Achtergrond
Militaire Ambtenarenwet (Wet van 19 december 1931, Stb. 519) Artikel 2, eerste lid "Een belanghebbende kan tegen een op grond van deze wet genomen besluit administratief beroep instellen bij Onze Minister..."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Defensie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Defensie een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Defensie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. De feiten1.1. Op 14 oktober 1997 diende verzoeker mondeling drie klachten in bij de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK). Op 12 november1997 vond een vervolggesprek plaats tussen verzoeker en de klachtbehandelaar, luitenant-kolonel R. Voorts sprak R. op 13 november 1997 telefonisch met verzoeker.1.2. Op 13 november 1997 stuurde R. een fax aan verzoeker met als bijlage een faxbericht van de personeelsconsulent DVVO (Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie) aan de Centrale Dienst Personeel en Organisatie mee. De inhoud van deze fax luidt - voor zover hier van belang - als volgt:"REF: A - Aanvullende Besluitenlijst LAND 9637-1, d.d. 120996 B - Telcon Elt K. en Maj. S., d.d. 300996 ODW: Tgv Bur. Zeevervoer, elco/bw 0119/P001 BERICHT: Naar aanleiding van referte A en B verzoek ik u Aoo T. (...) te plaatsen op in onderwerp genoemde elco/bw (...). Aoo T. laat de volgende elco/bw achter: 0119/ELQJ, (...). Op laatstgenoemde elco/bw kan (verzoeker; N.o.) worden geplaatst."2. Het standpunt van verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering
Klacht
. In zijn klachtbrief van 9 december 1997 schreef verzoeker onder meer:"De laatste klacht heeft betrekking op een sollicitatie in 1993. Omdat de functietoewijzing wat vreemd verliep, heb ik dit in januari 1994 bij de I.G.K. onder de aandacht gebracht. De behandelaar van de klacht was de luitenant-kolonel Br. Deze heeft naar zijn zeggen dit onderzocht en volgens hem waren er geen onregelmatigheden aan het licht gekomen en alles zou kloppen als een bus. Op dat moment kan je niets meer en moet je wachten totdat de waarheid vanzelf naar boven komt."3. Het standpunt van de Minister van Defensie3.1. De Minister van Defensie reageerde als volgt op de klacht van verzoeker:"...Tussen 14 oktober 1997 en 13 november 1997 zijn er contacten geweest tussen verzoeker en luitenant-kolonel R., werkzaam bij de Staf IGK. Deze contacten betroffen drie onderwerpen:- het functietoewijzingsproces voor de functie 2237/ERAQ op het Opleidingscentrum Rijden (OCRIJ) rond september 1997 - het functietoewijzingsproces voor de functie 0119/P001 van Toegevoegd Onderofficier bij Bureau Zeevervoer bij de Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) rond september 1996 - een functietoewijzing in 1993. Luitenant-kolonel R. heeft aantekening bijgehouden van de contacten die hij in dat kader heeft gehad met verzoeker en de betrokkenen bij Defensie. Zijn overzicht d.d. 13 november 1997 is gevoegd (zie onder 3.2.; N.o.). Over de door de heer R. ondernomen acties in verband met eerstgenoemd onderwerp heeft verzoeker geen klacht. De IGK heeft verzoeker naar tevredenheid bericht. In het verslag van de heer R. (...), onder de datum "211097", is de toelichting opgenomen die de heer R. aan (verzoeker; N.o.) heeft gegeven. Over de door de IGK ondernomen acties in verband met de twee andere onderwerpen heeft verzoeker bij u een klacht ingediend. De klacht over het optreden van de IGK aangaande het functietoewijzingsproces voor de functie van Toegevoegd Onderofficier bij Bureau Zeevervoer bij DVVO rond september 1996Uit bijgevoegd verslag van luitenant-kolonel R. blijkt dat op 13 november 1997 telefonisch uitleg is gegeven over het toewijzingsproces. Luitenant-kolonel R. heeft toen ook een kopie van de fax van majoor S. aan de Centrale Dienst Personeel en Organisatie (CDPO), gefaxed aan (verzoeker; N.o.) als toelichting op zijn uitleg (...) (zie onder 1.2.; N.o.). Zoals uit het verslag blijkt, bleef (verzoeker; N.o.) teleurgesteld over het functietoewijzingsproces, maar heeft hij de stafbehandelaar dank gezegd voor de ondernomen acties. De kwestie leek toen afgehandeld. De faxen van verzoeker aan de IGK d.d. 18 en 25 november 1997 zijn aldaar niet ontvangen. Het was de IGK dan ook niet kenbaar dat (verzoeker; N.o.) niet tevreden was over het optreden van de IGK. Het is niet duidelijk wat de reden is van het niet arriveren van de faxen. Wat opvalt is dat geen faxnummer is vermeld op beide faxberichten. De klacht over het optreden van de IGK aangaande een functietoewijzing in 1993(Verzoeker; N.o.) heeft de heer R. verzocht een functietoewijzing van een aantal jaren terug nog een te willen nagaan. Aangezien een voorganger van de heer R., luitenant-kolonel Br., dit al eens had uitgezocht, heeft de heer R. verzoeker geantwoord hierop geen actie te zullen ondernemen. Hij heeft wel gezegd zich over de kwestie iets te kunnen herinneren, vanuit zijn vorige functie bij de CDPO van de Koninklijke landmacht. Over de functietoewijzing 1993 heeft de heer R. geen nadere stukken (bijv. van CDPO) ontvangen van verzoeker. Het optreden van de IGK op dit punt is niet neergelegd in de aantekening van de heer R. Zoals vermeld zijn bij de IGK de faxen van verzoeker van 18 en 25 november j.l. niet ontvangen, zodat niet kenbaar was dat verzoeker niet tevreden was over de reactie van de IGK. (...) De klacht over de functietoewijzingsprocedure bij Bureau ZeevervoerInhoudelijk kan ik u nog het volgende berichten in reactie op de klacht van (verzoeker; N.o.) over de functietoewijzingsprocedure bij Bureau Zeevervoer. Nadat verzoeker als meest geschikte was aangemerkt voor de functie 0119/P001, is hij door de personeelsconsulent majoor S. gevraagd of hij kon instemmen met de toewijzing aan hem van de functie 0119/ELQJ, te weten de functie van adjudant-onderofficier T., in plaats van de functie 0119/P001. De dienstleiding zag zo een mogelijkheid om adjudant-onderofficier T. van functie te laten wisselen, terwijl (verzoeker; N.o.) toch ook een functie toegewezen zou krijgen. Na instemming van verzoeker met dit voorstel (zie hiervoor ook de als bijlage (...) gevoegde aantekening, onder datum "131197") is een fax aan CDPO gezonden (...; dit is de fax die luitenant-kolonel R. in kopie ook aan verzoeker heeft gestuurd). CDPO heeft het voorstel vervolgens overgenomen. (Verzoeker; N.o.) had zijn instemming kunnen onthouden aan het voorstel van majoor S. (Verzoeker; N.o.) heeft dit anders ervaren; hij vond dat hij in zijn positie het voorstel niet kon afwijzen. (...) Tot slot bericht ik u dat onlangs telefonisch contact is geweest tussen luitenant-kolonel R. en verzoeker over de faxen van 18 en 25 november j.l. De heer R. heeft de fax van 18 november alsnog van verzoeker ontvangen en in behandeling genomen..."3.2. Als bijlage legde de Minister van Defensie een overzicht over van luitenant-kolonel R. van de contacten die laatstgenoemde met verzoeker heeft gehad:"DD 141097:(...) Vervolgens vertelt (verzoeker; N.o.) dat hij sept/okt heeft gesolliciteerd naar de functie van toeg Zeevervoer/DVVO te Soesterberg (aoo-fie). In het Bascode 7 gesprek dat hij in diezelfde periode heeft gehad omdat zijn functie bij het OCVVR was komen te vervallen, heeft maj Tj. (...) hem verteld dat hij in de selectie voor deze functie als meest geschikte te voorschijn was gekomen. Tegelijkertijd liep er een sollicitatie van (verzoeker; N.o.) op het OCLOG. In de afwijzingsbrief van deze sollicitatie stond dat hem de functie niet kon worden toegewezen omdat hem reeds eenandere functie was toegewezen. B. verkeerde toen in de veronderstelling dat dat de functie van toeg Zeevervoer zou zijn. Niets was minder waar, beide functies gingen toen aan zijn neus voorbij. Hem verteld ook hier e.e.a. te zullen uitzoeken. (...) DD 221097:Gebeld met maj Tj. (...). Hem gevraagd of hij zich nog iets kon herinneren van het Bascode 7 gesprek met (verzoeker; N.o.). In de aantekeningen van het bascode 7 gesprek staat vermeld dat maj Tj. heeft aangegeven dat (verzoeker; N.o.) zeer eenzijdig aan het solliciteren was nl. alleen naar uitloopfuncties. Maj Tj. heeft aangegeven vooral ook naar aoo-functies te solliciteren. Voor wat betreft de functie van toeg Zeevervoer/DVVO zegt maj Tj. dat hij inderdaad gezegd heeft dat (verzoeker; N.o.) als meest geschikte voor deze functie uit de selectie was gekomen. 