1998/559

Rapport
Op 27 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de bewonersgroep Katwijk aan den Rijn te Katwijk, ingediend door mevrouw J. te Katwijk, met een klacht over een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt er over dat het college van burgemeester en wethouders van Katwijk zich bij brief van 30 oktober 1997 (opnieuw) op het standpunt heeft gesteld dat niet tot verplaatsing van een nabij de woningen van haar leden geplaatste sirenemast zal worden overgegaan.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen het college van burgemeester en wethouders en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het college van burgemeester en wethouders deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. In september 1995 vroeg het Ministerie van Binnenlandse Zaken (thans: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) een bouwvergunning aan voor het plaatsen van een sirene aan de Huetingstraat 17 te Katwijk. Op 4 juni 1996 (verzonden 13 juni 1996) besloten burgemeester en wethouders van Katwijk deze vergunning te verlenen. Op 12 maart 1997 werd de sirene op een ongeveer 15 meter hoge stalen mast geplaatst aan de Huetingstraat. Een aantal omwonenden besloot daarop hun bezwaren tegen de plaatsing van de sirene onder de aandacht te brengen van de commissie voor Verkeer, Ruimtelijke Ordening, Stadsvernieuwing en Milieu, door de volgende petitie, gedateerd 9 april 1997, aan te bieden:

         "                          Aan het gemeentebestuur van Katwijk          Aan de leden van de commissie VROM ter vergadering op 9 april 1997 Bewoners van de Achterweg, Huetingstraat, Nieuwstraat, Rijnstraat en Wassenaarseweg brengen het volgende onder uw aandacht.          Op woensdag 12 maart 1997 werd tot ontsteltenis van de omwonenden van perceel Huetingstraat 17, beter bekend als de W. van Veenschool een circa 15 meter hoge stalen mast opgericht met in de top een drietal futuristische schotels: een sirene! Alle bewoners blijken totaal onkundig te zijn geweest over de aard en de omvang van het bouwplan, zoals gepubliceerd in de plaatselijke pers op 13/14 september 1995, 21/22 februari 1996 en 12/13 juni 1996 onder de noemer "plaatsen sirene". Gezien de grootte van de geplaatste mast is het onbegrijpelijk dat de Welstandscommissie reeds op 8 september 1995, n.b. een dag na de ingekomen aanvraag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, een advies uitbrengt waaruit blijkt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand! De commissie VROM en de gemeenteraad hebben de voornoemde aanvraag kennelijk als "hamerstuk" kritiekloos laten passeren, waarbij is bepaald dat er een parti le herziening van het bestemmingsplan voor het betreffende bouwperceel wordt voorbereid (30 november 1995). Formeel zal het gemeentebestuur wel de juiste weg bewandeld hebben, maar de bewoners ervaren het niet persoonlijk informeren over de mogelijke komst van een zo storend element in hun directe woonomgeving als onzorgvuldig en onfatsoenlijk. De bewoners zijn van mening dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar mogelijke lokaties voor plaatsing van het bouwwerk. Voorts verzoeken zij Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraadsleden ter plaatse kennis te gaan nemen van de mast, teneinde te kunnen vaststellen dat er sprake is van een dissonant in ons fraaie en deels historische dorpsbeeld, strijdig met de goede smaak.                                              "LAAT DE SIRENE ZIJN AFTOCHT BLAZEN"2. Op 28 april 1997 werd er een advies uitgebracht aan het college van burgemeester en wethouders, inhoudende dat er geen aanleiding

