Achtergrond
1. Tot 1 maart 1994 waren de negentien Raden voor de Kinderbescherming belast met de taak van het innen van kinderalimentaties. Op 1 maart 1994 heeft het LBIO deze taak van de negentien Raden voor de Kinderbescherming overgenomen; het LBIO ressorteerde echter tot 1 januari 1997 nog onder de Raad voor de Kinderbescherming te 'sGravenhage. Met ingang van 1 januari 1997, de datum waarop de wet LBIO in werking trad, is het LBIO een zelfstandig bestuursorgaan. 2. Artikel 408, derde lid, boek 1 van het Burgerlijk Wetboek luidt:"Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Het verhaal van kosten vindt plaats door wijziging van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels." Artikel 1, eerste lid van het Besluit kostenopslag inning kinderalimentaties (Stb. 1993, 605) luidt:"Onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie, geschiedt het verhaal van kosten van invordering van uitkeringen tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie door verhoging van de uitkering, zoals deze in een rechterlijke beslis-sing is vastgelegd, met een bedrag per maand van vijfentwintig gulden dan wel ntiende deel van de uitkering, indien dat deel meer is dan vijfentwintig gulden."3. Het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 september 1986 (NJ 1987, 696) luidt, voor zover hier van belang:"Blijkens de overgelegde stukken hanteert de RvdK (Raad voor de Kinderbescherming; N.o.) het systeem, welk systeem naar de RvdK onweersproken heeft gesteld voor instellingen als de zijne gebruikelijk is, dat betalingen op de lopende verplichtingen daarop worden afgeboekt en dat extra betalingen (bijv. verkregen door executiemaatregelen) worden afgeboekt op de oudste schuld. Dit systeem is billijk omdat de onderhoudsplichtige het anders in zijn macht zou hebben aanspraken van onderhoudsgerechtigden als in dit proces aan de orde sneller te laten verjaren dan noodzakelijkerwijze uit de wet voortvloeit." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de directie van het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De directie van het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Bij vonnis van 9 oktober 1984 bepaalde de arrondissementsrechtbank te Breda dat verzoeker ten behoeve van zijn dochter, geboren op 24 maart 1973, kinderalimentatie diende te betalen. De rechtbank stelde deze alimentatie vast op een maandelijkse bijdrage van f 250,- - exclusief wettelijke indexering - in de kosten van levensonderhoud en studie.2. Op enig moment hierna ving de Raad voor de Kinderbescherming te Breda aan de door verzoeker verschuldigde kinderalimentatie teinnen. In de periode van 11 januari 1993 tot 31 mei 1993 vond deze inning plaats door middel van beslag op de uitkering van verzoeker onder het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK).3. Bij verzoekschrift van 17 mei 1993 vroeg verzoeker de arrondissementsrechtbank te Breda om wijziging van de bij het vonnis van 9 oktober 1984 vastgestelde kinderalimentatie, vanwege een verandering van omstandigheden. De rechtbank bepaalde naar aanleiding van dit verzoekschrift in haar beschikking van 3 juni 1994 onder meer:"De beoordeling (...) Gelet op al het vorenstaande dient thans als na te melden te worden beslist. Daarbij houdt de rechtbank, gelet op de hoogte van de door de man gedane betalingen -zoals blijkt uit een betalingsoverzicht van de raad van 4 januari 1993- en de inhoud van deze beschikking, rekening met de mogelijkheid dat de man nog een bedrag van de dochter zou hebben terug te vorderen. Omdat ervan mag worden uitgegaan dat de aan de dochter gedane betalingen volledig in de consumptieve sfeer zijn besteed, zal de rechtbank voor dat geval bepalen dat geen verrekening dient plaats te vinden. (...) De beslissing De rechtbank wijzigt het vonnis van deze rechtbank d.d. 9 oktober 1984 aldus dat de daarbij vastgestelde bijdrage voor het levensonderhoud van de dochter nader wordt vastgesteld:- voor de periode van 1 januari tot 1 augustus 1991 op nihil; - voor de periode van 1 augustus 1991 tot 1 januari 1992 op een bedrag van (afgerond) f 108,- (eenhonderd acht gulden) per maand; - voor de periode van 1 januari 1992 tot 1 januari 1993 op een bedrag van (afgerond) f 171,- (eenhonderd eenenzeventig gulden) per maand; - met ingang van 1 januari 1993 op nihil; bepaalt dat, indien de man ingevolge deze beschikking een bedrag van de dochter terug te vorderen heeft, daarvan geen verrekening zal plaatsvinden."
