Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd verzoekers rijschoolhouder om inlichtingen verzocht. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het CBR en de betrokken rijschoolhouder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen .Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Bij brief van 17 oktober 1997 deed verzoeker bij het CBR, regio West-Noord te Amsterdam zijn beklag over het optreden van en de beoordeling door een examinator van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR), regio West-Noord te Amsterdam, tijdens en voorafgaand aan het op 13 oktober 1997 afgenomen en als onvoldoende beoordeelde praktijkexamen voor de categorie A (motorfiets). In zijn brief stelde verzoeker zeer ontstemd te zijn over de gang van zaken bij het examen. Met name de opstelling en de houding van de examinator waren voor hem reden een klacht in te dienen en van het CBR te eisen dat hem de gelegenheid werd geboden op korte termijn een herexamen af te leggen. Volgens verzoeker had de examinator onvoldoende rekening gehouden met de zeer slechte weersomstandigheden, had hij niet voldoende tijd genomen om het examen op een correcte wijze af te nemen en had hij verzoeker geen eerlijke kans gegeven te laten zien wat hij in zijn mars had.1.2. Naar aanleiding van de klacht stelde het CBR, regio West-Noord een onderzoek in waarbij de examinator om een reactie op de klacht werd gevraagd en waarbij ook werd gesproken met verzoekers rijinstructeur. De resultaten van het onderzoek werden door de chefexaminator met verzoeker besproken. Omdat verzoeker het met de resultaten van het onderzoek niet eens was, legde de chefexaminator de zaak nogmaals voor aan de examinator en de rij-instructeur. Deze bleven bij hun standpunt. De klacht werd schriftelijk afgehandeld op 20 november 1997. In de brief werd uitgebreid ingegaan op alle door verzoeker naar voren gebrachte punten. Het CBR, regio West-Noord, trok in de brief de conclusie dat de examinator op grond van de door hem geconstateerde fouten verzoekers praktijkexamen terecht als onvoldoende had beoordeeld en ook overigens de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen. De klacht werd niet gegrond bevonden.2. Standpunt van verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder
Klacht
.3. Standpunt van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen3.1. In reactie op de klacht deelde het CBR te Rijswijk het volgende mede:"...1. Er zou, volgens klager, door de examinator een verwijt zijn gemaakt dat hij te lang deed over het aantrekken van de motorkleding. De examinator heeft verklaard dat er sprake was van ongunstige weersomstandigheden, in verband waarmee besloten was even te wachten (maximaal 15 minuten). Na 10 minuten waren de weersomstandigheden zodanig dat er gereden kon worden. De examinator heeft dit meegedeeld aan betrokkene en verzocht betrokkene mee te gaan. De examinator liep met de instructeur naar buiten in de verwachting dat kandidaat zou meelopen. Nadat zij enige minuten hadden gewacht was de kandidaat nog niet verschenen, waarop de instructeur zei: "Hij vindt het zeker te nat buiten". De examinator is toen naar binnen gelopen en zag kandidaat met de helm in de hand praten met een andere kandidaat van die rijschool. De examinator heeft toen daarover een opmerking gemaakt teneinde hem tot spoed aan te zetten, hetgeen effect had. De bewoordingen zijn niet bekend. Naar de mening van het CBR is het juist dat, gezien de beperkte beschikbare tijd voor een examen, een talmende kandidaat een aansporing krijgt, zeker gezien de overige omstandigheden (b.v. er was al tijd verloren met wachten).2. De kandidaat meent dat de examinator een onjuiste beoordeling van diens rijgedrag in bochten heeft aangegeven, omdat de weg glad was. De examinator heeft aangegeven dat het hem opviel dat de kandidaat de bochten met zeer lage snelheid en