1999/133

Rapport
Op 10 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Voorschoten, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de handelwijze van het regionale politiekorps Haaglanden in verband met de aangifte van diefstal van zijn personenauto op 11 augustus 1997. Verzoeker klaagt er met name over dat de politie:1.       bij het volgen van de auto waarin zich naar alle waarschijnlijkheid onderdelen van de gestolen auto bevonden, de te volgen auto is kwijtgeraakt en hierna geen andere opsporingsactiviteiten naar de onderdelen heeft ondernomen; 2.       weigerde hem enige mededeling te doen over het onderzoek toen hij hiernaar informeerde; 3.       zijn klacht over voornoemde gang van zaken pas bij brief van 29 mei 1998 heeft afgehandeld 4.       in de brief van 29 mei 1998 zijn klacht ongegrond heeft verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen; 5.       in de brief van 29 mei 1998 stelt dat verzoeker geen interesse meer in de goederen had getoond.

Achtergrond

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging. ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de hoofdofficier deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Op 11 augustus 1997 deed verzoekers echtgenote bij het regionale politiekorps Haaglanden aangifte van diefstal van verzoekers personenauto. Hiervan werd proces-verbaal opgemaakt. Op 25 augustus 1997 deelde verzoeker de politie telefonisch mee dat in een advertentie in een landelijk dagblad auto-onderdelen werden aangeboden die vermoedelijk afkomstig waren van de gestolen auto. In de avond van 26 augustus 1997 ging verzoeker naar het adres waar de onderdelen te koop werden aangeboden. Direct nadat verzoeker had geconstateerd dat de onderdelen zich bevonden in een bestelauto die in de buurt van dit adres geparkeerd stond, stelde hij de politie hiervan in kennis. Nog dezelfde avond vatte de politie, in overleg met verzoeker, post bij de auto waarin de gestolen onderdelen zich naar alle waarschijnlijkheid bevonden. Daarbij was de bedoeling dat de auto zou worden gevolgd bij wegrijden, waarna de gestolen onderdelen in beslag zouden kunnen worden genomen.2. Nadat de auto waarbij werd gepost was weggereden en was gevolgd, raakte de politie de auto kwijt en werd de achtervolging gestaakt. Verzoeker die hiervan niet op de hoogte was, informeerde de dagen daarop diverse malen bij de politie naar de stand van zaken.3. Bij brief van 7 oktober 1997 diende verzoeker bij de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage een klacht in over de handelwijze van het regionale politiekorps Haaglanden. Verzoeker klaagde er met name over dat de politie bijzonder slordig was omgegaan met het door hem aangeleverde bewijsmateriaal, waardoor zijn zaak niet kon worden opgelost. Verzoeker stelde ten gevolge van dit politieoptreden schade te hebben geleden en hij verzocht om een schadevergoeding.4. De hoofdofficier van justitie zond de brief ter afhandeling door aan het regionale politiekorps Haaglanden. De politie bevestigde de ontvangst van verzoekers klachtbrief schriftelijk op 2 december 1997, waarbij werd aangegeven dat er naar werd gestreefd de klacht binnen 9 weken af te handelen. Naar aanleiding van de klacht stelde de politie een onderzoek in, waarbij verzoeker en de betrokken rechercheur werden gehoord.5. Verzoekers klacht werd namens de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden afgehandeld bij brief van 29 mei 1998. In de brief werd het volgende gesteld:"... Uit uw schriftelijke klacht en uw opmerkingen tegenover (de met het onderzoek naar de klacht belaste ambtenaar) valt op te maken dat uw grieven betreffen:1.       De recherche is bijzonder slordig omgegaan met door u aangeleverd bewijsmateriaal waardoor uw zaak niet kon worden opgelost; 2.       