1998/227

Rapport
Op 15 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Diemen, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie in het ressort Amsterdam. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop de voorzitter van de Huurcommissie (ressort Amsterdam) hem tijdens de zitting op 11 maart 1997 heeft bejegend. Hij klaagt er met name over dat:- hij tijdens de zitting niet in de gelegenheid werd gesteld zijn verzet nader mondeling toe te lichten; - de voorzitter hem had gezegd dat hij van het mooie weer kon gaan genieten en dat de aanwezigheid van verzoeker op de zitting niet van belang was; - de voorzitter zijn naam niet wilde noemen en verzoeker in dat verband verwees naar het naambordje op de toegangsdeur.

Achtergrond

Huurprijzenwet woonruimte (Wet van 18 januari 1979, Stb. 15) Artikel 25a, leden 1 tot en met 4:"1. In afwijking van artikel 25, eerste tot en met vierde lid, kan de voorzitter van de huurcommissie onmiddellijk nadat het verzoek bedoeld in de artikelen 20, eerste of vierde lid, of 23 is ontvangen met redenen omkleed schriftelijk uitspraak doen, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is dan wel de met betrekking tot het aan het verzoek ten grondslag liggende voorstel tot wijziging van de huurprijs bestaande bezwaren kennelijk ongegrond zijn of dat voorstel kennelijk niet redelijk is. (...)2. De in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie houdt in dat het ongewijzigd blijven van de huurprijs redelijk is of dat de wijziging van de huurprijs als in het voorstel vermeld redelijk is, alsmede in laatstbedoeld geval de datum van ingang die in dat voorstel is vermeld. (...)3. Tegen de uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie, bedoeld in het eerste lid, kunnen huurder of verhuurder binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van die uitspraak schriftelijk en gemotiveerd verzet doen bij de huurcommissie. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen

dat hij over zijn verzet wordt gehoord.4. Alvorens een uitspraak te doen op het verzet, bedoeld in het derde lid, kan de huurcommissie hem die het verzet deed in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Is de huurcommissie van oordeel dat het verzet ongegrond is, dan gaat zij niet tot ongegrondverklaring over dan na de indiener van het verzetschrift die daarom vroeg in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Huurcommissie Amsterdam (ressort Amsterdam) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Zij deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Op 20 september 1996 ontving de Huurcommissie in het ressort Amsterdam (hierna: de Huurcommissie) van verzoeker het verzoek tot het doen van een uitspraak over de redelijkheid van een voorstel van diens verhuurder tot wijziging van de huurprijs van de door hem gehuurde woonruimte.1.2. De voorzitter van de Huurcommissie deed op 27 november 1996 uitspraak. Hij oordeelde dat het voorstel van de verhuurder tot wijziging van de huurprijs redelijk was. De uitspraak werd bij aangetekende brief van 8 januari 1997 verzonden aan verzoeker.1.3. Verzoeker diende vervolgens op 14 januari 1997 een (tijdig) verzetschrift in tegen de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie van 27 november 1997. Hij verzocht daarbij over zijn verzet te worden gehoord.1.4. Op 11 februari 1997 zond de secretaris van de Huurcommissie aan verzoeker een uitnodiging voor de zitting van 11 maart 1997, teneinde te worden gehoord. Bij de uitnodiging was onder meer een brief "Informatie over de Huurcommissie" gevoegd met informatie over de gang van zaken tijdens een zitting. In deze brief staat het volgende:         "...De zitting: wat wordt er besproken        