4. Op 9 mei 1995 deelde het LBIO verzoeker bij brief onder meer het volgende mee:"Hiermee bericht ik u dat op grond van de nieuwe beschikking van de arrondissementsrechtbank te Breda d.d. 3 juni 1994 is uw alimentatieverplichting be indigd. Na berekening door de boekhouding is gebleken dat u een bedrag ad f 1.565,75 teveel heeft betaald. Uw dochter heeft f 3.862,57 in totaal teveel ontvangen, de Gemeentelijke Sociale Dienst te Breda heeft echter f 2.296,82 te weinig ontvangen. Wij hebben per gelijke datum de partijen hiervan op de hoogte gesteld. Het bedrag ad f 790,-- dat op reserve staat wordt doorbetaald aan de Gemeentelijke Sociale Dienst te Breda. Derhalve bedraagt het opstaande saldo t.g.v. deze dienst f 1.506,82. Inclusief 10% opslagkosten ad f 150,68 dient u nog f 1.657,50 te voldoen. Na ontvangst van dit bedrag zal uw zaak worden be indigd. Wij hebben per gelijke datum uw dochter (...) verzocht om het teveel betaalde aan het L.B.I.O. te restitueren. Indien zij hier niet op reageert, kunnen wij helaas op wettelijke gronden geen gelden terugvorderen van uw dochter."5. Verzoeker reageerde bij brief van 11 mei 1995 aan het LBIO onder meer als volgt:"Uw brief dd. 9-5-1995 heeft mij ten hoogste verbaasd! 1e In Uw boekhouding bleek dat ik f 1565,75 teveel heb betaald! 2e Voor schulden en/of verplichtingen van mijn meerderjarige dochter behoef ik niet op te draaien, als Uw dienst wil bemiddelen dient U kontakt op te nemen met mijn dochter en de sociale dienst. 3e Het bedrag f 790,- dient zo spoedig mogelijk naar mijn rekening (...) overgemaakt te worden. (Het bedrag dat op reserve staat.) 4e Eventuele openstaande bedragen dienen bij mijn dochter verhaald te worden en niet bij mij! 5e Het is toch te gek dat U er eerst bijna een jaar over doet om dan zo'n brief te sturen; U heeft teveel betaald dus moet U nogmaals betalen!! 6e Ondanks herhaaldelijk bellen, schrijven van mijn advokaat en mijzelf aan en met Uw dienst is men ertoe overgegaan om loonbeslag te leggen zodat ik m.i. door Uw toedoen al teveel betaald heb!!"
