Op 21 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. en de heer A. te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord te Alkmaar en een gedraging van de beheerder van dit regionale politiekorps. De brief van mevrouw T. en de heer A. was in de Turkse taal gesteld. In opdracht van de Nationale ombudsman heeft de Hoofdafdeling Vertalingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze brief in het Nederlands vertaald. De vertaalde versie werd op 19 juni 1998 op het Bureau Nationale ombudsman ontvangen. Naar deze gedragingen, waarbij de gedraging van de vreemdelingendienst wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:1. Verzoekers klagen over de wijze waarop het verzoek om een vergunning tot verblijf van verzoeker is afgehandeld door een met naam genoemde medewerker van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord te Alkmaar. Zij klagen er in dit verband met name over dat hun onjuiste informatie is verstrekt over:a) het aanvragen van een vergunning tot verblijf; b) de mogelijkheid voor verzoekers om met elkaar in het huwelijk te treden.2. Verzoekers klagen er voorts over dat deze medewerker van de vreemdelingendienst van dit regionale politiekorps hun onjuiste informatie heeft verstrekt over het verkrijgen van een rijbewijs door verzoeker.3. Voorts klagen zij erover dat zij op beledigende en discriminerende wijze zijn bejegend door een met naam genoemde medewerker van de vreemdelingendienst van dit regionale politiekorps.4. Tevens klagen zij over de wijze waarop hun klacht hierover door de korpsbeheerder is afgehandeld. In dat verband klagen zij over:a) de behandelingsduur van de klacht; b) het feit dat onvoldoende uit de beslissing van de korpsbeheerder naar aanleiding van de klacht blijkt wie er in het gelijk wordt gesteld. ACHTERGROND 1. Vreemdelingencirculaire 1994 (januari 1997, hoofdstuk B1, Vc). B1/3, eerste alinea:"Voor een vergunning tot verblijf komt in aanmerking de partner van:1. een Nederlander;2. een vreemdeling die is toegelaten op grond van art. 9 of 10 Vw (Vreemdelingenwet; N.o.);3. een vreemdeling die behoort tot n van de in art. 94 Vb (Vreemdelingenbesluit; N.o.) genoemde categorie n van verblijfsgerechtigden." B1/3.2:"De algemene vereisten zijn:- vaste relatie; - ongehuwd zijn; - voldoende middelen van bestaan; - passende huisvesting; - geen gevaar voor de openbare rust, de openbare orde of nationale veiligheid." B1/3.2.3.2, eerste en tweede alinea:"Degene bij wie toelating als gezinslid wordt beoogd, moet duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan. Onder voldoende inkomen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen, dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor een gezin in de zin van de Algemene bijstandswet.(...)"2. In de Uitvoeringsregeling Algemene bijstandswet "tarieven en tabellen"is als bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag (8 % bruto) voor een volledig gezin voor de eerste helft van het jaar 1997 als bedrag vastgesteld: f 1982 (uit: Tekstuitgave Abw/Verhaal, mr. H.S. Prins, januari 1997, Kluwer-Deventer).3. Regeling met betrekking tot de indiening, de bemiddeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren werkzaam bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (Klachtenregeling).Artikel 8, eerste en vierde lid:"1. De totale klachtenprocedure, inclusief afdoening door de korpsbeheerder, duurt in principe niet langer dan zes weken. (...)4. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijnen kan plaatsvinden, doet de klachtbehandelaar hiervan mededeling aan de indiener van de klacht met opgaaf van redenen. Daarbij wordt tevens aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt. De regionale klachtenco rdinator ontvangt afschrift van dit bericht." Artikel 23, eerste lid:"De formele afdoening van een klacht kan de volgende beslissing bevatten:a. de klacht wordt overeenkomstig het bepaalde in artikelen 12 en 13 (anonieme klacht en niet ontvankelijke klacht; N.o.) niet in behandeling genomen; b. niet kan worden vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden danwel; c. de gedraging is geheel of gedeeltelijk al dan niet behoorlijk geweest."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Verzoekers werden in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar W. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers en de betrokken ambtenaar B. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Verzoeker vroeg begin april 1997 een vergunning tot verblijf in Nederland aan op grond van een vaste relatie met verzoekster. Vanaf 8 april 1997 had verzoeker daartoe een aantal informatieve gesprekken met mevrouw W., ambtenaar van de vreemdelingendienst te Alkmaar. Tijdens dit gesprek kwam het inkomen van verzoekster ter sprake, die een parttime-schoonmaakbaan had en daarnaast een aanvullende uitkering van de sociale dienst ontving.2. Hierna voerde verzoeker een aantal vervolggesprekken met medewerkers van de vreemdelingendienst te Alkmaar. E n daarvan betrof het gesprek met de politieambtenaar B. op 9 juli 1997. Verzoekster was eveneens aanwezig bij dit gesprek.3. Een medewerkster van het Anti Discriminatie Buro (ADB) te Alkmaar diende op 20 augustus 1997 namens verzoekers een klacht in bij de chef van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. In deze brief meldde zij:"... Vanaf zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning, begin april, heeft de heer A. (verzoeker; N.o.) ettelijke malen gesproken met mevrouw W. Hij wilde optimale informatie de (on)mogelijkheden, rechten en plichten omtrent zijn kansen op een verblijfsvergunning zodat hij kon gaan werken en zich duurzaam kon voegen bij zijn vriendin. Tijdens het eerste gesprek op 8 april kreeg hij kort en bondig te horen, dat als mevrouw onvoldoende werk heeft, hij beter geen verblijfsvergunning kon aanvragen, waarna ze konden vertrekken. (...) Op zijn vraag wat zijn mogelijkheden waren om te trouwen, legde mevrouw W. uit dat zij niet mochten trouwen vanwege te weinig inkomen. Daarnaast wilde hij weten of hij het Nederlands rijbewijs kon halen, waarvoor hij door mevrouw W. verwezen werd naar het gemeentehuis. Meneer A. heeft in het gemeentehuis formulieren opgehaald en heeft rijlessen genomen. Toen hij geslaagd was en het rijbewijs aanvroeg werd door de ambtenaar van de gemeente gezegd dat hij alleen een rijbewijs kan krijgen indien hij een verblijfsvergunning heeft. Mevrouw W. had de heer A. hierover niet ge nformeerd, begin april. Mede hierdoor kreeg de heer A. het gevoel dat hem geen goede en/of volledige informatie werd verstrekt door de vreemdelingendienst. (...) In het gesprek wat mevrouw T. (verzoekster; N.o.) en de heer A. op 9 juli met de heer B. voerden, zijn volgens beide door de heer B. uitlatingen gedaan die mevrouw T. als zeer beledigend heeft ervaren op grond van haar afkomst. Samengevat heeft de heer B. zich tijdens dit gesprek als volgt uitgelaten:* Gericht op haar uitleg en onvermogen om aan voldoende inkomen te komen vanwege haar gezondheid redeneerde de heer B. dat mevrouw maar bollen moest gaan pellen, want dat deed zijn zoon ook. * Op haar vraag wat zij kon doen, gezien haar 1 persoons-uitkering, waarmee zij ook haar vriend dient te onderhouden antwoordde de heer B. dat zij maar komkommers moesten eten. * De heer B. liet zich tevens in algemene zin uit over buitenlanders die maar allemaal naar Nederland willen komen, waardoor het te druk wordt. Hij stelde daarbij ook de vergelijking dat hij ook niet zomaar in Turkije kan gaan wonen en een rijbewijs kan halen. Na dit gesprek heeft de heer B. mevrouw T. telefonisch benaderd en uitlatingen gedaan in de strekking van:* "Je moet maar zorgen dat je vriend weggaat want hij brengt je in moeilijkheden. Deze man maakt jouw ziek, hij maakt veel problemen..."4. Op 26 augustus 1997 zond de regionale klachtenco rdinator van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord het Anti Discriminatie Bureau een ontvangstbevestiging met betrekking tot de klacht van verzoekers. De klachtenco rdinator deelde voorts mee dat de klacht voor nader onderzoek naar de chef van het betreffende onderdeel zou worden gezonden.5. