Achtergrond
zie BIJLAGE 1.Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd betrokkenen een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster, de korpsbeheerder en n betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. In de nacht van 22 op 23 april 1995 bevond verzoekster zich in de woning van de vriendin van haar zoon Z. en een viertal andere personen. De politie ontving van een derde persoon een melding over geluidoverlast. Omdat de melding de zoon van verzoekster betrof, ten aanzien van wie bekend werd dat hij in het verleden geweld had gepleegd tegen politieambtenaren, besloot de politie ter plaatse te gaan met acht politieambtenaren en een diensthond.Bij het daaropvolgende binnentreden raakte (onder meer) verzoekster gewond.2. In het kader van dit politieoptreden en in het kader van een drietal strafzaken tegen aanwezige burgers werden onder meer de volgende stukken opgesteld:- een machtiging binnentreden woning (zie hierna onder 3.) - een verslag binnentreden woning (zie hierna onder 4.) - hoofdproces-verbaal PL1060/95-051103, gericht tegen vier verdachten, te weten: verzoekster, haar zoon, diens vriendin en K. In dit proces-verbaal bevinden zich naast het relaas van de betrokken verbalisanten ook de verklaringen van de verdachten en de getuigenverklaringen van overige aanwezigen in de woning op het moment van het binnentreden.3. In de machtiging binnentreden staat vermeld dat de inspecteur van politie S., hulpofficier van justitie, machtiging verleent aan een met dienstnummer aangeduide brigadier van politie, om zonder toestemming binnen te treden in de woning van de vriendin van de zoon van verzoekster. Voorts is bepaald dat in de woning kon worden binnengetreden tussen middernacht en 6 uur 's morgens. De machtiging is afgegeven op 23 april 1995.4. Het verslag binnentreden woning, opgesteld door de brigadier M. op 23 april 1995 vermeldt onder meer:"Op 23 april 1995 te 02.40 uur ben ik, ondergetekende, vergezeld van 8 opsporingsambtenaren en een diensthond, krachtens een machtiging van S., inspecteur van politie te Medemblik, welke machtiging op 23 april 1995 is gegeven op grond van de Verordening Geluidhinder van de gemeente Enkhuizen, binnengetreden in een woning gelegen aan (...) (x) zonder toestemming van een persoon die opgaf de bewoner te zijn en te zijn genaamd Z, wonende te (...) zulks ter (x) inbeslagneming (x) Voorafgaande aan het binnentreden van de woning heb ik mij door het tonen van mijn legitimatiebewijs gelegitimeerd, de hierboven vermelde machtiging getoond en het doel van binnentreden medegedeeld. Wijze van binnentreden:De woning werd opengedaan door iemand die in de woning aanwezig was. Hij liet de deur open en riep uit de woning Z voornoemd die volgens degene die de deur opende de hoofdbewoner zou zijn. Na de mededeling aan Z wenste hij ons niet binnen te laten en verklaarde dat wij de geluidsapparatuur niet in beslag zouden kunnen nemen. Verrichtingen, eventuele voorvallen en bijzonderheden:
Toen Z de deur trachtte te sluiten hield ik de deur open en begon Z een politieman in het gezicht te slaan. Hierna is met geweld de toegang tot de woonkamer verschaft. Hierbij is het nodige aan huisraad gesneuveld, onder andere doordat Z daarmee in de richting van de politie gooide. In de woning zijn in beslag genomen:geluidsapparatuur (...) De woning is verlaten op 23 april 1995 te 03.10 uur."5. In het proces-verbaal PL1060/95-520030 bevindt zich een verbaal van bevindingen van de verbalisanten H. en Mo. In dit verbaal staat onder meer:"Op zaterdag 22 april 1995, omstreeks 22.55 uur waren wij belast met algemene surveillance binnen de regio Noord-Holland Noord, Westfriesland Oost. Daartoe waren wij in uniform gekleed. Wij kregen via de meldkamer van de politie Noord-Holland Noord de melding dat er geluidsoverlast zou zijn, veroorzaakt door de bewoners van (de woning van de zoon van verzoekster en diens vriendin.; N.o.). Ons werd tevens te verstaan gegeven dat voor genoemd adres een afspraak op locatie was gemaakt dat bij constateren van geluidsoverlast de stereoapparatuur in beslag genomen diende te worden en dat proces-verbaal ter zake geluidsoverlast diende te worden opgemaakt. Verder werd doorgegeven dat op verzet van de bewoners gerekend kon worden. In verband met assistentieverlening (elders; N.o.) gingen wij ter plaatse (naar de woning van de zoon van verzoeksters zoon en diens vriendin; N.o.) op zondag 23 april 1995, omstreeks 00.00 uur. Aldaar werd door ons toen geen geluidsoverlast geconstateerd. Wij zagen dat de bewoners van het genoemde perceel ons voorbij zagen rijden. Op zondag 23 april 1995, omstreeks 01.15 uur kwam opnieuw de melding van geluidsoverlast veroorzaakt door boven genoemde. Ter plaats op zondag 23 april 1995, omstreeks 01.20 uur werd door ons luide muziekoverlast geconstateerd. In verband met assistentieverlening (...) (elders; N.o.) is niet onmiddellijk in (de woning van de zoon van verzoeksters zoon en diens vriendin; N.o.) binnengetreden. Op zondag 23 april 1995, omstreeks 02.00 uur, werd door ons overleg gevoerd met de dienstdoende OVD (officier van dienst; N.o.), de inspecteur van politie S. Op zondag 23 april 1995, omstreeks 02.20 uur, gingen wij ter plaatse naar (de woning van de zoon van verzoeksters zoon en
diens vriendin; N.o.). Aldaar werd wederom geluidsoverlast geconstateerd. Ter plaatse is de muziekinstallatie in beslag genomen. Daarvan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt(...)."6. In het proces-verbaal PL1060/95-520030 is voorts het proces-verbaal van verhoor van verzoekster van 29 april 1995 opgenomen. In dit verbaal staat als verklaring van verzoekster dat zij van haar zwijgrecht wil gebruik maken. Daarnaast bevat het proces-verbaal PL1060/95-520030 een proces-verbaal van aangifte door verzoekster. In dit verbaal staat onder meer:"Ik doe aangifte van mishandeling en verklaar u daartoe het volgende. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte bij mij pijn en/of letsel. Ik was in de nacht van zaterdag 22 april 1995 op zondag 23 april 1995 in het huis van W. (de vriendin van de zoon van verzoekster; N.o.). Het was toen ongeveer half twee die nacht, dat de politie aan de deur kwam. Op dat moment waren in het huis van W. buiten mijzelf (en W.; N.o.) de volgende personen aanwezig: (...) mijn zoon, een buurvrouw genaamd A., haar vriend J. een bovenbuurman met zijn vriendin. Ik weet niet hoe dat meisje heet. W. was in de tuin om in de schuur wat te drinken te halen. Op een gegeven moment kwam J. Z halen. Ik dacht toen, waar gaan die nu naar toe. Ik ben er direct achteraan gelopen. Ik hoorde hard praten. Ik zag toen dat Z met zijn rechterhand de deur dichthield. Ik hoorde hem zeggen: 'jullie kunnen er niet in met die hond'. Ik zag dat een politieman zijn schoen tussen de deur had. Ik zag ook dat Z aan de linkermouw van zijn trui werd getrokken. Die ging hierdoor stuk. Hierna werd Z weer aan zijn trui vastgepakt, nu bij zijn hals. Hierdoor ging zijn ketting stuk. Ik stond op dat moment in de deuropening van de woonkamer naar de hal. J. stond naast mij. Vervolgens werd de voordeur opengetrapt en Z ging toen de kamer in. Ik heb toen met twee politiemannen gepraat. Het was er een met een baardje en een met blond haar. Deze was langer dan die met de baard. Ik heb met hen gepraat en ik begreep, dat ze de stereoinstallatie in beslag wilden nemen. Ik heb tegen hen gezegd dat het eigenlijk mijn installatie was en ik heb hen gevraagd of ik de zaak niet kon regelen, want Z was over zijn toeren en had gedronken. Ik wilde dit zo regelen, omdat Z juist aan het praten was over zijn overleden broer E., van wie uiteindelijk ook de stereoinstallatie is geweest. Ik denk dat een van hen met zijn voet tussen de deur heeft