Op 5 september 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te 's-Hertogenbosch, met een klacht over een gedraging van het Arbeidsbureau te 's-Hertogenbosch. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt erover dat het Arbeidsbureau te 'sHertogenbosch haar medische rapport, in 1993 uitgebracht door de medisch adviseur van het Arbeidsbureau, aan haar ex-werkgever ter beschikking heeft gesteld. Deze heeft de gegevens gebruikt bij een procedure voor de kantonrechter.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd het CBA een aantal specifieke vragen gesteld. Ook zijn telefonisch inlichtingen gevraagd bij de gemachtigde van verzoekster, die haar heeft bijgestaan in de procedure voor de kantonrechter. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Het Centraal Bureau voor de Arbeidsvoorziening gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoeksters werkgever diende op 23 juli 1996 bij de kantonrechter te 's-Hertogenbosch een verzoek in tot onbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoekster. In het verzoekschrift citeerde de advocaat van de werkgever uit een over verzoekster uitgebracht medisch rapport van 6 april 1993, dat was opgesteld door de medisch adviseur van het Arbeidsbureau te 's-Hertogenbosch.1.2. Verzoekster wilde naar aanleiding hiervan van het Arbeidsbureau weten hoe het rapport van de medisch adviseur in handen van de advocaat van haar werkgever was gekomen.1.3. Een Senior Consulent Juridische en Ontslagzaken van het Arbeidsbureau liet verzoekster bij brief van 16 september 1996 het volgende weten:"...Mijn assistente mevrouw S. heeft geprobeerd te achterhalen op welke wijze het op 6 april 1993 aan mijn toenmalige directeur uitgebrachte advies van mijn arbeidsmedisch adviseur in het bezit van de advocaat van (de werkgever; N.o.) kan zijn gekomen. Het ontslagvergunningdossier zoals zich dat in ons archief bevindt, geeft daarover geen uitsluitsel. Niet is na te gaan of op enig moment een verzoek om toezending van een afschrift daarvan is ingekomen. Daarvan bevindt zich in het dossier geen aantekening. Zonder een dergelijk verzoek lijkt toezending erg onwaarschijnlijk. Het kan in ieder geval als uitgesloten worden beschouwd dat het advies spontaan aan uw werkgever zou zijn toegezonden. Van uw raadsman de heer V. heeft mijn assistente vernomen dat hij de beschikking over het advies heeft verkregen, doordat het zich bevond bij een aantal stukken die hij van u toegezonden heeft gekregen. U beschikte dus kennelijk zelf over het advies. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat van toezending aan u in mijn dossier evenmin aantekening is terug te vinden, maar omdat het advies over u gaat, hoeft dat wellicht minder verwondering te wekken. De herkomst van het advies in het dossier van de advocaat van uw werkgever (wiens identiteit mij niet bekend is) kan mijns inziens slechts op n manier worden getraceerd, doordat namelijk uzelf of de heer V. daar heel specifiek naar vragen. Mocht u op die manier een antwoord hebben gekregen, dan zou ik dat overigens graag van u vernemen..."1.4. Verzoekster reageerde bij brief van 22 september 1996 op de brief van het Arbeidsbureau. Daarin gaf zij onder meer het volgende aan:"Door dhr. N., advocaat van (de werkgever; N.o.), werd mij een stuk toegezonden waarin zich een passage bevond uit een afschrift van uw arbeidsmedisch adviseur. Aangezien dit advies mij onbekend was heb ik telefonisch contact opgenomen met uw assistente mevr. S. hoe dit in handen kon komen van mijn werkgever. Zij vroeg mij of mijn raadsman mr. V. dit wellicht in zijn bezit had, hetgeen niet het geval was. Ik heb haar daarom om een kopie verzocht en deze na ontvangst naar mr. V. doorgezonden. Uit uw brief blijkt nu dat uw