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord besliste op de klacht van verzoekers bij brief van 18 december 1997. De brief van de korpsbeheerder hield onder meer in:"Aan de heer A. zou informatie zijn onthouden danwel incorrecte informatie zijn verstrekt. Uit het onderzoek blijkt dat de meningen over de inhoud van het gesprek van de heer A. met een medewerkster van de afdeling vreemdelingenzaken verschillen. De betrokken medewerkster is van mening dat zij volledige en correcte informatie aan de heer A. heeft verstrekt. Zij heeft hem aangegeven dat een huwelijk niet behoort tot een der criteria voor een toegestaan verblijf. Voor een verblijfsvergunning is het noodzakelijk dat men over voldoende middelen van bestaan beschikt. Voor het sluiten van een huwelijk is het hebben van voldoende inkomen niet van belang. Naar haar mening heeft zij dan ook niet aangegeven dat de heer A. geen huwelijk mocht aangaan. Voor wat betreft de informatie omtrent het verkrijgen van een rijbewijs heeft zij hem -naar mijn mening ook terecht- verwezen naar de gemeente Alkmaar. Zij heeft hem geen informatie verstrekt daar zij als administratief medewerkster onvoldoende op de hoogte is van de regelgeving ten aanzien van de aangifte van een rijbewijs. Gelet op een en ander ben ik van de mening dat niet kon worden vastgesteld dat de door u genoemde gedragingen van de politie met betrekking tot de informatievoorziening hebben plaatsgevonden. Zoals u in uw brief heeft aangegeven heeft de heer A. een aantal vervolg gesprekken gehad met ambtenaren van de afdeling vreemdelingenzaken. In deze gesprekken is bij een van de betrokken ambtenaren irritatie ontstaan als gevolg van een naar zijn mening niet relevante vraagstelling door de heer A. en mevrouw T. en als een reactie van naar zijn mening onterechte verwijten ten aanzien van de afdeling vreemdelingenzaken. De betreffende politieambtenaar heeft op een en ander niet gereageerd zoals van hem als politieambtenaar had mogen worden verwacht. Dit wordt hem ook betreurd. Hij had beslist niet de bedoeling kwetsend of discriminerend te zijn. Hij erkent bepaalde uitlatingen te hebben gedaan met min of meer een strekking zoals in uw brief is vermeld, doch naar mijn mening waren zijn uitlatingen uit zijn verband getrokken. Als voorbeeld gaf hij hierbij aan dat, toen hem door betrokkenen werd verweten dat medewerkers van de afdeling vreemdelingenzaken niet erg medewerkend was, hij heeft aangegeven dat er voor een toegestaan verblijf aan bepaalde voorwaarden moest worden voldaan en dat dit niet anders zou zijn in het geval hij zich in Turkije zou willen vestigen. Hij heeft zijn bewoordingen zo gekozen als een uitleg van de Nederlandse regelgeving en niet als een verwijt of een "anti-buitenlanders" houding in de richting van betrokkenen. Uit het onderzoek is mij niet gebleken dat het bij klagers levende gevoel dat zij in hun rechten tot verblijf als vreemdeling in Nederland bewust zijn belemmerd. Het advies dat met betrekking tot de aanvraag voor een vergunning tot verblijf aan de Immigratie en Naturalisatiedienst, die een beslissing in deze neemt, was zakelijk en correct van inhoud. Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat er in deze van een discriminatoir gedrag door de medewerkers van de afdeling vreemdelingenzaken geen sprake is. Wel is er sprake van een onprofessioneel optreden van de betreffende politieambtenaar. Hij is op zijn houding gewezen en hij heeft aangegeven dergelijke uitlatingen in den vervolge achterwege te laten. Daarnaast zal er extra aandacht worden geschonken aan de klantvriendelijkheid door de medewerkers van de afdeling vreemdelingenzaken."B. STANDPUNT VERZOEKERS1. Het standpunt van verzoekers is samengevat weergegeven onderKlacht
.2. Verzoekers deelden in de vertaalde brief van 18 januari 1998 aan de Nationale ombudsman voorts mee dat hen door ambtenaar W. van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord te Alkmaar ten onrechte was meegedeeld dat verzoekster minimaal f 1800 moest verdienen om verzoeker in aanmerking te laten komen voor een vergunning tot verblijf.C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS NOORD-HOLLAND NOORD1. Op 29 september 1998 reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord op de klacht. De korpsbeheerder deelde onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van deze klacht is een onderzoek ingesteld door de chef van de afdeling Vreemdelingenzaken (...) en is daaromtrent door hem gerapporteerd (bijlage 2) (zie hierna onder 2.; N.o.) aan de chef van de divisie Executieve Ondersteuning, die vervolgens zijn advies heeft uitgebracht (bijlage 3) (zie hierna onder 3.; N.o.). Hierna heb ik de klacht overeenkomstig artikel 22 en 23 van de klachtenregeling regiopolitie Noord-Holland Noord afgedaan bij mijn brief d.d. 18 december 1997 aan (een medewerkster; N.o.) van het ADB (bijlage 4)(zie hierv r,Bevindingen