         De huurcommissie behandelt ter zitting alleen:-        het rapport van voorbereidend onderzoek (dat heeft u tegelijk met de uitnodiging voor de zitting en deze begeleidende brief ontvangen) - de door partijen eventueel aan het dossier toegevoegde stukken. Het rapport van voorbereidend onderzoek is opgesteld door het secretariaat van de huurcommissie. Het rapport gaat alleen in op de bezwaren, die in het ingediende bezwaar-/verzoekschrift zijn vermeld. De rapporteur legt in zijn rapport slechts de bevindingen vast van datgene wat hij heeft geconstateerd naar aanleiding van de klachten/bezwaren, zoals vermeld in het bezwaar-/verzoekschrift, met als doel zowel u als de commissie te informeren. Dit rapport is onderwerp van gesprek tijdens de zitting. Staan er in het rapport volgens u fouten of onjuistheden vermeld, dan kunt u dit ter zitting kenbaar maken. Daarom kunt u dit rapport het beste vooraf goed lezen.          De behandeling van een zaak ter zitting duurt gemiddeld 5 tot 10 minuten. Met deze tijdsduur wordt bij de planning van de zaken die op zitting zullen worden behandeld, rekening gehouden. Probeert u daarom ter zitting kort en bondig te reageren op de vragen die de commissie u stelt. Beperkt u zich tot de inhoud van het rapport van onderzoek. Eventuele overige voor de commissie relevante informatie bevindt zich reeds in het dossier, zodat u daarop niet meer uitvoerig hoeft in te gaan..."1.5. Met een brief van 25 maart 1997 maakte verzoeker bij de Huurcommissie zijn onvrede kenbaar over de gang van zaken tijdens de zitting van 11 maart 1997:         "... In de op 8-1-1997 aangetekend verzonden uitspraak d.d. 27-11-1996 van de huurcommissie wordt gewezen op de mogelijkheid van "schriftelijk en gemotiveerd" verzet tegen de uitspraak. Er staat dat "de indiener van het verzetschrift kan vragen dat hij over zijn verzet wordt gehoord".          In mijn brief van d.d. 14-1-1997 (...) geef ik, onder vermelding van de redenen, aan dat ik mij verzet tegen de uitspraak, en verzoek ik "te worden gehoord teneinde een en ander te kunnen toelichten".                   (...)          In uw brief d.d. 11-2-1997 ("Onderwerp: uitnodiging zitting") staat onder meer: "Ik nodig U uit bij deze zitting aanwezig te zijn teneinde door de huurcommissie te worden gehoord".

         (...)          Nog een aantal relevante zinsneden (uit de bij de uitnodiging ter zitting meegestuurde brief "Informatie over de Huurcommissie"; N.o.):         - "De huurcommissie behandelt ter zitting alleen:         -het rapport van voorbereidend onderzoek (dat heeft u tegelijk met de uitnodiging voor deze zitting en deze begeleidende brief ontvangen). -de door partijen eventueel aan het dossier toegevoegde stukken." - "Dit rapport is onderwerp van gesprek tijdens de zitting. Staan er in het rapport volgens u fouten of onjuistheden vermeld, dan kunt u dit ter zitting kenbaar maken. Daarom kunt u het rapport het beste vooraf goed lezen." - "De behandeling van een zaak ter zitting duurt gemiddeld 5 tot 10 minuten. Met deze tijdsduur wordt bij de planning van de zaken die op zitting zullen worden behandeld, rekening gehouden. Probeert u daarom ter zitting kort en bondig te reageren op de vragen die de commissie u stelt. Beperkt u zich tot de inhoud van het rapport van onderzoek." Het bovenstaande wekt de indruk dat terecht mocht worden verwacht dat mijn zaak serieus zou worden behandeld (...). Deze verwachting en mijn geloof in de gerechtvaardigdheid van mijn argumenten tegen de huurverhoging hebben ertoe geleid dat ik ook zelf serieus aan de slag ben gegaan. Ik heb de moeite genomen om naar het adres van de huurcommissie te komen om het dossier van mijn zaak in te zien, en er voor de zaak relevante correspondentie uit 1995 met de verhuurder, alsmede een zeer recente brief aan de verhuurder, aan te laten toevoegen. Ik heb me grondig voorbereid. Ik heb 'het rapport van onderzoek' vooraf goed gelezen. En ik heb de bewoonster van een naburige flatwoning, mevrouw A., bereid gevonden om getuige te zijn van de behandeling van mijn zaak.          De zitting vond plaats op dinsdag 11 maart 1997 (...). Voorgesteld werd er niet in de zittingskamer. Onmiddellijk werd aangenomen dat we een echtpaar vormden. Gezien de sfeer van haast en van desinteresse die al enigszins merkbaar was, heb ik er maar van afgezien om dit recht te zetten. De zitting begon. De voorzitter vroeg of ik mijn bezwaren handhaafde. "Zeker", antwoordde ik en ik verwachtte niet anders dan dat me vragen zouden worden gesteld en/of dat ik in de gelegenheid zou worden gesteld om vragen te stellen, ter zake doende opmerkingen te maken, eventuele onjuistheden te corrigeren, en een en ander toe te lichten. Tot mijn stomme verbazing echter verklaarde de