gezeten. Ik heb hierna met degene met het baardje verder gepraat. Ik heb voorgesteld om zelf het spul mee te nemen. Dit wilden ze niet en zeiden dat zij dan gingen binnentreden. De grootste van de twee pakte mij toen beet, tilde mij op en gooide mij op de salontafel. Deze tafel ging op zijn kant en alles wat erop stond ging stuk. Ik denk dat ik even het bewustzijn kwijt ben geweest. Ik wilde opstaan en werd direct hierop gebeten door de politiehond. Ik kon niet opstaan vanwege die hond. Ik heb het toch gedaan, want hij liet niet los en ik was bang, dat hij mij in mijn gezicht zou bijten. De hond had mij vast in mijn linkerbovenarm, juist boven mijn elleboog. Toen de hond mij losgelaten had, ben ik naar de slaapkamer gegaan, naar Z toe. In de tussentijd werden de spullen uit de woonkamer meegenomen. Even later heb ik J. bij Z gelaten en tegen J. gezegd dat Z in de slaapkamer moest blijven. De politieman met het blonde haar heeft tegen mij gezegd, dat ik naar de dokter moest met mijn arm. De stereoinstallatie was al weg en de politie is toen nog een tijd gebleven. Ik ben door de politie mishandeld door het gooien op de tafel en het bijten in mijn arm door die hond. Ik heb absoluut geen aanleiding gegeven om zich zo tegen mij te gedragen."7. In het proces-verbaal bevindt zich voorts een aanvullende verklaring van verzoekster van 29 april 1995, waarin zij ter correctie van haar aangifte, verklaart dat zij niet door de grote politieman met het blonde haar op de tafel was gegooid, maar door de politieman met het baardje die ook haar zoon had geslagen.8. Daarnaast bevindt zich in het proces-verbaal een medische verklaring ten aanzien van de verwondingen van verzoekster. Uit de verklaring komt naar voren dat de behandelend arts op 23 april 1995 bij verzoekster blauwe plekken, een wondje aan de binnenzijde van de bovenarm en een wond bij de linker elleboog had geconstateerd. Deze beschrijving komt overeen met de foto van de verwonding die verzoekster aan de Nationale ombudsman ter beschikking stelde. Verder wordt in de medische verklaring melding gemaakt van gering uitwendig bloedverlies en van de verklaring van verzoekster dat zij korte tijd buiten bewustzijn was geweest. De geschatte duur van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van het letsel is blijkens de verklaring plusminus tien dagen.9. In het proces-verbaal bevindt zich voorts de getuigenverklaring van de getuige J. van 3 mei 1995. In deze verklaring staat onder meer:
"Op een gegeven moment is (verzoekster; N.o.) binnen gekomen. Ik weet niet meer hoe laat dat is geweest. Ik had aan het eind van de nacht redelijk veel gedronken. Hoeveel, dat weet ik niet. Ik was nog wel goed bij de tijd. Ik weet wel, dat de politie al een paar maal langs was geweest eerder die avond/nacht. Wij temperden dan de muziek. Om een uur of half twee die nacht ging de bel. In eerste instantie hoorden we het nog niet eens. Dit kwam door de luide muziek. Z vroeg aan mij of ik de deur wilde gaan open doen. Ik ben toen uit de woonkamer naar de hal gelopen om de deur open te doen. Ik zag toen in het buitenlicht in het trapportaal en door de luxaflex van de voordeur twee politiemensen staan. Ik zag dit aan de schoenen en aan de kleur van de broek. Ik heb de voordeur geopend en een van hen vroeg aan mij of ik de hoofdbewoner van het pand was. Ik heb toen gezegd dat ik dit niet was, maar dat Z dit was. Degene die dit aan mij vroeg was een lange politieman met blond haar. Ik heb toen gezegd dat ik Z even zou roepen. Ik kon door de open ruimte bij het trapportaal nog een politieman zien staan. Deze stond dus eigenlijk op straat. Ik ben hierna de kamer ingelopen en ik heb tegen Z gezegd dat er politie voor de deur stond. Z dacht eerst dat ik een geintje maakte. Z heeft op dat moment de muziek eerst zachter gedraaid. Z liep hierna naar de hal, naar de voordeur die ik open had laten staan. Ik ben met Z meegelopen en bleef ongeveer achter Z in de hal staan. Ik weet niet meer precies wat er allemaal gezegd is, maar ik weet wel dat er door een politieman gezegd is dat er geluidsoverlast was. Ik heb wel horen zeggen dat de politiemannen naar binnen zouden treden. Ik heb geen papier gezien, dat ze dit mochten. Ik heb niet horen zeggen dat ze naar binnen wilden om de geluidsinstallatie in beslag te nemen, maar dat spreekt voor zich, daar kwamen jullie voor. Ik heb Z wel duidelijk horen zeggen: 'Jullie komen er niet in'. Een politieman had zijn schoen al tussen de deur gezet, voordat Z daar aankwam. Toen Z gezegd had, dat de politiemensen er niet in kwamen, probeerde hij de deur dicht te duwen. Dit lukte dus niet. Op dat moment was (verzoekster; N.o.) er ook al bij gekomen. Die probeerde de zaak te sussen. Zij zei dat ze de stereoinstallatie niet mee mochten nemen, omdat die installatie van haar overleden zoon E. was geweest. Er volgde over en weer geduw. Er is niet geslagen op dat moment, door niemand. Voor zover ik weet heb ik alles wat zich in de hal afspeelde gezien en is er toen niet geslagen. Ik heb wel gezien dat Z door een politieman bij zijn shirt werd gepakt. Er werd toen wat geduwd. Hierna werd Z weer bij zijn shirt gepakt, waarbij zijn ketting stuk ging. Hij klapte toen achterover. Hij raakte uit evenwicht. De politiemensen kwamen toen naar binnen. Hierbij ging de voordeur met grote vaart open. (...) Er kwamen op dat moment zo'n vier politiemensen naar binnen. Degene met het blonde haar, een met donker haar, een met een bril en degene met de hond. De eerste drie politiemensen kwamen mij voorbij en ik zag dat (verzoekster; N.o.) een duw kreeg. Ik zag dat zij op de salontafel viel. Hierdoor ging de tafel op zijn kant maar klapte eigenlijk weer terug en kwam weer normaal terecht. Hierdoor viel alles wat op de tafel had gestaan op de grond en viel stuk. (Verzoekster; N.o.) was op de grond terecht gekomen. Zij werd hierna gebeten door de politiehond. Deze beet haar in haar arm en hield vast. Ik geloof dat de politieman die erbij was de hond een tik gaf, zodat deze losliet. Ik ben de kamer ingelopen en zag dat Z in de achterzijde van de kamer bij de bar stond. A., mijn vriendin, stond op dat moment in de keuken, achter Z. Deze smeerde hem naar de slaapkamer die daar weer achter was. Als reactie, zo zei zij later, ging A. tussen Z en die hond in staan. Zij werd toen gebeten door die hond. Hij had haar alleen maar te pakken in de mouw van haar trui, zodat zij niet echt gebeten werd. Die hond werd weer losgemaakt door de politieman. Ik heb hierna gezien dat een bovenbuurman van Z, K., aan het knokken was met twee politiemensen. Ik zag hem in ieder geval slaande bewegingen maken. Ik heb niet gezien dat hij raak sloeg. Ik heb toen tegen hem gezegd dat hij moest stoppen, omdat hij anders van mij klappen kon krijgen. Hij ging toen zitten en het was afgelopen. (...) Op het moment dat alles gebeurde, was de vriendin van Z naar de schuur. (...) Toen ze weer naar binnen kwam, kwam zij in de ravage. (...) Zij heeft dus van het eerste deel niets gezien. Van de aanwezigen hadden Z, K. en ik redelijk veel gedronken op dat moment. Een beetje aangeschoten, een beetje lollig. De anderen W., A., (verzoekster; N.o.) en de vriendin van K. hadden nagenoeg niets gedronken."10. In het proces-verbaal bevindt zich voorts de verklaring van de getuige A. van 3 mei 1995. A. is de vriendin van getuige J. (zie hierv r onder 9.) In deze verklaring staat onder meer:"Ik kan u niet vertellen hoe laat de moeder van Z (verzoekster; N.o.) bij hen aankwam. Ook heb ik niet gemerkt dat er al eerder politie langs is geweest, omdat de muziek te hard stond. Ergens in het begin van de nacht liep J. naar Z toe. Hij zei dat er politie aan de deur stond. Ik heb geen bel gehoord. Ik dacht eigenlijk dat J. van het toilet kwam.