U heeft door de slordige afhandeling van uw zaak door de recherche schade geleden en verzoekt om schadevergoeding. (...) OORDEEL:Op 11 augustus 1997 deed (verzoekers echtgenote; N.o.), (...) aan Bureau Loosduinen aangifte van diefstal van (een; N.o.) personenauto (...). Op maandag 25 augustus 1997 werd (de betrokken rechercheur; N.o.) door u benaderd in verband met een in (een landelijk dagblad; N.o.) van 23 augustus 1997 opgenomen advertentie waarin goederen afkomstig van de zojuist bedoelde personenauto te koop aangeboden werden. De man die de goederen te koop aanbood zou wonen (...). Uit het klachtonderzoek kwam naar voren dat (de betrokken rechercheur; N.o.) de zaak twee maal heeft besproken met de officier van justitie (...). De officier van justitie stelde dat u gewoon een afspraak kon maken met de man die uw goederen te koop aanbood en dat daarbij geen politie mee zou gaan. Voorts werd de afspraak gemaakt dat bij herkenning van de goederen door u de aanbieder van de goederen aangehouden mocht worden. (De betrokken rechercheur; N.o.) adviseerde u naar het betreffende adres te gaan. Daarbij werd de afspraak gemaakt dat de recherche de locatie in de gaten zou houden. Op dinsdag 26 augustus 1997 omstreeks 19.00 uur deelde u (de betrokken rechercheur; N.o.) mede dat u niet naar het adres zou gaan. Op 26 augustus 1997 omstreeks 21.10 uur deelde u (de betrokken rechercheur; N.o.) mede dat u alsnog naar het betreffende adres was toegegaan en dat u onderdelen van de gestolen auto in een (bestelauto; N.o.) met het kenteken (...) had zien liggen. In eerste instantie leek het er op dat de goederen vanuit een woning verkocht zouden worden. Na uw bezoek aan het adres bleken de te koop aangeboden goederen in een auto te liggen. Uit het klachtonderzoek kwam naar voren dat er op dat moment twee mogelijkheden waren: de goederen uit het voertuig halen of de auto volgen in verband met een verder gaand onderzoek. Op verzoek van de officier van justitie werden deze twee mogelijkheden met u besproken. U zag het belang in om meer uit de zaak te halen ten behoeve van het politieonderzoek. Uit het klachtonderzoek kwam naar voren dat er post werd gevat op de (bestelauto; N.o.). Het voertuig reed op een gegeven ogenblik weg en werd gevolgd. De achtervolgende politiemedewerkers raakten het voertuig in het verkeer kwijt. Later werd deze auto leeg aangetroffen en bleek eveneens te zijn gestolen. Ad 1:Nadat u had gezien dat de door u bedoelde goederen in een auto lagen werd de zaak besproken met de officier van justitie. Er waren twee mogelijkheden: goederen uit het voertuig halen of posten en volgen op/van het voertuig in verband met het onderzoek. De politiemedewerkers die het voertuig volgden raakten dit voertuig in het verkeer kwijt. Dit belemmerde het verdere onderzoek. Het onderzoek was niet slordig doch omstandigheden bij het volgen van het voertuig zorgden er voor dat men het voertuig kwijt raakte. Ik acht dit klachtpunt ongegrond. Ad 2:Volgens het klachtonderzoek was het zicht op de goederen verloren, toonde u geen interesse meer voor de goederen en waren er geen opsporingsindicaties meer aanwezig. In overleg met de parketsecretaris werd besloten het onderzoek betreffende uw spullen te be indigen. Zodra nieuwe ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal uw zaak alsnog nader onderzocht worden. Hiervan zult u dan in kennis worden gesteld. De schade die door de diefstal van de auto voorzien van het kenteken (...) is ontstaan werd niet door de politie veroorzaakt. De schade wordt niet door de politie vergoed..."6. Op 30 mei 1998 zond de politie verzoeker het bericht dat zijn auto was aangetroffen en dat hij de auto v r 9 juni 1998 kon komen afhalen. De auto bleek ontdaan te zijn van vrijwel alle onderdelen. B. Standpunt verzoeker Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder

Klacht

. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker voorts nog mee:"...Na mijn bezoek zoals afgesproken direct rechercheur (...) gebeld over mijn bevindingen en haar medegedeeld dat de aangeboden onderdelen ondubbelzinnig behoorden tot de mij ontvreemde auto. Expliciet heb ik haar gemeld dat de onderdelen niet thuis (...) maar in een (bestelauto; N.o.), die bij hem in de straat geparkeerd stond opgeslagen lagen. Afgesproken is dat de recherche de auto zou volgen en mijn "spullen" in beslag zou nemen. Samen met een kennis hebben we toen door rechercheur (...) een procesverbaal laten opmaken. De volgende dag, verwachtingsvol, telefonisch (...) contact opgenomen om te vragen hoe het met mijn "spullen" stond waarop zij mij zei dat er geen mededelingen gedaan werden en dat ik moest wachten op het verloop van het onderzoek. Een dag later, 28 augustus 1997, wederom gebeld wat de stand van zaken m.b.t. mijn "spullen" was waarop zij mij wederom zei geen mededelingen te doen en dat ik moest wachten op het verloop van het onderzoek. In deze week diverse keren gebeld en ook steeds weer het zelfde antwoord gekregen. Wellicht kunt u zich voorstellen hoe het voelt wanneer je auto, die overigens niet tegen diefstal verzekerd was, je wordt ontnomen en je daarna uitzicht hebt, door eigen inspanningen, een compensatie te kunnen krijgen van enkele duizenden guldens aan terug gevonden onderdelen om vervolgens in een niemandsland te verzeilen. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in het indienen van een klacht en impliciet een schadeclaim, omdat ik mijns inziens onnodig financieel schade geleden heb. (...) Volgens het klachtenonderzoek zou ik geen interesse meer getoond hebben voor de goederen (onderdelen). Deze opmerkingen is zeer terecht als vrij onbeschoft te kwalificeren en geeft op geen enkele manier weer wat voor inspanningen ik verricht heb om de goederen terug te krijgen. (...) De politie heeft meerdere grove fouten gemaakt, zoals het verloren laten gaan van mijn herkende onderdelen terwijl deze in een gestolen auto (...) lagen, tevens een maandenlang onderzoek instellen met meerdere rechercheurs naar deze bij politie zeer bekende autodieven die vele delicten op hun strafblad hebben en waaruit nu blijkt dat uit dit onderzoek helemaal geen arrestaties of verhoren zijn voortgekomen. De politie heeft van mij alles op een presenteerblaadje gekregen en verknallen de hele zaak zodat ik nu ook nog mijn herkende onderdelen kwijt ben..." C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden 1. In reactie op de klacht zond de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden de Nationale ombudsman de brief die hij van de chef van het Bureau Loosduinen inzake de klacht van verzoeker had ontvangen. De korpsbeheerder sloot zich aan bij het in de brief gestelde. De brief luidt als volgt:"... Naar aanleiding van de gedane aangifte en de verklaring van (verzoeker; N.o.) werd een onderzoek gestart. Tijdens het onderzoeksgedeelte, bestaande uit het posten op en het volgen van een personenauto (...), waarin de eerder bedoelde (...)onderdelen volgens (verzoeker; N.o.) zouden liggen, raakten de politiemedewerkers, die het voertuig volgden, dit voertuig kwijt. Later werd dit voertuig leeg aangetroffen. Door omstandigheden, waaronder het feit dat (verzoeker; N.o.) geen interesse meer had in zijn goederen, is het onderzoek, specifiek gericht op de eerder bedoelde onderdelen, in overleg met de parketsecretaris stop gezet. De behandelend rechercheur heeft meerdere keren contact gehad met (verzoeker; N.o.). Volgens (verzoeker; N.o.) weigerde de politie hem mededelingen te doen omtrent de voortgang van het onderzoek. Hierover