assistente, ondanks mijn mededeling dat mr. V. niet over dit advies beschikte, toch meende contact te moeten opnemen met hem. Uiteraard bevestigde deze de ontvangst hiervan, het betrof namelijk de kopie van mevr. S. zelf. Door u wordt momenteel zelfs gesuggereerd dat dit advies reeds eerder in mijn bezit geweest zou zijn! Gezien het feit dat het verslag van een gesprek met een arts, notabene met het predikaat "VERTROUWELIJK" als opdruk, in handen is gekomen van mijn werkgever, lijkt het mij zeer wenselijk dat uw instantie tracht te achterhalen welke medewerker verantwoordelijk is geweest voor het afgeven van genoemd advies."1.5. De desbetreffende consulent schreef verzoekster op 30 september 1996 het volgende:"Uit uw brief van 22 september j.l. kan ik afleiden dat zowel mijn assistente mevrouw S. als ik verkeerd hebben begrepen waar het u eigenlijk om te doen is geweest. Ik ben het met u eens dat het zeer wenselijk is dat achterhaald wordt wie verantwoordelijk is geweest voor het "openbaar maken" van het medisch advies. Uw brief bevat daarvoor wellicht enkele nieuwe aanknopingspunten. In uw brief spreekt u van een aan u toegezonden stuk van de advocaat van (de werkgever; N.o.) waarin zich een passage bevond uit een afschrift van mijn arbeidsmedisch adviseur. Om de herkomst daarvan te achterhalen verzoek ik u mij een fotocopie van dit stuk van Mr. N. te willen toezenden. Verder spreekt u in uw brief van het bewuste advies als over een verslag van een gesprek met een arts, waarop het predicaat "Vertrouwelijk" zou zijn vermeld. Het origineel van het advies (dat ik zeker niet als een gespreksverslag zie) bevindt zich in mijn dossier, zonder enige aanduiding van vertrouwelijkheid. Of we over twee verschillende zaken spreken, zal de door mij gevraagde fotocopie wellicht uitwijzen."1.6. Het Arbeidsbureau ontving op 4 oktober 1996 van verzoekster een afschrift van de door de advocaat van de werkgever aangehaalde passage uit het medische rapport. Diezelfde dag deed de desbetreffende consulent een brief uitgaan naar verzoekster waarin hij haar vroeg naar de naam van de advocaat van de werkgever en de dagtekening van het toegestuurde stuk. Tevens vroeg hij haar om aan te geven of het stuk een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst betrof, of daar al op beslist was en, zo ja, hoe die beslissing luidde.1.7. Verzoekster antwoordde bij brief van 6 oktober 1996. Zij deelde de consulent de naam van de advocaat van de werkgever mee en liet hem weten dat het desbetreffende stuk inderdaad een verzoekschrift was en dat het was gedateerd op 23 juli 1996. Zij deelde hem verder mee dat de desbetreffende advocaat het gehele rapport van de medisch adviseur van het Arbeidsbureau naar het kantongerecht had toegezonden en dat de zaak was voorgekomen op 30 september 1996. Zij verwachtte diezelfde week de beslissing van de kantonrechter te vernemen.1.8. Op 9 oktober 1996 schreef de consulent van het Arbeidsbureau de volgende brief aan de advocaat van de werkgever:"Als advocaat van (verzoeksters werkgever; N.o.), zo heeft (verzoekster; N.o.) mij laten weten, hebt u op 23 juli 1996 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de Kantonrechter alhier ingediend. Dit verzoek is op 30 september j.l. mondeling behandeld. Op pagina 4 van uw verzoekschrift blijkt u te hebben geciteerd uit het advies van mijn arbeidsmedisch adviseur van 6 april 1993, uitgebracht in het kader van een verzoek om ontslagvergunning. Op dit laatste verzoek was (in weigerende zin) beslist bij beschikking van 19 mei 1993. Aan de hand van de gegevens in mijn dossier kan ik niet reconstrueren dat, hoe, wanneer of door wie bedoeld advies aan uw cli nte ter beschikking is gesteld. Hetzelfde geldt voor (verzoekster; N.o.), die dan ook zeer