Z liep naar de hal. Ik denk dat J. op weg was naar de wc., want die liep ook de gang in. Even later liep ook de moeder van Z naar de hal toe. Zij stond rustig met een politieman te praten. Ik kon dit zien, omdat de deur naar de hal een stuk openstond. Ik kreeg de indruk dat de moeder van Z de zaak probeerde te sussen. Omdat ik toen wat hoorde liep ik ook in de richting van de hal. Ik zag toen duidelijk een politieman voor de deur staan. Deze trok Z aan zijn shirt. Ik zag ook, dat Z met een hand probeerde de deur dicht te duwen. Ik heb Z niet zien slaan. De moeder van Z stelde nog voor dat zij de stereoinstallatie zou meenemen, omdat die eigenlijk van haar was. Hij was namelijk van haar overleden zoon geweest. Ik zag toen dat Z aan zijn shirt werd getrokken. (...) Z zag ik toen de woonkamer in komen lopen. Ik heb niet gezien of hij naar binnen werd geduwd. Wel zag ik dat de moeder van Z een geweldige duw kreeg van een van de politieagenten die hierna naar binnen kwamen. Ik zag dat zij op de salontafel terecht kwam, die hierna op zijn kant ging. Alles wat erop stond viel er af. (...) Ik heb vervolgens niet gezien dat (verzoekster; N.o.) werd gebeten. Ik ben namelijk direct gaan kijken waar de twee honden van Z en W. waren. (...) Ik ging weer de keuken in en ik zag toen twee politiemensen in mijn richting komen lopen. (...) In enen zag ik ook een politieman met een hond. Z stond toen ineens zo ongeveer naast mij en op dat moment zag ik dat die hond onze richting uit kwam. Ik zag dat Z op dat moment geen shirt meer aan had. Hij had een ontbloot bovenlijf. Ik weet niet waarom maar ben toen tussen Z en die hond ingesprongen. Die hond beet mij vervolgens in mijn arm. Hij had mij gelukkig alleen maar vast bij de mouw van mijn rechterarm. (...) Even later kwam W. binnen. (...) Zij wilde dat de politiemensen naar buiten gingen om de zaak niet nog erger te maken. Dit deden ze in eerste instantie niet. De blonde politieagent heeft toen voorgesteld om toch maar naar buiten te gaan, omdat ze uiteindelijk de spullen toch wel meekregen. Verder kan ik alleen nog vertellen dat er twee vrouwelijke politieagenten waren die even later ieder een geluidsbox meenamen. (...) Ik heb niet gezien dat K. klappen heeft uitgedeeld aan een politieagent."11. In het proces-verbaal bevindt zich voorts de verklaring van de getuige W. van 9 mei 1995. W. is de vriendin van getuige Z en hoofdbewoonster van de woning. In deze verklaring staat onder meer:"Ik weet niet hoeveel er precies gedronken is door iedereen. We hebben in ieder geval tussendoor wel gegeten, want we hebben patat gebakken. Misschien hebben de jongens tijdens het sleutelen tussendoor en biertje gedronken. Ze waren in ieder geval niet lam van de drank. Ik weet wel dat er een keer een politieauto is langsgereden. De muziek stond toen inderdaad wat luid. Later in de nacht, dit kan rond half drie geweest zijn, ben ik naar de schuur gegaan om daar drinken te halen. Toen ik bij de schuur was, hoorde ik gegil en lawaai in mijn huis. Ik ben toen direct mijn huis weer ingegaan. (...) Mijn schoonmoeder liet een wond op haar linkerarm zien en ze zei dat de politie binnen was. Ik heb toen gezegd dat ze daar moest blijven en ik ben de kamer ingegaan. (...) Ik zag in eerste instantie alleen de puinhoop en ik heb gezegd, dat ze naar buiten moesten gaan. De kleine politieman was nogal driftig en zei dat hij niet wegging voordat hij de stereoinstallatie had. Verder was iedereen in paniek en ik wilde dat er niet nog meer stuk ging. De politieagenten zijn op een gegeven moment naar buiten gegaan en ik heb toen de stereo aan hen gegeven. Twee vrouwelijke politieagenten hebben de boxen meegenomen. De schade die ik door deze actie heb is het volgende:- 5 plavuizen die kapot zijn; - stenen beeld (panter) kapot; - serviesgoed is stukgegaan; - behang vernield; - salontafel beschadigd (krassen, hoek stuk); - leer van bank gescheurd; - planten vernield; - messingrand van kastje vernield."12. In het proces-verbaal bevindt zich voorts de verklaring van de verdachte Z, zoon van verzoekster, van 24 mei 1995. In deze verklaring staat onder meer:"Er stonden enkele politiemannen voor de deur. Een ervan (...) zei tegen mij dat er geluidsoverlast was en dat hij naar binnen kwam om de spullen in beslag te nemen. Ik heb toen niet gezien dat er een machtiging werd getoond. Ook werd er niet gezegd dat er een machtiging was om naar binnen te komen om de spullen in beslag te nemen. Ik heb toen gezegd dat dat zo niet gebeurde omdat er een politieman met een hond bij was. De politieman zei dat hij dat zelf wel uitmaakte. Ik wilde toen de deur dichtdoen om mijn honden weg te doen. Toen ik die deur dicht wilde doen, zette er een zijn poot tussen de deur. Hij gaf een zet tegen die deur en stormde naar binnen, gevolgd door de politieman met de hond en een blonde politieman. Door die zet viel J. die achter mij stond tegen de muur en blesseerde zich. Ook ben ik toen vastgepakt en daarbij is mijn shirt kapotgescheurd en mijn ketting stukgetrokken. Op dat moment dook ik de kamer in. Ik wilde weten waar de hond van ons was en wilde die pakken. Die politieman met die hond kwam toen in mijn richting en A. sprong er toen voor. Die werd in haar arm gebeten door die politiehond. Ik heb toen in de slaapkamer onze hond rustig gehouden. (...)I. k heb niet gezien dat die politiehond (verzoekster; N.o.) mijn moeder heeft gebeten. Ik heb haar wel horen gillen. Ik heb wel gezien dat zij een zet kreeg van een politieman waardoor zij op de salontafel viel en deze viel daardoor om."13. In het proces-verbaal bevindt zich voorts de verklaring van de verdachte K., van 27 mei 1995. In deze verklaring staat onder meer:"(Verzoekster; N.o.) probeerde de zaak te sussen en zei onder andere dat de spullen van haar waren. Ze waren namelijk van haar overleden zoon geweest. De deur werd opengegooid door een politieagent en direct daarna kwam die politieman met die hond. (Verzoekster; N.o.) werd opgepakt en de kamer ingegooid. Zij kwam op een tafel terecht. Ik heb wel geprobeerd die politieagenten tegen te houden. Ik heb geduwd tegen een politieagent. Ik heb beslist niet geslagen. Die politiehond vloog gelijk bovenop (verzoekster; N.o.) en beet haar in haar arm. Ik zat toen al bijna op de bank. J. had tegen mij gezegd dat ik moest gaan zitten omdat we weinig meer konden doen. (...) Ik heb niet gezien wat er in eerste instantie bij de voordeur is gebeurd. ik zat toen namelijk (...) op de bank."14. In het proces-verbaal bevindt zich voorts de verklaring van de getuige Do., vriendin van de verdachte K., van 27 mei 1995. In deze verklaring staat onder meer:"Ik heb wel gezien dat het shirt en de ketting van Z werden stukgetrokken. Dat gebeurde volgens mij op het moment dat Z probeerde de politie tegen te houden omdat die zijn boxen wilde meenemen. Ik heb toen niet gezien dat er of door Z of door politieagenten werd geslagen. Ik heb toen de hond van W. naar de achterkamer geduwd. Hierna zag ik dat de deur van de hal werd opengesmeten. K. stond ook bij de hal. Ik heb toen geprobeerd hem rustig te houden. Hij was nogal wild, waarom, dat weet ik niet. (...) Ik zag toen dat (verzoekster; N.o.) de kamer ingeduwd werd. Zij klapte met een noodgang tegen de kleine tafel aan. Direct hierna werd zij gebeten door de politiehond. De politie kwam dus binnen. er werd geschreeuwd tegen elkaar. (...) Ik kan mij niet meer precies herinneren wat er gebeurd