lopen de meningen uiteen. De klacht van (verzoeker; N.o.) is door diverse omstandigheden, waarvoor de klachtonderzoeker het boetekleed heeft aangetrokken, ernstig vertraagd, dus ver over de termijn afgehandeld. De klacht werd ongegrond verklaard en een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Een onderzoek verloopt niet altijd op de manier zoals een aangever of de politie dat zou willen. De politie kan niet aansprakelijk gesteld worden voor de daden die door de ene burger tegenover de andere burger worden gepleegd. Volgens de behandelend rechercheur heeft (verzoeker; N.o.) tegenover haar aangegeven dat hij geen belangstelling meer had voor de betreffende goederen..."2. Bij de reactie waren onder meer de volgende stukken gevoegd:a. Een door de politie opgesteld mutatieformulier. In dit formulier wordt vermeld dat het door verzoeker op 26 augustus 1997 bezochte pand mogelijk werd gebruikt als zakenadres voor n of twee personen met antecedenten op het punt van autodiefstal en heling. b. De door de betrokken rechercheur afgelegde verklaring in het kader van de behandeling van verzoekers klacht door de politie. Deze verklaring, gedateerd 23 maart 1998, luidt als volgt:"... Op maandag 25 augustus 1997 werd ik telefonisch benaderd door (verzoeker; N.o.) omtrent het feit dat onderdelen van zijn gestolen auto vermoedelijk te koop werden aangeboden in (een landelijk dagblad; N.o.) van 23 augustus 1997. De man die de goederen te koop aanbood zou wonen (...). De auto was op maandag 11 augustus 1997 weggenomen (...). Daarvan was door hem aangifte gedaan. Ik heb vervolgens met de officier van justitie (...) overleg gehad. Door de officier van justitie werd toen besloten dat de man gewoon een afspraak kon maken met de aanbieder van de goederen die te koop werden aangeboden, doch dat er geen politie mee zou gaan. Verder werd er afgesproken dat indien (verzoeker; N.o.) zijn goederen zou aantreffen, de aanbieder ter zake heling zou kunnen worden aangehouden. Vervolgens werd door mij een onderzoek gestart. Ik heb een onderzoek ingesteld wie er op dat adres woonachtig was. Uit de politieregisters kwam vast te staan dat op dat adres (...) woonachtig was. (...) (...) Ik heb (...) (verzoeker; N.o.) geadviseerd dat hij eventueel wel naar het adres kon gaan. Ik heb hem daarbij duidelijk de (on)mogelijkheden uitgelegd. Voorts werd de afspraak gemaakt, indien hij naar dat adres toe zou gaan, wij op afstand de locatie in de gaten zouden houden. Het was inmiddels al ongeveer 19.00 uur geworden. (Verzoeker; N.o.) nam telefonisch contact met mij op, waarna hij niet meer wilde gaan. Echter omstreeks 21.10 uur belde (verzoeker; N.o.) weer naar het bureau. Hij was alsnog naar dat adres toegegaan en hij deelde mede dat hij onderdelen van zijn gestolen auto in een (bestelauto; N.o.), had zien liggen. Deze auto stond gepar-keerd in de (...). Pas toen werd mij duidelijk dat de goederen in een auto lagen, in plaats van in de woning. Ik ben vervolgens met een andere collega, (...), aan de zaak verder gegaan. Mede naar aanleiding van het overleg met de officier van justitie werd aan (verzoeker; N.o.) voorgesteld om de goederen uit het voertuig te gaan halen of dat wij de auto zouden gaan volgen in verband met een nader onderzoek. Verzoeker verklaarde mij dat hij geen interesse meer had in zijn goederen. Hij zag ook het belang om meer uit de zaak te halen in belang van het politieonderzoek. Er werd post gevat op de genoemde (bestelauto; N.o.). Toen deze na enige tijd wegreed werd het voertuig achterna gereden, doch even later zijn de collega's dat voertuig uit het oog verloren. Later bleek tevens dat het voertuig van diefstal afkomstig was en leeg achtergelaten was (...). Ik heb vervolgens op 26 augustus 1997 een getuigenverhoor