1998/398

Rapport
Op 28 maart 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Hs. te Sas van Gent, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, een gedraging van het arrondissementsparket te Middelburg en een gedraging van de hoofdofficier van justitie te Middelburg. Nadat verzoeker zijn klacht op 24 juli 1997 en op 10 september 1997 nader had toegelicht, werd naar deze gedragingen een onderzoek ingesteld. De gedragingen van het arrondissementsparket te Middelburg en de hoofdofficier van justitie te Middelburg worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie. De gedraging van het regionale politiekorps Zeeland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Middelburg). Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, die op 7 januari 1997 bij het regionale politiekorps Zeeland te Terneuzen aangifte heeft gedaan ter zake van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en die de hoofdofficier van justitie te Middelburg bij brief van 13 januari 1997 over deze bedreiging informeerde, klaagt erover dat het regionale politiekorps Zeeland en het arrondissementsparket te Middelburg geen, althans onvoldoende, stappen hebben ondernomen om hem en zijn echtgenote bescherming te bieden tegen de individu(en) die hem en zijn echtgenote heeft/hebben bedreigd. Voorts klaagt verzoeker erover dat de hoofdofficier van justitie te Middelburg niet adequaat heeft gereageerd op de mededeling die hij onder meer in zijn aan de hoofdofficier van justitie gerichte brieven van 13 januari 1997 en 10 juni 1997 heeft gedaan dat hij een tip heeft in een moordzaak.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland en de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Middelburg over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. De feiten1. Verzoeker ging op 7 januari 1997 naar het politiebureau te Terneuzen om te melden dat zijn vrouw door een met naam genoemde persoon telefonisch met de dood was bedreigd. Hij wilde ter zake aangifte doen. De bedreiging had volgens verzoeker te maken met zijn aandeel in de terugbezorging van een in 1990 gestolen schilderij van Van Gogh.2. Daarnaast wendde verzoeker zich bij brief van 13 januari 1997 tot de hoofdofficier van justitie te Middelburg. In deze brief gaf hij te kennen dat niet alleen zijn echtgenote maar ook hijzelf door een met naam genoemde persoon ernstig werd bedreigd. Tevens deelde hij de hoofdofficier van justitie mee dat hij een tip had in een moordzaak.3. Verzoeker had al eerder, op 28 februari 1994, aangifte van bedreiging gedaan. Ook had hij al eerder met zowel politie als justitie over de Van Gogh-zaak en over de jegens hem en zijn echtgenote geuite bedreigingen gecommuniceerd. Hij had toen dezelfde persoon opgegeven als vermoedelijke dader.4. Het regionale politiekorps Zeeland maakte op 8 januari 1997 proces-verbaal op van verzoekers aangifte op 7 januari 1997.5. De hoofdofficier van justitie te Middelburg reageerde bij brief van 24 februari 1997 op verzoekers brief van 13 januari 1997. Hij deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Voorlopig kan ik u slechts opmerken, dat ik een summier ori nterend onderzoek zal laten instellen. Ik sluit echter bepaald niet uit, dat uw brief veel te weinig aanknopingspunten biedt om een concreet onderzoek met enige kans op succes te kunnen laten verrichten."

6. Bij brief van 10 juni 1997 wendde verzoeker zich andermaal tot de hoofdofficier van justitie te Middelburg. Hij gaf te kennen dat hij wederom diverse keren telefonisch was bedreigd en dat er in de nacht van 7 juni 1997 vanuit een auto twee schoten waren gelost boven zijn woning. Tevens wees verzoeker er in deze brief nogmaals op dat hij belangrijke aanwijzingen had in een moordzaak.7. In vervolg op bovengenoemde brief van 24 februari 1997 en in reactie op verzoekers brief van 10 juni 1997 berichtte de hoofdofficier van justitie verzoeker op 11 juni 1997 onder meer het volgende:"Met betrekking tot mijn onderzoek kan ik u thans het volgende povere resultaat meedelen:(...) Ik betreur het dat de (...) affaire - zoals u heeft meegedeeld - voor u en met name uw echtgenote tot hoogst onaangename bedreigingen heeft geleid. Ik zie echter volstrekt geen mogelijkheid deze definitief te laten eindigen zonder het risico te lopen dat dit weer tot extra voor u en uw echtgenote onaangename repercussies leidt. Helaas kan ik in dit stadium dan ook niets voor u doen." De hoofdofficier van justitie ging in zijn brief verder niet in op verzoekers tip over de moord.B. Het standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.C. De reactie van de korpsbeheerderDe beheerder van het regionale politiekorps Zeeland reageerde bij brief van 28 november 1997 op verzoekers klacht. Hij gaf aan kennis te hebben genomen van het ambtsbericht van 20 november 1997 van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Middelburg waarin (tevens) aandacht wordt besteed aan het optreden van het regionale politiekorps Zeeland (zie voor de inhoud van dit ambtsbericht hierna, onder D.2.). De korpsbeheerder verwees voor zijn oordeel op de klacht naar het standpunt van de hoofdofficier van justitie in dit ambtsbericht. Hij gaf aan dat hij zich met dat standpunt kon verenigen.

