mr. D. zich met hetzelfde verzoek tot de deken.18. Op 30 juni 1997 vroeg verzoeker bij de orde nogmaals aandacht voor de zaken B/C en B/N die mr. S. naar zijn zeggen nog niet had overgedragen.19. Op 11 juli 1997 rappelleerde de (waarnemend) deken mr. S. met betrekking tot de brief van 2 juni 1997. Thans werd mr. S. gesommeerd om de brief van verzoeker van 25 april 1997 te beantwoorden. Mr. S. werd in de gelegenheid gesteld om binnen 5 dagen de dossiers B/A, B/K en B/R te zenden aan het adjunct-secretariaat van de Raad van Toezicht om de declaraties te laten begroten.20. De (waarnemend) deken berichtte verzoeker in een brief van eveneens 11 juli 1997 dat mr. D. zonder meer kon optreden voor verzoeker, mits verzoeker het door mr. S. gedeclareerde bedrag op de dekenrekening zou storten. Een kopie van deze brief werd aan mr. D. gezonden.21. In een faxbericht van 11 juli 1997 aan de deken reageerde mr. S. op de brief van de deken aan hem van 11 juli 1997 en op de brief van mr. D. aan de orde, waarin deze had gevraagd om de zaken van verzoeker te mogen behartigen. Hij maakte hierin bezwaar tegen de inwilliging van het verzoek, aangezien verzoeker nog steeds niet had voldaan aan het verzoek van 15 april 1997 om het bedrag ad f. 13.931,10 te storten op de dekenrekening. Daarnaast berichtte mr. S. de deken dat hij mr. D. zou verzoeken om fotokopie n toe te zenden van de dossiers, zodat hij de declaraties kon laten begroten. Dit deed hij bij brief van 11 juli 1997.22. In een brief van 15 juli 1997 vroeg verzoeker de deken nogmaals om aandacht voor zijn zaak.23. Verzoeker had op 16 juli 1997 een persoonlijk onderhoud met de waarnemend deken van de orde.24. Op 17 juli 1997 zond de (waarnemend) deken mr. S. een faxbericht, waarin hij stelde dat – met name door het niet tijdig reageren van mr. S. op het verzoek van 2 juni 1997 – de declaraties nog niet waren begroot. De deken drong er bij mr. S. op aan dat hij op korte termijn begroting zou verzoeken opdat de hoogte van de declaraties kon worden vastgesteld. Gelet op het gegeven dat de deken door deze, aan mr. S. te wijten, vertraging voor een voldongen feit werd geplaatst, stelde hij mr. D. thans in de gelegenheid om de contra-enquete in de zaak B/K bij te wonen. Voorwaarde daartoe was dat verzoeker v r 21 juli 1997 een bedrag van f. 500,-- op de dekenrekening zou storten. Op 25 juli 1997 werd dit bedrag op de depotrekening van de deken ontvangen.25. Eveneens op 17 juli 1997 berichtte de (waarnemend) deken aan verzoeker dat hij in het verdere verloop van de procedures na begroting van de declaraties geen toestemming meer zou geven aan mr. D. om nog proceshandelingen te verrichten, voordat er volgens 'de regelen van de kunst' storting onder de deken zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast vroeg hij het bedrag van f. 500,-- te storten voor 21 juli 1997.26. In een brief van 28 juli 1997 vroeg verzoeker de (waarnemend) deken om hem te bevestigen dat mr. S. zou worden opgedragen om alle dossiers van verzoeker over te dragen aan hem of zijn advocaat, mr. D. Dit verzoek herhaalde verzoeker op 28 augustus 1997.27. In een brief van 6 september 1997 deelde de (waarnemend) deken aan verzoeker mee dat hij op 11 augustus 1997 aan mr. D. had verzocht om aan mr. S. kopie n van de dossiers te zenden, zodat begroting van de declaraties kon plaatsvinden. Verzoeker werd gevraagd om binnen vier weken na dagtekening van deze brief zijn bezwaren tegen de declaraties van mr. S. in te dienen bij de Raad van Toezicht.28. Op 1 oktober 1997 schreef verzoeker aan de Orde van Advocaten dat hij nog steeds niet in het bezit was van de specificaties behorende bij de declaraties van mr. S. en dat hij ook niet in