onaangenaam was getroffen door het citaat in uw verzoekschrift. Zij beschouwt dit als een openbaarmaking van gegevens die haar betreffen, vertrouwelijk zijn en derhalve zonder haar toestemming niet zonder meer aan uw cli nte ter beschikking hadden mogen worden gesteld. Teneinde hierover opheldering te verkrijgen verzoek ik u mij te willen laten weten hoe en wanneer u het advies van mijn arbeidsmedisch adviseur van 6 april 1993 in uw bezit hebt gekregen c.q. hoe en wanneer uw cli nte daarover de beschikking heeft verkregen. Indien dit zou zijn gebeurd middels toezending van een afschrift, zou ik het op prijs stellen de beschikking te krijgen over een fotocopie van de begeleidende brief bij die toezending. Uw reactie zie ik gaarne zo spoedig mogelijk tegemoet."1.9. De advocaat van de werkgever reageerde bij brief van 14 oktober 1996. Daarin liet hij de consulent van het Arbeidsbureau weten dat het desbetreffende medische rapport hem ter hand was gesteld door mevrouw Bo., de personeelschef van verzoeksters werkgever. Hij deelde voorts mee dat de werkgever het stuk uiterst vertrouwelijk had behandeld en dat het alleen was ingebracht in de procedure tegen verzoekster. Volgens hem had de personeelschef het stuk van het Arbeidsbureau ontvangen.1.10. Bij brief van 12 december 1996 wees verzoekster de consulent van het Arbeidsbureau erop dat zij nog steeds geen reactie had ontvangen op haar brief van 9 oktober 1996.1.11. De consulent reageerde bij brief van 19 december 1996. Hij deelde verzoekster daarin onder meer mee dat hij de brief van de advocaat van de werkgever van 14 oktober 1996 had ontvangen, maar dat hij om een aantal redenen er niet in was geslaagd een afdoende antwoord boven tafel te krijgen. Hij zegde toe na de jaarwisseling zo spoedig mogelijk op de zaak terug te komen.1.12. Op 12 april 1997 wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman, omdat zij nog steeds geen reactie van het Arbeidsbureau had ontvangen. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman nam begin juni 1997 telefonisch contact op met het Arbeidsbureau om dit onder de aandacht te brengen. Het Arbeidsbureau zegde toe voor 13 juli 1997 te zullen reageren.1.13. De consulent van het Arbeidsbureau deelde bij brief van 10 juli 1997 aan verzoekster mee dat hij de beantwoording van haar vragen uit het oog was verloren. Hij bood haar daarvoor zijn verontschuldigingen aan. Voorts deelde hij haar mee dat hij niet v r 14 juli 1997 inhoudelijk op haar klacht kon reageren, omdat hij nog geen bericht had ontvangen van verzoeksters werkgever. Hij stelde haar voor om na 15 juli 1997 telefonisch contact met haar op te nemen.1.14. Eveneens op 10 juli 1997 schreef de consulent een brief aan de personeelschef van verzoeksters werkgever. Daarin gaf hij onder meer het volgende aan:"Onlangs heeft mijn collega T. telefonisch contact met u gehad over een zaak waardoor onze organisatie in verlegenheid is gebracht. Hij heeft met u afgesproken dat ik mij na mijn terugkeer van mijn vakantie daarover alsnog schriftelijk tot u zou wenden. Door ons is bij beschikking van 19 mei 1993 beslist op uw verzoek van 9 december 1992, in welk verzoek u toestemming had gevraagd voor het ontslag van uw werkneemster mevrouw B. In de loop van die procedure is een advies uitgebracht door de aan onze organisatie verbonden arts. Op 23 juli 1996 hebt u bij monde van uw advocaat mr. N. een verzoek gericht aan de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch om de arbeidsovereenkomst met mevrouw B. te ontbinden. In dat verzoekschrift blijkt te zijn geciteerd uit het hiervoor bedoelde medische advies. Van de heer N. heb ik vernomen dat u beschikte over dit stuk omdat u het van ons hebt ontvangen. Op grond van de voorgeschreven bescherming