6. Bij brief van 26 juni 1995 berichtte het LBIO aan verzoeker onder meer het volgende:"In antwoord op uw brief d.d. 11 mei jl. delen wij u mede dat wij in de beschikking d.d. 3 juni 1994 over het hoofd hebben gezien dat geen gelden teruggevorderd kunnen worden van uw dochter (zie blad 3 onder beslissing). Derhalve hebben wij haar ten onrechte verzocht het te retourneren. Uw dochter heeft v r de datum van de nieuwe uitspraak teveel ontvangen en in de beschikking staat dat geen verrekening kan plaats vinden indien zij teveel heeft ontvangen. Wij kunnen u ingevolge de wetgeving geen gelden kwijtschelden. Het openstaande saldo ten gunste van de Gemeentelijke Sociale Dienst dateert van de periode 1985-1990. In de beschikking staat niet vermeld dat u nihilstelling hiervoor heeft gekregen. Wij zijn derhalve verplicht dit bedrag te innen. Het bedrag ad f 790,-- is reeds aan deze dienst doorbetaald. Wij verzoeken u zo spoedig mogelijk het openstaande saldo inclusief 10% opslag ad f 1.657,50 totaal te voldoen binnen drie weken na dagtekening. Indien u dit bedrag niet in een keer kunt voldoen, verzoeken wij u schriftelijk een betalingsvoorstel te doen."7. Vervolgens deelde het LBIO op 5 maart 1997 verzoeker schriftelijk onder meer het volgende mee:"Ingevolge een rechterlijke uitspraak d.d. 9 oktober 1984 dient u een onderhoudsbijdrage te voldoen ten behoeve van uw kind(eren). Omdat u niet of in onvoldoende mate aan uw betalingsverplichting heeft voldaan wordt er in de administratie van het LBIO een achterstand genoteerd van f 1506,82 gerekend tot en met het einde van deze maand. Op grond van art. 408 3e lid (boek 1; N.o.) BW. (Burgerlijk Wetboek; zie
Achtergrond
, onder 2.; N.o.) moet vanaf 1 maart 1994 een opslag worden voldaan van 10% op alle verschuldigde betalingen met een minimum van f 25,00 per maand. U wordt verzocht per omgaande voor aanzuivering van het achterstallige bedrag zorg te dragen en tevens de 'lopende' verplichting maandelijks te voldoen. (...) Kunt u het achterstallige niet in n keer voldoen, dan wordt van u verwacht dat u binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijvenkontakt opneemt met het LBIO voor het treffen van een afbetalingsregeling. Indien u aan vorenstaande geen gevolg geeft, zal een onderzoek naar mogelijkheden van beslaglegging worden gestart en zodra ons een mogelijkheid blijkt zal zonder verdere ingebreke stelling worden overgaan tot incassomaatregelen."8. Het LBIO schreef bij brief van 7 maart 1997 aan verzoeker onder meer:"Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud d.d. 6 maart jl. doe ik u hierbij een kopie van de uitspraak van de rechtbank toekomen d.d. 3 juni 1994 (...). Onder verwijzing naar mijn schrijven d.d. 5 maart jl. verzoek ik u nogmaals zorg te dragen voor overmaking van aanzuivering van de achterstand, te weten f 1.506,82, nog te verhogen met 10% opslagkosten ad f 150,68, totaal f 1.657,50 (...). Indien u aan bovenstaande niet kunt voldoen dient u binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven schriftelijk contact met ons op te nemen voor het treffen van een betalingsregeling. Indien u aan vorenstaande geen gevolg geeft, zal een onderzoek naar mogelijkheden van beslaglegging worden gestart en zodra ons een mogelijkheid blijkt zal zonder verdere ingebrekestelling worden overgegaan tot incassomaatregelen."9. Verzoeker schreef bij brief van 15 maart 1997 aan het LBIO onder meer:"1e Volgens de boekhouding bleek dat ik f 1565,75 teveel betaald heb (mede door de halstarrige houding van de raad voor de kinder 'bescherming' die ondanks telefoontjes, brieven, verzoekschriften van mijn advocaat (...) meende beslag te moeten leggen). 2e Betalingen en of schulden aan de sociale dienst Breda heb ik nooit gemaakt, men heeft nooit kontakt met mij opgenomen! Alles gebeurde op eigen initiatief! 3e Voor de door U gemaakte fouten behoef ik niet op te draaien. 4e Het bedrag dat in depot stond heeft U aan de s.d. in Breda overgemaakt i.p.v. aan mij terwijl het mijn geld was! (f 790,-) 5e Een excuus voor de fouten heb ik nooit gehad erger U dreigt wederom met beslag! 6e Ik sommeer U nu om het bedrag f 1565,75 aan mij te retourneren met de verschuldigde rente"