het bezit was van alle declaraties. Ook protesteerde hij bij gebrek aan wetenschap en vasthoudend aan de met mr. S. gemaakte prijsafspraak tegen de betreffende declaraties. Nogmaals vroeg hij om overlegging van alle dossiers.29. In een brief van 17 oktober 1997 antwoordde de (waarnemend) deken verzoeker. Hij deelde hem mee dat verzoeker nog steeds niet had voldaan aan het verzoek (gedaan in de brief van 15 april 1997) om een bedrag ad f. 13.931,10 te storten op de girorekening van de deken. Wanneer dat immers zou gebeuren, was mr. D. gerechtigd om verzoekers belangen in rechte te behartigen. Daarnaast tekende hij aan dat de Raad van Toezicht zich niet kon uitspreken over een geschil betreffende de prijsafspraak op zichzelf. Onder verwijzing naar zijn brief van 15 april 1997 verwees hij verzoeker hiervoor naar de bevoegde rechter. Voorts wees de deken erop dat het terhandstellen van de dossiers, alsmede het toestemming verlenen aan mr. D. om op te treden voor verzoeker, slechts zou kunnen plaatsvinden na storting van het bedrag ad f. 13.931,10 (met aftrek van de reeds betaalde f. 500,--) op de dekenrekening. Ook stelde de deken nog dat, indien verzoeker niet zou afzien van zijn standpunt dat er sprake was van een prijsafspraak, hij niet tot begroting kon overgaan; in dat geval zou mr. S. kunnen overgaan tot het treffen van rechtsmaatregelen.30. In een brief van 14 november 1997 aan de orde sprak verzoeker er zijn verbazing over uit dat de orde niet de declaraties kon begroten in het geval van een prijsafspraak, terwijl deze prijsafspraak vanaf het begin van de correspondentie was genoemd.31. Op 30 november 1997 zond de deken verzoeker de volgende brief:"... Voor de goede orde: U betwist niet het door Mr. S. "gehanteerde uren x tarief systeem" doch u stelt dat Mr. S. de prijsafspraak die U met hem hebt gemaakt niet nakomt. Het betreft hier derhalve een bewijsprobleem nu Mr. S. die afspraak betwist. De civiele rechter dient dan te beslissen of er sprake is van een prijsafspraak. Dit kan niet door de Raad van Toezicht worden beoordeeld. Wellicht ten overvloede bericht ik U dat de Raad van Toezicht evenmin kan beoordelen of Mr. S. ten opzichte van U toerekenbaar tekort is geschoten in de behandeling van Uw zaak. Indien U dit standpunt inneemt is dat eveneens een kwestie die door de civiele rechter dient te worden beslist. Slechts indien U de door Mr. S. gehanteerde uren x tarief berekening betwist omdat U bijvoorbeeld van oordeel bent dat Mr. S. minder tijd aan de zaak heeft besteed dan dat hij in feite declareert, kan een begroting aan de Raad van Toezicht worden verzocht. In casu is dit echter niet Uw standpunt. Indien ik U op een "dwaalspoor" heb gebracht, bied ik U hiervoor uiteraard mijn verontschuldigingen aan. De oplossing voor de overdracht van dossiers heb ik U reeds enige malen aangedragen: indien U het thans door Mr. S. in rekening gebrachte bedrag onder de deken stort, kunnen de dossiers zonder meer worden overgedragen... ".32. Op 18 december 1997 richtte verzoeker wederom een brief tot de deken. Hierin stelde hij wederom een aantal vragen over de begroting en de declaraties, ook in relatie tot de prijsafspraak. Daarnaast vroeg hij de deken waarom mr. S. niet de dossiers kon overleggen waarvan de betaling niet was betwist. Verzoeker deed ook nog een voorstel met betrekking tot een storting van een deel van het betwiste bedrag.33. Op 3 januari 1998 zond de deken verzoeker een brief, waarin hij hem verwees naar zijn schrijven van 30 november 1997. Ook bracht hij hem de brief van 17 juli 1997 in herinnering, waarin werd bericht dat geen toestemming meer zou worden gegeven aan verzoekers huidige raadsman om nog proceshandelingen te