werd gezien om de mast op een andere locatie te plaatsen, aangezien gedegen onderzoek was gedaan naar de meest geschikte locatie voor het betreffende gebiedsdeel. De adviesnota houdt onder meer het volgende in:"Toelichting. Inleiding. Tijdens de commissie VROM vergadering van 9 april jl. heeft de heer H., (...), alhier, namens de bewoners van de Achterweg, Huetingstraat, Nieuwstraat, Rijnstraat en Wassenaarseweg aandacht gevraagd voor de plaatsing van de mast (sirene) nabij de W. van Veenschool aan de Huetingstraat. Vervolgens heeft de heer H. tijdens het spreekuur van de burgemeester de notitie overhandigd. (...) Reactie. In 1995 heeft het Ministerie van Binnenlandse zaken in het kader van een landelijk waarschuwingsstelsel een verzoek ingediend voor het plaatsen van vier sirenes in onze gemeente. De aanleg van het sirenenet verliep per brandweerregio. De regionale brandweer Rijnland heeft een sirenedekkingsplan opgesteld. Bij de bestudering van dit plan bleek dat een aantal gebieden in Katwijk niet werd bereikt. In overleg met de brandweer is dekkingsplan herzien. Rekening houdend met de tabellen van Biza voor het bereik van de sirenes in de verschillende gebieden is daarbij vastgesteld dat met de drie toegewezen sirenes geen volledige dekking van het Katwijkse grondgebied viel te bewerkstelligen. Een uitbreiding met n sirene was dan ook noodzakelijk. Voor het bepalen van de lokaties is vervolgens intensief overlegd met diverse partijen, waaronder de gemeente. Uitgaande van dit dekkingsplan is vervolgens gezocht naar de meest geschikte lokatie voor het plaatsen van de sirenes. Daarbij is tevens gekeken naar lokaties die het minst schadelijk voor de omgeving zijn. Tijdens de voorbereidingsprocedure zijn diverse lokaties bekeken, maar gelet op het bereik van deze sirenes en aansluiting met de plannen van omliggende gemeenten zijn uiteindelijk de voorgestelde lokaties naar voren gekomen. Alternatieve lokaties zijn er bijna niet. (...) Lokatie Huetingstraat.In eerste instantie is gezocht naar een hoog gebouw waarop een sirene zou kunnen worden geplaatst. Gedacht werd daarbij aan de Wilbert en het dak van de W. van Veenschool. Om bouwtechnische redenen kon de sirene niet op het dak van de school worden geplaatst. De Wilbert lag niet centraal genoeg om het gebied te kunnen dekken. Meer alternatieven waren er niet voorhanden. Uiteindelijk is voor een mast op de lokatie aan de Huetingstraat nabij de W. van Veenschool gekozen. Over deze lokatie wordt nog

opgemerkt dat de mast in eerste instantie meer naar de weg nabij de bomen was geprojekteerd. Op advies van de welstandscommissie is de mast vanwege de zichtbaarheid vanaf de straat 20 meter naar achteren geplaatst. Overigens staat deze mast minder in het zicht dan bij de andere lokaties. De mast wordt nog enigszins afgeschermd door een grote boom. Gelet op het vorenstaande kan worden opgemerkt dat de lokatie dan ook met de nodige zorgvuldigheid is gekozen. Procedure.In uw vergadering van 7 november 1995 besloot u de gemeenteraad voor te stellen voor de genoemde lokaties een voorbereidingsbesluit te nemen, zodat met toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 19 WRO (Wet op de Ruimtelijke Ordening; N.o.) medewerking aan de bouwplannen kon worden verleend. Vervolgens is op 15 november 1995 de nota in de commissie VROM behandeld en heeft de raad in zijn vergadering van 30 november 1995 het voorbereidingsbesluit genomen. Het bouwplan is in de gebruikelijke kranten gepubliceerd en heeft vanaf 23 februari 1996 twee weken ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld schriftelijke bedenkingen in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Op 13 juni 1996 is uiteindelijk de bouwvergunning verleend. Deze bouwvergunning is wederom gepubliceerd. Van de mogelijkheid om bezwaar te maken is ook geen gebruik gemaakt. Opgemerkt wordt nog dat het niet gebruikelijk en ook niet verplicht is om bewoners uit de omgeving persoonlijk te informeren. De te volgen procedure is vastgelegd in artikel 19A WRO. Conclusie. Uit het vorenstaande mag duidelijk zijn dat de betreffende lokaties met de nodige zorgvuldigheid zijn gekozen. Gelet op het sirenedekkingsplan waren er nauwelijks alternatieven mogelijk. De meest geschikte lokatie bleek de lokatie aan de Huetingstraat te zijn. Voor wat betreft de gevolgde procedure kan worden opgemerkt dat deze op de juiste wijze is gevolgd. Tot slot merk ik nog op dat indien alsnog naar een alternatieve lokatie dient te worden gezocht dit financi le gevolgen zal hebben voor de gemeente. Verder dient opnieuw een artikel 19 WRO procedure te worden gevolgd. Advies. Gelet op het vorenstaande geef ik u in overweging de heer H. te berichten dat u geen aanleiding ziet om de mast op een andere lokatie te plaatsen, aangezien voorafgaande aan de plaatsing gedegen onderzoek is gedaan naar de meest geschikte lokaties voor de sirenes."

