Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van betrokkenen gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten 1.1. Verzoeker verstuurde per fax op 24 juli 1995 een brief met de volgende inhoud aan de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Breda:"...Hierbij verzoeken wij U om medewerking in navolgende Door (R.; N.o.)) belastingadviseurs is verzet tegen tenuitvoerlegging alsook het verzoek om vermindering op navolgende voorlopige aanslagen reeds ingediendt.w. Inkomsten/Premie nr. 0421.02.352 H 20 f 28.528 Totaal nr. 0421.02.352 H 30 f 37.937 103.616 nr. 0421.02 352 H 40 f 37.151 Hiervoor zijn door u derdenbeslagen gelegd bij - Nationale Nederlanden (...) afkoopwaarde f 99.536,== - ABN/AMRO R'veer reeds geblokkeerde rekening f 6.600,03 Totaal f 106.135,03 Gelet op verplichtingen bank inzake financiering ondernemingen etc. verzoek ik U om Uw medewerking door de afkoopwaarden te laten storten op rek (...) (welke geblokkeerd is) voor een totaal van f 99.536,= zijnde de voorlopige aanslagen, zodat alle derdenbeslagen kunnen worden opgeheven, t.w. bij (...) Met Uw medewerking zal Nationale (Nederlanden) het bedrag f 99.536 afstorten op de geblokkeerde rekening bij de ABN/Amro zodat het saldo daar zal bedragen f 106.135,03 waaruit de voorlopige aanslagen kunnen worden voldaan cq. voorlopig zijn zeker gesteld..." De fax vermeldde als afzender:"Van: (verzoekers broer; N.o.) namens (verzoeker; N.o.)" De fax was ondertekend door verzoekers broer en voor accoord mede ondertekend door verzoeker.1.2. De Belastingdienst reageerde op 25 juli 1995 in een aan verzoekers broer gerichte brief als volgt:"...In verband met afwezigheid van bij Uw zaak betrokken collega's kan ik momenteel niet op Uw verzoek ingaan. In week 31 is het merendeel van de bij Uw zaak betrokken collega's weer aanwezig en zal ik eind week 31/begin week 32 nader contact met U opnemen..."1.3. In een brief van 30 december 1996 wendde verzoeker zich tot de Belastingdienst met het volgende:"...Op 24 juli 1995 heb ik u per fax verzocht om medewerking aan betaling - door mij - van belastingschulden waarvoor door u beslagen gelegd zijn. Voor de inhoud van mijn verzoek verwijs ik u naar de kopie van het verzoek die als bijlage hierbij gaat. In uw brief van 25 juli 1995 heeft u aangegeven dat u eind week 31/begin week 32 van dat jaar (1996, bedoeld is 1995; N.o.) zou reageren. Ondanks deze toezegging is een inhoudelijke reactie tot op heden (het is inmiddels week 51 van het jaar 1996) uitgebleven. Ik verzoek u dringend alsnog inhoudelijk te reageren op mijn verzoek van 24 juli 1995..."1.4. Op 28 april 1997 schreef verzoekers gemachtigde de Belastingdienst het volgende:"...Betreft verzoek om reactie op klacht van 30 december 1996 inzake niet meewerken van de Belastingdienst aan betaling van belastingschulden door (verzoeker; N.o.) (...) Onder verwijzing naar de klachtenregeling van de Belastingdienst verzoek ik u om mede te delen waarom op de brief van 30 december 1996 niet gereageerd is. Tevens verzoek ik u om met spoed een inhoudelijke reactie op de brief te geven..."2. Standpunt van verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder
Klacht