121197:Gesproken te Soesterberg met (verzoeker; N.o.). (...) Vwb de functie van toeg Zeevervoer/DVVO volgt vanmiddag nog een gesprek tussen hoofdbehandelaar en maj Tj. 121197:Gesprek met maj Tj. te Den Haag. Nadat het advies van de selectie van de functie toeg Zeevervoer/ DVVO was uitgebracht aan C-DVVO, is middels fax van de personeelsconsulent DVVO (...) aan CDPO/PDBOT verzocht om de aoo T. de functie van toeg Zeevervoer toe te wijzen en aan (verzoeker; N.o.) de functie toe te wijzen welke aoo T. zou achterlaten. CDPO/PDBOT heeft toen dit verzoek gehonoreerd. 131197:Gebeld met (verzoeker; N.o.). Hem verteld dat op verzoek van DVVO de aoo T. de ene en (verzoeker; N.o.) de andere functie heeft toegewezen gekregen. (Verzoeker; N.o.) bevestigt dat daarover destijds door de personeelsconsulent met hem is gesproken. (Verzoeker; N.o.) verklaart dat hij destijds tegen de personeelsconsulent gezegd heeft dat hij met de wisseling van de twee functionarissen accoord ging omdat hij als bascode 7 kandidaat geen keuze had. Hij vindt het nog steeds jammer dat hij niet de functie van toeg Zeevervoer heeft toegewezen gekregen, maar begrijpt hoe een en ander is gelopen. Hij bedank voor de moeite en de bemiddeling. EINDE BEMIDDELING"4. De reactie van verzoekerVerzoeker bracht naar aanleiding van het standpunt van de Minister van Defensie het volgende naar voren:"...Bij het doorlezen van de aan U gerichte brief met bijlagen ontbreken er belangrijke gespreksnotities betreffende vraag 3, waaronder de afspraken die hierover gemaakt zijn. Wel refereert men in dit schrijven (...) aan een functietoewijzing in 1993 en neemt men de stelling in dit niet meer te willen behandelen omdat dit reeds "ooit" uitgezocht zou zijn. Dit is van hun kant een hypocriet uitgangspunt want de IGK is toen door de DPKL/CDPO valselijk voorgelicht. (...) Vaststaat dat l-kol R. mij diverse malen gebeld heeft in 1997 en 1998 voor wat betreft vraag 2 en 3. Tijdens deze gesprekken bleek, dat hij er erg mee in zijn maag zat. Ongeloofwaardig is:- dat mijn faxen naar hem niet aangekomen zouden zijn. Hij was het toch die mijn hulp vroeg tijdens het gesprek van 12 november 1997!! Tijdens dat gesprek heeft hij ook kopie n gekregen van de in mijn bezit zijnde documenten, ter ondersteuning van zijn onderzoek. - dat mijn faxberichten geen faxnummer zouden hebben terwijl dit bij eerste oogopslag zichtbaar is. (...) Betreffende vraag 2: Majoor Tj. heeft mij tijdens het bascode-7 gesprek op 12 september 1996, als vertegenwoordiger van de CDPO in kennis gesteld dat ik, voor de functie LVVO Zeevervoer, voorkeur 1 stond (...). Vreemd is dat ik op 16 september 1996 een afwijzing krijg (...) voor een functie waar ik niet op gesolliciteerd had, doch voor een gesprek "uitgenodigd" was. De afwijzingsgrond is, dat mij reeds een andere functie is toegewezen. Gezien het feit dat ik maar n sollicitatie had lopen (...), kon het niet anders zijn dat dit de door mij geambieerde functie LVVO Zeevervoer betrof. Op 1 oktober 1996 moest ik voor een geneeskundige keuring naar Den Haag in verband met een nieuwe functie. Diezelfde dag belt CDPO, elnt K., met mijn vrouw en tijdens dat gesprek deelt hij haar mede dat ik met ingang van 2 oktober 1996 de functie van