3. De adviesnota van 28 april 1997 werd besproken in de vergadering van de commissie voor Verkeer, Ruimtelijke Ordening, Stadsvernieuwing en Milieu op 13 augustus 1997. De notulen van die openbare vergadering, waarbij verzoekster ook was vertegenwoordigd, geven hierover onder meer het volgende weer:"Nota over de plaatsing van de sirene op de lokatie aan de Huetingstraat. De heer H. (vertegenwoordiger van verzoekster; N.o.) vraagt zich in de eerste plaats af of de raadsleden het bouwplan voor de sirene wel goed hebben doorgenomen. Hij heeft zich bovendien verbaasd over de gemakkelijke houding van de welstandscommissie. In de tweede plaats maakt hij een opmerking over de inhoud van de nota omdat naar zijn mening volgens het sirenedekkingsplan er wel alternatieve mogelijkheden zijn voor de plaatsing van de sirene, bijvoorbeeld langs de provinciale weg waarbij een goede inpassing mogelijk is. De in de nota genoemde financi le consequentie van een verplaatsing vindt de heer H. geen argument om niet tot verplaatsing over te gaan. Hij verzoekt de commissieleden dan ook om de huidige lokatie te heroverwegen. De voorzitter constateert dat er formeel geen fouten zijn gemaakt maar dat er wel vragen zijn over de beoordeling van de mast door de leden. De Welstandscommissie heeft naar zijn mening wel haar best gedaan om te komen tot een goede lokatie. De heer V. laat ter vergadering twee foto's zien uit het dossier van de Welstandscommissie met de mast geprojecteerd op de beide lokaties. Aan de hand van deze foto's is de spreker van mening dat de oorspronkelijke lokatie een betere is vanwege de aanwezige boom. Hij kan zich dan ook niet vinden in het advies van de Welstandscommissie. Een alternatieve lokatie is voor hem aanvaardbaar. De heer P. merkt op dat hij zich kan vinden in de reactie van de voorgaande spreker. De heer Po. zou graag zien dat een alternatieve lokatie wordt onderzocht. De heer Pl. vindt dat de procedure correct is doorlopen en dat het jammer is te moeten constateren dat de bewoners niet tijdig hebben gereageerd. Graag zou hij inzicht krijgen in de financi le consequenties en de gevolgen van het kiezen voor een andere lokatie (verschuiving van de problematiek). De voorzitter constateert dat de leden adviseren om de lokaties voor de mast nog eens te onderzoeken. Hij stelt voor om de technisch adviseur een toelichting te laten geven op de mast en het sirenedekkingsplan. Daarbij dienen ook de kosten van een eventuele verplaatsing aan de orde te komen. Bovendien moet worden voorkomen dat er een verschuiving van de bezwaren gaat optreden. Mevrouw J. (vertegenwoordigster van verzoekster; N.o.) merkt op dat ook gekozen kan worden voor een ander type mast.

De voorzitter zegt toe dat er een nader advies zal komen over de lokatie van de mast."4. Naar aanleiding van de vergadering van de commissie voor Verkeer, Ruimtelijke Ordening, Stadsvernieuwing en Milieu van 13 augustus 1997 werd er opnieuw een adviesnota opgesteld. In die nota (van 24 september 1997) staat onder meer het volgende:"Toelichting. In de vergadering van de commissie VROM van 13 augustus jl. is de nota over de plaatsing van de sirene op een lokatie aan de Huetingstraat nabij de W. van Veenschool behandeld. Deze nota was opgesteld naar aanleiding van een notitie van de heer H., waarin hij aandacht vroeg voor de plaatsing van de mast nabij de W. van Veenschool. Tijdens de behandeling van de nota in de commissie heeft de heer H. nogmaals aandacht gevraagd voor deze mast en heeft verzocht om de huidige lokatie te heroverwegen. Mevrouw J. (...) heeft ook gevraagd om naar een andere oplossing te kijken. In bijgevoegde brief geeft zij aan dat een mogelijke oplossing zou kunnen zijn een tweetal zwakkere sirenes op minder in het oog springende (storende) locaties, waarmee zodoende een beter dekkingsplan kan worden bereikt. Na afloop van de behandeling van deze nota heeft de commissie geadviseerd om de lokaties voor de mast nog eens te onderzoeken. Voorgesteld is de technische adviseur een toelichting te laten geven op de mast en het sirenedekkingsplan. Tevens dienen de kosten van een eventuele verplaatsing aan de orde te komen. Uiteindelijk is toegezegd dat er een nader advies zal komen over de lokatie van de mast. Het volgende kan worden opgemerkt.Het Project Vernieuwing Waarschuwingsstelsel is voor deze regio zo goed als voltooid. Het gevolg hiervan is dat de verplaatsing van een sirene niet altijd alleen voor het Katwijkse dekkingsplan, maar ook voor de plannen van de omliggende gemeenten gevolgen kan hebben en bovendien tot nieuwe bouwaanvragen met de daaraan gekoppelde procedures kan leiden. Nader onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Uit navraag bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken is het echter niet waarschijnlijk dat daar de bereidheid tot een dergelijk heronderzoek aanwezig is. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties vindt dat plaats. Naar de eerste indruk van de projectmedewerker bij BiZa valt daar niet de situatie onder zoals deze in Katwijk aan de orde is, namelijk dat vanuit een oogpunt van openbare veiligheid geen enkel motief valt aan te dragen