.3. Standpunt van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Breda In reactie op de klacht liet de Belastingdienst het volgende weten:"...In 1995 heeft terzake van (X Beheer BV; N.o.), en haar directeuren (verzoekers broer en verzoeker; N.o.) een fraudeonderzoek plaatsgevonden, uitgevoerd door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de vaststelling van een omvangrijke fraude. Dientengevolge werd een aantal aanslagen opgelegd, verhoogd met 100% boete. Ten aanzien van de geconstateerde fraude worden (verzoeker, diens broer, X Beheer BV, X BV, Y BV, Z BV; N.o.) strafrechtelijk vervolgd. De strafzaken lopen nog. Daarnaast zijn tegen de opgelegde aanslagen bezwaarschriften ingediend. Op een aantal bezwaarschriften is beslist. Naar alle waarschijnlijkheid zullen beroepschriften volgen. Het betreft een uiterst complexe zaak. Zo is het tussentijds handelen van de eenheid in hoge mate afhankelijk van de uiteindelijke vonnissen in de strafzaken van de rechtbank. Immers eerst dan komt vast te staan welke belastingschade de Staat heeft geleden waardoor aanslagen en boetes dienen te worden bijgesteld. Wanneer de vonnissen zijn te verwachten is niet bekend. Bovendien wordt behandeling door een tweetal andere factoren bemoeilijkt. 1) De overgelegde correspondentie is gericht aan (een met name genoemde medewerker van de Belastingdienst; N.o.). Deze is sinds 1111996 niet meer werkzaam op deze eenheid. Van enige dossiervorming waaruit zijn handelwijze is te reconstrueren, is helaas geen sprake. 2) De fax van (verzoeker; N.o.) c.s. van 24 juli 1995 bevat 2 onderwerpen, te weten de voorlopige aanslagen 1992, 1993 en 1994, alsmede de opheffing van derden-beslagen. Op de verzoekschriften tot verlaging van de voorlopige aanslagen is beslist. Over dezelfde onderwerpen werd gelijktijdig gecorrespondeerd met de fiscale vertegenwoordiger (R.; N.o.), thans opgevolgd door (V.; N.o.) en de advocaat (S.; N.o.). Ik ga er vanuit dat de behandelaar (S.; N.o.) is gaan zien als het aanspreekpunt inzake opheffing van de beslagen, nu deze zich nadrukkelijk manifesteert als vertegenwoordiger van (verzoeker; N.o.) c.s. De onderhandelingen zijn nog niet afgerond. Het verdient echter geen schoonheidsprijs nu kennelijk is nagelaten (verzoeker; N.o.) daaromtrent in te lichten. Dit verzuim zal alsnog worden hersteld..." Met een brief van 29 januari 1998 stuurde de Belastingdienst ten behoeve van het onderzoek door de Nationale ombudsman afschriften van correspondentie uit 1997 en 1998 tussen S., de rijksadvocaat en de Belastingdienst. De brieven hadden onder meer tot onderwerp de bereidheid van verzoeker om de openstaande belastingschulden op aan hem opgelegde aanslagen te betalen voordat de beroepsprocedures die met betrekking tot die aanslagen waren aangespannen tot een einde waren gekomen, teneinde de ter zake van die schulden gelegde beslagen te doen opheffen. 4. Reactie van verzoeker Naar aanleiding van de reactie van de Belastingdienst op de klacht liet verzoekers vertegenwoordiger het volgende weten:"...1. De Belastingdienst stelt dat zij niet beschikt over een compleet dossier. Naar de mening van cli nt is dat op zichzelf al voldoende reden om de wijze van afhandeling van de zaak van cli nt door de Belastingdienst als onbehoorlijk te betitelen.2. De stelling van de fiscus dat het verzoek per fax van 24 juli 1995 niet op zich zelf staat maar deel uitmaakt van een complexe zaak snijdt naar de mening van cli nt geen hout. De klacht heeft betrekking op het feit dat geen inhoudelijk antwoord is gekomenop een fax die een concreet en duidelijk verzoek bevatte. De argumenten die de Belastingdienst in haar (reactie op de klacht; N.o.) aanvoert, namelijk dat er gewacht moest worden op de uitkomst van de strafprocedure, snijdt