opgenomen van (verzoeker; N.o.). Een paar dagen later belde (verzoeker; N.o.) en beklaagde zich over het feit dat er niets aan de zaak gedaan werd. Ik heb hem toen te woord gestaan, ondanks het feit dat ik toen gewoon in mijn vrije tijd op het bureau was in verband met deze zaak. Enige tijd later belde een secretaris van de officier van justitie. Daar (verzoeker; N.o.) zelf aangaf geen interesse meer te tonen in de spullen, is het onderzoek toen gestopt. Gezien het feit dat (verzoeker; N.o.) aangaf geen belangstelling meer te hebben in de goederen vind ik het niet redelijk dat hij nu om een schadevergoeding vraagt. (Verzoeker; N.o) heeft toen zelf een oordeel gevormd..." c. Een afschrift van een advertentie in een landelijk dagblad waarin een elektrische kap voor een cabriolet te koop wordt aangeboden. In deze advertentie was een mobiel telefoonnummer vermeld. . Reactie verzoeker Verzoeker bleef bij zijn standpunt. Hij wees er daarbij op dat het feit dat hij ermee had ingestemd dat de auto waarin zich de gestolen onderdelen bevonden zou worden gevolgd, zeker niet betekende dat hij in de onderdelen geen interesse (meer) had. Hij ontkende dan ook ten stelligste op enig moment te hebben aangegeven geen interesse meer te hebben in de gestolen onderdelen. E. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden De Nationale ombudsman stelde de korpsbeheerder in het kader van het onderzoek onder meer de volgende vragen:(...)3. Hoe is de auto precies kwijtgeraakt? (...)4. In de door u aan mij gezonden brief van de chef van onderdeel Segbroek/Loosduinen van 21 augustus 1998, wordt aangegeven dat door omstandigheden, waaronder het feit dat verzoeker geen interesse meer had in zijn goederen, het onderzoek, specifiek gericht op onderdelen, in overleg met de parketsecretaris is stopgezet. De betrokken rechercheur verklaarde op 23 maart 1998 dat het onderzoek was stopgezet omdat verzoeker geen interesse meer had in de goederen. Is het onderzoek stop gezet omdat verzoeker geen interesse meer toonde of waren daar nog andere redenen voor en zo ja, wat waren deze redenen? Heeft de parketsecretaris bevolen het onderzoek te stoppen? Wat wordt bedoeld met "het onderzoek specifiek gericht op de onderdelen"? Op welk moment is het onderzoek stop gezet?5. Verzoeker ontkent ten stelligste op enig moment te hebben aangegeven dat hij geen interesse meer had in de onderdelen. Vooralsnog lijkt mij dit ook onwaarschijnlijk gezien alle moeite die verzoeker had gedaan om de onderdelen te achterhalen. Ik verzoek u mij precies aan te geven wanneer en op welke wijze verzoeker de betrokken rechercheur te kennen zou hebben gegeven dat hij geen interesse meer had in de onderdelen.6. Volgens verzoeker had hij op 27 en 28 augustus 1997 gebeld met de betrokken rechercheur om te informeren naar de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar zijn spullen. De betrokken rechercheur had hem toen slechts medegedeeld dat hangende het onderzoek geen mededelingen konden worden gedaan. Heeft verzoeker inderdaad op 27 en 28 augustus 1997 met de betrokken rechercheur gebeld en wat heeft zij verzoeker toen precies medegedeeld? In antwoord op de nadere vragen, zond de korpsbeheerder de Nationale ombudsman de brief die hij van de chef van het Bureau Loosduinen naar aanleiding van deze vragen had ontvangen. De korpsbeheerder sloot zich aan bij het in de brief gestelde. De brief luidt als volgt:

"...Ad 3:Tijdens de achtervolging verhoogde de verdachte plotseling zijn snelheid. Gezien dit feit, de verkeersintensiteit op dat moment, de gekozen route door nauwe straten en de onervarenheid van de rechercheur met het specialisme "volgen" heeft deze afgezien van verdere actie en is als gevolg daarvan de verdachte kunnen ontkomen. Ad 4:Tegenover de behandelend rechercheur heeft (verzoeker; N.o.) aangegeven meer waarde te hechten aan een groter onderzoeksresultaat dan louter het terug krijgen van de gestolen goederen; deze heeft hij derhalve willen opofferen voor een hoger doel. De behandelend rechercheur persisteert bij deze lezing van het verhaal. Toen vervolgens de achtervolging van de auto met de gestolen goederen om reeds bekende redenen werd gestaakt, deze auto later werd teruggevonden, maar inmiddels zonder de gestolen goederen, ontbrak het de recherche toen aan aanknopingspunten om nog verder op de goederen te rechercheren (…). In overleg met de parketsecretaris is besloten het onderzoek naar de gestolen goederen te staken tot het moment waarop zich positieve ontwikkelingen voor een gunstig onderzoeksresultaat zouden voordoen. Door de parketsecretaris is in casu niets bevolen. Ad 5:(Verzoeker; N.o.) heeft uitdrukkelijk aangegeven dat hij het belangrijker vond dat de daders werden gepakt dan dat zijn gestolen goederen werden opgespoord. Dit heeft hij mondeling te kennen gegeven. Op welk moment (verzoeker; N.o.) het vorenstaande heeft gezegd is niet meer te achterhalen. Ad 6:(Verzoeker; N.o.) belde elke dag enkele keren om zich op de hoogte te laten stellen van de voortgang van het onderzoek. Het is zeer wel mogelijk dat dit op 27 en 28 augustus 1997 ook is gebeurd. Wat er tijdens deze gesprekken is besproken is niet te achterhalen. Het is mogelijk dat tegen (verzoeker; N.o.) is gezegd dat er hangende het onderzoek geen mededelingen konden worden gedaan. De bovenmatige interesse van (verzoeker; N.o.) in de onderzoeksresulaten en zijn neiging om zelf mee te rechercheren was een reden temeer. Hem werd op een gegeven ogenblik medegedeeld dat het geen zin had om elke dag een paar keer te bellen. (Verzoeker; N.o.) werd toen boos en gaf te kennen dat hij het hogerop zou zoeken..."

Beoordeling

I. . Ten aanzien van het kwijtraken van de te volgen auto en het niet verder ondernemen van opsporingsactiviteiten1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden bij het volgen van de auto waarin zich naar alle waarschijnlijkheid onderdelen van zijn gestolen auto bevonden, de te volgen auto zijn kwijtgeraakt en dat de politie hierna geen andere opsporingsactiviteiten naar de onderdelen heeft ondernomen.2. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman is komen vast te staan dat verzoeker op 25 en 26 augustus 1997 contact heeft gehad met politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden. Tijdens het telefonisch contact op 26 augustus 1997 werd, naar aanleiding van de mededeling van verzoeker dat hij had geconstateerd dat er zich mogelijk onderdelen van zijn gestolen auto bevonden in een geparkeerde bestelauto, in overleg besloten om post te vatten op de bestelauto en deze bij wegrijden te volgen waarna de gestolen goederen eventueel in beslag zouden kunnen worden genomen. Nadat de betrokken auto was weggereden en de achtervolging was ingezet, raakte de politie de te achtervolgen auto kwijt en werd de achtervolging gestaakt. De auto werd later teruggevonden, maar zonder de gestolen onderdelen. Hierna werd het onderzoek naar de gestolen onderdelen (voorlopig) be indigd.3. De korpsbeheerder liet weten dat de verhoogde snelheid van de te achtervolgen auto, de verkeersintensiteit op dat moment, de route door nauwe straten en de onervarenheid van de achtervolgend ambtenaar met het specialisme "volgen" er de oorzaak van waren dat de te achtervolgen auto was kwijtgeraakt. Hoewel niet geheel uitgesloten kan worden dat een meer ervaren politieambtenaar de te achtervolgen auto niet zou zijn kwijtgeraakt, bestaat bij elk volgen het risico dat het te volgen voertuig wordt kwijtgeraakt. Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het de politieambtenaren valt te verwijten dat het te volgen voertuig is kwijtgeraakt. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.4. De korpsbeheerder liet voorts weten dat toen de achtervolging moest worden gestaakt en de auto later werd teruggevonden zonder de gestolen goederen, het de recherche ontbrak aan aanknopingspunten om nog verder op deze goederen te rechercheren. Er was dan ook besloten het onderzoek naar de gestolen goederen te staken tot het moment waarop zich positieve ontwikkelingen voor een gunstig onderzoeksresultaat zouden voordoen. Het door de korpsbeheerder aangevoerde argument om niet verder te rechercheren, namelijk het ontbreken van aanknopingspunten, kan deze beslissing niet dragen. De betrokken politieambtenaren beschikten immers over een tweetal namen en het (zaken)adres van mogelijke verdachten. Bovendien waren zij in het bezit van de dagbladadvertentie waarin de elektrische kap te koop was aangeboden. In deze advertentie was een mobiel telefoonnummer vermeld. Mogelijk dat nog andere argumenten, waaronder het stellen van prioriteiten, een rol hebben gespeeld, maar deze zijn tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman niet aangevoerd, noch is daarvan gebleken. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.II. . Ten aanzien van de mededelingen aan verzoeker over het onderzoek1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de politie weigerde hem enige mededeling te doen over het onderzoek toen hij hiernaar informeerde.2. Verzoeker, die door de politie niet op de hoogte was gesteld van het feit dat de auto waarin zich mogelijk onderdelen van zijn gestolen auto bevonden tijdens de achtervolging was kwijtgeraakt, informeerde de dagen daarop diverse malen bij de politie naar de stand van zaken. Volgens verzoeker had de politie hem telkenmale gezegd dat, hangende het onderzoek, geen mededelingen konden worden gedaan.3. De korpsbeheerder liet weten dat niet (meer) was te achterhalen wat tijdens deze gesprekken was besproken, maar dat mogelijk was dat tegen verzoeker was gezegd dat er hangende het onderzoek geen mededelingen konden worden gedaan. Aannemelijk is dat verzoeker na 26 augustus 1997 de betrokken politieambtenaren regelmatig heeft verzocht om informatie omtrent de stand van het opsporingsonderzoek. Gelet op de door verzoeker verrichte inspanningen om de gestolen onderdelen te achterhalen en het feit dat in overleg met verzoeker was besloten tot het posten en achtervolgen van de auto, had echter van de betrokken politieambtenaren mogen worden verwacht dat zij verzoeker zo spoedig mogelijk in kennis hadden gesteld van de reden voor het staken van de achtervolging en van de beslissing om het opsporingsonderzoek naar de gestolen onderdelen (voorlopig) stop te zetten. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist. Ook in dit opzicht is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

III. . Ten aanzien van de duur van de afhandeling van de klacht1. Verzoeker klaagt er voorts over dat het onderzoek naar aanleiding van zijn klacht lang heeft geduurd.2. Verzoeker diende zijn klacht in bij de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage bij brief van 7 oktober 1997. De hoofdofficier zond de brief ter afhandeling door aan de politie, die verzoeker hiervan in kennis stelde bij brief van 2 december 1997. Daarbij werd aangegeven dat er naar werd gestreefd de klacht binnen 9 weken af te handelen. De korpsbeheerder handelde de klacht af bij brief van 29 mei 1998. Met de afhandeling van de klacht is dus bijna een half jaar gemoeid geweest. Dit is te lang. In dit opzicht is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk. IV. Ten aanzien van het oordeel van de politie over de klacht 1. Verzoeker klaagt er daarnaast over dat de politie in de brief van 29 mei 1998 zijn klacht ongegrond heeft verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.2. Gelet op hetgeen hiervoor onder I. is geoordeeld omtrent het niet verder rechercheren, is het niet juist dat de politie verzoekers klacht over het niet voortgaan met het onderzoek niet gegrond heeft verklaard. In dit opzicht is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Het voortgaande betekent echter nog niet dat het regionale politiekorps Haaglanden gehouden was de door verzoeker gestelde schade te vergoeden. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder I. is overwogen omtrent het "volgen" van de bewuste bestelauto, en het feit dat niet valt te voorspellen of een eventueel voortgaan met rechercheren teruggave van de onderdelen van verzoekers auto zou hebben opgeleverd, en mede gelet op het terughoudende beleid van de Nationale ombudsman in het geval van een klacht over een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding, (zie

Achtergrond

), moet worden geoordeeld dat het regionale politiekorps in redelijkheid kon besluiten het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. In dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk. . Ten aanzien van het door de politie in de brief van 29 mei 1998 gestelde dat verzoeker geen interesse meer in de goederen had getoond1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de politie in de brief van 29 mei 1998 heeft gesteld dat hij geen interesse meer in de goederen had getoond.2. Verzoeker ontkent ten stelligste op enig moment te hebben aangegeven dat hij geen interesse (meer) had in de gestolen onderdelen. Het feit dat hij ermee had ingestemd dat de auto waarin de gestolen onderdelen zich naar alle waarschijnlijkheid bevonden zou worden gevolgd, betekende volgens verzoeker zeker niet dat hij in deze onderdelen geen interesse (meer) had.3. Uit de reactie van de korpsbeheerder op een aantal nadere vragen valt op te maken dat de bovenvermelde mededeling in de brief van 29 mei 1998 uitsluitend is gebaseerd op de uitlating van verzoeker tegenover de betrokken politieambtenaar, dat hij meer waarde hechtte aan een groter onderzoekresultaat dan louter het terugkrijgen van de gestolen goederen. Ook indien verzoeker op 26 augustus 1997 uitdrukkelijk zou hebben aangegeven dat hij het belangrijker vond dat de daders zouden worden gepakt dan dat zijn gestolen goederen zouden worden opgespoord, mocht de politie, mede gelet op de moeite die verzoeker zich had getroost om de gestolen goederen te achterhalen, hieruit niet de conclusie trekken dat verzoeker geen interesse (meer) had in de gestolen goederen. Reeds om die reden is het gestelde in de brief van 29 mei 1998 niet juist. Daar komt nog bij dat in de brief de suggestie wordt gewekt dat verzoekers gebrek aan interesse voor de gestolen goederen mede aanleiding was geweest voor het be indigen van het onderzoek hiernaar. Verzoekers (vergeefse) pogingen na 26 augustus 1997 om informatie te verkrijgen omtrent het opsporingsonderzoek geven echter veeleer blijk van het tegendeel. Ook om die reden is het gestelde in de brief van 29 mei 1998 niet juist. In dit opzicht is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond, behalve wat betreft het kwijtraken van de te achtervolgen auto en het niet willen vergoeden van de door verzoeker gestelde schade; op deze punten is de klacht niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Handelwijze bij aangifte van diefstal van auto (te achtervolgen auto kwijtgeraakt en opsporingsactiviteiten meer ondernomen; geen informatie verschaft over voortgang onderzoek; lange behandelingsduur klacht; oordeel over de klacht en verzoek om schadevergoeding; bewering dat verzoeker geen interesse meer had in de goederen).

Oordeel:

Niet gegrond