verrichten voordat er volgens 'de regelen van de kunst' storting onder de deken had plaatsgevonden. Daarnaast verwees hij verzoeker naar een bij zijn brief gevoegd afschrift van een brief van mr. S. aan de deken van 19 december 1997, waarin deze meedeelde dat alle dossiers al waren overgedragen aan mr. D. De deken berichtte tot slot dat hij mr. S. zou vragen zich uit te laten over het door verzoeker in zijn brief van 18 december 1997 gedane voorstel.34. Op 12 januari 1998 wendde verzoeker zich met de onderhavige klacht tot de Nationale ombudsman. B. STANDPUNT VERZOEKER1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven in de klachtsamenvatting.2. Verzoeker gaf aan dat hij het onjuist vond dat mr. S. zich de prijsafspraak die hij met verzoeker had, niet meer kon herinneren en zich ook het bestaan van de brief waarin verzoeker deze prijsafspraak bevestigde, niet kon herinneren. Verzoeker vond het onjuist dat mr. S. storting van het volledige notabedrag ad f. 13.931,10 verlangde. Verzoeker tekende daarnaast aan dat hij in ieder geval een deel van de rekening al had betaald, en dat noch mr. S., noch de Orde zich hier rekenschap van gaven. Los van de prijsafspraak vond verzoeker het dan ook, aangezien hij al een deel had betaald, niet billijk, dat hij het gehele notabedrag zou moeten storten. Verzoeker zond met zijn brief een aantal kopie n mee van nota's, waarop een stempel was geplaatst met de tekst "betaald". Deze nota's bedroegen samen een bedrag van f. 3242,30. Hij legde geen betaalbewijzen of bank- of giroafschriften over. Daarnaast legde hij een aantal nota's over van mr. S. waarop geen stempel met de tekst "betaald" was geplaatst. Deze nota's bedroegen tezamen een bedrag van bijna f. 9000,--. Verzoeker liet verder weten dat hij inmiddels drie dossiers had terugontvangen van mr. S. Mr. S. had nu alleen nog verzuimd om het (volledige) dossier B/K over te dragen. Verzoeker had dit dossier weliswaar ontvangen, maar dit was volgens hem niet compleet.3. Verzoeker stelde voorts de werkzaamheden die mr. S. in diens hoedanigheid van advocaat voor hem had verricht ter discussie. Volgens verzoeker had mr. S. zijn zaken niet naar behoren behartigd, als gevolg waarvan verzoeker schade had geleden.C. STANDPUNT ORDE VAN ADVOCATEN IN HET ARRONDISSEMENT MAASTRICHT1. Op 25 februari 1998 legde de Nationale ombudsman de klacht van verzoeker voor aan de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht. Hij verzocht daarbij tevens in te gaan op de volgende vragen:"1. Is duidelijk geworden welke dossiers mr. S. diende over te dragen aan mr. D., en is dat ook gebeurd?2. Heeft de (waarnemend) deken naar aanleiding van de brief van mr. S. van 14 april 1997 overleg gehad met de betrokkenen over de mogelijkheid dat verzoeker het door hem erkende deel van de vordering op de dekenrekening zou storten, in plaats van het gehele bedrag van de vordering? Welke overwegingen speelden hierbij een rol?3. Heeft de (waarnemend) deken overwogen om, onder een andere voorwaarde dan het door verzoeker storten van het volledige bedrag op de dekenrekening, toestemming te verlenen aan mr. D. om ten behoeve van verzoeker pleidooi te houden in de civiele procedure voor de rechtbank te 's-Gravenhage? Welke overwegingen speelden hierbij een rol?4. De (waarnemend) deken heeft verzoeker bij brief van 17 oktober 1997 meegedeeld dat indien hij niet zou afzien van het standpunt dat sprake was van een prijsafspraak, het de (waarnemend) deken niet mogelijk zou zijn tot begroting over te gaan. De (waarnemend) deken baseerde zich daarbij op zijn vaststelling dat verzoeker bij brief van 1 oktober 1997 zich niet had gericht tegen de hoogte van de declaratie van mr. S. in relatie