10. Op 14 juli 1997 legde het LBIO beslag op de uitkering van verzoeker onder Gak Nederland BV (voorheen het GAK), om het bedrag van f 1.657,50 te innen.. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder
Klacht
.. Het standpunt van de directie van het LBIO De directie van het LBIO reageerde bij brief van 31 oktober 1997 onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:"Bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 9 oktober 1984 werd de heer S. (verzoeker; N.o.) na van echt van R. (zijn ex-echtgenote; N.o.) te zijn gescheiden, in de kosten van verzorging en opvoeding van Sh. (zijn dochter; N.o.), geboren 24 maart 1973, een bijdrage van f 250,00 per maand opgelegd, bij vooruitbetaling te voldoen aan de Raad voor de Kinderbescherming te Breda. Met uitzondering van het jaar 1985 diende de indexering gedurende elk jaar te worden toegepast. (...) Na de op 17 mei 1993 door de heer S. gestarte wijzigingsprocedure werd op 3 juni 1994 door de Rechtbank te Breda een beslissing genomen. Naast de wijziging van de bijdrage per 1 januari 1991 werd bepaald dat, "indien de man ingevolge deze beschikking een bedrag van de dochter terug te vorderen heeft, daarvan geen verrekening zal plaatsvinden". De door de heer S. verschuldigde kinderalimentatie diende vanaf 1 april 1985 tot 1 april 1990 in verband met een verstrekte bijstandsuitkering door mevrouw R. aan de gemeente Breda (A) te worden doorbetaald. Over de periode van 1 april 1990 tot 24 maart 1991 was mevrouw R. (B) rechthebbende. Vervolgens van 24 maart 1991 tot 24 maart 1994 de meerderjarige Sh. (C.) Overigens was het bankrekeningnummer van rechthebbende B gelijk aan die van rechthebbende C, namelijk beide tenaamgesteld op die van de dochter. Onderstaand treft u een tweetal overzichten aan, waaruit blijkt dat na de verwerking van de beschikking van 3 juni 1994 een achterstand aanwezig was van f 1.506,82. In dit kader merk ik op datde systematiek van de Raden voor de Kinderbescherming was en door mijn bureau werd overgenomen – dat een betaling van een kinderalimentatie eerst strekt ter voldoening van een lopende verplichting en pas daarna ter voldoening van achterstallige betalingstermijnen. Vanuit de gepubliceerde jurisprudentie meld ik dat het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 23 september 1986 (NJ 1987, nr. 696) deze systematiek honoreerde (zie
Achtergrond
onder 3.; N.o.).. Verschuldigd over de periode van 1 april 1985 tot en met 31 maart 1990:1985: 09 maanden ad f 250,00 f 2.250,00 1986: 12 maanden ad " 252,75 " 3.033,00 1987: 12 maanden ad " 256,04 " 3.072,48 1988: 12 maanden ad " 257,32 " 3.087,84 1989: 12 maanden ad " 259,89 " 3.118,68 1990: 03 maanden ad " 264,05 " 792,15 ---------- f 15.354,15 Ontvangen en doorbetaald: 1985: 00 maanden ad f 0,00 f 0,00 1986: 01 maand ad " 302,75 " 302,75 1987: 00 maanden ad " 0,00 " 0,00 1988: 05 maanden ad " 407,32 " 2.036,60 1989: 12 maanden ad " 409,00 " 4.908,00 1990: 03 maanden ad " 413,00 " 1.239,00 1990: 09 maanden ad " 148,95 " 1.340,55 1991: 08 maanden ad " 148,50 " 1.188,00 1991: 01 maand ad " 445,50 " 445,50 1991: 01 maand ad " 409,57 " 409,57 1992: 08 maanden ad " 148,42 " 1.187,36 1993: 01 maand ad " 790,00 " 790,00* *doorbetaald in 1995 ---------- " 13.847,33 ----------- Achterstand: f 1.506,82. Verschuldigd over de periode van 1 april 1990 tot 24 maart 1991:1990: 09 maanden ad f 264,05 f 2.376,45 1991: 02 maanden ad " 0,00 " 0,00 1991: 23/31 mnd ad " 0,00 " 0,00 ---------- f 2.376,45C. Verschuldigd over de periode van 24 maart 1991 tot 24 maart 1994:
1991: 08/31 mnd ad f 0,00 f 0,00 1991: 04 maanden ad " 0,00 " 0,00 1991: 05 maanden ad " 108,00 " 540,00 1992: 12 maanden ad " 171,00 " 2.052,00 1993: 12 maanden ad " 0,00 " 0,00 1994: 02 maanden ad " 0,00 " 0,00 1994: 23/31 mnd ad " 0,00 " 0,00 ---------- " 2.592,00 ----------- f 4.968,45 Ontvangen en doorbetaald:1990: 09 maanden ad f 264,05 f 2.376,45 1991: 09 maanden ad " 272,50 " 2.452,50 1991: 01 maand ad " 124,00 " 124,00 1991: 01 maand ad " 148,50 " 148,50 1991: 01 maand ad " 202,18 " 202,18 1991: 01 maand ad " 70,32 " 70,32 1991: 01 maand ad " 11,43 " 11,43 1992: 08 maanden ad " 282,58 " 2.260,64 1993: 03 maanden ad " 395,00 " 1,185,00 ---------- " 8.831,02 Teveel doorbetaald aan Sh. (de ----------- (dochter van verzoeker: N.o.) f 3.862,57 (niet te verrekenen) De conclusie van bovenstaande berekeningen is dat op het moment dat de rechterlijke beslissing van 3 juni 1994 in mijn administratie verwerkt werd, sprake was van een achterstand van f 1.506,82, te vermeerderen met 10% opslagkosten, totaal f 1.657,50 ten gunste van de Gemeente Breda. Ik ben derhalve van mening dat de vordering rechtmatig is, in casu door de heer S. verschuldigd is. De berichtgeving van mijn bureau naar de heer S. is niet feilloos geweest. Er was in 1994 een te hoge werkdruk als gevolg van de wijziging van de kinderalimentatiewetgeving. Mijn bureau heeft de dossiers en de administratie van de negentien Raden voor de Kinderbescherming overgenomen. Om die reden werd helaas pas op 9 mei 1995 aan de heer S. het cijfermatige resultaat van de rechterlijke beschikking van 3 juni 1994, die hij mijn bureau op8 september 1994 toezond, meegedeeld. De inhoud van deze brief was onjuist voor wat betreft de tweede en vierde alinea. De inhoud van de brief die mijn bureau op 26 juni 1995 de heer S. zond naar aanleiding van de reactie van de heer S. per brief van 11 mei 1995, was niet helder, daar de heer S. niet expliciet meegedeeld werd dat het bericht van mijn bureau over het door hem teveel betaalde ad f 1.565,75, (ook) op een abuis berustte. De heer S. is in de door mijn bureau aangedragen mededeling, dat hij teveel heeft betaald, blijven volharden. Ik ben dan ook van mening dat pas in een laat stadium de heer S. juiste informatie werd verstrekt.". De reactie van verzoeker Op 28 november 1997 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoeker op het standpunt van de directie van het LBIO. Verzoeker gaf daarin onder meer het volgende te kennen:"Nooit heb ik van het L.B.I.O. bericht ontvangen met specificaties, het enige wat mij toekwam was de brief van (9 mei 1995; N.o.) waarin zij stelde (meer dan een jaar na de uitspraak??) dat ik f 1565,75 teveel betaald had en dat er een bedrag van f 1506,82 door mij betaald diende te worden als extra'tje werd het nog vermeerderd met 10% (opslag kosten) f 1657,50. Hierover de bekende correspondentie nooit stuurde men mij eenzelfde specificatie, men maakte het alleen maar erger door in hun brieven te stellen dat het om doorbetalingen ging van de sociale dienst van Breda terwijl ik in der tijd juist protesteerde (en gelijk kreeg zie vonnis rechtbank) tegen deze betalingen. Doordat mij verkeerde info verstrekt werd was ik in de mening dat ik f 58,93 teveel betaald had, zodat ik dacht laat maar, het is wel goed, dit stelde ik ook in mijn schrijven en telefoontjes naar het LBIO doch men ging dreigen en voerde het uiteindelijk uit (loonbeslag)."