van de persoonlijke gegevens van mevrouw B. had dat laatste niet mogen gebeuren. Mevrouw B. heeft zich daarover dan ook bij ons en bij de Nationale Ombudsman beklaagd; wij hadden dat medisch advies niet aan u mogen doen toekomen. Ik heb gepoogd bij ons intern uit te zoeken door wie bedoeld stuk aan u is toegezonden. Ik heb daarvan echter niets kunnen vinden. Teneinde de klacht van mevrouw B. op correcte wijze te kunnen afwikkelen en zo nodig interne maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen wil ik u verzoeken te willen nagaan op welke wijze het stuk in uw bezit is gekomen. Ook het tijdstip van die verkrijging is voor mij van belang. Hebt u het bewuste stuk inderdaad van ons ontvangen of wellicht toch van een van de toenmalige raadslieden van mevrouw B. (...)? Is het stuk u spontaan toegezonden of uitgereikt of hebt u erom gevraagd? Als u het stuk van ons hebt ontvangen, is door u dan na te gaan met wie u daarover contact hebt gehad? Wellicht de medisch adviseur H. zelf, diens secretaresse of een van de medewerkers van het secretariaat? Of iemand van de Afdeling Juridische en Ontslagzaken? Als dat laatste het geval is geweest, heeft u daar dan een naam van (bijvoorbeeld aan de hand van een begeleidend schrijven)? In de loop van de afgelopen jaren zijn er op onze afdeling nogal wat personeelswisselingen geweest. Ter verduidelijking geef ik u een opsomming van namen, die voor u wellicht een aanknopingspunt vormen: de heren G., L., M. en S. en de dames B., D., L. en O.. En uiteraard kan ondergetekende zich niet van deze opsomming uitgesloten achten. (...) Mocht nader overleg over een en ander door u gewenst worden geacht, dan ben ik daartoe vanzelfsprekend gaarne bereid."1.15. De personeelschef van verzoeksters werkgever reageerde bij brief van 14 juli 1997. Zij liet de consulent van het Arbeidsbureau het volgende weten:"Met betrekking tot de beslissing van 19 mei 1993, op ons verzoek van 9 december 1992, tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met mevrouw B. en het advies uitgebracht door de aan uw organisatie verbonden arts, kan ik u als volgt berichten:Er zijn met betrekking tot mevrouw B. diverse juridische procedures gevoerd. U zult het mij niet kwalijk nemen dat niet alle stappen en vormgevingen in deze vaak langslepende procedures tot in detail in mijn geheugen liggen. Deze zaken zijn altijd zeer complex geweest en hebben zich afgespeeld in een tijdsverloop van 1987 tot en met 1996. Helaas moet ik u thans schriftelijk bevestigen, hetgeen ik reeds eerder telefonisch aan u heb laten weten, dat ik niet meer kan achterhalen bij welke mailing het door u genoemde rapport in mijn bezit gekomen is. Naar mijn beste weten heb ik dit schrijven indertijd spontaan van uw bureau ontvangen. Ik heb dit stuk, evenals alle andere in mijn bezit zijnde stukken, altijd als zeer vertrouwelijk behandeld. Inderdaad heb ik Mr. N., als onze juridisch vertegenwoordiger, inzage gegeven teneinde hem in staat te stellen een zo juist mogelijk beeld van de zaak te kunnen schetsen bij de indiening van zijn verzoek om ontbinding van de arbeidsverhouding bij de kantonrechter te 's-Hertogenbosch. De ontbindingsdatum was 31-10-1996. Het spijt mij dat ik u niet beter van dienst kan zijn. Uiteraard zijn een aantal van de door u genoemde namen mij in de loop der jaren zakelijk bekend geworden, doch deze staan in geen enkele relatie tot de toezending van het betreffende stuk."1.16. Verzoekster rappelleerde de consulent van het Arbeidsbureau bij brief van 22 juli 1997.1.17. Deze reageerde bij brief van 29 juli 1997. Daarin gaf hij het volgende aan:"In aansluiting op mijn brief aan u van 10 juli j.l. deel ik u mede op dinsdag 15 juli (en ook nadien nog) meerdere keren te hebben geprobeerd om