voorzitter dat de zitting ten einde was, dat er nu een beslissing zou worden genomen en dat ik daarvan over een week of tien bericht zou ontvangen. Desgevraagd antwoordde hij dat in geval van verzet tegen deze beslissing alleen de weg naar de kantonrechter openstond. Voorts zei hij dat we nu van het mooie weer konden gaan genieten. Ik wist niet wat ik hoorde. Dit was te absurd om waar te zijn! Maar het was w l waar. Op mijn vraag of de commissie geen vragen had antwoordde de voorzitter dat dat er niet toe deed omdat de commissie niet bevoegd was andere informatie in aanmerking te nemen dan die welke reeds in het dossier voorhanden was. Ik zei dat ik zelf w l een aantal vragen en opmerkingen had. Hierop zei de voorzitter opnieuw dat het voor de commissie geen zin had om nadere informatie tot zich te nemen aangezien die niet in aanmerking mocht worden genomen. Verdere pogingen om toch gedaan te krijgen wat mij beloofd was en waarvoor ik gekomen was, gehoord te worden, haalden niets uit. Ik heb uit 'Informatie over de huurcommissie' nog de passage "U verschijnt niet ter zitting, u stuurt ook geen brief en u laat zich door niemand vertegenwoordigen op de zitting (dit is niet aan te bevelen)." aangehaald en gevraagd of het iets had uitgemaakt als ik inderdaad gewoon was weggebleven. De voorzitter antwoordde dat dat niets had uitgemaakt. De voorzitter wees op het mooie weer en de mogelijkheid van een wandeling in het zonnetje of iets dergelijks. Ik heb de voorzitter nog gevraagd of hij de heer S. was. De voorzitter antwoordde dat de heer S. er helaas niet meer was. Op mijn vraag wie hij dan w l was antwoordde de voorzitter dat ik dat op het naambordje bij de toegangsdeur kon zien. Ik stond op en terwijl ik mijn papieren in mijn koffertje terugstopte zei de voorzitter "op persoonlijke titel" dat hij zich kon indenken hoe ik me voelde, maar dat hij er niets aan kon doen. Ik heb gezegd dat ik mij heel erg voor de gek gehouden voelde, en verliet vervolgens met mevrouw A. de kamer. Op het naambordje naast de toegangsdeur stond de naam van de voorzitter, de heer K. Bij deze maak ik uitdrukkelijk en ernstig bezwaar tegen de beschamende "behandeling" van mijn zaak door de huurcommissie. In plaats van respect kon blijkbaar slechts arrogantie en minachting opgebracht worden. 't Was 'n beledigende en vernederende vertoning. Is dit de manier waarop de huurcommissie met huurders en hun problemen pleegt om te gaan? Ik kan u verzekeren dat dat niet bepaald vertrouwenwekkend is, en dat is dan nog h l zwak uitgedrukt! Nog 'n geluk bij 'n ongeluk dat "slechts" mijn tijd (en die van mevrouw A. natuurlijk) verknoeid werd en dat ik niet iemand anders gemachtigd heb en geen advocaat heb ingeschakeld. Dat zou veel extra voorbereidingstijd n heel veel geld hebben gekost, en 't zou allemaal tevergeefs zijn geweest. Ik verzoek u mij in de gelegenheid te stellen alsnog te worden gehoord en daarmee bedoel ik, voorzover dat nog niet duidelijk mocht zijn, serieus gehoord, met respect en aandacht voor mij en voor het bezwaar in verband waarmee ik wil worden gehoord, en met voldoende tijd voor een (ook voor mij) bevredigende behandeling van dat bezwaar..."1.6. De secretaris van de Huurcommissie reageerde op 23 mei 1997 als volgt:"...Bij de beoordeling door de huurcommissie van een verzetschrift tegen een door de voorzitter gedane uitspraak, is het enige criterium dat wordt gehanteerd: heeft de voorzitter op grond van de hem ter beschikking staande gegevens die (voorzitters)uitspraak terecht gedaan. De beoordeling van bezwaren van de huurder tegen de huurverhoging is daarbij in feite niet aan de orde, slechts informatie die inzicht kan verschaffen over de beoordeling van de voorzitter van een zaak als "voorzitterszaak" kan een rol spelen. In uw brief geeft u aan dat u van de behandeling van uw zaak ter zitting een andere verwachting had. Dat deze verwachting niet strookt met de werkelijkheid, zoals hierboven omschreven, is waarschijnlijk mede oorzaak van uw onvrede met die behandeling. Een deel van de verschillen tussen verwachtingen en werkelijkheid kan wellicht weggenomen worden door de brief, die meegestuurd wordt met de uitnodiging ter zitting, aan te passen, waarbij de uitleg meer toegespitst zou moeten worden op het specifieke karakter van de verzet-procedure. Het secretariaat is thans bezig een dergelijke brief te ontwikkelen, met de bedoeling deze het volgende huurrondejaar te gaan gebruiken. Voor wat betreft de gebeurtenissen ter zitting kan ik u slechts berichten dat de diverse waarnemend voorzitters de algemeen geldende fatsoensnormen in de menselijke omgang als uitgangspunt hebben voor hun functioneren. Gezien het grote werkaanbod van de huurcommissie in het ressort Amsterdam staan zij echter veelal onder behoorlijke (tijds)druk bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wat bij uitzondering leidt tot situaties die door huurders en/of verhuurders als minder plezierig worden ervaren. Uit uw brief begrijp ik dat u de zittingsbehandeling inderdaad als (op zijn minst) minder plezierig hebt ervaren. Daarvoor bied ik u mijn verontschuldigingen aan. Aan uw verzoek om nogmaals te worden gehoord kan ik niet voldoen, omdat de zaak inmiddels door de huurcommissie is afgehandeld. Afhankelijk van de uitkomst daarvan (waarover ik u geen - inhoudelijke – informatie kan geven) kunt u slechts een