tot de door hem aan de zaak bestede tijd. Verzoeker stelde in zijn brief van 1 oktober 1997 dat hij nog steeds niet in het bezit was van de specificaties bij de declaraties van mr. S., dat hij bovendien nog niet in het bezit was van alle declaraties van mr. S. en dat hij, onder meer bij gebrek aan wetenschap en vasthoudend aan de prijsafspraak, nogmaals tegen de declaraties wilde protesteren. De stellingname van verzoeker ten aanzien van het bestaan van een prijsafspraak lijkt te verwijzen naar hetgeen hij in zijn faxbericht van 13 januari 1997 meedeelde aan de (waarnemend) deken. Naar aanleiding van de brief is een aanvang gemaakt met het begroten van de declaraties van mr. S. Ik verzoek u nader aan te geven op grond waarvan de (waarnemend) deken tot de conclusie is gekomen zoals die in de brief van 17 oktober 1997 is geformuleerd, namelijk dat hij niet kon overgaan tot begroting van de declaraties."2. De deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht zond naar aanleiding van de klacht op 6 april 1998 de volgende reactie:"1. De heer B. (verzoeker; N.o.) heeft bij schrijven d.d. 13-01-1997 gericht aan de wnd Deken verzocht om bemiddeling bij afgifte van dossiers. De heer B. schrijft: "Ik heb dan ook Mr S. gevraagd mijn dossiers alsmede die van mijn firma's over te maken aan mijn nieuwe raadsman Mr. D. Met een kleine strubbeling is dat in zoverre ik dat kan beoordelen gelukt, op een tweetal persoonlijke dossiers van mij na, te weten het dossier B/A en B/K." In zijn brief d.d. 26-03-1997 gericht aan Mr D. schrijft de heer B.: "Betreffende de bovengenoemde referte inzake de dossiers B/A en B/K, vraag ik U vriendelijk om mij per omgaande schriftelijk te berichten of en wanneer u beide dossiers volledig van Mr S. ontvangen heeft". Het was duidelijk om welke dossiers het ging. Mr. S. schrijft in zijn brief d.d. 8 april 1997: "het dossier B/A heb ik al aan Mr D. ter beschikking gesteld en met het dossier B/K doe ik dat vandaag". 2. Mr. S. stelt in zijn brief dat de heer B. het bedrag ad f 13.931,10 op de Dekenrekening dient te storten" althans in ieder geval het bedrag, dat hij schuldig erkent te zijn". De heer B. antwoordt hierop in zijn brief d.d. 21-04-1997 aan Mr S. "wil ik U nogmaals berichten dat ik geen nota's meer van U zal voldoen,...". Voorts blijkt uit de correspondentie voldoende dat de heer B. hier ook niet toe over zou c.q. wenste te gaan. 3. De wnd deken heeft bij brief d.d. 23-04-1997 Mr D. toestemming gegeven om op 24 april 1997 een memorie van grieven in te dienen in de zaak B/A. Het persoonlijke belang van de heer B. vormde voor de wnd Deken hiervoor de doorslag alsmede het feit dat ook mr S. het persoonlijke belang van de heer B. erkende door de dossiers ter hand te stellen. Bij brief d.d. 17 juli 1997 stelt de wnd Deken Mr D. in de gelegenheid om de contra-enqu te bij te wonen in de zaak B/K indien door de heer B. v r 21 juli 1997 op de depotrekening van de Deken f 500,-- stort. Het bedrag ad f 500,-- wordt op 25 juli 1997 op de depotrekening bijgeschreven. 4. Het feit dat er een prijsafspraak tussen partijen bestaat, zoals betoogd door de heer B., impliceert dat er geen verdere taak is weggelegd voor de heer Deken. De civiele rechter zal dan een oordeel dienen te geven."D. REACTIE VERZOEKERVerzoeker werd in de gelegenheid gesteld om commentaar te geven op de reactie van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht. Hij zond daarop op 12 mei 1998 de volgende brief:"Betreffende uw bovengenoemde referte en schrijven doe ik U hierbij gaarne puntsgewijs mijn reactie toekomen op het faxbericht van 6 april 1998 van de Orde van Advocaten. Allereerst verwijs ik U gaarne naar de door mij aan U verstrekte bescheiden waaruit het n en ander mocht c.q. zal blijken. 