voor verplaatsing van de mast en de gronden voor heronderzoek uitsluitend op planologisch terrein liggen, waarbij de planologische bouw- en rechtsbeschermingsprocedures zijn doorlopen. Zou uit een onderzoek blijken dat verplaatsing van een sirene noodzakelijk en mogelijk is, dan bedragen volgens BiZa de kosten daarvan + f 15.000,-. Deze kosten worden niet door het rijk betaald. Voorts is nadere informatie ingewonnen bij de Brandweer over het sirenedekkingsplan. De Regionale Brandweer Rijnland heeft voor de gehele brandweerregio een dekkingsplan opgesteld. Vanwege een aantal knelpunten heeft de brandweer in samenwerking met de afdeling bestuursjuridische zaken een aangepaste versie van het sirenedekkingsplan voor Katwijk ontwikkeld. In eerste instantie was aan Katwijk een drietal sirenes toegewezen. Deze drie sirenes gaven geen volledige dekking van het Katwijkse grondgebied. Uiteindelijk is er n extra sirene bijgekomen. Bij het zoeken naar geschikte locaties is, rekening houdend met het bereiken van een zo optimaal mogelijke dekking van het Katwijkse grondgebied, een aantal uitgangspunten gehanteerd, zoals bij voorbeeld: bij voorkeur openbare grond, dicht bij kabels en leidingen en op een hoog gebouw. Diverse mogelijkheden zijn onderzocht en uiteindelijk is gekozen voor de locaties waar thans de sirenes zijn gevestigd. Over de locatie aan de Huetingstraat kan worden opgemerkt dat het vinden van een goede locatie in Katwijk aan den Rijn vanaf het begin problematisch is geweest. Diverse locaties c.q. gebouwen zijn onderzocht en uiteindelijk is de locatie nabij de W. van Veenschool overgebleven, omdat deze het meest aan de gestelde eisen leek te voldoen. Kijkend naar het dekkingsplan sec, zijn altijd alternatieven denkbaar: dat is ook gebleken uit een recent gehouden heronderzoek door de brandweer. Benadrukt wordt echter dat daarmee nog niet is gezegd dat deze alle ook geschikt zijn. Dat zou nader onderzoek moeten uitwijzen. Voorts heeft mevrouw J. (...) nog de suggestie gedaan in plaats van n twee zwakkere sirenes te plaatsen op minder in het oog springende lokaties en met eenzelfde resultaat, waardoor mogelijk een beter dekkingsplan kan worden bereikt. Niet wordt aangegeven waar deze twee sirenes dan zouden moeten worden geplaatst. Gelet op de problemen die zijn ondervonden met het zoeken naar n locatie in Katwijk aan den Rijn zal dat niet eenvoudig zijn. Vooropgesteld blijft echter dat een noodzaak voor verplaatsing, zowel uit een oogpunt van openbare veiligheid als vanuit stedebouwkundig oogpunt niet aanwezig is.

Zoals hiervoor reeds is aangegeven ligt de beslissing om te komen tot een heronderzoek bij de opdrachtgever, i.c. de minister van Binnenlandse Zaken. Vanwege de bovenstaande situatie stelt men zich daar zeer gereserveerd op als het gaat om het instellen van heronderzoeken omwille van louter stedebouwkundige motieven, nu alle juridische procedures doorlopen zijn. Nog afgezien van het bovenstaande wordt ook nog in overweging gegeven dat, omdat bij een alternatieve lokatie in ieder geval een procedure (artikel 19 WRO) dient te worden gevolgd met de mogelijkheid bezwaren in te dienen, het zeker niet ondenkbaar is dat, zij het voor een andere lokatie, dezelfde problemen "de kop op zullen steken", als die welke thans aan de orde zijn, m.a.w: dat er slechts een verschuiving van het probleem optreedt. Advies.Gelet op het vorenstaande geef ik u in overweging uw ingenomen standpunt ten aanzien van de sirenemast aan de Huetingstraat te handhaven en niet tot verplaatsing over te gaan."5. Bij brief van 30 oktober 1997 liet het college van burgemeester en wethouders de vertegenwoordiger van verzoekster onder meer het volgende weten:"Hierbij delen wij u mee dat wij na ampele overwegingen hebben besloten om ons eerder ingenomen standpunt inzake de sirenemast aan de Huetingstraat te handhaven en niet over te gaan tot verplaatsing van deze mast. Zoals u bekend is is op 8 oktober jl. de nota over deze sirenemast in de commissie VROM behandeld. Kortheidshalve verwijzen wij u naar de bij de brief gevoegde notulen. Uit deze notulen blijkt dat de commissie na enige discussie akkoord kan gaan met ons besluit om niet tot verplaatsing van de sirenemast over te gaan." De notulen waarnaar het college van burgemeester en wethouders in de brief van 30 oktober 1997 verwijst, luiden onder meer als volgt:"Nota over de sirenemast op de lokatie aan de Huetingstraat.De heer H. merkt op dat in een vorige vergadering de fracties hebben gevraagd onderzoek te doen naar alternatieve lokaties. In de nota wordt aangegeven dat kijkend naar het dekkingsplan sec altijd alternatieven denkbaar zijn. Nader onderzoek moet dit uitwijzen. Spreker vraagt of dit onderzoek nog plaatsvindt. Mevrouw Va. is van mening dat niet lichtzinnig over dit onderwerp is gedacht. Zij vindt dat een nader onderzoek niet noodzakelijk is. BiZa is daar ook geen voorstander van. Alternatieve lokaties zouden weer door anderen kunnen worden