D. De reactie van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 5 januari 1998 op verzoekers klacht. De Minister deelde - onder verwijzing naar het in afschrift bijgevoegd ambtsbericht van 20 november 1997 van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Middelburg - mee verzoekers klacht ongegrond te achten, behalve voor wat betreft het klachtonderdeel over het niet adequaat reageren op verzoekers brief van 10 juni 1997. Dit klachtonderdeel achtte de Minister gegrond. De Minister liet in dit verband nog weten dat de waarnemend hoofdofficier van justitie verzoekers brief van 10 juni 1997 inmiddels bij brief van 15 december 1997 had beantwoord.2. In het ambtsbericht van 20 november 1997 van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Middelburg was onder meer het volgende opgenomen:"Voormalig hoofdofficier van justitie, de heer H. heeft op (verzoekers brief van 13 januari 1997; N.o.) schriftelijk gereageerd bij brief van 24 februari 1997 (zie ook hierv r, onder A.5.; N.o.), nadat hij eerder met de rijksrecherche had gesproken over bovengenoemde brief van verzoeker. (...) De heer H. heeft in laatstgenoemde brief aangegeven een summier ori nterend onderzoek te zullen laten instellen naar hetgeen verzoeker in zijn brief van 13 januari 1997 stelt en tekende daarbij meteen op voorhand aan, dat niet moest worden uitgesloten dat het onderzoek weinig of niets zou kunnen gaan opleveren, vanwege de strekking/aard van de klachten. De keuze om de rijksrecherche in te schakelen was welbewust gedaan, nu verzoeker meer dan eens klaagde/klaagt over politieoptreden en de heer H. de eventuele schijn van partijdigheid wilde vermijden. Deze keuze verklaart ten dele de wat vertraagde afwikkeling van verzoekers klacht. In het kader van het ori nterend onderzoek heeft de heer H. overleg gevoerd met de rijksrecherche. Op advies van en na overleg met deze instantie heeft de heer H. besloten aan de klacht van verzoeker geen (nader) gevolg te geven en/of te reageren. Dat besluit vloeide - mede - voort uit eerdere ervaringen met verzoeker, waarbij klachten uiteindelijk werden opgelegd bij gebrek aan relevante aanknopingspunten. (...) Voor wat betreft de aangifte van 8 januari 1997 bericht ik u het volgende. De regiopolitie Zeeland, district Zeeuwsch-Vlaanderen, heeft deze zaak onderzocht. De aangifte betreft bedreiging met

een misdrijf tegen het leven gericht van de echtgenote van verzoeker. Zij is door de politie gehoord op 28 april 1997. In dat verhoor verzoekt zij deze zaak "even te laten rusten". Zij geeft tevens aan dat zij het niet wenselijk acht indien de dader wordt gehoord. Dat zou alleen maar tot escalatie leiden. Op 1 mei 1997 wordt de zaak vervolgens op verzoek van (verzoekers echtgenote; N.o.) opgelegd, n en ander in overleg met de teamleiding Justiti le Ondersteunende Diensten. Deze aangifte heeft derhalve niet tot een afdoeningsbeslissing door het Openbaar Ministerie geleid. Het tweede deel van de klacht betreft het verwijt dat de hoofdofficier van justitie te Middelburg niet adequaat heeft gereageerd op een tip in een moordzaak zoals uiteengezet in zijn brieven van 13 januari 1997 en 10 juni 1997. (...) Verzoeker correspondeert sinds jaar en dag met politie en justitie over tal van zaken. Deze brieven betroffen vrijwel zonder uitzondering zodanig weinig concrete verhalen dat deze enig politieel/justitieel onderzoek niet konden rechtvaardigen. Dit als meer algemene opmerking vooraf. De genoemde tip in een moordzaak is CID-matig niet nagetrokken. De politie en het Openbaar Ministerie hebben zich op enig moment op het standpunt gesteld verzoeker niet langer van dienst te willen/kunnen zijn, gelet op het gegeven dat eerdere tips niets hadden opgeleverd. De keuze om op genoemde tip niet in te gaan is een welbewuste (beleids)keuze geweest en berust niet op onoplettendheid of anderszins."3. Voorts was bij de reactie van de Minister gevoegd een aan verzoeker gerichte brief van 15 december 1997 van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Middelburg. In deze brief staat onder meer het volgende:"U correspondeert inmiddels vele jaren met politie en/of justitie. Veelal bracht u "tips" ter kennis van het Openbaar Ministerie e.a., die volgens uw opvatting bruikbaar waren. Steeds bleek echter in de laatste jaren dat uw brieven voor het Middelburgse Openbaar Ministerie (dus in Zeeuwse zaken) te weinig aanknopingspunten boden voor politieel/justitieel onderzoek, waardoor de door u aangedragen misdrijfzaken onopgehelderd bleven. Nog in uw brieven van 13 januari jl. en 10 juni jl. geeft u aan een tip te hebben met betrekking tot een moordzaak.