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Gouda van hem een bedrag van f 1.657,50 vordert omdat er een achterstand in de betaling van de alimentatie voor zijn dochter zou bestaan uit de periode 1985-1990. Verzoeker is van mening dat genoemd bedrag niet door hem verschuldigd is.2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Verzoeker was over de periode van 1 april 1985 tot 31 maart 1990 (verder: 1985-1990)op grond van het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 9 oktober 1984 verplicht maandelijks een bedrag van f 250,- exclusief wettelijke indexering - aan kinderalimentatie te betalen ten behoeve van zijn dochter. In totaal was verzoeker over deze periode een bedrag van f 15.354,15 verschuldigd. Vast staat dat verzoeker over deze periode slechts f 13.847,33 heeft betaald, waardoor er een tekort van f 1.506,82 ontstond. Inclusief het wettelijk verschuldigde incassotarief van 10% (zie
Achtergrond
, onder 2.) kwam dit bedrag neer op f 1.657,50.3. Ten tijde van de inning van de alimentatie over de periode van 1 april 1990 tot 24 maart 1994 (verder: 1990-1994) was verzoeker op grond van bovengenoemd vonnis eveneens een bedrag van f 250,- exclusief wettelijke indexering - per maand aan zijn dochter verschuldigd. Zelfs wanneer deze indexering niet wordt meegerekend, diende verzoeker over de periode 1990-1994 in totaal een bedrag van (48 maanden maal f 250,-) f 12.000,- te voldoen. Aangezien verzoeker over deze periode f 8.831,02 aan kinderalimentatie heeft betaald, staat vast dat er over het tijdvak 1990-1994, net als over 1985-1990, een betalingsachterstand bestond.4. Bij vonnis van 3 juni 1994 wijzigde de arrondissementsrechtbank te Breda met terugwerkende kracht de verschuldigde bedragen aan kinderalimentatie voor de periode vanaf 1 januari 1991. De rechtbank bepaalde tevens dat er geen verrekening plaats mocht vinden van een bedrag dat verzoeker eventueel op grond van dit vonnis van zijn dochter terug zou hebben te vorderen. Met inachtneming van dit vonnis was verzoeker over de periode 1990-1994 in totaal f 4.968,45 aan kinderalimentatie aan zijn dochter verschuldigd. Nu verzoeker over deze periode f 8.831,02 had betaald, had hij dus f 3.862,57 te veel betaald.5. Ingevolge het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 september 1986 (zieAchtergrond
, onder 3.) strekt de betaling van kinderalimentatie eerst ter voldoening van een lopende verplichting, en pas daarna ter voldoening van eventuele achterstallige betalingstermijnen. Verzoeker had over de periode 1990-1994 voor zover v r het vonnis van 3 juni 1994 bekend was - nog niet voldaan aan zijn lopende verplichting. Daarom behoefde het LBIO tot het moment van dat vonnis met de door verzoeker betaalde bedragen de achterstand over de periode 1985-1990 niet aan te zuiveren. Het vonnis van de rechtbank 3 juni 1994 beschikte dat het LBIO het ontstane overschot aan betaalde alimentatie niet mocht verrekenen met het nog openstaande bedrag van f 1.657,50 over 1985-1990. Daarom was verzoeker het LBIO dit bedrag nog steeds verschuldigd.Het is dan ook juist dat het LBIO dit bedrag van verzoeker heeft gevorderd. De onderzochte gedraging is behoorlijk.6. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het niet juist is, zoals ook de directie van het LBIO heeft erkend, dat het LBIO verzoeker in de brief van 9 mei 1995 onjuiste informatie heeft verstrekt over de door hem verschuldigde kinderalimentatie. Gezien deze foutieve informatie is het begrijpelijk dat er op dit punt bij verzoeker verwarring is ontstaan. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat correspondentie van een bestuursorgaan informatie bevat die juist is, en dat eventuele fouten zo snel mogelijk worden hersteld teneinde onduidelijkheid te voorkomen.