1. De Orde verwijst naar mijn schrijven d.d. 13-01-1997, in dat betreffende schrijven tracht ik reeds de ernst van het hele verhaal uiteen te zetten voor de Orde. De mening van een kleine strubbeling (...) waarover de Orde het heeft kan ik niet delen, daar het meer dan 1 jaar geduurd heeft, met alle narigheid van dien, alvorens S. grotendeels zijn medewerking wilde verlenen. Gelet op de houding van de Orde en dat ik de Orde als zowel S. heb medegedeeld in januari jongstleden dat ik zou overgaan tot dagvaarding in kort geding indien ik niet per omgaande de dossiers zou retour ontvangen, kan dit alles toch niet aan de Orde ontgaan zijn? Tot op heden ben ik echter nog steeds in afwachting van het dossier B/C! Hiervan deelde S. Mr. D. mede, dat ik hieraan toch niets meer had, en hij derhalve dan ook niet tot afgifte hiervan wilde overgaan. In mijn schrijven d.d. 26-03-1997 aan de Orde deel ik de Orde mede dat in tegenstelling van hetgeen S. de Orde doet geloven, Mr. D. mij bevestigt dat S. nog steeds iedere medewerking weigert, zoals ook de afgifte van dossiers. Betreffende de laatste passage van punt 1 verwijs ik gaarne naar het schrijven van de Orde aan Mr. D. en aan mij d.d. 29/01/1998 "Voorts heb ik Mr. S. bij schrijven d.d. 18/01/1998 verzocht mij te berichten of de dossiers waarvoor de facturen door U zijn betaald naar U toe kunnen". 2. Dat ik volgens S. kon betalen hetgeen ik zou erkennen aan nota's, kan ik nergens in de correspondentie terugvinden en derhalve voor mij volstrekt nieuw! Dat ik per schrijven d.d. 21-04-1997 S. heb bericht niet meer aan hem te betalen, was en is gebaseerd op de feiten, toen er gebleken is dat S. zich niet hield aan onze prijsafspraak noch van plan was dit alsnog te voldoen. In tegenstelling tot dat, had S. het ineens over allerlei facturen die mij onbekend waren, maar die volgens hem nog openstonden. Verder wenste S. mijn dossiers niet aan mij noch aan Mr. D. ter beschikking te stellen, hetgeen de eigenlijke motivatie was om S. mede te delen dat ik geen bekende, en zeker niet de onbekende, nota's wilde voldoen. 3. Dat S. ooit rekening zou gehouden hebben met mijn belangen is voor mij volstrekt nieuw. Ik zou U hiervoor willen verwijzen naar de door mij aan U verstrekte correspondentie. 4. Zoals gezegd heb ik d.d. 13-01-1997 aan de Orde mijn probleem met S. duidelijk gemaakt. De Orde deelde mij herhaaldelijk mede dat zij alle (bekende en mij onbekende) nota's van S. zou begroten waarna de Orde mij haar oordeel zou mededelen. De Orde schrijft d.d. 06-09-1997 Mr. D. of hij de Orde kon informeren zodat de Orde kon overgaan tot de begroting van alle nota's van S. Verder deelde de Orde Mr. D. in dat schrijven mede dat ik hierbij in de gelegenheid werd gesteld om binnen 4 weken duidelijk te maken tegen welke nota's ik bezwaar wilde maken, hetgeen ik reeds al gedaan had. Hierop heb ik nogmaals bezwaar gemaakt tegen alle mij bekende en onbekende nota's. Een maand na dat schrijven van de Orde en tien maanden na mijn eerste briefwisseling met de Orde, deelde de Orde mij mede dat ik zoals vanouds vasthield aan mijn prijsafspraak met S. en indien ik hiervan geen afstand wilde doen, de Orde geen mogelijkheden had om in deze kwestie te bemiddelen, hetgeen op zijn minst curieus te noemen is, en voor mij volstrekt onbegrijpbaar."E. REACTIE ORDE VAN ADVOCATENDe Orde van Advocaten werd vervolgens op 2 oktober 1998 nog in de gelegenheid gesteld om een nadere reactie te geven op verzoekers brief van 12 mei 1998. De Orde maakte van die gelegenheid geen gebruik.Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht onvoldoende medewerking verleent aan de oplossing van een conflict met zijn voormalige advocaat, mr. S., betreffende declaraties, dat hij op 13 januari 1997 aan de deken heeft voorgelegd. Verzoeker meent dat de deken niet onpartijdig is. Als gevolg hiervan kan een andere advocaat, mr. D., geen werkzaamheden voor verzoeker verrichten. Meer in het bijzonder klaagt verzoeker erover dat de deken:- bij de behandeling van de kwestie er geen rekening mee houdt dat hij al een deel van de nota heeft betaald; - onvoldoende hoor en wederhoor toepast, en de standpunten van de advocaat over verstrekte dossiers en over de hoogte van openstaande schulden zonder meer voor waar aanneemt; - onvoldoende daadkrachtig is opgetreden en optreedt om tot een snelle afwikkeling van het geschil tussen verzoeker en zijn oude advocaat te komen.2. In lid 2 en lid 3 van regel 22 van de Gedragsregels voor advocaten 1980 (zieAchtergrond
onder 2) is bepaald, dat, indien er een geschil bestaat omtrent het bedrag van de declaratie tussen een advocaat en een cli nt, een andere advocaat slechts de behandeling van die zaak op zich mag nemen, wanneer de deken hiertoe goedkeuring verleent en onder de door deze te stellen voorwaarden.3. In zijn brief van 13 januari 1997 vroeg verzoeker de deken om op te treden in een conflict tussen hem en mr. S., en toestemming te verlenen aan de nieuwe advocaat mr. D. om binnen enkele dagen voor hem op te treden. In deze brief gaf verzoeker in grote lijnen aan waarop het conflict betrekking had, en noemde hij ook een aantal bedragen. Hij specificeerde dit niet nader in zijn brief.4. Onder verwijzing naar het spoedeisende karakter van de zaak stelde de deken verzoeker voor dat hij het bedrag dat hij volgens mr. S. aan hem was verschuldigd, zou storten op de dekenrekening. Dat zou mr. D. in de gelegenheid stellen om op te treden voor verzoeker. Indien verzoeker dit niet zou willen, bood de deken hem een alternatief: in dat geval zou verzoeker de door hem genoemde afspraak met mr. S. dienen aan te tonen, althans begroting van deze declaraties van mr. S. aan de Raad van Toezicht dienen te verzoeken.5. Dit voorstel van de deken was niet onjuist. Overmaking op de dekenrekening zou niet betekenen dat het bedrag waarover discussie bestond aan mr. S. zou worden betaald, maar er slechts toe leiden dat het bedrag waarop mr. S. stelde recht te hebben zeker zou worden gesteld. Dit zou ertoe leiden dat er intussen geen belemmering zou bestaan voor mr. D. om op te treden ten behoeve van verzoeker. In aanmerking genomen dat verzoeker niet duidelijk had aangegeven welk bedrag hij al had betaald, en gelet op het spoedeisende karakter van de zaak, was het op dat moment ook niet onjuist dat de deken als bedrag waarvoor zekerheid moest worden gesteld de openstaande nota van mr. S. als uitgangspunt nam. Bovendien bood de deken verzoeker ook nog een alternatief indien hij niet op dit voorstel zou willen ingaan. Het spreekt voor zich dat verzoekers nieuwe advocaat, wanneer verzoeker koos voor de tweede mogelijkheid, niet in staat zou worden gesteld voor hem op te treden. Verzoeker had op dat moment de gelegenheid om zelf een keus te maken, en hij verkoos het om geen gebruik te maken van de eerste mogelijkheid. De consequentie van deze keuze dient voor zijn risico te komen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.6. Ook gedurende het verdere verloop van de discussie over de openstaande rekeningen heeft verzoeker er niet voor gekozen om – in afwachting van de definitieve vaststelling van de nota's – het openstaande notabedrag ad f. 13.931,10 over te maken op de derdenrekening van de deken, en zo mr. D. in staat te stellen voor hem op te treden. Het gevolg hiervan, namelijk dat mr. D. niet voor hem kon optreden, is