LVVO Zeevervoer toegewezen had gekregen. Zij maakt de afspraak met hem dat ik diezelfde dag bij thuiskomst zou terugbellen, wat ik inderdaad gedaan heb. Tijdens dat gesprek heb ik nog expliciet gevraagd of het de functie LVVO Zeevervoer betrof, waarop hij bevestigend antwoordde en tevens dat ik op 2 oktober 1996 de functie had. Op 2 oktober 1996 had ik meteen een kennismakingsgesprek met majoor S. en daar kreeg ik de mededeling dat ik een andere functie "toebedeeld" kreeg. Inderdaad heb ik dit moeten accepteren gezien mijn bascode-7 status want indien men weigert bestaat er een gerede kans op ontslag (...). Deze functiewijziging is tijdens een telefoongesprek tussen majoor S. en elnt K. op 30 september 1996 genomen (...). Hiermee werd ik pas geconfronteerd op 13 november 1997, toen lkol R. suggereerde dat ik van deze wisseling op de hoogte had moeten zijn. Ik heb dit ontkend waarna hij mij de betreffende fax heeft doen toekomen"(zie onder 1.2.; N.o.). Een attent lezer zal bij het lezen van dit "bericht" meteen tot de conclusie komen dat het hier een onderhands tot stand gekomen wisseling betreft, waar betrokkene geen enkele weet van heeft gehad. Vanaf het moment van kennisname van wisseling functie tot op heden heb ik bezwaar gemaakt en altijd mijn onvrede hierover kenbaar gemaakt.(...) Het meest vreemde vind ik nog steeds dat, Directie Juridische Zaken in het schrijven aan U, twee verschillende standpunten inneemt:1e. Vraag 3 wordt niet meer behandeld want deze zou in een eerder stadium afgehandeld zijn. 2e. In de laatste alinea van het schrijven wordt gesteld dat l-kol R. vraag 3 in behandeling neemt, wat tot op heden nog niet in een antwoord heeft geresulteerd. Wat ook opvalt is, dat de gespreksnotities zeker niet compleet weergegeven zijn in deze brief en wat er wel instaat niet altijd strookt met de werkelijkheid. Trouwens het zijn notities gemaakt aan de binnenkant van een omslagvel "dus later gemaakt". Ik heb met l-kol R. minstens nog 3 maal telefonisch contact gehad na 13 november 1997. Als voorbeeld moge dienen dat l-kol R. mij op 12 november 1997 vertelde bij vraag 2 het spoor bijster te zijn (niets van te vinden) en vraag 3 was hij maar voor het gemak vergeten. In de gespreksnotities van 14 oktober en 12 november 1997 ontbreekt volledig vraag 3..."5. Reactie van de Minister van Defensie5.1. Naar aanleiding van verzoekers reactie deelde de Minister van Defensie nog het volgende mee:"...In de correspondentie tussen verzoeker en de IGK die vanaf 20 april (1998; N.o.) is gevoerd, wordt reeds voor een deel antwoord gegeven op de gestelde vragen. Ik voeg derhalve afschriften van de briefwisseling bij (zie hieronder vanaf 5.2.1.; N.o.). (...) Met betrekking tot de faxberichten van 18 november 1997 en 25 november 1997 merk ik het volgende op. De IGK handhaaft dat - voor zover door hem na te gaan - deze faxberichten niet zijn ontvangen. Op de afschriften van deze faxberichten, die ik met uw schrijven van 2 februari 1998 ontving, staat geen journaalstrook vermeld, in tegenstelling tot de afschriften die als bijlagen bij uw brief van 12 mei 1998 zijn gevoegd. Overigens valt op dat beide faxberichten als begintijd 09:55 hebben, weliswaar met n week tussenruimte, en beide als eindtijd 10:04 uur. De verwerkingstijd van beide berichten is gelijk, terwijl het bericht van 25 november slechts 1 pagina telde en de andere 6 pagina's..." 5.2.1. Als bijlage legde de Minister van Defensie de correspondentie over die vanaf 20 april 1998 tussen verzoeker en de IGK was gevoerd. De inhoud van brief van de IGK aan verzoeker van 20 april 1998 luidt als volgt:"...Naar aanleiding van uw fax van 16 maart 1998 aan de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK), deel ik u, namens de IGK, het volgende mede. Uw fax heeft mij aanleiding gegeven nadere informatie op te vragen bij de Centrale Dienst Personeel en Organisatie/Afdeling Personeelsdienst Beroepspersoneel Onbepaalde tijd. Daaruit is mij het volgende gebleken. Bij het verslag van de CAFT-zitting (Commissie van Advies Functietoewijzing; N.o.) d.d. 20 december 1993 is opgenomen een overzicht van functionarissen die bij de zitting aanwezig waren. Hieruit blijkt dat er geen functiedeskundige ter zitting aanwezig is geweest. Tevens heb ik geconstateerd dat eerst in de beroepsprocedure door verweerder wordt aangegeven dat er tijdens de selectievergadering van 20 december 1993 geen functiedeskundige aanwezig is geweest. Met u betreur ik dat een van mijn stafofficieren destijds onjuist is ge nformeerd. Tijdens mijn werkbezoek aan de plaatsvervangend Directeur Centrale Dienst Personeel en Organisatie op 23 april a.s. zal ik daarvan mededeling doen. Met het toezenden van een afschrift van het overzicht van functionarissen die bij