telefonisch contact met u op te nemen. Tevergeefs. In antwoord op uw schrijven van 22 juli deel ik u daarom thans het volgende mee. Van (de werkgever: N.o.) heb ik inmiddels telefonisch uitsluitsel gekregen (evenals de schriftelijke bevestiging daarvan (...)). Mevrouw Bo. blijkt niet te hebben kunnen achterhalen op welke wijze zij het advies van onze arbeidsmedisch adviseur in haar bezit heeft gekregen. Dat het spontaan aan (de werkgever; N.o.) zou zijn verzonden, zoals mevrouw Bo. oppert, acht ik hoogst onwaarschijnlijk. Geen van de consulenten van de afdeling Juridische en ontslagzaken die de afgelopen jaren toegang hebben gehad tot de lopende en afgedane dossiers, heeft daartoe het initiatief genomen. Daar meen ik voor in te kunnen staan. Dat het zou zijn gebeurd door een van de administratieve medewerkers is al evenmin voor de hand liggend. Terugblikkend kan ik alleen maar veronderstellen dat er op enig moment om moet zijn gevraagd door iemand die bij de onderliggende ontslagzaak betrokken is geweest. Op geen enkele wijze blijkt nog te zijn na te gaan d t het bewuste advies is verzonden, door wie daarom is verzocht c.q. aan wie het is verstuurd. En voorzover dat zonder uw toestemming is gebeurd, had zulks uiteraard achterwege dienen te blijven. In uw brief aan mij van 22 september 1996 hebt u te kennen gegeven het zeer wenselijk te achten dat ik zou trachten te achterhalen wie verantwoordelijk is geweest voor het afgeven van het medisch advies. Dat standpunt onderschreef ik toen en onderschrijf ik thans nog onverkort. Ik vrees evenwel dat ik u geen sluitende verklaring zal kunnen verschaffen. Dat spijt mij. Het spijt mij evenzeer dat aldus deze geenszins onbelangrijke vraag van u onbeantwoord moet blijven. Uiteraard ben ik gaarne bereid over een en ander nader met u van gedachten te wisselen. Voorzover u daartoe de behoefte zou voelen, wil ik u graag uitnodigen om daartoe met mij contact op te nemen."1.18. Bij brief van 3 augustus 1997 vroeg verzoekster de consulent haar mee te delen of de medisch adviseur het desbetreffende rapport destijds had verstrekt aan de toenmalige controlerende arts van het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan, de heer S., of aan de arts van de Bedrijfsgezondheidsdienst, de heer Vi..1.19. Bij brief van 5 augustus 1997 liet de consulent verzoekster weten dat haar vraag aan de medisch adviseur zou voorleggen, zodra hij terug was van vakantie op 25 augustus 1997. Bij brief van 25 augustus 1997 liet de consulent verzoekster het volgende weten:"De vraag in uw briefje van 3 augustus j.l. heb ik aan mijn medisch adviseur voorgelegd. Zijn antwoord is dat hij zijn advies destijds (en evenmin nadien) niet heeft verstrekt aan een van de door u genoemde artsen. De namen van beide artsen komen in zijn aantekeningen voor, maar hij heeft met geen van beiden contact gehad en geen van beiden heeft van hem op enig moment het verslag van zijn bevindingen of zijn advies gekregen, niet telefonisch en evenmin schriftelijk. Op uw oorspronkelijke vraag hoe het advies van dokter H. in het bezit kon komen van (de werkgever: N.o.) moeten wij dus het antwoord schuldig blijven. Het spijt mij dat ik geen oplossing heb kunnen bieden."2. Standpunt verzoeksterHet standpunt van verzoekster staat verwoord in de klachtsamenvatting onderKlacht