, onder A.5.; N.o.). Ik zie geen aanleiding om mijn mening in deze te herzien. Uit de verhoren van de betrokken ambtenaren komt een ander beeld van de gebeurtenissen naar voren dan in de brief van het ADB wordt aangegeven. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen kon ik op grond van de klachtenregeling politie Noord-Holland Noord niet tot een ander oordeel komen, dan dat door mij niet kon worden vastgesteld of de door het ADB genoemde gedragingen met betrekking tot de informatievoorziening hebben plaatsgevonden. (...) Nu in deze sprake is van tegenstrijdige meningen, kon ik niet tot een ander oordeel komen dan mijn beslissing, vermeld in artikel 23 onder 1 onder b van de klachtenregeling (zieAchtergrond
, onder 3.; N.o.). Bij een beslissing als bedoeld onder c zou ik geen recht doen aan de verklaringen van beide partijen. In dit verband acht ik het onderdeel van de klachtformulering, dat er uit mijn beslissing onvoldoende blijkt wie er in het gelijk wordt gesteld, ongegrond. Voor wat betreft de in de klachtformulering genoemde bejegening door een medewerker van de afdeling vreemdelingenzaken moge ik u verwijzen naar de reeds genoemde bijlagen 2, 3 en 4. Voor wat betreft het onderdeel van de klachtformulering over de behandelingsduur van de klacht het volgende:• Op 22 augustus 1997 werd de klacht van het ADB ontvangen bij de regionaal klachtenco rdinator en vervolgens doorgezonden naar de chef van de divisie Executieve Ondersteuning onder wie de afdeling vreemdelingenzaken ressorteert; • Blijkens het rapport van de inspecteur (...), d.d. 28 november 1997 (bijlage 2), heeft hij onder andere op 10 oktober 1997 een gesprek gehad met betrokkenen; • In zijn advies d.d. 4 december 1997 (bijlage 3) meldt de chef van de divisie Executieve Ondersteuning dat de afhandeling van de klacht vertraging heeft opgelopen door diverse omstandigheden en dat de afdelingschef respijt gevraagd en verkregen heeft bij klagers; • Bij mijn brief d.d. 18 december 1997 heb ik mijn beslissing in deze aan het Anti Discriminatie Buro bekend gemaakt. De behandeling van de klacht heeft lang geduurd, hoewel ik van mening ben dat de behandelingstermijn -gezien de omstandigheden en het feit dat respijt gevraagd en verkregen was- niet onredelijk lang was.(...) Gelet op de inhoud van uw brief en met name het bijgevoegde, door de heer A. en mevrouw T. ingediende verzoekschrift, is in overleg met uw behandelend medewerker (...) uw brief met bijlagen ter kennisneming gebracht aan (medewerkster; N.o.) van het Anti Discriminatie Buro te Alkmaar. Bij haar brief d.d. 16 september 1998 heeft (medewerkster ADB; N.o.) een reactie gegeven."2. In de rapportage van de chef van de afdeling vreemdelingenzaken van 28 november 1997, die als bijlage 2 bij de reactie van de korpsbeheerder was gevoegd, staat onder meer vermeld:"Naar aanleiding van bijgevoegde klacht heb ik een onderzoek ingesteld. Hiertoe heb ik o.a. op 10 oktober een gesprek gehad met de heer A. (...). Betrokken medewerkster, mevrouw W., is van mening dat zij volledige en correcte informatie aan betrokkenen heeft verstrekt. Zij heeft hierbij volgens haar zeggen aangegeven dat een huwelijk voor de voorwaarden voor toegestaan verblijf niet uit zou maken omdat in beide gevallen (partnerschap/huwelijk) niet aan de voorwaarden van het vereiste van voldoende middelen van bestaan werd voldaan en zeker niet gezegd dat een huwelijk niet zou zijn toegestaan. Voor informatie omtrent het verkrijgen van een rijbewijs heeft zij betrokkene -terecht- verwezen naar de gemeente Alkmaar en heeft zij hieromtrent geen informatie verstrekt, temeer daar zij (als niet executief medewerkster) onvoldoende op de hoogte was met de regelgeving hieromtrent. In de volgende gesprekken met de heer B. is irritatie ontstaan, als gevolg van niet relevante herhaalde vraagstelling door klagers en naar aanleiding van onterechte verwijten in de richting van de afdeling vreemdelingenzaken. De heer B. heeft