eerder genoemde zitting aanwezig waren, neem ik aan dat al uw vragen aan mij zijn beantwoord..." 5.2.2. Verzoeker reageerde bij brief van 24 april 1998 als volgt op de brief van de IGK van 20 april 1998:"...Op 23 april ontving ik Uw schrijven d.d. 20 april 1998. Hierin bevestigt U, wat ik reeds op 26 januari 1994 bij L-Kol Br., als vertegenwoordiger van de IGK, onder de aandacht heb gebracht. Het toenmalig onbevredigende antwoord heeft ertoe geleid dat er een rechtsprocedure op gang gekomen is. DPKL/CDPO is reeds vanaf die periode op de hoogte geweest van hetgeen U, in Uw brief van 20 april 1998, bevestigd heeft. Al die jaren heeft men bij voortduring ditzelfde ontkend terwijl men beter had kunnen weten. (...) Het betreurenswaardige is dat, door deze misleidende voorstelling van zaken het ertoe geleid heeft dat door de dienst CDPO een onrechtmatige daad gepleegd is en U en ik op een verkeerd spoor gezet zijn. Deze stellingname en meerdere onwaarheden zijn van doorslaggevende betekenis geweest in de motivering van de uitspraak der arrondissementsrechtbank d.d. 26 juni 1996. Derhalve verwacht ik van U, U functioneert toch als onze "OMBUDSMAN", dat U er zich niet op deze manier vanaf maakt, doch dat U de gepaste maatregelen treft om dit alsnog in de juiste banen te leiden.. b.: De vragen die ik gesteld heb aan de IGK, via L.-Kol R. zijn met Uw schrijven d.d. 20 april 1998 niet alle beantwoord. Derhalve verwacht ik daarop nog verdere reactie..." 5.2.3. Bij brief van 13 mei 1998 liet de IGK verzoeker het volgende weten:"...Voor zover door mij kan worden nagegaan, heeft u een drietal zaken aan de IGK voorgelegd, te weten:(...)2. De functietoewijzingsprocedure met betrekking tot uw sollicitatie naar de functie van tgv Zeevervoer/DVVO (...). Deze zaak is door u mondeling aangebracht d.d. 14 oktober 1997 en de afdoening is op 13 november 1997 door de luitenant-kolonel R.
met u besproken, gevolgd door een telefax d.d. 13 november 1997. Naar aanleiding van de door u ingediende klacht bij de Nationale ombudsman over de in uw ogen niet toereikende afhandeling daarvan, lijkt het mij raadzaam eerst de behandeling daarvan af te wachten aangezien deze zaak naar mijn mening geen nadere elementen bevat voor verdere bemiddeling.3. De aanwezigheid van een functiedeskundige in de CAFT-zitting van 20 december 1993 met betrekking tot uw sollicitatie naar de functie van plv C/ME 2e cie RSP (...). Destijds is de afdoening van deze zaak door de luitenant-kolonel Br. van mijn staf met u besproken en op uw verzoek opnieuw door de luitenant-kolonel R. naar aanleiding van uw telefax d.d. 16 maart 1998, in behandeling genomen. Deze zaak is schriftelijk afgedaan bij brief IGK van 20 april 1998 (...). Op uw verzoek om alsnog passende maatregelen te treffen naar aanleiding van zaak nummer 3, kan tot mijn spijt niet worden ingegaan. De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft daarover d.d. 26 juni 1996 reeds een uitspraak gedaan. (...) Hoewel ik begrip heb voor uw teleurstelling, zie ik tot mijn spijt geen mogelijkheden u daarin verder tegemoet te komen of te bemiddelen..." 5.2.4. Verzoeker bracht in zijn brief van 18 mei 1998 aan de IGK nog het volgende naar voren:"...Ik wil bij U onder de aandacht brengen dat de datum van het aanbrengen van deze zaak niet op 16 maart 1998 heeft plaatsgevonden maar dat deze zaak respectievelijk op 14 oktober en herhaald op 12 november 1997 bij de l-kol R. is voorgelegd. De l-kol R. heeft deze zaak op de voornoemde data in 1997 met mij besproken en heeft mijn hulp gevraagd om een en ander uit te zoeken. Ook begrijp ik Uw standpunt dat als er een uitspraak is gedaan het moeilijk is, passende maatregelen te nemen. De zaken staan er nu toch wel iets anders voor daar de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Den Haag d.d. 26 juni 1996 door de Centrale Raad van Beroep is vernietigd. Derhalve herhaal ik mijn verzoek voor wat betreft punt 3..." 5.2.5. Bij brief van 2 juni 1998 deelde de IGK verzoeker onder meer het volgende mee:"De door u bedoelde zaak is door u op 26 januari 1994 reeds aangebracht bij de Luitenant-kolonel Br., die toen deel uitmaakte