beroep doen op de kantonrechter (wanneer het verzet ongegrond wordt verklaard) of zal uw zaak door de commissie worden behandeld, als nieuwe zaak, waarbij de uitspraak van de voorzitter vervalt (wanneer het verzet gegrond wordt verklaard)..."1.7. Op 26 mei 1997 zond de Huurcommissie aan verzoeker de op 11 maart 1997 gedateerde beslissing op het verzetschrift. In de uitspraak overwoog de Huurcommissie onder meer het volgende:"Bij de beoordeling van het verzet dient er uitsluitend op te worden gelet of de voorzitter, op grond van de hem toenmaals via de huurder en de verhuurder voorgelegde feiten en op grond van de wettelijke bepalingen terzake, in redelijkheid tot zijn uitspraak heeft kunnen komen." Het door verzoeker gedane verzet tegen de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie werd ongegrond verklaard.1.8. Op 27 juni 1997 schreef verzoeker de Huurcommissie (voor zover hier relevant) het volgende:"...Uit de eerste alinea van uw brief (van 23 mei 1997; N.o.) blijkt dat tevoren al was besloten dat niets van wat ik eventueel zou willen en kunnen verklaren, toelichten, te berde brengen, aan de orde stellen, verduidelijken, tegenspreken, ontkennen, uitleggen, beargumenteren, vragen etc. etc. er ook maar iets toe zou doen. Hoe de uitspraak zou luiden stond allang vast. Men was dan ook volstrekt niet ge nteresseerd in wat ik te zeggen zou kunnen hebben en dus werd mij gewoon niet de gelegenheid geboden om aan het woord te komen. Er werd zelfs geen p ging gedaan om uit te leggen hoe dit te rijmen viel met de uitnodiging om "bij deze zitting aanwezig te zijn teneinde door de huurcommissie te worden gehoord". Zoiets absurds en ongehoords valt natuurlijk ook niet uit te leggen of te rechtvaardigen! Uit de tweede alinea van uw brief blijkt dat u het nog steeds niet volstrekt logisch acht, of in elk geval de indruk wilt wekken dat u het niet logisch acht, dat ik van de behandeling van mijn zaak ter zitting eenvoudig geen andere verwachting kon hebben! Wat verwacht als u wordt uitgenodigd om te worden gehoord? Juist, dan verwacht u dat u wordt gehoord! Dat verwachtte ik dus ook! Dat ik dus logischerwijze en zonder meer kon en mocht verwachten dat de werkelijkheid zou zijn dat ik gehoord zou worden, heb ik in mijn brief d.d. 25-3-1997 meer dan afdoende aangetoond. Dat ik onvrede heb met de behandeling van mijn zaak omdat "deze