In aansluiting op de brief van de toenmalige hoofdofficier van justitie d.d. 11 juni 1997 bericht ik u als volgt. Gelet op de genoemde (talrijke) ervaringen uit het verleden, zal het Openbaar Ministerie te Middelburg deze brieven en eventueel volgende brieven niet meer beantwoorden. Ik verzoek u dan ook het Openbaar Ministerie niet langer aan te schrijven. Mocht u dat desondanks toch blijven doen, dan deel ik u reeds nu mee, dat uw brieven na binnenkomst onbeantwoord terzijde gelegd zullen worden. Ook overigens zal het Openbaar Ministerie te Middelburg geen gevolg meer geven aan eventuele verzoeken, die het parket anders dan per brief bereiken."E. Aanvullende reactie van de Minister van Justitie1. De Minister stuurde de Nationale ombudsman bij brief van 15 april 1998 nog een aantal aanvullende stukken waaronder een op 28 april 1997 opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verzoekers echtgenote. Hierin was onder meer het volgende opgenomen:"U brengt mij op de hoogte van het feit en u vraagt mij waarom mijn man op 8 januari 1997 voor mij aangifte van bedreiging met een misdrijf heeft gedaan terwijl deze bedreiging mij aangaat. Mijn man heeft dit gedaan omdat ik de zaak gewoon zo wilde laten. Ik wilde dit wel maar ik zie van deze situatie het nut niet in omdat de reden is dat er niets aan gedaan wordt en er kan volgens mij niets aan gedaan worden. Mijn man had alleen het beste met mij voor en wilde de zaak doorzetten. Hij had hierin gelijk. Wat de bedreiging betreft het volgende. Ik was op 7 januari 1997 jarig. De telefoon rinkelde en ik nam deze op. Aan de andere kant van de lijn hoorde ik een mannenstem welke zich niet voorstelde. Ik herkende de stem als zijnde de stem van (...). (...) U vraagt mij wat die man mij vroeg en wat hij mij mededeelde. (...) Hij werd daarop heel kwaadaardig en zei: "Jij lelijke vuile vieze rotkut. Het is je laatste verjaardag. Je gaat eraan". Vervolgens verbrak de man onmiddellijk de verbinding. Door deze woorden voelde ik mij verschrikkelijk, ellendig, vernederd en beledigd. (...) Door deze woorden voelde ik mij ook bedreigd. Ik weet niet of hij zijn woorden zal omzetten in daden. (...) Ik ken (...) als een gewelddadig figuur. Als hij gedronken heeft, wordt hij zeer agressief. Ik zie hem wel in staat dergelijke bedreigingen uit te voeren. Het gevolg is dat ik mij door dit voorval dagelijks angstig voel.

(...) Na 7 januari 1997 heb ik nog enkele telefoontjes gehad van dezelfde man (...) waarin hij mij uitschold en hij mij liet blijken dat hij mij af en toe had gevolgd. Vervolgens kreeg ik vorige week maandag 22 april 1997 omstreeks 17.00 uur een telefoontje van een man met dezelfde stem. (...) Hij zei woorden in de trant van: "Het is je laatste Pinksteren". Hierna verbrak hij de verbinding. (...) Ik heb niet echt het gevoel dat ik voor Pinksteren van dit jaar word gedood maar ik ben wel bang dat indien (...) in oktober van dit jaar vrij komt dat er mij iets te gebeuren staat. (...) Om nogmaals terug te komen op die telefonische bedreigingen weet ik ook wel dat het moeilijk is dit te bewijzen. Het blijft woord tegen woord. Ik wil het in ieder geval wel hebben vastgelegd bij jullie indien er eens iets met mij gebeurt. Ik verzoek u deze zaak even te laten rusten. Ik ben bang dat het bedreigen en het lastig vallen erger wordt indien de vermoedelijke dader hierover wordt gehoord. Ik heb hieraan niets. Hopelijk wordt het minder. Indien het blijft doorgaan en ik opnieuw aangifte zou moeten doen dan wens ik dat deze zaak dan gelijktijdig wordt behandeld."2. Daarnaast bevatte de aanvullende reactie van de Minister nog een vertrouwelijke telefoonnotitie van het arrondissementsparket. Hieruit is af te leiden dat medewerkers van de politie, van de CID en van het Openbaar Ministerie verzoeker niet (langer) aanmerken als een betrouwbare tipgever.F. Nadere reactie van verzoekerVerzoeker gaf geen nadere reactie op de klacht.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het regionale politiekorps Zeeland en van het arrondissementsparket te Middelburg1. Verzoeker, die op 7 januari 1997 bij het regionale politiekorps Zeeland te Terneuzen aangifte heeft gedaan ter zake van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Zeeland en het arrondissementsparket te Middelburg geen, althans onvoldoende, stappen hebben ondernomen om hem en zijn echtgenote bescherming te bieden tegen de persoon die hem en zijn echtgenote heeft bedreigd.