aangevochten. De procedure is correct gevolgd. Wel vindt zij het jammer dat de buurt niet voldoende is ge nformeerd over de komst van deze mast. De heer Ja. zou graag alternatieven hebben gezien. Deze alternatieven zijn er echter niet. De procedure is goed doorlopen. Er zijn vooralsnog geen mogelijkheden om tot verplaatsing over te gaan. Mochten er wel alternatieven zijn zou hij dat graag van de voorzitter horen. De heer V. vindt dat er onvoldoende gekeken is naar de effecten van deze mast. De nota heeft te veel de toon van "de oren laten hangen naar BiZa". Spreker vindt dat het college zich verschuilt achter het gestelde dat als de mast zou worden verplaatst anderen bezwaar zouden kunnen maken. Hij vindt dit niet juist. De nota geeft onvoldoende antwoord op de vraag of er planologische redenen zijn om de mast te verplaatsen. Alternatieve mogelijkheden zijn onvoldoende onderzocht. De heer R. heeft ook gevoelens van onbehagen. In de nota wordt aangegeven dat volgens het dekkingsplan alternatieven mogelijk zijn. Deze mogelijkheden zijn niet verder onderzocht. Hij vindt een dergelijke afwikkeling niet juist. Hij kan zich wel vinden in het eindoordeel van het college, maar de wijze waarop een en ander is behandeld vindt hij niet correct. De heer Po. merkt op dat in de vorige commissievergadering is afgesproken dat gezocht zou worden naar alternatieve lokaties in overleg met de bevolking en dat deze vervolgens verder zouden worden onderzocht. Hij heeft de indruk dat eerst contact is gelegd met BiZa en hij kan zich voorstellen dat BiZa niet staat te trappelen om de mast te verplaatsen. De deur is echter nog niet dicht. Hij vraagt zich verder af of het onderzoek heeft plaatsgevonden en of er overleg met de bevolking heeft plaatsgevonden.De voorzitter deelt mee dat er absoluut geen sprake is van een lichtvaardig oordeel. De normale procedure is gevolgd. Het plan is gepubliceerd er zijn geen bezwaren ingekomen en vervolgens is de vergunning verleend. Voorts deelt hij mee dat er best wel een lokatie is te vinden, maar altijd zal er wel iemand bezwaar tegen maken. Na enige discussie stelt de voorzitter dat als blijkt dat de mast elders kan worden geplaatst waar niemand er last van heeft of de commissie dan bereid is hiervoor f. 15.000,- beschikbaar te stellen. De heer H. heeft het gevoel dat er een patstelling is ontstaan. Enerzijds proeft hij uit de discussie dat de bereidheid bestaat te zoeken naar alternatieven, maar anderzijds proeft hij dat als er kosten moeten worden gemaakt men niet bereid is de mast te verplaatsen. Hij vindt dat de commissie zich moet uitspreken alsnog een onderzoek te doen naar verplaatsing en de consequenties daarvan.

De heer Pl. merkt op dat de procedure volgens de regels is verlopen. Sommige mensen hebben problemen met deze lokatie. Hij vindt het te ver gaan om een groot bedrag uit te trekken om de mast te verplaatsen met de mogelijkheid dat opnieuw mensen bezwaar zullen maken. Mevrouw Va. vindt dat de precedentwerking goed in de gaten moet worden gehouden. Er is een goede procedure gevolgd die volgens haar niet over hoeft te worden gedaan, aangezien dan het einde zoek is. De heer A. heeft geen bezwaar tegen handhaving van de mast op deze lokatie. De heer G. vindt dat er lang over de lokatie kan worden gediscussieerd, maar na afweging van belangen komt hij tot de conclusie dat, mede gezien de kosten van verplaatsing, akkoord kan worden gegaan met de huidige lokatie. De heer Ja. vindt na alle argumenten te hebben gehoord geen redenen om tot verplaatsing over te gaan. De heer V. vindt dat het advies van de commissie van de vorige vergadering onvoldoende is uitgewerkt. Hij blijft van mening dat hij alleen een goed advies kan geven op grond van het feit dat er gekeken is naar een alternatief waarbij omwonenden geen overlast ondervinden. Wanneer een dergelijke lokatie wordt gevonden dan mag dat van hem geld kosten. De heer P. vindt ook dat de procedure goed is doorlopen en hij heeft er ook geen geld voor over om de mast te verplaatsen. De heer R. kan zich ook vinden in het standpunt van het college. De heer Po. blijft van mening dat het advies van de commissie gegeven in de vergadering van augustus niet goed is uitgewerkt. De kosten van verplaatsing is een consequentie van het gegeven advies om nader onderzoek te doen naar een alternatieve lokatie. Als een geschikte lokatie zou worden gevonden dan kost een verplaatsing + f 15.000,-. Dit is veel geld. Tot slot kan hij zich aansluiten bij het besluit van het college, zij het met een wrang gevoel dat alternatieve lokaties niet goed zijn onderzocht. Conform advies." . Standpunt van verzoekster Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder

Klacht

. Tevens merkt verzoekster in haar verzoekschrift onder meer het volgende op:"Met andere woorden: volkomen onverhoeds werd in onze achtertuinen een meer dan 12 meter hoge mast geplaatst welke uiterst gezichtsbepalend en ontsierend is, de horizon danig vervuilt en ons in ons woongenot belemmert. De gemeente weigert deze mast te verplaatsen om niet anders dan opportunistische redenen. Zoals de gemeente ons heeft behandeld achten wij hoogst onfatsoenlijk

en wij voelen ons meer dan onheus bejegend. Ook al heeft de gemeente kennelijk alle gelijk aan haar zijde, materieel komt het er op neer dat voor ons en zonder ons besluitvorming heeft plaatsgevonden, waarmee wij als burgers fatsoenshalve en zorgvuldigheidshalve grote problemen hebben. (...) En toen het ding er eenmaal stond en onze bezwaren min of meer werden erkend en er nader onderzoek zou komen naar verplaatsing van het object, werd dat onderzoek niet uitgevoerd op grond van een ambtelijk advies. En ook al zag men de redelijkheid van verplaatsing wel in, toen puntje bij paaltje kwam en het geld dreigde te gaan kosten kon men de (mis-)plaatsing wel weer billijken. Wij achten dat zeer inconsistent." C. Standpunt college van burgemeester en wethouders Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders luidt onder meer als volgt:"In 1995 hebben wij van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in het kader van een landelijk waarschuwingssysteem een verzoek ontvangen voor het plaatsen van vier sirenes in onze gemeente. E n van de locaties voor het plaatsen van een sirene betreft de locatie aan de Huetingstraat nabij de W. van Veenschool. Op advies van de gemeentelijke Welstandscommissie is de sirene vanwege de zichtbaarheid vanaf de straat 20 meter naar achteren geplaatst. Deze locatie is met de nodige zorgvuldigheid gekozen. Met name is gekeken naar locaties die het minst schadelijk zijn voor de omgeving, maar daarbij moest wel rekening worden gehouden met de plannen van de omliggende gemeenten. Op 30 november 1995 besloot de gemeenteraad een voorbereidings-besluit te nemen, zodat met toepassing van de procedure ex artikel 19 WRO medewerking aan het bouwplan kon worden verleend. Het bouwplan is vooraf in de gebruikelijke kranten gepubliceerd en heeft vanaf 23 februari 1996 twee weken ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld schriftelijk bedenkingen in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Op 13 juni 1996 hebben wij uiteindelijk de bouwvergunning verleend. Deze bouwvergunningverlening is wederom gepubliceerd. Van de mogelijkheid om bezwaar te maken is ook toen geen gebruik gemaakt. Wij zijn dan ook van mening dat deze procedure op de gebruikelijke en zorgvuldige wijze is gevolgd. Over het persoonlijk informeren van de bewoners uit de omgeving merken wij op dat dit niet gebruikelijk is in onze gemeente en het overigens ook niet verplicht is.