is, want ik had toen gedronken en ik kan daar niet tegen. Ik heb een kwade dronk hoewel het toen wel meeviel."15. Voorts bevindt zich in het proces-verbaal een situatieschets van de woning (zie BIJLAGE 2.).16. Op 29 mei 1995 diende verzoekster een klacht in over het politieoptreden bij de korpsbeheerder. De klacht betrof de feiten en omstandigheden zoals die door haar in haar aangifte waren beschreven. In antwoord op haar klacht berichtte de korpsbeheerder verzoekster bij brief van 28 september 1995. In deze brief staat onder meer:"De geluidsoverlast is door de politie vastgesteld (...) waarbij is geconstateerd dat de normen werden overschreden. De politie heeft daarna met in achtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen de geluidsapparatuur in beslag genomen. Daarbij heeft de politie meerdere politiemensen en een diensthond ingezet. Deze inzet (...) was noodzakelijk omdat bij een eerder voorval bij uw woning een agente ernstig letsel heeft opgelopen. Ook is mij gebleken dat er duidelijke instructies door de politie zijn gegeven en er ook tegen u gezegd is wat de politie kwam doen. Daarbij is aan u aangegeven dat indien iedereen zich rustig zou houden er voor de rest niets zou gebeuren en dat alleen de stereoapparatuur in beslag zou worden genomen. Deze mededelingen van de politie werden door u en de overige bij u in de woning aanwezigen genegeerd, als gevolg waarvan buiten toedoen van de politie geweld is gebruikt.. is (...) begonnen met geweld te gebruiken. Pas nadat dit was gebeurd zijn de (overige) politiemensen ingezet. Binnen de woning waren er overigens nog meer mensen die zich tegen de politie hebben gekeerd. Er is tegen u uitdrukkelijk gezegd zich niet te bemoeien met de inbeslagname. Dat u in de schermutselingen die volgden tegen de grond bent gegooid is in ieder geval niet met opzet gebeurd. Daarnaast is m.b.t. het aanwenden van geweld door toedoen van een politiehond een rapport opgemaakt en naar de officier van justitie gezonden. De officier van justitie heeft (...) geoordeeld dat de aanwending van het onderhavige geweldsmiddel (...) verantwoord was. (...) Alles overwegende ben ik dan ook van mening dat de door u ingediende klacht ongegrond is en dat deze klacht hiermee formeel is afgedaan."17. Naar aanleiding van de klacht van verzoekster werd op 10 juli 1995 een rapport uitgebracht. In het rapport staat onder meer:"...heb ik met de volgende politiemensen gesproken: M., V., Ab., Jo., B en Wo. (...) De eerste vier collega's zijn, samen met S. de nauwst betrokkenen, daar zij de schermutselingen in de kamer, waar de klacht met name over gaat, hebben meegemaakt. (...) Als algemene indruk van het gebeurde in de betreffende nacht geven alle betrokken collega's weer, dat er sprake was van een "agressieve chaos", (de agressie was tegen de politie gericht) waarbij de meesten kennelijk onder invloed verkeerden. Men was niet voor rede vatbaar. (Verzoekster; N.o.) belemmerde volgens collega M. duidelijk de collega's bij hun werkzaamheden. Ook was zij niet voor rede vatbaar en werkte zij de inbeslagname tegen. Meerdere collega's gaven tijdens de gesprekken aan, dat zij het heel moeilijk vinden om nu, twee jaar na dato, nog allerlei details te herinneren. Met name wat betreft de chaotische toestanden die zich in enkele minuten tijds in de huiskamer afspeelden, missen sommige collega's een helder beeld over 'wie deed wat op welk moment tegen wie'. Dit laat onverlet hetgeen hieronder onder de punten ad 1 t/m 3 vermeld staat. ad.1 Geen van de collega's heeft (verzoekster; N.o.) opgepakt en op een tafel gegooid, noch gezien dat anderen dat deden. Wel heeft zij zich langs Ab. gedrongen en is daarbij ten val gekomen nabij een vitrinekast, maar zeker niet op een tafel. Collega S. verklaart in zijn rapport (zie hierna onder C.2.; N.o.) niet te hebben waargenomen wat er met (verzoekster; N.o.) (wat betreft het op de grond vallen) is gebeurd. Hij heeft (Verzoekster; N.o.) (zie het p.v.) wel in een voorstadium een keer bij de bovenarmen vastgepakt om haar bij de deur tussen halletje en kamer weg te halen, maar daar is het wat hem betreft bij gebleven. Ab. heeft op zeker moment een mannelijke verdachte (wie is onduidelijk), nadat deze hem een vuistslag op zijn gezicht had gegeven, van zich afgeduwd, waardoor deze, achterovervallend op de salontafel, met tafel en alles wat daarop stond (bierflesjes e.d.) tegen de grond ging. Dat de salontafel, met daarop allerlei spullen, is omgevallen is dus juist. Collega's hebben wel gezien dat (verzoekster; N.o.) in de kamer gevallen was; dat gebeurde toen haar zoon een grote fruitschaal oppakte, boven zijn hoofd hief en naar de diensthond gooide; (...) Geen van de collega's heeft gemerkt dat (verzoekster; N.o.) ook maar n tel buitenkennis is geweest. ad.2 (Verzoekster; N.o.) is inderdaad door de diensthond gebeten. (...) De hond (Sonja) werd pas de woning binnengehaald toen collega's waren mishandeld door o.a. Z. De hoofdofficier van justitie heeft geoordeeld dat het inzetten van de diensthond niet disproportioneel was. Hondengeleider Jo. heeft de hond z r strak aangelijnd gehouden, tegen zijn heup aan. Hij kwam met de hond de -kleine- kamer binnen op een hectisch moment: Z stond allerlei karatebewegingen naar collega's te maken, gooide met een soort fruitschaal naar de hond en trok zich terug naar een ander vertrek; (Verzoekster; N.o.) lag toen op de grond; Jo. wilde met zijn hond achter Z aan en passeerde daarbij (verzoekster; N.o.), waarbij zij de beet opliep. Geen van de collega s heeft gehoord dat Jo. de hond bevel gaf om te bijten. Jo. zelf verklaart, dat zijn aandacht gericht was op Z en dat (verzoekster; N.o.) de pech had dat zij zich op 'de weg naar' Z bevond. Jo. vermoedt dat (verzoekster; N.o.) bewegingen met de armen heeft gemaakt, of op ging staan, waarop Sonja bijtend reageerde. Hij heeft absoluut geen commando aan Sonja gegeven om te bijten, daar ontbrak voor hem ook elke reden toe. ad.3 (...) Collega M. herinnert zich dat over het opnemen van de aangiftes met groepschef Wo. overleg is gevoerd. Dit overleg resulteerde in het besluit dat de aangiftes niet dienden te worden opgenomen door iemand van de b.p.z. maar door de recherche. Dit in verband met de betrokkenheid van de b.p.z. met deze zaak (er waren immers enkele collega s mishandeld) en uit oogpunt van zorgvuldigheid. Om diezelfde reden zijn de verdachten in deze zaak ook afgehoord door de recherche en niet, zoals gebruikelijk, door b.p.z. Collega B. kan zich niet m r herinneren dan dat hij uit objectiviteitsoverwegingen zowel het onderzoek heeft gedraaid inzake geluidsoverlast en mishandeling, als de aangifte van (verzoekster; N.o.) heeft opgenomen. Hij kan zich niet meer herinneren op wiens verzoek hij dit heeft gedaan, noch op welk moment hij (verzoekster; N.o.) heeft benaderd, noch op welk moment de aangifte door hem is opgenomen. Collega Wo., groepschef te Enkhuizen, kan zich herinneren dat de door (verzoekster; N.o.) gedane aangifte is opgenomen door B. van de recherche omdat het een aangifte betrof, die tegen de politie werd gedaan. (...) Voor Wo. geldt het als regel: zodra een aangifte zich richt tegen (optreden door) de politie, dan wordt die aangifte niet door iemand van zijn groep opgenomen, maar vindt overleg plaats met de recherche; de recherche van district Westfriesland Oost heeft toevalligerwijs ook in Enkhuizen onderdak. (...) Uit de diverse stukken en gesprekken