naar de mening van cli nt evenmin hout aangezien in de correcties op de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1992 tot en met 1994 waardoor de voorlopige aanslagen en de gelegde beslagen zijn veroorzaakt, geen sprake is van administratieve boetes. De aanslagen betreffen slechts de IB-belastingschuld, en geschillen daarover kunnen ongeacht de afloop van de strafzaak besproken worden tussen cli nt en fiscus. Medio april 1996 is - tijdens een hoorzitting bij de inspectie Breda - met de fiscus afgesproken dat lopende bezwaarschriften afgedaan zouden worden nadat (verzoeker en zijn broer; N.o.) in het kader van het heropende gerechtelijk vooronderzoek opnieuw, en ditmaal in vrijheid, verklaringen af hadden kunnen leggen omtrent de zogenaamde priv -opnamen waarop de voorlopige aanslagen (waarvoor de beslagen zijn gelegd) gebaseerd waren. De laatste verhoren in het heropende gerechtelijk vooronderzoek hebben in begin 1997 plaatsgevonden. Afschriften van de processen-verbaal zijn aan de inspectie Breda gezonden. Uit deze processen-verbaal konden de behandelend ambtenaren opmaken dat (verzoeker en zijn broer; N.o.) betwisten dat er sprake is geweest van priv -opnamen zodat er geen feitelijke grond was voor correcties op de gedane aangiften inkomstenbelasting over de jaren 1992 tot en met 1994. Deze informatie is voor de fiscus echter geen reden geweest om aan de verzoeken van (verzoeker en zijn broer; N.o.) tot medewerking aan betaling - onder voorbehoud van rechten - en opheffing van de beslagen toe te geven.3. De taak van (S.; N.o.) bestond uit: a) het verkrijgen van een opgave van de Belastingdienst over de exacte hoogte van de IB-belastingschuld van (verzoeker en zijn broer; N.o.), b) het afdwingen van de instemming van de Belastingdienst met een betaling door (...) aan de Belastingdienst zodat de beslagen die voor de IB-schuld gelegd zijn (...) opgeheven konden worden. Over deze laatste zaak - betaling door (...) aan de Belastingdienst - is en wordt door (S.; N.o.) tot op heden onderhandeld met de Belastingdienst. De fax van 24 juli 1995 gaat over de opheffing van beslagen op de verzekeringspolissen en staat derhalve los van de onderhandelingen die tot op heden gevoerd zijn over betalingen door (...). Cli nt is van mening dat het de fiscus niet toegestaan was deze fax terzijde te leggen en een inhoudelijk antwoord achterwege te laten. Dit geldt eens temeer nu de beslagen waarden ten tijde van de fax van 24 juli 1995 voldoende waren om de aanslagen waarvoor beslag gelegd was, te voldoen. De fiscus heeft het beslag gebruikt om cli nt de beschikking over zijn gehele vermogen te onthouden in plaats van uitsluitend het verhaal van
de op dat moment openstaande belastingschuld zeker te stellen. Deze handelwijze vormt naar de mening van cli nt misbruik van macht en is daarmee onbehoorlijk. De totale waarde van de beslagen vermogensbestanddelen van (verzoeker; N.o.) bedraagt circa f 400.000, dat is een veelvoud van de geclaimde belastingschuld!4. (...)5. Aangaande uw vraag of (S.; N.o.) ook in 1995 en 1996 optrad als vertegenwoordiger van cli nt kan ik antwoorden dat (S.; N.o.) in die jaren - naast de onder 3. hiervoor genoemde taken - met name de civielrechtelijke aspecten van het dossier (van verzoeker; N.o.) behandeld heeft. Hierbij speelt een rol dat procedures over beslagen voor een belangrijk deel tot de competentie van de civiele rechter behoren en bijstand van een advocaat vereist is..."