2. Verzoeker deed op 7 januari 1997 bij de politie te Terneuzen aangifte van telefonische bedreiging van zijn vrouw door een met naam genoemde persoon. Deze persoon had tegen zijn echtgenote gezegd dat hij haar op korte termijn om het leven zou brengen. Deze bedreiging had volgens verzoeker te maken met zijn aandeel in de terugbezorging van een in 1990 gestolen schilderij van Van Gogh. Daarnaast wendde verzoeker zich bij brief van 13 januari 1997 tot de hoofdofficier van justitie te Middelburg. In deze brief gaf hij te kennen dat niet alleen zijn echtgenote maar ook hijzelf door een met naam genoemde persoon ernstig werden bedreigd.3. Vast staat dat zowel politie als justitie hebben besloten verzoeker geen politiebescherming te geven. Uit het onderzoek is gebleken dat de politie verzoekers echtgenote op 28 april 1997 heeft gehoord. Zij verzocht de politie bij die gelegenheid de zaak te laten rusten om (verdere) escalatie te voorkomen. Voorts gaf zij toen aan niet werkelijk te geloven dat haar iets zou overkomen (zie ook

Bevindingen

, onder E.1.). De hoofdofficier van justitie te Middelburg heeft naar aanleiding van verzoekers brief van 13 januari 1997 een ori nterend onderzoek ingesteld en na overleg met de rijksrecherche besloten de zaak op te leggen bij gebrek aan relevante aanknopingspunten.4. Ook uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het nemen van beschermingsmaatregelen in de gegeven omstandigheden wel was ge ndiceerd. Aldus kon zowel het regionale politiekorps Zeeland als het arrondissementsparket te Middelburg in dit geval in redelijkheid aan het verzoek om bescherming voorbijgaan.5. De onderzochte gedragingen zijn op dit punt behoorlijk. II. Ten aanzien van de hoofdofficier van justitie te Middelburg1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de hoofdofficier van justitie te Middelburg niet adequaat heeft gereageerd op zijn brieven van 13 januari 1997 en 10 juni 1997, waarin hij de hoofdofficier van justitie onder meer meedeelde een tip te hebben in een moordzaak.2. Gebleken is dat verzoekers tip in het geheel niet is nagetrokken. Dit was, aldus de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Middelburg, een welbewuste beleidskeuze geweest aangezien andere door verzoeker aangeleverde tips de laatste jaren niets hadden opgeleverd.

3. Al met al geldt dat de betrokken hoofdofficier van justitie, gelet op de voor hem kenbare informatie, in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen om de tip niet nader te (doen) onderzoeken. Daar komt nog bij dat in dit geval, waar bijvoorbeeld geen sprake was van uitgeloofd tipgeld, niet kan worden gezegd dat verzoeker er een direct, eigen belang bij had om inhoudelijk te worden ge nformeerd over (de stand van) een eventueel ingesteld (strafrechtelijk) onderzoek. In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook behoorlijk.4. De betrokken hoofdofficier van justitie is echter in zoverre tekortgeschoten dat hij verzoekers tip in zijn brief van 11 juni 1997 in het geheel onbesproken heeft gelaten. Dat was, zoals de Minister in haar reactie op de klacht ook al aangaf, niet juist. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Middelburg), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Middelburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de hoofdofficier van justitie, die eveneens wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond voor wat betreft het niet adequaat reageren op verzoekers brief van 10 juni 1997; voor het overige is de klacht niet gegrond.

Instantie: arrondissementsparket Middelburg

Klacht:

Verzoeker onvoldoende bescherming geboden na aangifte van bedreiging met de dood.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Zeeland

Klacht:

Verzoeker onvoldoende bescherming geboden na aangifte van bedreiging met de dood.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: hoofdofficier van justitie Middelburg

Klacht:

Niet adequaat gereageerd op tip verzoeker in moordzaak.

Oordeel:

Niet gegrond