met de collega s , is mij niet gebleken dat een collega (verzoekster; N.o.) in de huiskamer op de (tafel of de) grond heeft gegooid. Dat zij daar gelegen heeft is mij duidelijk; dat er een mannelijke verdachte op de tafel gegooid is ook. Dat (verzoekster; N.o.) gebeten is door de diensthond valt te betreuren, maar een andere conclusie dan dat ze dat aan zichzelf te danken heeft ligt bij mij niet voor de hand. Waar het gaat om het opnemen van de aangifte van (verzoekster; N.o.) ben ik van mening dat de politie zorgvuldig en zuiver heeft gehandeld. (Verzoekster; N.o.) heeft de aangifte zelfs –relatief- snel kunnen doen. (...) Al met al ben ik van mening dat de politiemensen ter plaatse veel hebben moeten incasseren, waarmee zij op zeer beheerste wijze zijn omgegaan, daarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit goed in acht nemend. Ook uit het feit dat zij die nacht niet tot aanhouding van Z zijn overgegaan blijkt dat zij escalatie zoveel mogelijk uit de weg zijn gegaan."18. Op 13 januari 1997 werd Z door de politierechter te Alkmaar veroordeeld wegens het mishandelen van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn ambt. W. werd een transactie aangeboden terzake van burengerucht, die door haar werd voldaan. K. ontving en voldeed een transactievoorstel, terzake van het mishandelen van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn ambt. Het proces-verbaal tegen verzoekster terzake van het opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel werd geseponeerd wegens haar geringe aandeel in de gebeurtenissen en het feit dat zij al door omstandigheden was getroffen.B. Standpunt verzoekster1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder
Klacht
.2. In aanvulling op haar brief van 12 januari 1997 verklaarde verzoekster tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman zakelijk weergegeven, onder meer het volgende:Verzoekster had vanuit de deuropening, tussen de hal en de woonkamer, goed zicht op de voordeur. Zij heeft de gebeurtenissen gevolgd vanaf het moment dat haar zoon bij de voordeur stond. Zij heeft gezien dat een groot aantal politiemensen zich direct buiten de voordeur bevond. Zij heeft gezien dat haar zoon de voordeur op zodanige wijze met beide armen vasthield, dat hij de agenten die zich op dat moment aan de buitenzijde van de deur bevonden niet heeft kunnen slaan. Toen de politie eenmaal binnen was heeft verzoekster met twee agenten, een man met blond haar en een man met donker haar en een baardje, staan praten. De agenten stonden toen net over de drempel in de huiskamer. Verzoekster stond op dat moment in de woonkamer op ongeveer n meter afstand van de deur. De agenten hadden naar verzoeksters inschatting voldoende ruimte om haar te passeren. Zij blokkeerde hen niet de weg. Verzoekster heeft hen aangesproken met het verzoek het rustiger aan te doen.Verzoekster heeft getracht de agenten uit te leggen hoe de gemoedstoestand van haar zoon was, na het overlijden van haar andere zoon. Verzoekster heeft getracht uit te leggen dat daarom de muziek aan stond. Haar eigen indruk was dat de muziek niet verschrikkelijk hard aan stond, een gesprek was mogelijk. Verzoekster herinnerde zich nog wel dat zij, enige tijd voordat de politie binnentrad, aan haar zoon had gevraagd of het misschien wat zachter kon. In dat verband deelde zij mee dat de flat, waar de desbetreffende woning deel van uit maakt, slecht ge soleerd is, zodat regelmatig sprake is van geluidsoverlast. Tijdens het gesprek met de twee agenten werd verzoekster opeens, na een minuut of vijf, zonder voorafgaande aankondiging, opgetild door de agent met het donkere haar en het baardje. Verzoekster werd door hem op de lage houten salontafel gegooid. Deze tafel stond op ongeveer 1,5 meter afstand van de deur. De tafel kantelde waardoor verzoekster de zaken over zich heen kreeg die op de tafel hadden gestaan. Zij viel met haar hoofd op de plavuizen en raakte enige tijd buiten westen. Toen zij bijkwam en wilde opstaan hoorde zij een politieman zeggen 'vast'. Meteen daarop werd zij gegrepen door de inmiddels aanwezige politiehond, die aan haar arm bleef hangen. Nadat de hond haar had losgelaten is verzoekster naar de slaapkamer gegaan. Op 29 april 1995 heeft verzoekster, bij het doen van aangifte, nog met de verbalisant gesproken over deze politiehond. De verbalisant had bij die gelegenheid gezegd dat de politiehond alles greep wat los en vast zat. Ten aanzien van de klacht dat de politie verzoekster niet in de gelegenheid had gesteld om aangifte wegens mishandeling te doen, deelde verzoekster het volgende mee. De aangifte werd op 29 april 1995 opgenomen nadat verzoekster al twee maal eerder naar het politiebureau was gereisd. Kort na het voorval van 23 april 1995 was verzoekster zonder voorafgaande afspraak naar het politiebureau gegaan. Geen van de op die dag aanwezige politieambtenaren wilde die dag de aangifte opnemen. Zij heeft een van de politieagenten horen zeggen dat alle politieagenten die die dag in het bureau aanwezig waren, betrokken waren geweest bij het voorval van 23 april 1995. Verzoekster werd toen verzocht om de volgende dag terug te komen, omdat er dan iemand aanwezig zou zijn die haar aangifte zou kunnen opnemen. Toen verzoekster de volgende dag terugkwam, was er echter niemand die haar aangifte kon of wilde opnemen. Verzoekster werd toen gezegd dat zij zou worden opgebeld voor het maken van een afspraak. Dit is ook gebeurd. Verzoekster had de indruk van het kastje naar de muur te zijn gestuurd.C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord 1. In reactie op de klacht deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:"ad.1: Volgens de verklaringen van de betrokken politieambtenaren heeft geen van hen (verzoekster; N.o.) opgepakt en op een tafel gegooid. Wel heeft zij zich langs de hoofdagent Ab. gedrongen en is daarbij ten val gekomen nabij een vitrinekast, doch niet op een tafel. Geen van de politieagenten heeft bemerkt, dat toen zij was gevallen, een ogenblik buiten kennis is geweest. Wel heeft de heer Ab. op een gegeven moment een mannelijke verdachte, nadat deze hem een vuistslag in zijn gezicht had gegeven, van zich afgeduwd waardoor deze, achterovervallend op de salontafel terecht kwam en met alles op de tafel op de grond viel. Bij de behandeling van haar bij de politie ingediende klacht heeft (verzoekster; N.o.) tegenover de klachtonderzoeker (...) het toenmalige unithoofd van de afdeling Enkhuizen verklaard tegen de salontafel te zijn gegooid en dat daarbij alles over haar heen viel, waaronder een glazen bloemenschaal (...). ad.2: Tijdens de schermutselingen in de woning is (verzoekster; N.o.) door een politiediensthond gebeten. De betreffende hond werd de woning eerst binnengehaald toen enige politieambtenaren waren mishandeld door onder andere de verdachte Z. De hondengeleider (...) had daarbij zijn hond zeer strak aangelijnd. Z. gooide toen met een soort fruitschaal naar de hond. (De hondengeleider; N.o.) ging toen met zijn hond achter Z aan en passeerde daarbij de op de grond liggende (verzoekster; N.o.). Op dat moment beet de diensthond (verzoekster; N.o.) in de arm. (De hondengeleider; N.o.) verklaart dat zijn aandacht gericht was op Z en (verzoekster; N.o.) zich helaas bevond "op de weg naar" Z. (de hondengeleider; N.o.) vermoedt dat (verzoekster; N.o.) bewegingen heeft gemaakt of op ging staan, waarop de diensthond Sonja bijtend reageerde. Hondengeleider (...) heeft geen commando gegeven aan Sonja om te bijten. Daartoe ontbrak voor hem elke reden. Ook heeft geen van de aanwezige politieambtenaren gehoord dat (de hondengeleider; N.o.) een bevel gaf om te bijten. Wat betreft de inzet van de diensthond heeft de hoofdofficier van justitie geoordeeld dat "Gelet op de aard van de situatie de inzet van de diensthond, gezien het bepaalde in artikel 4 en volgende van de Ambtsinstructie (zie
