Achtergrond
1. Artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht luidt als volgt:"-1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. -2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de wet toegekende taak uitoefenen.".2. De Raad voor Rechtsbijstand is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Raad voor Rechtsbijstand deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker berichtte aanvankelijk dat het verslag hem aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. In het daaropvolgend telefoongesprek tussen verzoeker en een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman deelde verzoeker vervolgens mee dat hij zich alsnog met de inhoud van het verslag kon verenigen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. De feiten1.1. Verzoeker wendde zich op 29 september 1996 schriftelijk tot de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna ook: de Raad). In zijn brief maakte verzoeker er melding van dat zijn ex-echtgenote zijns inziens al een aantal jaren ten onrechte gebruik maakte van kostenloze rechtsbijstand. Hij tekende onder meer aan dat zij (mede)-eigenaar was van twee woningen, en daardoor vermogend was.1.2. De Raad antwoordde verzoeker op 19 november 1996 met de volgende brief:"...Uw bovenvermeld schrijven aangaande toevoegingen die naar uw mening ten onrechte verstrekt zijn aan H. (verzoekers ex-echtgenote; N.o.) ontvingen wij in goede orde. U deelt daarin onder meer mede dat volgens u H. (mede) eigenaar is van een tweetal panden. Teneinde dit onderdeel te kunnen laten zijn van een mogelijk onderzoek verzoek ik u uittreksels uit het kadaster te overleggen. Over het verloop van het onderzoek zult u niet geinformeerd worden nu de wettelijk vastgelegde geheimhoudingsplicht van de medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand zich hiertegen verzet...".1.3. In reactie hierop zond verzoeker de Raad op 13 januari 1997 de gevraagde uittreksels uit het kadaster. Hij verzocht de Raad de kosten voor deze uittreksels ad. fl. 42, -- per omgaande aan hem te voldoen.1.4. Op deze brief ontving verzoeker geen reactie, waarna hij zich op 5 maart 1997 tot de Nationale ombudsman wendde met de onderhavige klacht.2. Het standpunt van verzoeker Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder KLACHT.3. Het standpunt van de Raad voor Rechtsbijstand De Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch zond zijn reactie op 9 oktober 1997 aan de Nationale ombudsman. Deze reactie luidde als volgt:"Naar aanleiding van uw schrijven de dato 11 september 1997 reik ik u hierbij aan de reactie van de Raad voor Rechtsbijstand op de door de heer F. (verzoeker; N.o.) bij u gedeponeerde klacht. Gemakshalve heb ik bij de beantwoording een tweedeling aangebracht, te weten het onderdeel van de klacht aangaande a. de vergoeding van de uittreksels uit de kadastrale registratie, en b. het niet informeren van klager over de afdoening van zijn klacht d.d. 29 september 1996. ad a. De Raden voor Rechtsbijstand hebben de wettelijke opdracht zorg te dragen voor een deugdelijke uitvoering van de Wet Rechtsbijstand (WRB) zoals deze geldt per 1 januari 1994. Op jaarbasis worden in het kader hiervan gemiddeld 55.000 toevoegbesluiten door de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch genomen. Tot haar taken rekent de Raad eveneens het tegengaan van oneigenlijk gebruik en misbruik van deze rechtsbijstandsvoorziening.In het kader hiervan behandelt zij eveneens klachten over –verondersteld- oneigenlijk gebruik en misbruik. Om na te gaan of er reden bestaat verstrekte toevoegingen te be indigen, in te trekken of te weigeren dient onomstotelijk vast te staan dat in concrete gevallen onvolledige danwel onjuiste informatie door een rechtzoekende aan de Raad is verstrekt. Aan een eventuele klachtbehandeling wordt dan ook de voorwaarde gesteld dat in concreto wordt aangegeven en onderbouwd waaruit het oneigenlijke casu quo het misbruik bestaat. Nu in het schrijven de dato 29 september 1996 van de heer F. geen adstructie van zijn stellingen aangaande het bezit van onroerende zaken van zijn ex-echtgenote werd gegeven is in het licht hiervan het verzoek om toezending van de kadastrale gegevens verzocht teneinde te kunnen beoordelen of de klacht enige grond bevatte. De kosten hiervan komen naar de mening van de Raad voor Rechtsbijstand voor rekening van de klager nu van de Raad niet kan worden verwacht dat in het kader van een zorgvuldige klachtbehandeling, ook jegens de beklaagde, op louter mededelingen van derden zonder nadere onderbouwing een onderzoek ter hand wordt genomen. Dit klemt te meer indien de klacht gericht is jegens voormalige echtelieden casu quo partners. ad b. Bij een aanvraag om toevoeging dient door de rechtzoekende naast gegevens omtrent de aard van de zaak, een Verklaring omtrent Inkomen en Vermogen te worden overgelegd op welke Verklaring de personalia en de financi le gegevens van rechtzoekende staan vermeld. De Raad beschouwt deze gegevens als vertrouwelijke gegevens die ook als zodanig behandeld dienen te worden. Om dat te verzekeren legt artikel 2:5 Algemene wet bestuursrecht een geheimhoudingsplicht op aan allen die betrokken zijn bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan zulks met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van degene wier gegevens worden verstrekt. Op grond hiervan is de Raad van mening dat elke mededeling aan een derde omtrent het al dan niet verstrekken van gefinancierde rechtsbijstand aan een persoon danwel over gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan een dergelijke beslissing een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de rechtzoekende betreft. Hieronder is eveneens te begrijpen elke mededeling aan een persoon waaruit deze afloop van het onderzoek ter kennis komt en daardoor enige indicatie krijgt over de correctheid van zijn melding."