zonder af te schuinen nam. De examinator heeft daarover met de instructeur gesproken in die zin dat zij beiden het idee hadden dat de kandidaat vanwege de regen en het natte wegdek niet durfde af te schuinen. Dit oordeel van de examinator rust op diens beoordeling van de mogelijkheden die het weer en de weg op dat ogenblik boden. Dit gedrag was voor de examinator aanleiding om via de kortst mogelijke weg naar een terrein te gaan om de bijzondere verrichtingen te laten doen. Daarbij heeft de examinator aan de kandidaat aangegeven dat het nemen van de bochten tot dat moment niet goed was. Ook vertelde hij dat een nat wegdek niet meteen een glad wegdek werd en dat de kandidaat gewoon af kon schuinen. De kandidaat gaf aan dat hij gemerkt had dat het wel glad was en dat de examinator hem dat niet uit het hoofd praatte. Met betrekking tot het afgevallen blad, dat volgens de kandidaat op het terrein aanwezig was, gaf de examinator aan dat dat wel aanwezig was op de plek waar de kandidaat voor zichzelf aan het oefenen was gegaan, maar niet op de plek waar de bijzondere verrichtingen zouden plaatsvinden. De instructeur, die bij dit alles aanwezig was gaf aan dat hij met deze kandidaat bij de voorafgaande les op hetzelfde terrein geoefend had. Ondanks de adviezen en aanwijzingen van de examinator schuinde de kandidaat niet af bij het maken van de "acht" en "cirkels" en hield deze geen trekkende motor, reden voor de examinator om het examen, geheel volgens de voorschriften, af te breken. Naar het oordeel van het CBR heeft de examinator er in redelijkheid alles aan gedaan om de kandidaat een kans te geven, doch heeft de kandidaat onvoldoende gepresteerd.3. Met betrekking tot het verwijt van klager dat de examinator ten onrechte zou hebben verklaard dat hij voorafgaande aan het examen de bijzondere verrichtingen heeft geoefend kan het volgende dienen. De examinator en de instructeur hebben geconstateerd dat bij het betreden van het terrein voor de bijzonder verrichtingen de kandidaat op afstand bezig was te oefenen met de bijzondere verrichtingen. Bovendien moest de examinator hem een aantal malen aanroepen en wenken. Nadat vastgesteld was dat de kandidaat twee van de bijzondere verrichtingen over mocht doen bleek dat kandidaat wederom bezig was met het oefenen van bochten draaien.4. Klager kreeg de indruk dat de examinator het examen "afraffelde". Uit de handelingen die de examinator, blijkens het voorafgaande, heeft verricht kan slechts worden opgemaakt dat de examinator het examen volgens de voorgeschreven procedure afhandelde. Er is bij voorbeeld duidelijk tijd uitgetrokken om de kandidaat mee te delen wat hij fout deed tijdens het rijden en tijdens de bijzondere verrichtingen. Het is overigens heel goed denkbaar dat de kandidaat de indruk heeft overgehouden dat er geen zee n van tijd beschikbaar waren: het examen is zeker niet ruim in tijd bemeten en bovendien waren er al 10 minuten wachttijd verbruikt. Door deze omstandigheden heeft evenwel de examinator zich niet laten opjagen. Veelal bestaat bij het CBR het beeld dat de kandidaat bewust of onbewust meer tijd meende te kunnen gebruiken dan feitelijk beschikbaar was. De examinator heeft dat bij de onder 1 en 3 uitgewerkte punten ook duidelijk aan kandidaat laten merken, naar de mening van het CBR, volledig terecht.5. Klager meent, in tegenstelling tot de examinator, dat hij geen gevaarlijke situatie cre erde bij het oprijden van het CBR-terrein. Voor de goede orde zij vermeld dat deze situatie geen invloed meer gehad heeft op de uitslag van het examen: kandidaat was bij de bijzondere verrichtingen gezakt, zodat de terugreis naar het examencentrum buiten de beoordeling bleef. Met betrekking tot het feit zelf: de examinator had opdracht gegeven achter hem aan naar het examencentrum te rijden. Dit negeerde de kandidaat. Bij confrontatie tussen klager, bij het oprijden van