.3. Standpunt Centraal Bestuur voor de ArbeidsvoorzieningIn zijn reactie op het verzoekschrift liet het CBA onder meer het volgende weten:"Met betrekking tot de klacht van verzoekster, (...), wil ik het navolgende opmerken. Uit de gevoerde correspondentie (...) blijkt, dat van de zijde van Arbeidsvoorziening Noordoost-Brabant uitvoerig (zowel via de advocaat van de werkgeefster, als via de werkgeefster z lf en de medisch adviseur van het arbeidsbureau) gepoogd is na te gaan op welke wijze het litigieuze medisch advies in het bezit van werkgeefster is gekomen. Deze pogingen hebben evenwel geen resultaat opgeleverd. Strikt genomen dient dan ook geconcludeerd te worden, dat op basis van de beschikbare gegevens niet is komen vast te staan dat het medisch advies, zoals dit door de medisch adviseur op 6 april 1993 is uitgebracht, door een medewerker van Arbeidsvoorziening aan werkgeefster ter beschikking is gesteld. Met betrekking tot uw eerste vraag, of het arbeidsbureau bij werkgeefster een afschrift van het medisch advies heeft opgevraagd, wil ik opmerken dat hiervan is afgezien omdat in de telefonische contacten met werkgeefster, maar ook in de briefwisseling, is gepoogd duidelijkheid te verkrijgen over mogelijke aanwijzingen omtrent de verzending. Welnu, hetgeen daaromtrent van de zijde van werkgeefster is vernomen, heeft geen aanwijzingen opgeleverd en evenmin enig houvast gegeven om te veronderstellen dat er wellicht op het medisch advies aanwijzingen omtrent de verzending te vinden zouden zijn. Van de zijde van werkgeefster is benadrukt dat in haar personeelsdossier geen enkele aanwijzing meer was te vinden. Dezerzijds bestond er geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling van werkgeefster te twijfelen. Met betrekking tot uw tweede vraag, of het arbeidsbureau over een postregistratiesysteem beschikt, dat gegevens over uitgaande post bevat, wil ik opmerken dat het arbeidsbureau niet over een dergelijk systeem beschikt. De stukken worden op dossiernummer geregistreerd. Met betrekking tot uw derde vraag, of er wellicht andere instanties zijn dan het Arbeidsbureau, die het betreffende medisch advies aan werkgeefster kunnen hebben toegestuurd, wil ik opmerken dat het arbeidsbureau is nagegaan of het betreffende advies via de medisch adviseur van Arbeidsvoorziening in handen kan zijn gekomen van de artsen van het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan (GUO) of de Bedrijfsgezondheidsdienst (BVG). De medisch adviseur heeft echter verklaard, dat hij uitsluitend telefonisch contact met de artsen van het GUO en de BVG heeft gehad en dat er nimmer schriftelijk gegevens zijn uitgewisseld. Andere personen of instanties, die bij de onderhavige zaak betrokken zouden kunnen zijn en in verband daarmee het rapport aan werkgeefster zou kunnen hebben toegestuurd, zijn er, voorzover het arbeidsbureau bekend, niet. Met betrekking tot uw laatste vraag, waarom het arbeidsbureau niet eerder uitsluitsel heeft gegeven en of ik met u van oordeel ben dat een kwestie als de onderhavige snel moet worden uitgezocht, zodat er nog een re le kans bestaat dat n van de betrokkenen zich iets ervan weet te herinneren, wil ik het navolgende opmerken. Gedurende de periode september 1996 tot en met december 1996 heeft het arbeidsbureau uitvoerig onderzoek gedaan en verzoekster zeer regelmatig van zijn bevindingen op de hoogte gesteld. Na december 1996 is het arbeidsbureau evenwel de kwestie uit het oog verloren. Hierop heeft verzoekster, zonder overigens het arbeidsbureau te rappelleren, zich bij brief van 12 april 1997 tot u gewend. Voor de opgetreden vertraging in de afhandeling van de zaak heeft het arbeidsbureau reeds zijn verontschuldigingen aan verzoekster aangeboden. Ondanks het feit dat ik met u van mening ben dat kwesties als de onderhavige snel moeten worden uitgezocht, acht ik het in casu echter niet aannemelijk dat een snellere afwikkeling w l een antwoord op de vraag, hoe en via welke persoon het medisch advies bij werkgeefster terecht is gekomen, zou hebben opgeleverd. Immers, reeds kort na het indienen van de klacht door verzoekster in augustus 1996 heeft de Senior Consulent Juridische en Ontslagzaken van Arbeidsvoorziening