van mijn staf. Na onderzoek van de Luitenant-kolonel Br. heeft hij u op 21 februari 1994 telefonisch van een en ander bericht. Uit gespreksnotities is mij gebleken dat u toen begrip voor de beslissing had om de functie aan een ander dan u toe te wijzen en gaf u aan actief te blijven om een andere uitloopfunctie te verkrijgen. Opnieuw heeft u deze zaak op 14 oktober 1997 onder de aandacht gebracht van de Luitenant-kolonel R. tijdens een gesprek op de Staf IGK. Zoals reeds eerder vermeld zijn uw faxberichten van 18 en 25 november 1997 door mij niet ontvangen en werd ik eerst uit het schrijven van de Nationale Ombudsman (NO) aan de Minister van Defensie gewaar, dat u niet tevreden bent over de afhandeling van deze zaak."5.3. Tenslotte was bij het antwoord van de Minister van Defensie een verklaring gevoegd van luitenant-kolonel R., gedateerd 2 juni 1998. De inhoud van deze verklaring luidt – voor zover van belang – als volgt:"Nadat uit het schrijven d.d. 02 feb 1998 van de Nationale ombudsman aan de Minister van Defensie was gebleken dat de faxen van 18 november en 25 november 1997 van (verzoeker; N.o.) gericht aan de Staf IGK bij ondergetekende niet bekend waren, is er op 16 maart 1998 telefonisch contact geweest tussen (verzoeker; N.o.) en ondergetekende. (Verzoeker; N.o.) was, op mijn verzoek, bereid de fax van 18 november 1997 alsnog aan mij ter behandeling aan te bieden. De fax van 25 november was een reactie van (verzoeker; N.o.) over het uitblijven van de antwoorden op de gestelde vragen. Middels fax d.d. 16 maart 1998 is "oude" fax d.d. 18 november 1997 door mij ontvangen en in behandeling genomen. Bij brief IGK d.d. 20 april 1998 (...) is hierop aan (verzoeker; N.o.) antwoord gegeven. Mbt de functietoewijzingsprocedure van de functie van tgv Zeevervoer/DVOO (0119/P001) kan ik u nog het volgende berichten. Nadat door de selectiecommissie (verzoeker; N.o.) als meest geschikte kandidaat was aangemerkt voor deze functie, is middels een telefax (d.d. 300996) van de personeelsconsulent van DVVO (maj. S.) aan CPDO verzocht om de aoo T. te plaatsen op eerdergenoemde functie en (verzoeker; N.o.) de functie toe te wijzen die de aoo T. zou achterlaten. De functietoewijzingsautoriteit (destijds ondergetekende) heeft met dit voorstel ingestemd, waarbij hij er in alle redelijkheid vanuit gegaan is dat door de personeelsconsulent DVVO dit voorstel met beide heren zou zijn besproken. Eerst op 2 oktober 1996 werd (verzoeker; N.o.) door de personeelsconsulent op de hoogte gebracht van hun voorstel om beide
heren te laten wisselen van functie. (Verzoeker; N.o.) heeft dit voorstel toen geaccepteerd. Dat deze functiewisseling onderhands tot stand zou zijn gekomen is volledig onjuist, de functietoewijzingsautoriteit (de enige functionaris die functies kan toewijzen) is tot deze beslissing gekomen op verzoek van DVVO (conform telefax d.d. 300996). De telefoongesprekken tussen elnt K., (verzoeker; N.o.) en (de echtgenote van verzoeker; N.o.) d.d. 01 oktober 1996 zijn mij niet bekend. Elnt K. mocht geen enkele toezegging doen omtrent een eventuele functietoewijzing, aangezien de functietoewijzingsautoriteit in deze de enige bevoegd persoon was. De uiteindelijke functietoewijzing werd vastgelegd in een besluitenlijst ondertekend door de functietoewijzingsautoriteit. De gespreksnotities van de gesprekken tussen ondergetekende als stafofficier IGK