het terrein, en een lesauto moest de instructeur in die auto ingrijpen om een aanrijding te voorkomen. De klager haalde namelijk de lesauto op een zodanig roekeloze wijze op de oprit in, dat de lesauto "gesneden" werd. Voor de goede orde zij vermeld dat de rij-instructeur die in de auto bij de examinator meereed een volledige bevestiging van het relaas, zoals gedaan door de examinator, heeft gegeven. Op grond van het bovenstaande menen wij dat de klacht van (verzoeker; N.o.) niet terecht is; er is in geen enkel opzicht sprake van een onjuist of onbehoorlijk handelen door de examinator..." Daarnaar gevraagd deelde het CBR mede dat de rij-instructeur geen schriftelijke, maar een mondelinge verklaring had afgelegd.3.2. Bij de reactie waren de volgende stukken gevoegd:a. De schriftelijke reactie van de examinator op verzoekers klacht bij het CBR, regio West-Noord, gedateerd 27 oktober 1997. Deze reactie luidde als volgt:"...Op maandag 13 oktober 1997 omstreeks 11.00 uur kwam (verzoeker; N.o.) voor een motorexamen binnen in de examenzaal. Ik stelde mij aan hem voor en vroeg hem naar zijn theoriecertificaat en een legitimatiebewijs. Na controle daarvan heb ik kandidaat uitgelegd wat de bedoeling en werkwijze van het motorexamen is. Ik leg daarbij altijd uit dat er eerst een stukje gereden wordt en dat daarna de bijzondere verrichtingen plaatsvinden. Ik kan mij niet herinneren dat kandidaat mij toen een vraag gesteld heeft over dat examen maar indien dat het geval is geweest kan ik mij niet voorstellen dat ik daar dan niet op gereageerd zou hebben. Op de klacht dat ik kandidaat stilzwijgend zou hebben aangekeken kan ik mij dat hooguit voorstellen op het moment dat ik kandidaat zijn theoriecertificaat en legitimatiebewijs terug gaf en hem vroeg dit goed bij zich te stoppen. Ik kijk dan naar kandidaat terwijl ik wacht tot deze bescheiden zijn opgeborgen teneinde dan verder te gaan met mijn verhaal. Ik zou dat nooit doen als kandidaat mij een vraag stelt. Nadat ik met kandidaat klaar was wat betreft ontvangst en instructie vertelde ik hem dat ik even met mijn collega wilde overleggen. Ik liep toen naar (de desbetreffende collega; N.o.) toe om met hem te overleggen over de toestand van het weer. Op dat moment vond er namelijk een wolkbreuk plaats met erg harde regen en erg harde windstoten. Met name die windstoten verontrustten mij daar dit als motorrijder erg gevaarlijk kan zijn. Samen met mijn collega hebben wij besloten even te wachten of die wind wat zou gaan liggen daar op dat moment een examen niet verantwoord zou zijn. Ik vertelde dat tegen kandidaat en instructeur en deelde hen mede binnen een kwartier te besluiten te gaan rijden of uit te stellen i.v.m. het weer. Kandidaat en instructeur waren het hiermee eens en ik verzocht hen om in het restaurantgedeelte te wachten totdat wij een beslissing hadden genomen. Binnen tien minuten was het weer zodanig opgeknapt dat het nog wel hard regende doch dat er geen sprake meer was van harde windstoten. (De desbetreffende collega; N.o.) en ik liepen het restaurantgedeelte in en deelden onze respectievelijke kandidaten en instructeurs mede dat het examen voortgang kon vinden. Ik had een ontvangstsetje dat de instructeur op mijn tafeltje in de examenzaal had laten liggen meegenomen en gaf dat aan kandidaat vermoedend dat hij dat nodig had voor het examen. Het bleek dat kandidaat al een setje in zijn jas had en ik heb dat setje toen aan de instructeur gegeven. Ik verzocht de kandidaat mee naar buiten te gaan en liep samen met de instructeur naar buiten in de verwachting dat kandidaat mee zou lopen. Nadat wij enige minuten buiten stonden en de kandidaat nog steeds niet verschenen was maakte de instructeur daar een opmerking over in de trant van "Hij vindt het zeker te nat buiten". Ik ben toen weer naar binnen gelopen en zag dat de kandidaat met de helm in de hand aan het praten was