Noordoost-Brabant bij medewerkers van Arbeidsvoorziening nagevraagd of en zo ja, wanneer en door wie het medisch advies aan werkgeefster is verzonden. Voorts heeft voornoemde senior consulent bij brief van 9 oktober 1996 bij de advocaat van werkgeefster en (via deze advocaat) bij werkgeefster z lf nagevraagd hoe, door wie en wanneer werkgeefster in het bezit is gekomen van het betreffende medisch advies. Reeds toentertijd konden de ondervraagden geen uitsluitsel hierover geven. Afsluitend wil ik met betrekking tot de in de brief van 14 juli 1997 door werkgeefster geponeerde stelling, inhoudende "dat naar haar beste weten het medisch advies indertijd spontaan van het arbeidsbureau is ontvangen", opmerken dat deze stelling mij zeer onaannemelijk voorkomt. De lijn binnen Arbeidsvoorziening is dat integrale adviezen van zowel uitvoeringsinstellingen als medisch adviseurs van Arbeidsvoorziening z lf niet spontaan/automatisch worden verstuurd aan de werkgever en de werknemer. Dit in verband met de privacy-gevoelige elementen, die dergelijke adviezen bevatten. De Regionaal Directeur kan (voor wat betreft de bekendmaking van dergelijke adviezen aan werkgevers) w l op verzoek van de werkgever relevante eindconclusies uit het advies met betrekking tot de (resterende) capaciteiten van de werknemer en de mogelijkheid tot herplaatsing aan de werkgever verstrekken. De onderbouwing van deze conclusies kunnen echter niet aan de werkgever worden verstrekt."4. Informatie verzoeksterIn een telefonisch onderhoud met een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman deelde verzoekster mee dat zij niet op de hoogte was geweest van het bestaan van het medische rapport. Zij kon zich wel herinneren dat zij een gesprek had gehad met de medisch adviseur van het Arbeidsbureau, maar zij dacht dat van dat gesprek alleen aantekening was gemaakt in haar dossier. Zij bestreed de inhoud van het rapport.5. Informatie gemachtigde van verzoeksterDe gemachtigde van verzoekster, die haar had bijgestaan in de ontbindingsprocedure voor de kantonrechter, deelde, daarnaar gevraagd, telefonisch mee dat het medische rapport door de werkgever was ingebracht in de procedure. Volgens hem had verzoekster niet zelf de beschikking gehad over het medische rapport voordat het in de procedure opdook. Hij kon zich nog herinneren dat verzoekster er erg boos over was geweest en heel verbaasd. Hij kende het stuk niet voordat hij er in de procedure mee werd geconfronteerd. Hij tekende daarbij aan dat hij verzoekster jarenlang (vanaf ongeveer 1989 tot 1996) had bijgestaan in procedures tegen haar werkgever.Beoordeling
1. AlgemeenMedio 1996 diende verzoeksters werkgever bij de kantonrechter te 'sHertogenbosch een verzoek in tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoekster. In het verzoekschrift citeerde de advocaat van de werkgever uit een over verzoekster uitgebracht medisch rapport van 6 april 1993, dat was opgesteld door de medisch adviseur van het Arbeidsbureau te 'sHertogenbosch. Verzoekster wendde zich daarop tot het Arbeidsbureau met de vraag hoe het rapport van de medisch adviseur in handen was gekomen van de advocaat van de werkgever. De behandelend Senior Consulent Juridische en Ontslagzaken deelde haar bij brief van 16 september 1996 mee dat haar dossier geen uitsluitsel gaf over deze vraag. De advocaat van de werkgever liet de consulent naar aanleiding van diens verzoek om inlichtingen weten dat hij het rapport had gekregen van de personeelschef van de werkgever en dat hij het stuk uiterst vertrouwelijk had behandeld. Nadat verzoekster het Arbeidsbureau op 19 december 1996 had gerappelleerd en de Nationale ombudsman de kwestie begin juni 1997 onder de aandacht van het Arbeidsbureau had gebracht, benaderde de