Achtergrond
onder 2.; N.o.) geheel verantwoord voorkomt". ad. 3: Op maandag 24 april 1995 kwam (verzoekster; N.o.) aan het bureau van Enkhuizen teneinde aangifte te doen. Zij was vergezeld van drie andere betrokkenen en men wilde van verschillende feitenaangifte doen. De toen aldaar aanwezige dienstdoende politieambtenaar (...) heeft om reden van objectiviteit afgezien van het opnemen van een aangifte. Hij was namelijk als derde verbalisant betrokken geweest bij de gebeurtenissen op zondag 23 april 1995, omstreeks 02.40 uur in het perceel (...). Daar er op dat moment geen andere politieambtenaren beschikbaar waren om de aangifte op te nemen, heeft hij, in overleg met (verzoekster; N.o.) de afspraak gemaakt dat zij door de politie gebeld zou worden met de uitnodiging om aangifte te komen doen aan het bureau van politie. (De dienstdoende politieambtenaar) heeft daaromtrent een mutatie gemaakt in het bedrijfsprocessensysteem. Hieruit blijkt dat het initiatief voor een uitnodiging bij de politie lag. Dit komt evenwel niet overeen met de mededeling van (verzoekster; N.o.) dat zij uitgenodigd werd om de volgende dag terug te komen. Op zaterdag 9 april 1995 te 14.27 uur heeft (verzoekster; N.o.), na daartoe te zijn uitgenodigd, aangifte gedaan. In haar klacht, gedateerd 29 mei 1995, tegen het politieoptreden die zij bij de politie heeft ingediend, heeft zij evenwel niet geklaagd over het gestelde onder ad.3. Bij de afdoening van de klacht door de korpsbeheerder is dan ook niets gerelateerd aangaande dit onderdeel. Overigens was de algemene indruk van de betrokken politieambtenaren dat er in de betreffende nacht sprake was van een "agressieve chaos" waarbij de agressie tegen de politie gericht was en waarbij men niet voor rede vatbaar was."2. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren onder meer de stukken van de klachtbehandeling gevoegd. Daaronder bevond zich een ongedateerde rapportage opgesteld door S. In de rapportage staat onder meer:"1. naar mijn mening is er niet teveel geweld gebruikt. Wel zijn er veel politiemensen en een diensthond ingezet, dit is mijn beslissing geweest op grond van het feit dat Z (de zoon van verzoekster; N.o.) bij de politie bekend staat als een geweldgebruiker. Tegen de politie heeft hij in het verleden dusdanig geweld gebruikt, dat daardoor een medewerkster van de politie ernstig letsel heeft opgelopen. Dit is gebeurd bij een poging hem in de woning aan te houden. De politie is in het geval waarover geklaagd wordt niet begonnen met geweld, maar Z. Dit is ook in het proces-verbaal vermeld. De politiemensen zijn nu niet meteen allemaal ingezet, maar pas toen de gewelddadigheden van de kant van Z waren begonnen. In de woning bevonden zich zoals bekend meerdere mensen, waarvan van te voren niet was in te schatten of ze zich ook tegen de politie zouden keren. Er is gebleken dat inderdaad enkelen dit hebben gedaan. De geluidsoverlast was absoluut onacceptabel te noemen en was door politiemensen geconstateerd. Omdat eerder al eens een proces-verbaal hiervoor was opgemaakt tegen bewoners van (de desbetreffende woning; N.o.) is ingevolge de richtlijnen door mij besloten nu proces-verbaal op te maken en de geluidsapparatuur in beslag te nemen. 2: Ik denk niet dat (verzoekster; N.o.) is gewaarschuwd dat ze tegen de grond gegooid zou gaan worden. Ik heb haar persoonlijk en uitdrukkelijk verteld, dat zij de politie bij de inbeslagneming niet moest belemmeren. In het gevecht, waarbij ik werd aangevallen door Z, heb ik niet waargenomen wat er met zijn moeder (verzoekster; N.o.) is gebeurd.3. Het aanwenden van geweld door middel van een politiehond is reeds beoordeeld door een officier van justitie."3. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich voorts een verslag van de klachtbehandeling door de unitchef van de afdeling Enkhuizen, D. In dat verslag staat, na een weergave van een verklaring van verzoekster die overeenkomt met haar aangifte (zie hierv r onder A.6.), onder meer:"Ik heb (verzoekster; N.o.) het volgende verteld toen zij bij mij was om een verklaring af te leggen. De politie is extra attent indien zij bij (de familie van verzoekster; N.o.) op moet treden vanwege een ernstig geval van verzet in het verleden tegen het aanhouden van een zoon van klaagster. Hierbij werd een agente verwond. Daarom werd er assistentie verleend door meerdere politiemensen en een diensthond. Verder heb ik gezegd dat indien de familie (van verzoekster; N.o.) had meegewerkt aan de uitvoering van een ambtshandeling, er absoluut geen geweld was gebruikt. De familie (van verzoekster; N.o.) en de overigen hebben het tegen hen gerichte geweld aan zichzelf te wijten. (Verzoekster; N.o.) was het niet met mijn zienswijze eens. (...) Ik ben van mening dat de politie op een juiste wijze heeft gehandeld op 23 april 1995 toen zij optrad in (de woning; N.o.)."4. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich voorts de brief van de hoofdofficier van justitie te Alkmaar van 1 juni 1995. In deze brief staat onder meer:"Naar aanleiding van het aan mij toegestuurde meldingsrapport geweldsgebruik met bijlagen, (zie hierna onder C.5.; N.o.) (...). Gelet op de aard van de situatie komt de inzet van de diensthond mij gezien het bepaalde in artikel 4 en volgende van de Ambtsinstructie geheel verantwoord voor."
5. De geweldsrapportage ten aanzien van de inzet van de diensthond, zoals genoemd in de brief van de officier van justitie, betreft het meldingsrapport, opgesteld door de hondengeleider Jo. van 25 april 1995. In dit rapport staat onder meer:"Reden geweldaanwending: geluidsoverlast en ambtsbelemmering Waarschuwing vooraf gegeven? Ja; na weigering tot het toelaten Omschrijving en effect in de woning is door verbalisanten medegedeeld dat de geluidsapparatuur eventueel met gebruikmaking van geweld in beslag zou worden genomen. Werd de politieambtenaar of een ander persoon bedreigd? Ja Zo ja, op welke wijze? Door de in de woning aanwezige personen werden schoppende en slaande bewegingen gemaakt. Werd tegen de politieambtenaar of een ander persoon geweld gebruikt? Ja Zo ja, waaruit bestond dit Twee politieambtenaren kregen geweld? enkele vuistslagen tegen hoofd en aangezicht Welk geweld heeft de Inzet van de surveillancehond. politieambtenaar gebruikt? Tegen wie was het gericht? (verzoekster; N.o.), Z, W. Wat waren de gevolgen van het aanwenden van het geweld? Bijtwonden in arm."6. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich voorts de mutatie van 24 april 1995, 17.13 uur, opgesteld door de bij het optreden in de woning betrokken ambtenaar V. In de mutatie staat onder meer:"Kwamen bij mij aan het bureau (verzoekster; N.o.), Z, F. en J. Zij kwamen aangifte doen. (...) Heb eerst het verhaal van (verzoekster; N.o.) aangehoord en die heeft geheel een andere beleving dan ik heb. Heb medegedeeld dat ik geen aangifte op kon nemen aangezien dat niet objectief zou zijn en ik in feite ook betrokkene ben. Heb (verzoekster; N.o.)