dan ook voor verzoekers risico. Ook in het verdere verloop van de discussie over het openstaande bedrag kon de deken in redelijkheid het bedrag dat mr. S. als openstaand bedrag noemde als uitgangpunt nemen, en behoefde hij geen rekening te houden met bedragen die verzoeker al stelde te hebben betaald. Immers, op grond van de informatie die verzoeker aan de Nationale ombudsman heeft overgelegd, kon niet worden vastgesteld dat verzoeker op enig moment heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk een deel van de notabedragen had voldaan: hij heeft geen betalingsbewijzen of giro- of bankafschriften overgelegd. De enkele overlegging van (kopie n van) nota's met het stempel "betaald" is voor een dergelijke vaststelling onvoldoende. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.7. Uit de tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman door betrokkenen overgelegde correspondentie, die samengevat in deBevindingen
is weergegeven onder A. Feiten, komt naar voren dat de deken in het conflict tussen verzoeker en mr. S. steeds de betrokkenen op de hoogte heeft gesteld van de standpunten van de ander, en beiden heeft ge nformeerd over voorstellen van de ander. Verzoeker kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat onvoldoende hoor en wederhoor is toegepast. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. 8. Wat betreft de klacht over het 'voor waar aannemen van het standpunt van de advocaat over verstrekte dossiers' wordt opgemerkt, dat verzoeker in zijn eerste brief aan de deken (van 13 januari 1997) stelde dat de dossiers B/A en B/K dienden te worden overgedragen. Later – op 25 april 1997 – noemde hij daarnaast ook de dossiers B/C en B/N. Mr. S. berichtte de deken daarentegen na 8 april 1997 (de dag waarop hij dossier B/K zou overdragen) verschillende keren dat hij geen zaken meer van verzoeker in zijn bezit had, en dat hij alle dossiers had overgedragen. De deken nam dit overigens niet zonder meer aan, maar berichtte aan verzoeker dat de dossiers zouden kunnen worden overgelegd wanneer verzoeker het openstaande notabedrag zou hebben voldaan op de dekenrekening. Daarnaast vroeg hij mr. S. nog verschillende keren om de dossiers over te leggen. Verzoeker kan dan ook niet in zijn standpunt worden gevolgd dat de deken het standpunt van mr. S. in dezen voor waar heeft aangenomen. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.9. Voor wat betreft de klacht over het 'voor waar aannemen van het standpunt van de advocaat over de hoogte van openstaande schulden' wordt verwezen naar wat hierover is opgemerkt onder 5. en 6. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.10. Verzoeker klaagde er voorts over dat de deken onvoldoende daadkrachtig is opgetreden in het conflict tussen verzoeker en mr. S.11. Wanneer het conflict wordt bezien aan de hand van de overgelegde correspondentie, komt naar voren dat de deken diverse pogingen heeft ondernomen om de partijen nader tot elkaar te brengen. Hij heeft verschillende keren aangeboden om het geld van de betwiste nota's onder zich te houden ter zekerstelling, zodat mr. D. verzoekers zaken zou kunnen behartigen, en hij heeft verschillende keren aangeboden om te bemiddelen. Daarnaast heeft hij verzoeker ge nformeerd over de mogelijkheden met betrekking tot de begroting van de declaraties, alsmede de beperkingen op dit terrein van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in relatie tot de bevoegde civiele rechter. Dit laatste gold met name met betrekking tot de door verzoeker gestelde prijsafspraak tussen hem en mr. S. In dit verband wordt overigens wel opgemerkt dat de deken verzoeker al in een eerder stadium dan nu is gebeurd (bijvoorbeeld in de brief van 25 maart 1997) er nadrukkelijk op had kunnen wijzen dat het vasthouden aan de prijsafspraak in de weg stond aan begroting door de deken. Voorts heeft de deken op het moment dat verzoekers belangen dreigden te worden geschaad door de kwestie, mr. D., in uitzondering op de geldende regels, toestemming verleend om voor verzoeker op te treden. Niet valt in te zien wat in het conflict in redelijkheid nog meer van de deken had mogen worden verwacht, zodat de onderzochte gedraging ook in zoverre behoorlijk is.