verwachting niet strookt met de werkelijkheid" is dan ook bepaald geen juiste constatering. Mijn volkomen terechte verontwaardiging en woede, en dat gaat wel wat verder dan onvrede, zijn veroorzaakt door het feit dat de beloofde werkelijkheid, gehoord te worden dus, mij door de huurcommissie is onthouden! Er heeft helemaal (geen; N.o.) behandeling van mijn zaak plaatsgevonden. De "behandeling" was n grote farce! Wat de derde alinea van uw brief betreft, het is interessant te vernemen dat u van mening bent "een deel van de verschillen tussen verwachtingen en werkelijkheid" wellicht te kunnen wegnemen "door de brief, die meegestuurd wordt met de uitnodiging ter zitting, aan te passen, waarbij de uitleg meer toegespitst zou moeten worden op het specifieke karakter van de verzet-procedure". Dat is prachtig! Gaat u de mensen voortaan per begeleidende brief uitleggen dat zo'n hoorzitting in feite niets voorstelt, dat ze niet gehoord worden en ook niets mogen laten horen, en dat ze dus maar net zo goed niets van zich kunnen laten horen (voor alle duidelijkheid, daar bedoel ik mee: dus net zo goed kunnen wegblijven)? U gaat uw gang maar! Huurders met bezwaren tegen de huurverhoging kan inderdaad beter maar van tevoren worden medegedeeld dat de behandeling van hun zaak ter zitting een farce is. Maar ik heb het zonder deze verhelderende uitleg moeten stellen. Mij is gewoon beloofd dat ik gehoord zou worden (...). Ik ben echter niet gehoord, en dat betekent dat u in gebreke bent gebleven. Wat de vierde alinea van uw brief betreft, het stemt tot voldoening te horen dat "de diverse waarnemend voorzitters de algemeen geldende fatsoensnormen in de menselijke omgang als uitgangspunten hebben voor hun functioneren". Daar heb ik bij de "behandeling" van mijn zaak niet veel van gemerkt, zoals ik hoop u duidelijk te hebben kunnen maken. Over de werklast van de huurcommissie kan ik moeilijk oordelen. Er lijkt me echter nauwelijks aanleiding tot overspannenheid te bestaan als alle hoorzittingen door de zorgvuldigheid en diepgang worden gekenmerkt die de behandeling van mijn zaak hebben gekarakteriseerd. Maar grote werkdruk of niet, een respectloze, beledigende en vernederende bejegening, door u eufemistisch gerekend tot "situaties die door huurders en/of verhuurders als minder plezierig worden ervaren", mag nooit worden goedgepraat. En dat lijkt u w l te doen! "Uit uw brief begrijp ik dat u de zittingsbehandeling inderdaad als (op zijn minst) minder plezierig hebt ervaren" schrijft u in de vijfde alinea van uw brief (alweer zo'n eufemistische, welhaast badinerende, uitdrukking), en daarvoor biedt u mij uw verontschuldigingen aan. Dat is natuurlijk raar. Hoe kunt nou