met een andere kandidaat van die rijschool en een andere instructeur van die rijschool. Ik heb toen een opmerking gemaakt teneinde hem tot enige spoed aan te zetten. Dit had effect en hij ging mee naar buiten. Aldaar ging ik verder met de ogentest en vervolgens liepen wij samen met de instructeur naar de motorfiets. Aldaar stelde ik kandidaat de vraag hoe hij de motorolie van de motorfiets kon controleren. Deze wees het peiloog aan en vertelde dat de motor van de middenbok af moest en dat hij dan kon kijken of er olie genoeg in de motor zat. Ik vertelde hem dat dat nergens voor nodig was en zelfs helemaal verkeerd. Een motor op zijn wielen laten staan hem zelf vasthouden en dan gaan bukken om naar een peilglas te kijken is vragen om schade daar de motor dan makkelijk kan vallen. Ik vertelde hem dus dat de motorfiets bij controle op de middenbok moest blijven staan. Ik vertelde hem vervolgens de richting welke hij moest gaan rijden en ging samen met de instructeur naar mijn auto teneinde daar te wachten op de kandidaat. Op het in de klacht gestelde dat kandidaat gevraagd heeft of ik het idee had dat hij het examen aan het rekken was kan ik vertellen dat ik dat mij niet kan herinneren. Indien hij dat gevraagd had had ik daar bevestigend op geantwoord daar ik inderdaad dat idee van kandidaat kreeg. De kandidaat van mijn collega was op dat moment al een aantal minuten weg. Toen kandidaat als bestuurder van de motorfiets het parkeerterrein verliet en in de opgegeven richting reed viel het mij op dat kandidaat de bochten met een zeer lage snelheid en zonder af te schuinen nam. Met de instructeur heb ik erover gesproken en wij hadden het idee dat kandidaat vanwege de regen en het natte wegdek niet durfde af te schuinen. Ik maakte een rondje door de wijk "Zuilen" te Utrecht en ging met de kandidaat naar een parkeerterrein aan de Norbruislaan te Utrecht dat vaak voor de bijzondere verrichtingen bij het motorexamen gebruikt wordt. Ik weet niet precies over welke wegen wij gereden hebben en hoelang wij daarover gedaan hebben. Ik weet wel dat het een relatief korte weg naar dat terrein voor de bijzondere verrichtingen was dit i.v.m. de manier waarop kandidaat de bochten in de gevolgde route nam. Op dit terrein aangekomen teneinde daar de bijzondere verrich- tingen te gaan doen riep ik kandidaat bij mij teneinde hem te vertellen wat de bedoeling was met die verrichtingen. Kandidaat was op afstand bezig te oefenen voor die verrichtingen en ik moest hem een aantal malen aanroepen en wenken. Toen kandidaat bij mij was vertelde ik hem de bedoeling van de verrichtingen. Tevens vertelde ik hem dat de bochten in de route tot dat moment niet goed waren. Ik vertelde hem dat het weliswaar nat en vervelend weer was doch dat hij toch moest proberen normale bochten te maken. Ik vertelde hem dat gewoon wegdek door nattigheid niet meteen spiegelglad wordt en dat hij gewoon af kon schuinen. Hij vertelde mij dat hij gemerkt had dat het wel glad was en gaf aan dat ik dat niet uit zijn hoofd praatte. Wat betreft genoemde bladeren op het wegdek kan ik mededelen dat er wel bladeren lagen op dat terrein maar dan met name op het gedeelte waar kandidaat voor zichzelf was begonnen met oefenen. Het gedeelte waar ik de bijzondere verrichtingen wilde gaan doen was vrijwel schoon. Tevens vertelde de instructeur mij dat bij de voorgaande les hij met kandidaat op datzelfde terrein geoefend had. Mede gezien de voorgaande bochten liet ik de kandidaat achtereenvolgens de slalom, de acht, de remproef en de cirkels verrichten. Ik zag dat hij ondanks mijn adviezen bij de acht en de cirkels niet afschuinde en geen trekkende motor hield. Ik riep kandidaat bij mij en vertelde hem dat, waarna ik hem vertelde dat hij deze verrichting over moest doen. Ik heb kandidaat daarbij zeker niet onnodig opgejaagd en hem zeker niet aangezet om een aanloop voor welke verrichting