en (verzoeker; N.o.) zijn een weergave van de gesprekken. Uit de gemaakte aantekeningen tijdens deze gesprekken is daarna zo spoedig mogelijk een gespreksnotitie op schrift vastgelegd (binnenkant omslagvel). De telefonische contacten na 13 november 1997 betroffen de nadere gegevens die (verzoeker; N.o.) mij zou toezenden met betrekking tot de selectieprocedure in 1993. Aangezien de door (verzoeker; N.o.) toegezonden faxen van 18 november en 25 november 1997 door mij niet zijn ontvangen, is hierop destijds door mij geen actie meer ondernomen. Wellicht te overvloede moge ik u verwijzen naar brief IGK d.d. 13 mei 1998 (...) gericht aan (verzoeker; N.o.)."6. De reactie van verzoeker naar aanleiding van het verslag van bevindingenNaar aanleiding van het verslag van bevindingen liet verzoeker nog onder meer het volgende weten:"...Tevens heeft de verklaring van L-kol R. mij nooit bereikt en heb ik derhalve daarop niet kunnen reageren. Nu ik de verklaring van L-kol R. gelezen heb blijkt, dat in het schrijven van de Min. Van Defensie dd. 15 april 1998 verklaard wordt dat L-kol R. zich iets over deze zaak kan herinneren vanuit zijn vorige functie bij de CDPO van de Kon. Landmacht en nu, in zijn eigen verklaring stelt dat hij in het geheel niet betrokken was hierbij. Wederom vraag je je dan af hoe dit te rijmen valt. Er zijn nog steeds door de IGK geen stappen ondernomen om een onrechtmatige daad, die berustte op een ondeugdelijke onder-
bouwing, motivering en willekeur, waarbij inbreuk gedaan werd op het beginsel der rechtszekerheid, recht te zetten. Dat de IGK probeert zich te onttrekken aan zijn verantwoordelijkheid is op zich verschrikkelijk, want dit instituut is speciaal voor deze zaken in het "leven geroepen". De verklaring van L-kol R. voor wat betreft het aanbrengen en behandelen wordt meer en meer ondoorzichtig gemaakt om de essentie van de klachten weg te halen..."
Beoordeling
Verzoeker klaagt erover dat de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) twee van de drie door hem op 14 oktober 1997 mondeling ingediende klachten, in het geheel niet of niet toereikend heeft afgehandeld.I. . Ten aanzien van de afhandeling van de klacht over de functietoewijzingsprocedure bij het Bureau Zeevervoer1. Een van de klachten die verzoeker op 14 oktober 1997 aan de klachtbehandelaar, luitenant-kolonel R., heeft voorgelegd en waarvan hij van oordeel is dat deze in het geheel niet of niet toereikend is afgehandeld, betrof het functietoewijzingsproces voor de functie van toegevoegd onderofficier bij het Bureau Zeevervoer bij de Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO).2. Uit het overzicht van luitenant-kolonel R. komt naar voren dat hij ter zake van deze klacht eerst telefonisch contact heeft gehad met majoor Tj. Deze heeft R. meegedeeld dat verzoeker als meest geschikte kandidaat voor de genoemde functie uit de selectie was gekomen. Vervolgens heeft R. nogmaals met majoor Tj. gesproken. Uit dit gesprek was volgens het overzicht van R. gebleken dat, nadat het advies van de selectie was uitgebracht aan de DVVO, personeelsconsulent majoor S. van de DVVO aan de Centrale Dienst Personeel en Organisatie (CDPO) had verzocht om de genoemde functie toe te wijzen aan adjudant-onderofficier T., en de functie van T. toe te wijzen aan verzoeker.3. Op 13 november 1997 heeft R. verzoeker gebeld en hem meegedeeld dat verzoeker op verzoek van de DVVO de andere functie toegewezen had gekregen. Volgens het overzicht van R. had verzoeker in dat gesprek bevestigd dat personeelsconsulent S. met hem over deze wisseling had gesproken, en dat hij destijds met de wisseling akkoord was gegaan. Voorts heeft R. verzoeker op 13 november 1997 nog een kopie gezonden van de betreffende fax van S. aan de CDPO als toelichting op zijn uitleg.4. Als reden voor de functiewisseling heeft de Minister van Defensie in zijn reactie gegeven dat de dienstleiding zo een mogelijkheid zag om adjudant-onderofficier T. van functie te laten wisselen, terwijl