en J. wel een brief vrijgeven medische gegevens meegegeven. Ik heb de afspraak gemaakt dat zij allen gebeld zullen worden en een uitnodiging krijgen op het bureau te verschijnen om daar een verklaring af te leggen en eventueel aangifte kunnen doen."D. Reactie verzoeksterIn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder deelde verzoekster mee haar standpunt te handhaven, waarbij zij ondermeer verwees naar haar aangifte van mishandeling (zie hiervoor, onder A.6.). In dat verband gaf zij onder meer het volgende aan:- De verklaringen van de ambtenaren in het proces-verbaal zijn tegenstrijdig en niet conform de waarheid. Enerzijds is verklaard dat verzoekster tegen een vitrinekast is gevallen, anderzijds is verklaard dat niet verzoekster maar de eveneens aanwezige J. danwel K. tegen de tafel was geduwd. Al deze versies zijn onjuist nu verzoekster vanaf haar positie bij de deur op de salontafel was gegooid. De betreffende vitrinekast bevond zich, gezien vanaf de woonkamerdeur, in de woonkamer achter een bar. Op het moment dat zij aan de kant werd gegooid, had zij bij de woonkamerdeur gestaan, zodat zij feitelijk niet tegen de vitrinekast had kunnen vallen. - Er was geen machtiging tot binnentreden getoond of achtergelaten. - Verzoeksters zoon was niet begonnen met het geweld, hij had alleen de voordeur willen sluiten. - Verzoekster had de politie niet belemmerd of aangeraakt, zij had alleen netjes gepraat. - De politie kon niet vanwege de aanwezigheid van haar zoon Z hebben besloten tot extra inzet, omdat Z niet in de woning woonde, maar diens vriendin W. - De politiehond werd door de politie zelf gek gemaakt en was volgens de verbalisant Bo. niet gehoorzaam: een hond die alles pakt wat beweegt.
Beoordeling
I. . Ten aanzien van het gebruik van geweld1. Verzoekster klaagt allereerst over de wijze waarop het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, district Westfriesland Oost, te Enkhuizen in de nacht van 22 op 23 april 1995 ter be indiging van geluidsoverlast is opgetreden in de woning waar zij op dat moment aanwezig was.Zij heeft er in dit verband met name bezwaar tegen dat:- een ambtenaar van politie haar heeft vastgepakt en op een tafel heeft gegooid, waardoor zij op de grond viel en enige tijd buiten kennis was; - zij door een politiehond is gebeten, waardoor zij een verwonding aan haar arm opliep. 2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid van de Politiewet, dient de daadwerkelijke inzet van een diensthond, evenals iedere andere geweldstoepassing door de politie, in overeenstemming te zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan het gebruik van geweld moet bovendien zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan (zie
Achtergrond
, onder 1. en 2.). Wanneer de politie in het kader van haar optreden geweld gebruikt, zijn daaraan risico's verbonden. De politie dient in dat verband bij de inzet van een politiehond rekening te houden met het ervaringsgegeven dat die hond niet (altijd) in staat is om onderscheid te maken tussen personen die wel of niet in aanmerking komen om te worden gebeten. Dit onderstreept het grote belang van een duidelijke waarschuwing aan alle aanwezigen om zich van de plaats te verwijderen.2.2. Genoemd risico brengt met zich mee dat inzet van een diensthond in een kleine ruimte, waarin meerdere personen aanwezig zijn, zoveel mogelijk moet worden vermeden. Dit is met name van belang omdat zo'n situatie praktisch een zekere beperking betekent voor de aanwezigen om zich, na een desbetreffende waarschuwing, direct te verwijderen van de plaats waar de politie de diensthond wil inzetten. Dit betekent dat een diensthond in zo'n geval alleen mag worden ingezet indien de omstandigheden dat rechtvaardigen, omdat andere, lichtere, middelen niet toereikend konden worden geacht.3. Het geweldgebruik waarover verzoekster klaagt, vond plaats in een woning waarin, naast verzoekster, haar zoon, diens vriendin en vier andere bezoekers aanwezig waren. Voorafgaand aan het binnentreden, had de politie twee bezoeken aan de woning gebracht in verband met meldingen over geluidoverlast. Deze bezoeken sorteerden niet het gewenste effect, waarna werd besloten de geluidsapparatuur in beslag te nemen. De politie heeft gesteld dat daartoe een machtiging tot binnentreden werd verleend, en dat een exemplaar van deze machtiging was overhandigd of achtergelaten. Verzoekster bestrijdt dit. In dit verband is van belang dat de politierechter te Alkmaar bij vonnis van 13 januari 1997 de zoon van verzoekster heeft veroordeeld wegens het mishandelen van een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn ambt, in verband met de gebeurtenissen in de woning. Uit dit vonnis volgt dat de politierechter het binnentreden in de woning rechtmatig heeft geacht. Op grond van artikel 26, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman volgt de Nationale ombudsman dit oordeel van de rechter (zieAchtergrond
, onder 3.).4.1. Uit de beschrijvingen van de aanwezigen en de betrokken ambtenaren komt het volgende beeld van de opeenvolgende gebeurtenissen naar voren. De politie was, gelet op een eerder voorval waarbij een agent gewond was geraakt, ter plaatse aanwezig, met acht agenten onder wie een diensthondengeleider met diensthond. Dat is een relatief groot aantal in verhouding tot de ernst van de overtreding, het veroorzaken van geluidoverlast. Op zichzelf behoefde tegen dit gereed houden van een groter aantal agenten geen bezwaar te bestaan, nu daarmee, naar is gebleken, nog niet de beslissing was genomen dat deze agenten ook allen meteen en daadwerkelijk zouden worden ingezet. Dit is slechts ten dele gebeurd en pas in een later stadium, nadat duidelijk was geworden dat door de aanwezigen in de woning (fors) verzet werd geboden tegen het binnentreden door de eerste twee agenten ter inbeslagname van de geluidapparatuur.4.2. Allereerst heeft de zoon van verzoekster verzet gepleegd bij de voordeur, om te trachten het binnentreden van politieambtenaren tegen te gaan. Dit verzet bestond uit het dichtdrukken van de deur en het slaan naar, of in de richting van, de buiten de woning aanwezige politieambtenaren. Toen de zoon van verzoekster dit verzet opgaf en de woning in vluchtte, konden twee politieambtenaren binnentreden. De overige politieambtenaren, onder wie de diensthondengeleider met diensthond, bleven op dat moment buiten.4.3. De eerste twee politieambtenaren stuitten vervolgens op verzoekster, die in of direct achter de opening van de woonkamerdeur stond en trachtte met hen in gesprek te komen. Verzoekster gebruikte daarbij geen geweld, maar blokkeerde wel de doorgang van de politieambtenaren. Op dat moment duurde de geluidoverlast voort, terwijl de twee in de woning aanwezige politieambtenaren werden gehinderd in de rechtmatige uitoefening van hun ambt. Toen verzoekster niet vrijwillig de doorgang vrij maakte, duwde n van de politieambtenaren haar terzijde, waarbij zij ten val kwam op of tegen de salontafel.4.4. In de woonkamer werden de twee politieambtenaren geconfronteerd met ernstig verzet, dat onmiddellijk gevaar opleverde voor hun veiligheid. Zo werden zij door enkele van de aanwezigen geslagen en werd naar hen gegooid met goederen. Dit verzet duurde geruime tijd voort. Op grond daarvan kon de politie de aanvankelijke inzet van twee politieambtenaren binnen de woning om de situatie beheersbaar te maken, onvoldoende achten. Deze beoordeling vindt niet alleen steun in de waarneming van de betrokken ambtenaren, maar volgt onder meer ook uit de verklaring van de in de woning aanwezige getuige J., waar deze verklaart dat ook hij vond dat n van de andere aanwezigen veel te ver ging. J. had daarbij aangegeven hem desnoods met geweld te zullen verhinderen door te gaan met het tegen de politie gerichte geweld (zieBevindingen