dan ook kort te maken. Wel kan ik mij herinneren dat kandidaat op een afstand eerst weer een paar bochten en draaien ging maken om te oefenen. Het is mogelijk dat ik daar wat van gezegd heb. Ik kan mij dat niet meer herinneren. Ook deze tweede keer dat kandidaat de acht en de cirkels als verrichting moest uitvoeren deed hij dat niet goed. Hij schuinde de motorfiets niet af en hield de motor niet trekkend. Ik deelde kandidaat dat mede en vertelde hem dat ik het examen afbrak en dat hij gezakt was voor het examen. Ik vertelde hem achter mij aan terug te rijden naar het examenkantoor. Op weg terug kwam kandidaat toch voorbij mij en reed gelijk met een lesauto met achter het stuur een leerling de parkeerplaats bij het CBR op. De instructeur in deze lesauto moest hierbij zelfs ingrijpen om een gevaarlijke situatie dan wel een aanrijding te voorkomen. Bij het eindgesprek aan mijn tafel in het CBR gebouw gaf kandidaat aan dat hij het onzin vond dat hij gezakt was. Hij zou toch nooit rijden met zulk slecht weer. Ik probeerde hem uit te leggen dat een regen c.q. onweersbui ook heel onverwacht kan plaatsvinden en dat er dan toch met de motorfiets gereden moet kunnen worden. Hij haalde aan dit dan heel voorzichtig te doen en verwachtte van zichzelf niet dat hij dan gevaarlijke dingen zou doen. Ik confronteerde hem toen met zijn handelen bij het oprijden van de parkeerplaats even daarvoor. Hij was echter door mij niet tot rede te brengen. Ik heb dit examen zeker niet af willen raffelen en ook heb ik niet geprobeerd de tijd van uitstellen i.v.m. het weer, ongeveer 10 minuten, in te halen. Wel had ik bij dit examen de indruk dat kandidaat niet veel zin had om met het slechte weer te gaan motorrijden. Naar mijn mening probeerde kandidaat verschillende malen tijd te rekken teneinde minder te hoeven rijden. Ik heb mij door die mening niet anders dan normaal gedragen tegen kandidaat. Ik heb kandidaat een evenredige en eerlijke kans gegeven om te laten zien wat hij in zijn mars had wat betreft de rijvaardigheid op een motorfiets. Hierbij heb ik gezien dat die rijvaardigheid onvoldoende was waarna ik het examen op grond van onvoldoende voertuigbeheersing heb afgebroken..." b. Het uitslagformulier van het praktijkexamen. Hierop stond vermeld dat het examenonderdeel "bijzondere verrichtingen" en met name de uitvoering van de oefeningen "de denkbeeldige acht" en "de cirkel" onvoldoende waren. 4. Informatie van verzoekers rijschoolhouder Gelet op het feit dat het CBR te Rijswijk in zijn reactie op de klacht liet weten dat de rij-instructeur die in de auto met verzoeker meereed de verklaring van de examinator volledig had bevestigd, werd ook verzoekers rijschoolhouder verzocht om te reageren op de klacht. Daarbij werden overgelegd de reactie van het CBR te Rijswijk op de klacht en de schriftelijke reactie van de examinator, gedateerd 27 oktober 1997. De rijschoolhouder deelde daarop telefonisch mede dat de betrokken rij-instructeur de zienswijze van de examinator deelde en van mening was dat het examen correct was verlopen. Schriftelijk deelde de rijschoolhouder nog het volgende mede:"...Het examen van (verzoeker; N.o.) vond plaats tijdens slecht weer. Het vertrek vanaf het examengebouw werd enige minuten uitgesteld vanwege de stevige regenbui. Wij kunnen ons heel goed voorstellen dat het onder deze omstandigheden niet plezierig is om rijexamen te doen. De klacht van (verzoeker; N.o.) kunnen wij voor een gedeelte begrijpen, maar volgens onze rij-instructeur, (...), is het rijexamen correct verlopen. Indien dit niet het geval zou zijn geweest zouden wij als verkeersschool actie ondernomen hebben bij het C.B.R. om eventuele problemen op te lossen. Wij begrijpen dat (verzoeker; N.o.) zich opgejaagd zou kunnen voelen. Wij hebben (verzoeker; N.o.) aangegeven dat de stevige regenbui voor zowel (verzoeker; N.o.) als de examinator, (...), onaangenaam