verontschuldigingen aanbieden voor het feit dat ik de behandeling ter zitting "inderdaad als (op zijn minst) minder plezierig" heb ervaren? U had w l uw verontschuldigingen kunnen aanbieden voor de wijze waarop de huurcommissie bij de "behandeling" van mijn zaak tewerk is gegaan. Maar dat hebt u in geen enkel opzicht gedaan, en dat is veelzeggend. Er valt uit af te leiden dat het u hoogstens spijt dat ik een en ander blijkbaar als "(op zijn minst) minder plezierig" heb ervaren. Uit de hele toon van uw brief blijkt dat u van mening bent dat de huurcommissie voor wat de behandeling van mijn zaak betreft eigenlijk niet echt iets te verwijten valt. 't Is nauwelijks te geloven! (...) Uw reactie op mijn brief d.d. 25-3-1997 geeft blijk van minstens even weinig respect en interesse als de "behandeling" van mijn zaak door de huurcommissie tijdens de "hoorzitting" op 11 maart. Opnieuw word ik als een imbeciel behandeld..."1.9. De secretaris van de Huurcommissie reageerde op 16 juli 1997 als volgt:         "...Uw stellingen ten aanzien van uw ontevredenheid en woede over de behandeling van uw zaak zijn mij volkomen duidelijk. (...) Naar aanleiding van uw brieven zal intern worden bezien of, en zo ja hoe, de behandeling van verzetszaken zou moeten worden aangepast om te voorkomen dat in de toekomst nogmaals situaties ontstaan waarbij huurder of verhuurder zich onheus bejegend voelt..."2. Standpunt verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

, en naar hetgeen is aangevoerd in zijn brieven van 25 maart 1997 en 27 juni 1997 (zie onder 1.5. en 1.8.)3. Standpunt Huurcommissie in het ressort AmsterdamIn reactie op de klacht deelde de Huurcommissie het volgende mee:"...De door (verzoeker; N.o.) in zijn klacht bedoelde zitting is gehouden op grond van de in art. 25a lid 4 Huurprijzenwet Woonruimte gestelde mogelijkheid voor dan wel verplichting aan de huurcommissie om hem die het verzet deed in de gelegenheid

te stellen te worden gehoord. De Huurcommissie Amsterdam neemt deze opdracht serieus en nodigt in alle gevallen degene die verzet aantekent tegen een voorzittersuitspraak uit om te worden gehoord. De ontevredenheid van (verzoeker; N.o.) wordt dan ook betreurd. In eerdere correspondentie tussen het secretariaat van de Huurcommissie Amsterdam en (verzoeker; N.o.) is dit reeds geuit door (verzoeker; N.o.) excuses aan te bieden voor zijn onprettige ervaringen tijdens betreffende zitting. Hierbij dient echter aangetekend te worden dat de verwachtingen van (verzoeker; N.o.) wellicht te hoog gespannen waren. Bij de behandeling ter beoordeling van een verzet wordt er uitsluitend op gelet of de voorzitter, op grond van de hem toenmaals via de huurder en de verhuurder voorgelegde feiten en op grond van de wettelijke bepalingen terzake, in redelijkheid tot zijn uitspraak heeft kunnen komen. Op de inhoudelijke beoordeling van de bezwaren wordt in het geheel niet in gegaan. Mocht het verzet gegrond blijken dan wordt de zaak opnieuw in behandeling genomen en pas dan worden de bezwaren inhoudelijk gewogen. Mogelijke reden voor het feit dat (verzoeker; N.o.) onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn verzet ter zitting toe te lichten kan dus zijn dat hij inhoudelijk op de bezwaren is ingegaan. Dit neemt echter nadrukkelijk niet weg dat de commissie en dan met name de fungerende voorzitter van de commissie alle fatsoensnormen in acht dient te nemen. Voor zover daar in deze onvoldoende blijk van is gegeven rest mij niets meer dan wederom mijn excuses hiervoor te maken. Tevens zal dit onderwerp bij het eerst volgend beraad van waarnemend voorzitters aan de orde worden gesteld. Het belang van de algemene omgangsnormen zal nadrukkelijk onderstreept worden evenals de rol van met name de voorzitter om partijen op zodanige wijze te sturen dat zij volledig van hun rechten gebruik kunnen maken. Aan een juiste en respectvolle bejegening van partijen hechten wij zeer veel belang. De klacht van (verzoeker; N.o.) over het feit dat de zittende commissie zich niet voor heeft gesteld wordt door ons gedeeld. Inmiddels worden voor de zitting in de zittingszaal bordjes met de namen van de commissieleden aangebracht..."