4. Nadere reactie van verzoeker Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld om commentaar te geven op de brief van de Raad. Hij deelde in een brief van 11 november 1997 onder meer mee dat het zijns inziens niet juist was dat de Raad hem er pas nu op wees dat hij – klaarblijkelijk – een klachtprocedure hanteerde, waarbij verzoeker zijn stellingen diende te onderbouwen. Hij bracht naar voren dat de Raad hem deze mededeling ook eerder had kunnen doen. Voorts tekende hij aan dat hij dan bijvoorbeeld een beschikking van de rechter in de echtscheidingsprocedure van hem en zijn echtgenote had kunnen overleggen, waarin gegevens over het vermogen van zijn ex-vrouw staan vermeld. Verder vond hij het niet juist dat de Raad een beroep deed op het geheimhoudingsartikel uit de Algemene wet bestuursrecht. Verzoeker bracht in dit verband naar voren dat eventuele frauduleuze handelingen van zijn ex-echtgenote ook hem aangingen: een en ander was immers van invloed op de mogelijkheden van zijn ex-echtgenote om te procederen.
Beoordeling
1. Ten aanzien van het onthouden van informatie1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Raad voor Rechtsbijstand te 'sHertogenbosch hem informatie heeft onthouden over de afdoening van zijn klacht van 29 september 1996, inhoudende dat zijn tegenpartij in een civiele procedure ten onrechte in aanmerking is gebracht voor gefinancierde rechtshulp.2. De Raad bracht ter zake naar voren dat de geheimhoudingsplicht ex artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht verhinderde dat (vertrouwelijke financi le) gegevens omtrent zijn ex-echtgenote aan verzoeker werden verstrekt. De Raad stelde zich op het standpunt dat ook een mededeling aan een persoon (in dit geval verzoeker) waaruit deze de afloop verneemt van een onderzoek naar aanleiding van een door hem gedane melding van oneigenlijk gebruik en misbruik, en waardoor deze persoon enige indicatie krijgt over de correctheid van zijn melding, een ongeoorloofde inbreuk betreft op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene (in dit geval verzoekers ex-echtgenote).3. Voor zover de Raad heeft geweigerd om aan verzoeker informatie te verstrekken met betrekking tot de financi le gegevens van zijn ex-echtgenote, was dit niet onjuist, gelet op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verzoekers ex-echtgenote. In dit verband is het evenmin onjuist dat geen mededeling is gedaan omtrent de afloop van het onderzoek: ook ditzou een inbreuk hebben betekend op de persoonlijke levenssfeer van verzoekers ex-echtgenote. In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook behoorlijk. II. Ten aanzien van het vragen om uittreksels uit het kadaster1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de Raad voor Rechtsbijstand hem heeft gevraagd om uittreksels uit de kadastrale registratie over te leggen ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn tegenpartij ten onrechte gefinancierde rechtshulp kreeg. Verzoeker meende dat het op de weg van de Raad voor Rechtsbijstand lag om de uittreksels in het kader van zijn onderzoek op te vragen. Daarnaast meende hij dat de Raad hem in ieder geval de voor het opvragen van de uittreksels gemaakte kosten diende te vergoeden.2. De Raad merkte ten aanzien van dit klachtonderdeel op dat hij niet zonder meer klachten over mogelijk misbruik in behandeling kan nemen, maar dat het aan een klager is om een onderbouwing van zijn stellingen te verzorgen. Ook eventuele financi le gevolgen dienen daarbij volgens de Raad voor rekening van de klager te komen.3. Het standpunt van de Raad is op dit punt niet onjuist. Verzoeker stelde in zijn brief van 29 september 1996 aan de Raad voor Rechtsbijstand dat zijn ex-vrouw ten onrechte een beroep deed op gefinancierde rechtshulp, onder meer omdat zij (mede) eigenaar was van twee woningen, en daardoor vermogend was. Van de Raad voor Rechtsbijstand kan n mag niet worden verwacht dat hij naar aanleiding van een melding van een burger, waarbij geen nadere gegevens zijn verstrekt, zonder meer een onderzoek start naar mogelijk misbruik. In zoverre was het dan ook niet onjuist dat de Raad verzoeker vroeg om zijn stelling met betrekking tot de vermeende vermogenssituatie van zijn ex-vrouw nader te onderbouwen. Aangezien uittreksels uit het kadaster een deugdelijke onderbouwing kunnen zijn voor een dergelijke stelling, was het evenmin onjuist om verzoeker te vragen om juist die gegevens over te leggen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.4. Het was evenmin onjuist dat de Raad verzoeker niet de gemaakte kosten wilde vergoeden: nu verzoeker degene was die stelde dat zijn ex-vrouw de (mede)eigendom had over een tweetal woningen, was het aan hem om deze stelling deugdelijk te onderbouwen. Eventuele kosten die hieraan waren verbonden, dienden dan ook voor zijn rekening te komen. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.5. Het was overigens niet juist dat de Raad dit laatste niet aan verzoeker heeft meegedeeld. Van de Raad had mogen worden verwacht dat hij verzoeker er in de brief van 19 november 1996, waarin de
Raad expliciet verzocht om de bewuste uittreksels over te leggen, op had gewezen dat hieraan kosten waren verbonden, en dat de Raad deze kosten niet zou vergoeden. Op die manier zou verzoeker, voordat hij de uittreksels zou opvragen, hebben geweten waar hij aan toe was, en had hij (bijvoorbeeld) alsnog kunnen besluiten om de uittreksels niet op te vragen, en zijn melding op een andere wijze te onderbouwen. Het is evenmin juist dat de Raad verzoeker geen reactie heeft gezonden op de brief van 13 januari 1997 waarin hij om vergoeding van de gemaakte kosten vroeg.