onder A.9.).4.5. De keuze van de politie om vervolgens met twee andere politieambtenaren, en ook de diensthond, binnen te treden, is in die situaties begrijpelijk. Gelet op de beoordelingsvrijheid die de politie in een situatie als deze toekomt, ziet de Nationale ombudsman geen reden om deze keuze af te keuren.5.1. Ten aanzien van het gebruik van geweld tegen verzoekster zijn twee momenten te onderscheiden. Het eerste moment betreft haar poging om - in gesprek met de eerst binnentredende ambtenaren ter hoogte van de woonkamerdeur – een voorstel te doen tot een andere oplossing dan in beslagname van de stereoapparatuur. Op het moment dat verzoekster deze poging ondernam, had zij al kennis genomen van de strubbelingen bij de voordeur waarbij haar zoon met kracht had getracht te vermijden dat de politie zou binnentreden ter inbeslagneming. Gezien de beschrijvingen van alle betrokkenen was op het moment dat verzoekster een gesprek wilde aangaan reeds sprake van een incident dat op gewelddadige wijze uit de hand liep. Ongeacht haar eigen beleving van hetgeen zij daar wilde doen – namelijk het voeren van een redelijk gesprek – vormde zij door zich voor de binnentredende politieambtenaren op te stellen de tweede barri re voor de politie bij de inbeslagneming. Blijkens haar verklaringen was verzoekster op dat moment op de hoogte van het doel van de politie-inzet. Verzoekster is vervolgens gemaand aan de kant te gaan, maar heeft daaraan geen gevolg gegeven. De politie kon op dat moment besluiten tegen verzoekster op te treden.5.2. Verzoekster stelt dat dit optreden erin bestond dat zij is opgetild en op een salontafel is gegooid. Deze lezing vindt geen steun in de verklaringen van de overige aanwezigen, die in meerderheid verklaren dat verzoekster een – al dan niet forse – zet kreeg van een politieambtenaar en achterover op de salontafel viel. Het is daarmee niet aannemelijk dat verzoekster bewust is opgetild en op tafel gegooid. Voor zover de duw tegen verzoekster tot gevolg had dat zij op de tafel terechtkwam, kan dit onder de geschetste omstandigheden niet worden aangemerkt als een disproportionele toepassing van geweld.6. Het tweede moment betreft het bijten in de arm van verzoekster door de politiehond. Het is voldoende komen vast te staan dat dit plaatsvond op het moment dat verzoekster zich bij de salontafel op de grond bevond. Op dat moment was er in de woning sprake van verschillende personen die verzet boden tegen de op dat moment aanwezige politieambtenaren. Gezien de ernstige aard van dat verzet kon, zoals hierv r onder 4.5. is overwogen, worden besloten om ook de diensthond binnen te brengen. De korpsbeheerder heeft onweersproken gesteld dat de hondengeleider de diensthond strak aangelijnd hield, en daarmee al het mogelijke heeft gedaan om onbedoeld bijten van aanwezigen te vermijden.Het is voorts niet aannemelijk geworden dat de diensthondgeleider de diensthond een commando heeft gegeven verzoekster te bijten. Wel is aannemelijk dat verzoekster zich in de directe omgeving van de deur van de woonkamer bevond en daarmee op de weg van de diensthond. In die situatie moet de hondenbeet worden aangemerkt als een niet (direct) beoogd gevolg van de keuze om ook de diensthond in te zetten. Hoewel het optreden van de politie op dit punt in de gevolgen voor verzoekster ingrijpend was, ziet de Nationale ombudsman, alles afwegend, geen reden om de politie hiervoor een verwijt te maken. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.II. . Ten aanzien van het opnemen van de aangifte1. Verzoekster heeft er daarnaast bezwaar tegen dat de politie haar niet in de gelegenheid heeft gesteld naar aanleiding van het voorgaande aangifte te doen wegens mishandeling.2. Op grond van artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering zijn opsporingsambtenaren verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie
Achtergrond
, onder 4.).3. Verzoekster deed op 29 april 1995 aangifte van mishandeling. Zij heeft naar voren gebracht dat zij voorafgaand aan die aangifte op 23 april 1995, de dag volgend op de nacht waarin het incident had plaatsgevonden, en op 24 april 1995 had getracht aangifte te doen. Dit was niet gelukt. Op 23 april 1995 was verzoekster onaangekondigd naar het politiebureau gekomen. Naar haar zeggen, was er die dag geen agent bereid geweest de aangifte op te nemen omdat, zoals haar was meegedeeld, alle op dat moment in het bureau aanwezige agenten bij het voorval betrokken waren geweest. De korpsbeheerder heeft naar voren gebracht dat verzoekster met enkele andere betrokkenen op 24 april 1995 naar het politiebureau was gekomen om aangifte te doen.4.1. Verzoekster heeft geen nader bewijs aangevoerd voor haar stelling dat zij al op 23 april 1995 het politiebureau heeft bezocht om aangifte te doen. Uit de door de korpsbeheerder overgelegde stukken blijkt niet van een dergelijk bezoek van verzoekster op 23 april 1995. Het is op zichzelf niet onmogelijk dat verzoekster op die dag een bezoek aan het politiebureau heeft gebracht en dat van dat bezoek geen notitie is gemaakt. Voor zover dit bezoek daadwerkelijk heeft plaatsgehad, is het volgende van belang.4.2. Vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid is het wenselijk dat wanneer een burger aangifte wil doen van een strafbaar feit tegen politieambtenaren, deze aangifte wordt opgenomen door een verbalisant die niet betrokken is geweest bij het politieoptreden waarbijhet strafbare feit zou hebben plaatsgevonden. Volgens verzoekster was op 23 april 1995 geen agent bereid geweest de aangifte op te nemen, omdat de op dat moment aanwezige agenten allen bij het voorval aanwezig waren geweest. Wanneer van deze lezing wordt uitgegaan, is het terecht dat deze ambtenaren hebben afgezien van het opnemen van de aangifte van verzoekster. In zoverre is de gedraging behoorlijk.5. Verzoekster bracht vervolgens naar voren dat, toen zij op 24 april 1995 weer naar het politiebureau ging, er geen ambtenaar beschikbaar was om haar aangifte op te nemen. Op dat moment werd de afspraak gemaakt dat de politie verzoekster zou bellen voor het maken van een afspraak voor het opnemen van de aangifte. De korpsbeheerder stelde eveneens dat de afspraak om verzoekster door de politie te laten bellen, op 24 april 1995 was gemaakt. Hij verwees daarbij naar een mutatie die over het bezoek van verzoekster en drie anderen aan het bureau was opgesteld op 24 april 1995, naar aanleiding van een bezoek van verzoekster van diezelfde datum. Op 24 april 1995 was geen ambtenaar beschikbaar geweest die de aangifte van verzoekster kon opnemen, omdat alle toen aanwezige ambtenaren ook bij het bewuste voorval aanwezig waren geweest. Het is daarom, bezien vanuit het hierv r onder 4.2. beschreven uitgangspunt, niet onjuist dat om die reden op 24 april 1995 is afgezien van het opnemen van de aangifte van verzoekster. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, district Westfriesland Oost te Enkhuizen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond.BIJLAGE 1 ACHTERGROND1. Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt: "1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."2.1. Artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994, en gewijzigd bij Besluit van 11 november 1994, Stb. 825) luidt - voor zover hier van belang - als volgt: "1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere. 2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...). 3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien: a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."2.2. Ingevolge artikel 4 van deze Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar: "a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."2.3. Artikel 15 van deze Ambtsinstructie luidt: "1. Het inzetten van een politiesurveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:
a. de surveillancedienst, en b. het optreden van de mobiele eenheid na toestemming van het bevoegd gezag. 2. De geleider dient in het bezit te zijn van een krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen vastgesteld certificaat." 3. Artikel 26, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman luidt:"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."4. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat art. 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen. Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge art. 12 Sv. Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.