Beoordeling

1. Verzoeker heeft op 14 januari 1997 bij de Huurcommissie in het ressort Amsterdam (hierna: de Huurcommissie) een verzetschrift

ingediend tegen de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie van 27 november 1996. Dit verzetschrift werd behandeld op een zitting van 11 maart 1997. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de voorzitter van de Huurcommissie hem tijdens deze zitting heeft bejegend.2.1. Verzoeker klaagt er allereerst over dat hij tijdens de zitting niet in de gelegenheid werd gesteld zijn verzet nader toe te lichten.2.2. Voor de behandeling ter zitting is slechts korte tijd beschikbaar. In de algemene informatie die de huurcommissies verstrekken over de gang van zaken tijdens een zitting wordt er nog eens extra op gewezen dat de behandeling van een zaak ter zitting gemiddeld 5 tot 10 minuten duurt, dat met deze tijdsduur rekening wordt gehouden bij de planning van de zaken die op de zitting worden behandeld, dat betrokkenen zich ter zitting dienen te beperken tot de inhoud van het rapport van onderzoek en dat zij kort en bondig dienen te reageren op de vragen die de commissie stelt (zie Feiten, onder 1.4.). In deze algemene informatie wordt niet gewezen op het specifieke karakter van de verzetprocedure, te weten de beoordeling door de Huurcommissie of de voorzitter op grond van de hem ter beschikking staande gegevens die (voorzitters)uitspraak terecht heeft gedaan.2.3. In aanmerking genomen het karakter van de beoordeling door de Huurcommissie van een verzoekschrift en het feit dat de voor de zaak relevante stukken zich in het dossier bevinden en derhalve aan de commissie bekend zijn, is het begrijpelijk dat de voorzitter van de Huurcommissie, nadat verzoeker, daarnaar gevraagd, had verklaard dat hij bij zijn bezwaren bleef, heeft laten weten dat hij de zitting wilde be indigen. Dit neemt echter niet weg dat vervolgens uit de reactie van verzoeker bleek dat deze – wellicht vanuit een andere verwachting betreffende het karakter van de zitting – nog nadere vragen en opmerkingen had. Volgens verzoeker heeft de voorzitter hem niet in de gelegenheid gesteld om deze naar voren te brengen. Deze opstelling van de voorzitter is door de Huurcommissie noch in de brieven aan verzoeker, noch in reactie op de klacht weersproken. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de door verzoeker voorgestelde gang van zaken een juiste weergave van de feiten geeft. Mede in aanmerking genomen dat in de aan verzoeker verstrekte informatie niet is ingegaan op het specifieke karakter van de verzetprocedure is onjuist gehandeld door verzoeker in het geheel geen gelegenheid te bieden om te zeggen wat hij naar voren wilde brengen. Voor zover verzoeker, als hij deze gelegenheid w l zou hebben gekregen, buiten de kaders van de zitting zou zijn getreden, had het in de rede gelegen dat de voorzitter hem daar dan op zou hebben gewezen.

Op dit punt is de klacht gegrond.3. Voorts klaagt verzoeker erover dat de voorzitter van de Huurcommissie hem had gezegd dat hij van het mooie weer kon gaan genieten en dat zijn aanwezigheid op de zitting niet van belang was, alsmede dat de voorzitter hem niet zijn naam heeft willen noemen, maar hem daarvoor verwees naar het naambordje op de toegangsdeur. De Huurcommissie heeft ook deze door verzoeker gestelde gang van zaken noch in de brieven aan verzoeker, noch in de reactie op de klacht weersproken. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de door verzoeker gewraakte gang van zaken heeft plaatsgevonden. Gelet op het serieuze karakter van een zitting van de Huurcommissie en de daarbij betrokken belangen van verzoeker, getuigt deze gang van zaken van een onvoldoende professionele houding van de voorzitter van de Huurcommissie, en zijn fatsoensnormen onvoldoende in acht genomen. De klacht is ook op dit punt gegrond.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Huurcommissie in het ressort Amsterdam is gegrond.

Instantie: Huurcommissie Amsterdam

Klacht:

Bejegening door voorzitter tijdens zitting.

Oordeel:

Gegrond