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren/ Ondernemingen Breda (hierna: de Belastingdienst) tot 9 december 1997, het moment waarop hij zich wendde tot de Nationale ombudsman, niet had gereageerd op zijn brief van 30 december 1996. In deze brief verzocht verzoeker de Belastingdienst alsnog om een reactie op zijn fax van 24 juli 1995. De Belastingdienst had verzoeker op 25 juli 1995 een ontvangstbevestiging gestuurd van de fax van 24 juli 1995. In deze ontvangstbevestiging had de Belastingdienst aangekondigd eind week 31 of begin week 32 van 1995, dat is in de periode rond 7 augustus 1995, nader met verzoeker contact op te zullen nemen. Verzoeker herhaalde zijn verzoek in zijn brief van 28 april 1997. Ook op deze brief had de Belastingdienst niet gereageerd.2. De Belastingdienst wijst er op dat sprake is van een uiterst complexe zaak waarin sprake is van door onder meer verzoeker gepleegde fraude, en dat het handelen van de Belastingdienst in hoge mate afhankelijk is van de vonnissen van de rechtbank in de daarover lopende strafzaken. De Belastingdienst wijst er voorts op dat de ambtenaar die de zaak toentertijd behandelde niet meer op de eenheid werkzaam is en dat van enige dossiervorming geen sprake was. Tenslotte stelt de Belastingdienst dat over hetzelfde onderwerp tegelijkertijd werd gecorrespondeerd met S. en dat deze door de behandelend ambtenaar van de Belastingdienst mogelijkerwijs als aanspreekpunt werd gezien omdat deze zich manifesteerde als vertegenwoordiger van verzoeker.3. Verzoeker deed de Belastingdienst in zijn fax van 24 juli 1995 een gemotiveerd en beargumenteerd voorstel om te komen tot opheffing van een aantal door de Belastingdienst te zijnen laste gelegde derden-beslagen. De Belastingdienst kondigde aan om op een met name genoemd tijdstip op het voorstel van verzoeker terug te komen en daarover met hem contact op te nemen. Uit de reactie van de Belastingdienst op de klacht blijkt niet dat de Belastingdienst naar aanleiding van de fax op of rond het in de ontvangstbevestiging genoemde tijdstip contact heeft opgenomen met verzoeker of zijn broer en evenmin dat op de rappelbrieven is gereageerd. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de Belastingdienst dit heeft nagelaten. De Belastingdienst heeft, door noch overeenkomstig het gestelde in de ontvangstbevestiging contact met verzoeker of zijn broer op te nemen noch de rappelbrieven van 30 december 1996 en 28 april 1997 te beantwoorden, niet juist gehandeld.4. De door de Belastingdienst naar voren gebrachte omstandigheden kunnen de handelwijze van de Belastingdienst niet rechtvaardigen. De door de Belastingdienst gestelde complexiteit van de zaak ontsloeg de Belastingdienst niet van de verplichting de in de ontvangstbevestiging gedane toezegging na te komen. Hetzelfde geldt voor de door de Belastingdienst gestelde afhankelijkheid in zijn handelen van de te verwachten vonnissen van de rechtbank. Ook het vertrek van de toentertijd behandelend ambtenaar kan niet gelden als rechtvaardiging voor het nalaten van de toegezegde reactie en het niet beantwoorden van de rappelbrieven, evenmin als de afwezigheid van een goed gedocumenteerd dossier, wat daar overigens ook van zij. Tenslotte kan ook de stelling van de Belastingdienst dat over dezelfde kwestie tegelijkertijd werd gecorrespondeerd met S. als vertegenwoordiger van verzoeker, de handelwijze van de Belastingdienst niet rechtvaardigen. Gelet op de toezegging in de ontvangstbevestiging had immers verwacht mogen worden dat de Belastingdienst zich met een reactie rechtstreeks zou wenden tot verzoeker of zijn broer. Uit de door de Belastingdienst overgelegde brieven waaruit van de correspondentie met S. zou moeten blijken, kan bovendien niet worden opgemaakt dat sprake was van gelijktijdige correspondentie. De overgelegde brieven stammen immers pas uit de jaren 1997 en 1998. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Breda, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is gegrond.