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht, is niet gegrond. BIJLAGEAchtergrond
1. Artikel 46 van de Advocatenwet:"De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline.".2. Regel 22 van de Gedragsregels voor advocaten 1980:"1. Ontvangt een advocaat van iemand het verzoek tot overneming van de behandeling van een zaak die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, dan verleent hij zijn hulp niet dan na overleg met die andere advocaat.2. Zodanig overleg is niet noodzakelijk wanneer hij zich ervan heeft overtuigd, dat de cli nt de relatie met de andere advocaat heeft verbroken en diens einddeclaratie voor de betrokken zaak heeft voldaan. Is die declaratie niet voldaan, dan verleent hij zijn hulp niet dan met toestemming van de andere advocaat, tenzij blijkt dat de niet-betaling het gevolg is van onmacht.3. Bestaat geschil omtrent het bedrag der declaratie, dan kan de advocaat de behandeling op zich nemen, mits met goedkeuring van de deken en onder de door deze te stellen voorwaarden.4. Indien het belang van de cli nt het onverwijld verlenen van bijstand noodzakelijk maakt, verzoekt de advocaat daartoe toestemming van de deken, tenzij deze niet tijdig kan worden geraadpleegd." 3. Artikel 31, 32 en 33 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken:"Art. 31. –1. De advocaten zijn verpligt aan hunne cli nten, des gevorderd wordende, te geven gespecificeerde rekeningen met opgave van den dag waarop de werkzaamheden zijn verrigt en van den besteedden tijd, voor zoo verre de hoegrootheid van het salaris daarvan afhankelijk is. -2. Voor werkzaamheden ten behoeve van personen, die het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten, alsmede in vacante boedels, onderwerpen de advocaten hunne rekeningen vooraf aan de begrooting van den voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin hunne woonplaats is gevestigd, of van een der leden daartoe door hem benoemd; van die begrootte rekening wordt een ongezegeld afschrift aan de cli nten uitgegeven. Art. 32. Buiten de gevallen in het 2de lid van art. 31 vermeld, geschiedt, in geval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cli nt berekend, de begrooting door de raden van toezigt en discipline in de hoofdplaats van het arrondissement, waarin de advocaat woonachtig is, of, indien aldaar geen raad van toezigt aanwezig is, door dien in de residentie van het geregtshof, waaronder de woonplaats van den advocaat behoort; en indien ook aldaar geen zoodanige raad bestaat, alsdan door dien, gevestigd in de residentie van den hoogen raad. Art. 33. –1. Indien de advocaat met de begrooting van den raad van toezigt geen genoegen neemt, of de cli nt weigerachtig blijft het bedrag daarvan te voldoen, wordt het bedrag van het verschuldigde nader vastgesteld door den voorzitter van het collegie waar de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft of door een der leden, daartoe door hem benoemd. -2. Indien de zaak voor geen regterlijk collegie is aanhangig geweest, geschiedt zulks door den voorzitter der regtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van den advocaat is gevestigd, of door een der leden, daartoe door hem benoemd."