is. Van de zijde van (verzoeker; N.o.) is te begrijpen dat hij zich waterdicht wil kleden en dat dit enige tijd met zich meebrengt, en van de zijde van de examinator dat hij zich niet onnodig wil laten nat regen als hij buiten op (verzoeker; N.o.) staat te wachten en dit langer duurt dan normaal. Voorts is bij ons bekend dat cursisten tijdens een zware regenval meer angst hebben voor de bijzondere verrichtingen en dat hierdoor juist voor de minder sterke cursisten de bijzondere verrichtingen een lastig onderdeel is van het examen. Wij hebben (verzoeker; N.o.) het advies gegeven een klacht in te dienen bij het C.B.R. indien daar behoefte aan mocht bestaan. De kans van slagen achtten wij echter zeer gering..." 5. Reactie van verzoeker op het verslag van bevindingen In zijn reactie op het verslag van bevindingen gaf verzoeker nogmaals een uiteenzetting van hetgeen volgens hem tijdens en voorafgaand aan het door hem afgezegde examen was gebeurd. Voorts liet verzoeker het volgende weten:"...Concluderend vind ik ten eerste dat ik ten onterechte gezakt ben daar ik de bijzondere verrichtingen wel goed uitgevoerd heb en de bochten wel goed genomen heb. De hoofdreden voor mijn verzoek tot aanvraag van een herexamen op kosten van het CBR was dat mijnsinziens de examinator het examen op een onjuiste incorrecte manier afgenomen heeft, waarbij hij metname mij als examenkandidaat op joeg en me dus onvoldoende tijd gaf om het examen in een normaal tempo af te leggen.Ten tweede is het CBR in gebreke gebleven als het gaat om de klachtenbehandelingsprocedure. Men heeft zich op zeer eenzijdige informatie gebaseerd en niet werkelijk van de rij-instructeur (...) gevraagd zijn bevindingen opschrift te stellen. Als men die zorgvuldigheid wel betracht zou hebben had het nooit zo ver hoeven komen. (De betrokken rij-instructeur; N.o.) kan zich voor wat mij betreft nu keurig voor de rechter komen verantwoorden voor uitspraken die hij helemaal niet gedaan heeft en waarvan hij zelf ook weet dat ze niet bewaarheid zijn. Zoals o.a. de aan het examen voorafgegane les van mij samen met hem op het terreintje die helemaal niet plaats gevonden heeft. Dit is tekenend voor de hele situatie. Men gaat uit van de veronderstelling, ach ik dek gewoon in alles het rapport van de examinator, das twee tegen n dus toch onbegonnen werk voor de tegenpartij. Maar niet in dit geval waar zaken vermeld worden die onomstotelijk door wel 10 afzonderlijke personen tegengesproken kunnen worden. Dat (de betrokken rij-instructeur; N.o.) de zaak niet eens gelezen heeft en ook de examinator zich gedekt voelt door hem neemt niet weg, dat ze zomaar overal mee weg kunnen komen. Het is eigenlijk een schandalige zaak dat er een dergelijke troebele duistere sfeer hangt over deze CBR-Rijschool positie. Het is dus gezien de verklaring van de rijschoolhouder dat hij zijn moeder buitenschot wil houden en het CBR te vriend, niet mogelijk een eerlijke bewijsvoering te leveren. Dat kan toch niet waar zijn in Nederland, hier wordt de rechtstaat bij de wortels aangetast. Ik eis een diep gaand onderzoek naar de rechtspositie van de consument bij dit soort (semi) overheidsinstellingen. Verder kan ik u mededelen dat al de kosten die zijn gemaakt en nog gemaakt zullen worden voor het voeren van een proces in rekening gebracht worden bij het CBR. De schade voor de extra lessen die ik heb moeten nemen doordat het CBR het examen op de lange baan had geschoven en ik op het zelfde niveau als voor het eerste examen moest blijven, zullen door het CBR moeten worden vergoed. Verder heb ik het examengeld opnieuw moeten voldoen. Dit bedraagt bijelkaar in iedergeval al een dikke duizend gulden. Verder zal ik me beraden over het verhalen van opgelopen immateriele schade zoals mijn kostbare tijd die ik er ingestoken heb en vanwege opgeroepen gevoelens van verlies van vertrouwen in de rechtstaat..."