desbetreffende consulent op 10 juli 1997 de personeelschef van verzoeksters werkgever om na te gaan hoe deze in het bezit was gekomen van het voornoemde rapport. De personeelschef liet hem daarop weten dat zij niet meer kon achterhalen bij welke mailing het desbetreffende rapport in haar bezit was gekomen. Voor zover zij zich kon herinneren, was het haar spontaan door het Arbeidsbureau toegezonden. De medisch adviseur deelde de consulent, daarnaar gevraagd, mee dat hij (de inhoud van het) rapport niet had verstrekt aan verzoeksters controlerend arts van het GUO of aan de arts van de Bedrijfsgezondheidsdienst.2. Ten aanzien van het verstrekken van een medisch rapport over verzoekster aan haar werkgever2.1. Verzoekster klaagt erover dat het Arbeidsbureau te 'sHertogenbosch haar medische rapport, in 1993 uitgebracht door de medisch adviseur van het Arbeidsbureau, aan haar werkgever ter beschikking heeft gesteld.2.2. Het Arbeidsbureau heeft naar aanleiding van verzoeksters vraag uitgebreid onderzoek gedaan naar de vraag hoe het desbetreffende medische rapport in handen van de advocaat van de werkgever van verzoekster was gekomen. Er zijn in dat kader onder meer indringende vragen gesteld aan de personeelschef van de werkgever, die het rapport aan de advocaat ter beschikking had gesteld. Met betrekking tot dit punt heeft het Arbeidsbureau alles gedaan wat redelijkerwijs van het Arbeidsbureau kon worden verlangd, al had het onderzoek wel voortvarender moeten worden afgehandeld.2.3. Het onderzoek heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd, in die zin dat achteraf niet meer was te achterhalen hoe de werkgever van verzoekster precies de beschikking had gekregen over het desbetreffende rapport. Dit betekent echter niet dat niet tot een oordeel over verzoeksters klacht kan worden gekomen. Vastgesteld moet worden dat het medische rapport is opgesteld door de medisch adviseur van het Arbeidsbureau. Het moet daarmee, in eerste instantie, van het Arbeidsbureau afkomstig zijn.2.4. Verzoekster stelt dat zij voor het eerst met het rapport werd geconfronteerd via het door de advocaat van haar werkgever ingediende verzoekschrift. Deze lezing wordt bevestigd door haar gemachtigde, die heeft aangegeven dat verzoekster heel verbaasd en boos was geweest toen zij met de desbetreffende passage uit het verzoekschrift werd geconfronteerd. Daarnaast heeft hij verklaard dat ook hij niet op de hoogte was geweest van het rapport, terwijl hij verzoekster jarenlang (vanaf ongeveer 1987 tot 1996) had bijgestaan in procedures tegen haar werkgever. Daar komt bij dat de personeelschef van verzoeksters werkgever heeft aangegeven dat zij het rapport, voor zover zij zich kon herinneren, spontaan van het Arbeidsbureau toegezonden had gekregen. Verder heeft de medisch adviseur verklaard dat hij de inhoud van het desbetreffende rapport noch telefonisch, noch schriftelijk aan verzoeksters controlerend arts van het Gezamenlijk Uitvoeringsorgaan en de arts van de Bedrijfsgezondheidsdienst heeft meegedeeld. Daarom komt het de Nationale ombudsman zeer aannemelijk voor dat het Arbeidsbureau zelf het rapport, op de een of andere wijze, ter beschikking van verzoeksters werkgever heeft gesteld, zeker nu het Arbeidsbureau op geen enkele wijze kan aangeven hoe het rapport dan w l naar buiten gekomen kan zijn. Dat niet meer kan worden achterhaald wie dat heeft gedaan, doet daar niet aan af. Het wordt er dan ook voor gehouden dat het Arbeidsbureau het desbetreffende medische rapport integraal aan de werkgever ter beschikking heeft gesteld. Dit is onjuist. De gedraging is niet behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Arbeidsbureau te 'sHertogenbosch, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, is gegrond.