hier niet op gereageerd zoals van hem als professional had mogen worden verwacht. Dit wordt door hem achteraf betreurd. Hij had beslist niet de bedoeling kwetsend of discriminatoir te zijn. Hij erkent uitlatingen te hebben gedaan min of meer met een strekking zoals in de klacht omschreven, maar volgens hem zijn deze in de klacht uit hun verband gehaald. Als voorbeeld gaf hij hierbij aan dat, toen hem door betrokkenen werd verweten dat vreemdelingenzaken niet erg meewerkend was, hij heeft aangegeven dat er voor toegestaan verblijf nu eenmaal aan voorwaarden moest worden voldaan en dat dit niet anders was dan in het geval dat hij zich in Turkije zou willen vestigen. Dit niet als verwijt c.q. als anti buitenlandershouding in de richting van betrokkenen maar als uitleg van de bestaande regelgeving. Het bij klagers levende gevoel van wantrouwen dat van een serieuze en objectieve behandeling van hun verzoek mogelijk geen sprake zou zijn of dat zij in het eventuele recht tot verblijf in Nederland bewust zijn belemmerd is naar mijn mening onterecht. Het advies dat inzake deze aanvraag werd verstrekt aan de Immigratie en Naturalisatiedienst, door welke dienst in deze werd beslist is zakelijk en correct. Van discriminatoir gedrag en onjuiste c.q. incorrecte informatie is mijns inziens geen sprake. Op deze punten acht ik de klacht ongegrond. Wel is er sprake van onprofessioneel optreden, welk optreden achteraf wordt betreurd."3. Het Hoofd divisie Executieve Ondersteuning van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord sloot zich in zijn brief van 4 december 1997 (de door de korpsbeheerder genoemde bijlage 3) aan bij de conclusies van de chef van de afdeling vreemdelingenzaken en deelde voorts onder meer mee:"De afhandeling van de klacht heeft vertraging opgelopen door diverse omstandigheden: de afdelingschef was met vakantie ten tijde van het binnenkomen van de klacht, een van de in de klacht genoemde ambtenaren was ziek en vervolgens naar een cursus. Na kennisneming van de klacht heeft de afdelingschef respijt gevraagd en verkregen bij klagers."4. Bij zijn reactie op de klacht voegde de korpsbeheerder een brief van het ADB, van 16 september 1998 aan de klachtenco rdinator van de politie. Medewerkster D. van het ADB gaf op verzoek van de klachtenco rdinator onder meer de volgende reactie op de klacht van verzoekers bij de Nationale ombudsman.:"* Op 21-8-1997 is de klacht schriftelijk voorgelegd aan de korpsbeheerder, volgens de offici le klachtenprocedure van de politie, regio Noord-Holland Noord. * Begin oktober was hier nog geen reactie op, waarna het ADB heeft gebeld met de heer G. (klachtenco rdinator; N.o.). De heer G. heeft het ADB rechtstreeks doorverwezen naar het Hoofd van de vreemdelingendienst, de heer W. De heer W. zei dat hij met de klacht bezig was, maar nog graag een en ander wilde terugkoppelen met de klagers. Er werd meteen een afspraak gemaakt voor 9 oktober. De heer W. heeft uitgebreid met de heer A. (...) gesproken, ondergetekende was hierbij aanwezig. De heer W. heeft nogmaals de klachtprocedure uitgelegd. Tevens legt hij uit dat hij naar aanleiding van dit gesprek nog met de twee beambten wil spreken. Eind oktober zou de heer W. klaar zijn met zijn schriftelijke conclusies m.b.t. de klacht. * Eind oktober reageert de heer W. telefonisch dat wegens roosterproblemen de gesprekken met de ambtenaren nog niet plaats hebben kunnen vinden. Hij heeft de klagers hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. * Half november hebben de bewuste gesprekken helaas nog niet plaatsgevonden wegens ziekte van n van de beambten. * Op 4 december heeft na een telefoontje van het ADB, dhr G. als klachtenco rdinator een rapp l gezonden naar de heer W. Het antwoord laat te lang op zich wachten. Er wordt een tijdstermijn gesteld van 1 week. * Op 23 december is het antwoord van de Korpsbeheerder ontvangen en naar de heer A. gezonden. De klachtprocedure heeft dan exact vier maanden geduurd."Beoordeling