Beoordeling
Verzoeker klaagt over het optreden van en de beoordeling door een examinator van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), Regio West-Noord te Amsterdam, tijdens en voorafgaand aan hetop 13 oktober 1997 afgenomen praktijkexamen voor de categorie A (motorfiets). 1. De beoordeling van het praktijkexamen 1.1. Vooropgesteld moet worden dat het aan de examinator is om te beoordelen of de kandidaat bij het praktijkexamen heeft voldaan aan de eisen. Bij verschil van mening over de beoordeling van het examen zoals dat door de kandidaat is afgelegd, dient daarom te worden uitgegaan van het oordeel van de examinator. De juistheid van dat oordeel kan de Nationale ombudsman alleen marginaal toetsen. Dat betekent dat het oordeel van de examinator slechts met vrucht kan worden bestreden indien feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de conclusie kunnen dragen dat de examinator niet in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen.1.2. Verzoeker is van mening dat de examinator zijn rijgedrag in de bochten ten onrechte als onvoldoende heeft beoordeeld, omdat de weg glad was. Uit de door het CBR te Rijswijk overgelegde stukken blijkt dat de examinator schriftelijk en mondeling uitgebreid heeft toegelicht waarom hij verzoekers rijgedrag en de bediening van het voertuig onvoldoende vond en van oordeel was dat verzoeker op dat moment niet over de mate van rijvaardigheid beschikte die nodig is om zelfstandig aan het wegverkeer te kunnen deelnemen. Ten aanzien van het rijden in de bochten verklaarde de examinator dat verzoeker op weg naar het parkeerterrein waar de bijzondere verrichtingen moesten worden uitgevoerd, de bochten met een zeer lage snelheid en zonder af te schuinen nam. Hij had verzoeker daar op gewezen, en hem verteld dat een nat wegdek niet meteen een glad wegdek wordt en dat verzoeker gewoon kon afschuinen. Voorts verklaarde de examinator dat verzoeker bij de bijzondere verrichtingen de denkbeeldige acht en de cirkels niet goed had uitgevoerd omdat hij daarbij eveneens niet afschuinde en geen trekkende motor hield, ook niet toen hij verzoeker daar opnieuw op had gewezen en hem de verrichtingen voor een tweede maal had laten doen. Op de plek waar verzoeker de verrichtingen had moeten doen, lagen volgens de examinator geen bladeren en was het wegdek niet glad.1.3. Daarnaar gevraagd, deelde verzoekers rijschoolhouder mee dat de betrokken rij-instructeur de zienswijze van de examinator deelde, en van mening was dat het examen correct was verlopen. Gelet hierop, en in aanmerking genomen hetgeen onder 1.1. is opgemerkt, is er geen reden voor het oordeel dat de examinator verzoekers rijgedrag in de bochten in redelijkheid niet als onvoldoende heeft kunnen aanmerken. In dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk.
2. De overige gedragingen van de examinator 2.1. Volgens verzoeker had de examinator hem ten onrechte verweten dat hij te lang deed over het aantrekken van zijn motorkleding, had de examinator ten onrechte verklaard dat verzoeker voorafgaande aan het examen de bijzondere verrichtingen had geoefend en had de examinator hem ten onrechte verweten dat hij bij het oprijden van de parkeerplaats van het CBR een gevaarlijke situatie cre erde. Ook was verzoeker van mening dat de examinator de indruk had gegeven het examen "af te raffelen".2.2. In zijn schriftelijke reactie op de klacht van verzoeker bij het CBR, gedateerd 27 oktober 1997, gaf de examinator aan dat hij, nadat hij verzoeker had verzocht mee te komen voor het examen en buiten enige minuten op verzoeker had gewacht, weer naar binnen was gegaan om te kijken waar verzoeker bleef. Toen hij verzoeker binnen pratende met een andere kandidaat aantrof, had hij daarover een opmerking gemaakt, teneinde verzoeker tot spoed aan te zetten. Voorts gaf hij aan dat verzoeker, aangekomen op het parkeerterrein, was begonnen met het oefenen van de bijzondere verrichtingen en dat hij verzoeker enkele malen had moeten aanroepen en wenken, om hem te kunnen vertellen wat de bedoeling was van de bijzondere verrichtingen. Ten aanzien van het oprijden van de parkeerplaats van het examencentrum liet de examinator weten dat hij verzoeker had opgedragen achter hem aan naar het examencentrum terug te rijden. Verzoeker was hem toch voorbijgereden en reed op dusdanige roekeloze wijze het parkeerterrein van het examencentrum op dat de instructeur van een eveneens het parkeerterrein opdraaiende lesauto bij zijn leerling moest ingrijpen om een aanrijding te voorkomen. Tenslotte gaf de examinator aan dat hij de indruk had gekregen dat verzoeker trachtte tijd te rekken teneinde minder te hoeven rijden. Hij had verzoeker daarom verschillende malen gemaand op te schieten.2.3. De lezingen van verzoeker en de examinator staan aldus tegenover elkaar. Hetgeen verzoeker stelt, wordt niet gesteund door andere feiten of omstandigheden, terwijl de lezing van de examinator wordt gesteund door verzoekers rijschoolhouder, en er voorts geen sprake is van aanwijzingen die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Daarom wordt aangenomen dat de examinator zich jegens verzoeker op correcte wijze heeft gedragen. In dit opzicht is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, regio West-Noord te Amsterdam, die
wordt aangemerkt als een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk, is niet gegrond.