De heer H. (...) en mevrouw J. (...) hebben vervolgens in april 1997 namens de bewoners aan de Achterweg, Huetingstraat, Nieuwstraat en Wassenaarseweg aandacht gevraagd voor de plaatsing van de mast aan de Huetingstraat. Wij hebben daarop de gevolgde procedure en handelwijze onderzocht en geconcludeerd dat een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden om te komen tot de meest geschikte locatie in dit gebiedsdeel. Wij hebben daarop besloten ons eerder ingenomen standpunt te handhaven en niet tot verplaatsing van de mast over te gaan. Naar aanleiding van de behandeling van de nota van 28 april 1997 in de commissie VROM van 9 juni 1997 is door de voorzitter van deze commissie een heronderzoek toegezegd. Naar onze bevinding heeft er toen eveneens een grondig heronderzoek plaatsgevonden. In samenwerking met de brandweer is opnieuw naar het dekkingsplan gekeken. Tevens is er contact geweest met het Ministerie van Binnenlandse zaken. Gebleken is dat het ministerie zich gereserveerd opstelt als het gaat om het instellen van heronderzoeken omwille van louter stedenbouwkundige motieven, als alle juridische procedures zijn doorlopen. Uiteindelijk hebben wij om een aantal redenen zoals verwoord in de bij de brief gevoegde nota van 24 september 1997 besloten niet tot verplaatsing over te gaan. De heer H. is hierover schriftelijk ge nformeerd. Onze conclusie is dat de wettelijke procedure op de juiste en gebruikelijke wijze is gevolgd en er geen aanleiding bestaat om de onherroepelijke bouwvergunning in te trekken. Ook ten aanzien van het gehouden heronderzoek zijn wij van mening dat dit op een grondige wijze is gebeurd. De uitkomst daarvan is dat de noodzaak tot verplaatsing, zowel vanuit een oogpunt van openbare veiligheid als vanuit stedenbouwkundig oogpunt, niet aanwezig is. Dat de uitkomst van het heronderzoek niet overeenkomt met de wens van de bewoners laat onverlet dat de belangen van deze bewoners daarbij terdege zijn meegewogen. Verder ligt de beslissing om te komen tot een heronderzoek mede bij de opdrachtgever i.c. de Minister van Binnenlandse zaken. Duidelijk is geworden dat men zich daar zeer gereserveerd opstelt als het gaat om het instellen van heronderzoeken omwille van louter stedenbouwkundige motieven, nu alle juridische procedures zijn verlopen. Wij zijn dan ook van mening dat de gemeente de procedure tot plaatsing van de betreffende mast op de juiste en in Katwijk gebruikelijke wijze heeft gevolgd, de gemeente daarbij het

standpunt van het Ministerie van Binnenlandse zaken respecteert en wij van mening zijn dat de gevolgde procedure noch onduidelijk noch misleidend is geweest."D. Reactie verzoeksterDe reactie van verzoekster op het standpunt van het college van burgemeester en wethouders luidt onder meer als volgt:"Het door de voorzitter van de commissie VROM toegezegde heronderzoek kwam voort uit het feit dat de commissie van mening was dat ze zelf onvoldoende controle had uitgeoefend alvorens met de aangevraagde bouwvergunning akkoord te gaan. Wij zijn van mening dat er geen grondig heronderzoek heeft plaatsgevonden, maar dat de ambtelijke nota slechts een opsomming was van bezwaren en complicaties die zouden kunnen optreden als tot verplaatsing van de sirenemast zou worden overgegaan. Een technisch rapport werd niet overlegd aan de commissieleden. Het ministerie van Binnenlandse Zaken stelt zich misschien gereserveerd op, maar is kennelijk niet absoluut afwijzend tegenover verplaatsing. Het college dient dan ook het standpunt van de bewoners te respecteren. De commissie VROM heeft tenslotte afgehaakt toen de voorzitter de eindvraag aan de leden als volgt formuleerde: "Als na gedegen onderzoek zou blijken dat verplaatsing van de sirenemast technisch en juridisch wel mogelijk is, is de commissie dan bereid daarvoor een krediet van circa Fl. 15.000,= gulden beschikbaar te stellen?" De commissie wees in meerderheid dit voorstel af en dus werd van verder onderzoek afgezien. De motieven van morele aard, die in eerdere commissievergaderingen aanleiding waren tot het instellen van nader onderzoek, bleken plotseling ondergeschikt aan de geringe financi le consequentie."E. Reactie college van burgemeester en wethoudersDe reactie van het college van burgemeester en wethouders luidt onder meer als volgt:"In het licht van dit verzoek (verzoek van de Nationale ombudsman om in de reactie met name in te gaan op de stelling van verzoekster dat vooral financi le motieven een rol hebben gespeeld bij de beslissing om niet over te gaan tot verplaatsing van de mast; N.o.) is onze brief van 18 mei 1998 (zie onder standpunt college van burgemeester en wethouders; N.o.) tevens van belang. Hierin hebben wij u namelijk reeds ge nformeerd over de uitkomsten van het gehouden heronderzoek, namelijk dat verplaatsing van de sirenemast noch uit stedenbouwkundig oogpunt, noch uit