I. . Ten aanzien van de vergunning tot verblijfVerzoeker verzocht om verlening van een vergunning tot verblijf bij verzoekster, met wie hij een vaste relatie had. Teneinde op de hoogte te geraken van de voorwaarden voor een aanvraag en verlening van een vergunning tot verblijf voerde verzoeker vanaf 8 april 1997 een aantal gesprekken met een ambtenaar van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord te Alkmaar, mevrouw W. Verzoeker klaagt erover dat mevrouw W. onjuiste informatie heeft verstrekt. 1. Met betrekking tot het aanvragen van een vergunning tot verblijf 1.1. Ten eerste klaagt verzoeker erover dat mevrouw W. hem heeft meegedeeld dat hij beter geen vergunning tot verblijf kon aanvragen, omdat verzoekster onvoldoende werk had. Volgens verzoeker was hem ten onrechte meegedeeld dat verzoekster minimaal f 1800 moest verdienen, wilde hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.1.2. Hoofdstuk B1/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc; zieAchtergrond
, onder 1.) vermeldt als vereiste voor verlening van een vergunning tot verblijf bij de partner onder meer, dat de partner voldoende middelen van bestaan heeft. De Vc bepaalt in hoofdstuk B1/3.2.3.2 dat onder voldoende inkomen van bestaan wordt begrepen een netto-inkomen, dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor een gezin in de zin van de Algemene bijstandswet. Ten tijde van de onderzochte gedraging bedroeg de bijstandsnorm voor een volledig gezin exclusief vakantietoeslag f 1823,44 (zieAchtergrond
, onder 2.).1.3. Mevrouw W. heeft, gelet daarop, geen onjuiste informatie verstrekt aan verzoeker over het inkomensvereiste dat in de Vc is neergelegd. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. 2. Met betrekking tot de mogelijkheid om te huwen2.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat mevrouw W. heeft meegedeeld dat hij niet kon trouwen met verzoekster, omdat zij over onvoldoende inkomsten beschikte.2.2. Uit de overgelegde stukken blijkt dat ambtenaar W. de lezing van verzoeker op dit punt heeft ontkend. In een onderzoek dat de politie in het kader van de interne klachtenprocedure heeft uitgevoerd, stelde W. dat zij heeft aangegeven dat een huwelijk voor de voorwaarden voor toegestaan verblijf niet uit zou maken, omdat in beide gevallen (partnerschap/huwelijk) niet aan de voorwaarden van het vereiste van voldoende middelen van bestaan werd voldaan.2.3. De verklaringen van verzoeker en de ambtenaar W. staan op dit punt tegenover elkaar. Van feiten en omstandigheden die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere, is niet gebleken. Op dit punt onthoudt de Nationale ombudsman zich dan ook van een oordeel.II. . Ten aanzien van het rijbewijs1. Verzoeker klaagt er voorts over dat ambtenaar W. hem onvolledige informatie heeft verstrekt. Zij heeft verzoeker naar het gemeentehuis verwezen na zijn vraag of hij een Nederlands rijbewijs kon halen. Naar zijn zeggen heeft mevrouw W. hierbij niet verteld dat hij niet in aanmerking kwam voor een Nederlands rijbewijs omdat hij niet beschikte over een verblijfsvergunning. Deze belemmering kreeg verzoeker pas te horen van een gemeenteambtenaar n dat hij rijlessen had genomen en was geslaagd voor het rijexamen.2. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord stelde zich op het standpunt dat ambtenaar W. juist heeft gehandeld door verzoeker te verwijzen naar de gemeente Alkmaar. Zij heeft hem geen informatie verstrekt, omdat zij als administratief medewerkster onvoldoende op de hoogte was van de regelgeving ten aanzien van de aangifte van een rijbewijs, aldus de korpsbeheerder.3. De Nationale ombudsman volgt in deze het standpunt van de korpsbeheerder. Van een administratief medewerkster van de vreemdelingendienst behoeft niet te worden verwacht dat zij informatie kan en zal verstrekken over de vereisten die gelden voor het verkrijgen van een rijbewijs. De ge igende instantie daarvoor is de betreffende afdeling van de gemeente. Door verzoeker naar deze instantie te verwijzen, heeft ambtenaar W. voldaan aan de eis van actieve en zorgvuldige informatieverstrekking. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.III. . Ten aanzien van de bejegening1. Op 9 juli 1997 hadden verzoekers, nog steeds in het kader van de aanvraag van een vergunning tot verblijf, een gesprek met ambtenaar B. van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord te Alkmaar. Verzoekers klagen erover dat B. zich tijdens dit gesprek op beledigende wijze heeft uitgelaten tegen verzoekers, door onder meer te zeggen dat verzoekster maar bollen moest gaan pellen en komkommers moest gaan eten. Verder voelden verzoekers zich gediscrimineerd door opmerkingen van B. over buitenlanders die naar Nederland willen komen. Ook klagen verzoekers erover dat B. naderhand tegen verzoekster heeft gezegd:"Je moet maar zorgen dat je vriend weggaat want hij brengt je in moeilijkheden. Deze man maakt jou ziek, hij maakt veel problemen".2. Ambtenaar B. erkende ge rriteerd te zijn geraakt en uitlatingen te hebben gedaan met min of meer een strekking zoals door verzoekers was aangevoerd. B. tekende daarbij aan dat hij niet de bedoeling had gehad kwetsend of discriminerend te zijn.3. De beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord gaf aan dat de uitlatingen van B. niet als verwijtend of discriminatoir konden worden aangemerkt. De opmerkingen waren volgens de korpsbeheerder uit hun verband getrokken. De korpsbeheerder was wel van mening dat B. niet heeft gereageerd zoals van hem als politieambtenaar had mogen worden verwacht, zodat sprake is van onprofessioneel optreden van B. De betrokken ambtenaar is gewezen op zijn houding en hij heeft aangegeven dergelijke uitlatingen in het vervolg achterwege te laten.4. Op grond van het voorgaande is de Nationale ombudsman van oordeel dat voldoende vast staat dat het gedrag dat B. vertoonde, niet paste in een professioneel politieoptreden. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.I. V. Ten aanzien van de klachtbehandeling door de korpsbeheerder1. Met betrekking tot de behandelingsduur1.1. Verzoekers klagen voorts over de duur van de behandeling van hun klacht door de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord.1.2. Ingevolge de Klachtenregeling van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (zieAchtergrond
, onder 3., artikel 8) had de korpsbeheerder de klacht binnen zes weken moeten afdoen. Artikel 8,vierde lid van deze Klachtenregeling bepaalt dat indien afdoening binnen deze termijn niet mogelijk is, de klachtbehandelaar hiervan mededeling doet aan de indiener van de klacht, met opgaaf van redenen. Daarbij moet tevens worden aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt.1.3. De korpsbeheerder besliste bij brief van 18 december 1997 op de klacht. De behandeling van de klacht heeft daarmee vier maanden in beslag genomen. De korpsbeheerder liet weten dat de behandeling van de klacht is vertraagd door diverse omstandigheden. Deze omstandigheden betroffen ziekte en cursus van n van de betrokken ambtenaren. De korpsbeheerder stelde dat de afdelingschef respijt heeft gevraagd en heeft verkregen bij verzoekers.1.4. Uit het overzicht van activiteiten in de brief van het Anti Discriminatie Bureau (ADB) van 16 september 1998 bleek dat het ADB begin oktober 1997 contact opnam met de klachtenco rdinator, omdat verzoekers nog niets hadden vernomen op hun klacht. Het hoofd van de vreemdelingendienst, de heer W., deelde mee dat hij nog n en ander wilde terugkoppelen met verzoekers. Verzoekers spraken vervolgens op 9 oktober 1997 met de heer W. Tijdens dit gesprek zei het hoofd dat hij eind oktober 1997 de schriftelijke conclusies gereed zou hebben. Eind oktober meldde de heer W. dat wegens roosterproblemen de gesprekken met de betrokken ambtenaren nog niet hadden plaatsgevonden. Half november 1997 hadden de gesprekken nog steeds niet plaatsgevonden, omdat n van de betrokken ambtenaren ziek was. Op 4 december 1997 zond de klachtenco rdinator na een telefoongesprek met het ADB een rapp l naar de heer W., waarbij een termijn werd gesteld van n week. Uiteindelijk volgde op 18 december 1997 de beslissing van de korpsbeheerder.1.5. Uit dit overzicht blijkt dat de klachtbehandelaar weliswaar mededeling aan verzoekers heeft gedaan van het feit dat de termijn van zes weken zou worden overschreden, maar dat deze mededeling in ieder geval tweemaal pas kwam nadat het ADB daar naar had gevraagd. De eerste keer dat er mededeling werd gedaan van de termijnoverschrijding was begin oktober 1997. Dit was tegen het eind van de beslistermijn van zes weken. Gelet op de omstandigheid dat de heer W. nog wilde spreken met verzoekers en de betrokken ambtenaren kon toen al bekend zijn dat een beslissing op de klacht binnen zes weken niet zou worden gehaald. Het is dan niet juist dat de politie niet uit eigen beweging hiervan mededeling deed, maar dat het ADB dit aan het eind van de zes-weken-termijn kreeg te horen na zelf contact te hebben opgenomen. Op 4 december 1997 moest het ADB wederom eerst zelf bellen voordat er een rapp l naar de heer W. werd gezonden. De termijn die daarbij werd gesteld, werd bovendien nog eens overschreden. De omstandigheid dat een betrokken ambtenaar ziek was, kan als rechtvaardiging gelden voor een vertraging in de behandeling. Dit kan echter, gelet ook op hetgeen hiervoor is overwogen, niet de totale behandelingsduur verklaren. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk. 2. Met betrekking tot de inhoud van de beslissing2.1. Verzoekers klagen er ook over dat uit de beslissing van de korpsbeheerder onvoldoende blijkt wie er in het gelijk wordt gesteld.2.2. Ingevolge artikel 23, eerste lid van de Klachtenregeling (zieAchtergrond
, onder 3.) kan de formele afdoening van een klacht drie soorten beslissingen bevatten: a) een klacht wordt niet in behandeling genomen, b) er kan niet worden vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden of c) de gedraging is geheel of gedeeltelijk al dan niet behoorlijk geweest.2.3. De korpsbeheerder stelde in zijn brief van 18 december 1997 ten aanzien van de informatieverstrekking over het aanvragen van een vergunning tot verblijf en de mogelijkheid om in het huwelijk te treden dat niet kon worden vastgesteld dat de door verzoekers genoemde gedragingen van de politie hebben plaatsgevonden, omdat verzoekers en de betrokken ambtenaar van mening verschilden over de feitelijke gang van zaken. Op dit punt heeft de korpsbeheerder dus geen oordeel gegeven. De beslissing van de korpsbeheerder op deze twee punten is een beslissing ex artikel 23, eerste lid onder b van de Klachtenregeling. De korpsbeheerder heeft zijn beslissing op deze punten in voldoende duidelijke bewoordingen kenbaar gemaakt. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.2.4. Ten aanzien van de informatieverstrekking over het verkrijgen van een rijbewijs deelde de korpsbeheerder in zijn brief van 18 december 1997 mee dat de medewerkster van de vreemdelingendienst verzoeker terecht heeft verwezen naar de gemeente Alkmaar. Uit deze zin kan worden afgeleid dat de korpsbeheerder verzoekers op dit punt niet in het gelijk heeft gesteld. Na deze zin volgt echter een alinea waarin de korpsbeheerder onder meer stelt dat "gelet op een en ander" niet kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de politie met betrekking tot de informatievoorziening hebben plaatsgevonden. Het is voorstelbaar dat deze tegenstrijdige mededelingen verwarring hebben opgeroepen bij verzoekers. Het was de helderheid van de beslissing ten goede gekomen indien de korpsbeheerder zijn oordeel over dit klachtonderdeel had afgesloten met een conclusie in de letterlijke bewoordingen van artikel 23, eerste lid, onder a, b of c van de Klachtenregeling. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.2.5. Hetzelfde als hiervoor onder 2.4. is overwogen, geldt ten aanzien van de klacht van verzoekers over discriminatoir gedrag. Over dit klachtonderdeel heeft de korpsbeheerder in zijn hiervoor genoemde brief geoordeeld dat er geen sprake was van discriminatoir gedrag door medewerkers van de afdeling vreemdelingenzaken, maar wel van onprofessioneel gedrag. Een duidelijke conclusie, in de zin van dat de gedraging wel of niet behoorlijk was, ontbreekt. Het is voorstelbaar dat door de bewoordingen die de korpsbeheerder hier heeft gekozen, verzoekers niet zeker weten of zij op dit punt nu in het gelijk zijn gesteld of niet. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord te Alkmaar, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond, behalve ten aanzien van de bejegening; op dit punt is de klacht gegrond. Ten aanzien van de informatieverstrekking over de mogelijkheid tot huwen wordt geen oordeel gegeven. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar) is gegrond, behalve ten aanzien van de inhoud van de beslissing met betrekking tot de informatieverstrekking over het aanvragen van een vergunning tot verblijf en de mogelijkheid tot huwen; op deze punten is de klacht niet gegrond.