verzoeker ook een (nieuwe) functie toegewezen zou krijgen.5. Voor de beoordeling gaat de Nationale ombudsman uit van het volgende. Gelet op de klachtomschrijving beoogde verzoeker kennelijk duidelijkheid te verkrijgen omtrent de gang van zaken die ertoe had geleid dat hij, ondanks het feit dat hij als meest geschikte kandidaat uit de selectie was gekomen, niet de onder 1. genoemde functie had toegewezen gekregen. Uit hetgeen luitenant-kolonel R. verzoeker ter zake heeft meegedeeld, in combinatie met de fax van personeelsconsulent S., blijkt voldoende duidelijk dat er sprake is geweest van een wisseling van functies, in dier voege dat adjudant-onderofficier T. de door verzoeker gewenste functie kreeg toegewezen, en dat verzoeker vervolgens de functie van T. kreeg toebedeeld. In zoverre is de Nationale ombudsman dan ook van oordeel dat door het onderzoek van R. voor verzoeker duidelijk moet zijn geworden wat zich in de aanloop tot zijn functie-aanwijzing heeft afgespeeld. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.6. Voor zover verzoeker over de functieaanwijzing op zichzelf heeft bedoeld te klagen, wordt opgemerkt dat hij hiervoor de in artikel 2 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (zieAchtergrond
) aangewezen beroepsgang had moeten volgen. In dat licht bezien, is het juist dat luitenant-kolonel R. hier geen oordeel over heeft gegeven.II. . Ten aanzien van de afhandeling van de klacht over de functietoewijzing in 19931. De andere klacht die volgens verzoeker geheel niet of niet toereikend is afgehandeld, betrof een functietoewijzing in 1993. Verzoeker heeft, onbetwist, gesteld dat hij de klacht daarover eveneens op 14 oktober 1997 aan luitenant-kolonel R. heeft voorgelegd.2. In zijn reactie naar aanleiding van verzoekers klacht liet de Minister op dit punt weten dat R. verzoeker had meegedeeld geen nader onderzoek naar deze klacht te zullen doen, aangezien n van zijn voorgangers de klacht in een eerder stadium al had behandeld. Verzoeker heeft in zijn klachtbrief van 9 december 1997 aangegeven dat hij van de afhandeling door luitenant-kolonel Br. op de hoogte was. In zijn reactie naar aanleiding van het standpunt van de Minister heeft verzoeker opgemerkt dat R. de betreffende klacht voor het gemak maar was vergeten.3. Uit het voorgaande wordt niet geheel duidelijk of R. in zijn contacten met verzoeker ondubbelzinnig heeft laten weten dat hij niet meer zou ingaan op deze klacht, omdat deze al door een voorganger was behandeld. In zoverre kan over de onderzochte gedraging geen oordeel worden gegeven.4. In het geval R. verzoeker heeft laten weten dat hij niet nader zou ingaan op de klacht, is dit in beginsel een juiste beslissing. Een nieuw onderzoek zou alleen in de rede hebben gelegen, indien verzoeker nieuwe feiten zou hebben aangedragen. Nu ook op dat punt echter onduidelijk is hoe het contact van verzoeker met R. is verlopen, kan hierover evenmin een oordeel worden gegeven.5. Ten slotte heeft verzoeker nog naar voren gebracht dat hij R. op 18 november en 25 november 1997 een fax heeft gestuurd met betrekking tot de hiervoor genoemde klachten. R. stelt deze faxen nooit te hebben ontvangen. Het bewijs voor de ontvangst van (post)stukken ligt bij de verzender daarvan. Nu R. de ontvangst van de faxen heeft betwist, en verzoeker niet heeft aangetoond dat de faxen daadwerkelijk zijn verstuurd, moet het ervoor worden gehouden dat dit versturen niet is gebeurd. Verzoeker heeft in tweede instantie journaals overgelegd. Dit kan echter, gelet ook op de opmerkingen van de Minister ter zake, zijn stelling dat hij de faxen op de genoemde data heeft verzonden, onvoldoende onderbouwen. In die situatie is derhalve geen grond voor het verwijt aan R. dat hij destijds niet op de faxen heeft gereageerd. Terecht heeft de IGK naderhand, toen hij de faxen van verzoeker alsnog kreeg, wel verdere actie ondernomen. Een en ander valt echter buiten het bereik van de klacht bij de Nationale ombudsman.