oogpunt van openbare veiligheid, noodzakelijk wordt geacht en voorts dat ook de wettelijke procedures op een juiste en bij de gemeente gebruikelijke wijze zijn doorlopen. In het kader van het heronderzoek is ook de opdrachtgever, het ministerie van Binnenlandse Zaken, naar een standpunt gevraagd. Zoals in voornoemde brief reeds is aangegeven, stelt men zich daar zeer gereserveerd op als het om het verplaatsen van de mast gaat, nu alle juridische procedures zijn doorlopen. Uit dat onderhoud kwam desgevraagd ook naar voren dat, zou het ministerie al bereid zijn tot verplaatsing van de mast, de kosten daarvan - een bedrag van omstreeks f 15.000,- - niet door Binnenlandse Zaken, maar door de opdrachtgever voor het verplaatsen van de mast, i.c. de gemeente, zouden moeten worden gedragen. Omdat de commissie Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu middels de nota aan burgemeester en wethouders over alle "ins en outs" rond deze zaak is ge nformeerd, kwam vanzelfsprekend ook voornoemd bedrag ter sprake tijdens de behandeling van dit onderwerp in de commissievergadering. Benadrukt wordt echter dat, in tegenstelling tot het gevoelen van (verzoekster; N.o.), dit bedrag geen rol van betekenis heeft gespeeld bij de bestuurlijke standpuntvorming rond de verplaatsing van de mast. De commissie Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu heeft zich bij haar afwegingen primair laten leiden door de uitkomsten van het gehouden heronderzoek, zoals verwoord in de betreffende nota van burgemeester en wethouders. Op grond daarvan was de meerderheid van de commissie van oordeel dat er uiteindelijk geen redenen bestonden om tot verplaatsing over te gaan. Direct samenhangend daarmee, en dus niet als een zelfstandige afweging gebracht, heeft de commissie zich vervolgens gereserveerd opgesteld ten aanzien van het beschikbaar stellen van een bedrag van f 15.000,- voor verplaatsing."

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt er over dat het college van burgemeester en wethouders van Katwijk zich bij brief van 30 oktober 1997 (opnieuw) op het standpunt heeft gesteld dat niet tot verplaatsing van een nabij de woningen van haar leden geplaatste sirenemast zal worden overgegaan.2. Verzoekster voert aan dat de gemeente niet consistent heeft gehandeld door in eerste instantie nader onderzoek naar de mogelijkheden van verplaatsing van de mast te gelasten en in tweede instantie alsnog af te haken, toen bleek dat de gemeente voor de kosten van de verplaatsing zou moeten opdraaien.

3. Het college van burgemeester en wethouders gaf in de reactie op de klacht aan dat de beslissing om het Ministerie van Binnenlandse Zaken vergunning te verlenen voor plaatsing van de mast aan de Huetingstraat volgens een correcte procedure tot stand is gekomen en dat daar een gedegen onderzoek aan vooraf is gegaan naar de meest geschikte locatie voor de mast. Het college van burgemeester en wethouders gaf verder aan dat de beslissing om niet tot verplaatsing over te gaan niet zozeer was ingegeven door het kostenaspect als wel door het ontbreken van een noodzaak tot verplaatsing uit het oogpunt van openbare veiligheid en uit stedenbouwkundig oogpunt. Het college van burgemeester en wethouders verwees hierbij naar de adviesnota van 24 september 1997. In die nota staat dat verplaatsing van de mast op de Huetingstraat zal ingrijpen op de plannen van de omliggende gemeenten. Er zou moeten worden gekeken naar de dekkingsplannen van de gehele regio en het Ministerie van Binnenlandse Zaken zou daartoe, als opdrachtgever van de plaatsing van de sirenes, nauwelijks genegen zijn nu de juridische procedures waren afgerond. Bovendien zou de gemeente de kosten voor verplaatsing (circa f 15.000) zelf moeten dragen. Verder staat in de nota dat uit onderzoek van de brandweer is gebleken dat alternatieve locaties weliswaar denkbaar zijn, maar dat niet is gezegd dat die locaties ook geschikt zijn. Daarvoor zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. Tenslotte wordt er op gewezen dat bij verplaatsing van de mast het risico van verschuiving van problemen (andere omwonenden zouden bezwaar kunnen gaan maken) allerminst ondenkbeeldig is.4. Het college van burgemeester en wethouders is bij de beslissing op het verzoek om tot verplaatsing over te gaan terecht uitgegaan van het feit dat de beslissing om de vergunning voor plaatsing van de mast te verlenen formele rechtskracht heeft gekregen, nu niet tijdig bezwaar daartegen is gemaakt. In dit licht bezien, is het niet onredelijk dat het college van burgemeester en wethouders de bezwaren die in de adviesnota van 24 september 1997 worden genoemd zo zwaar heeft laten wegen dat is afgezien van het door verzoekster gewenste nader onderzoek naar alternatieve locaties en dat is besloten de mast niet te verplaatsen. De onderzochte gedraging is behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk is niet gegrond.                           

Instantie: Gemeente Katwijk/college van burgemeester en wethouders

Klacht:

Standpunt dat sirenemast nabij woningen niet zal worden verplaatst.

Oordeel:

Niet gegrond