Achtergrond
Co rdinatiewet sociale verzekering (Wet van 24 december 1953, Stb. 577) Artikel 15, leden 1,2 en 4 (zoals dit luidde in april 1996):"1 Indien een werkgever een voorschotpremie of een vastgestelde premie niet of niet geheel binnen de daarvoor gestelde termijn betaalt, maant de bedrijfsvereniging hem schriftelijk aan om alsnog te betalen.2. Indien de werkgever na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de premie, de aanmaningskosten en de in artikel 14 bedoelde interest geschieden bij een door de bedrijfsvereniging uit te vaardigen dwangbevel. (...)4. De betekening en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel geschieden door de zorg van de ontvanger bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) en door de belastingdeurwaarder bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van die wet met toepassing van de artikelen 13 en 14 van die wet."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werden het Landelijk instituut sociale verzekeringen en Gak Nederland BV een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoeker kocht op 1 februari 1994 een caf . Met dagtekening 6 april 1994 ontving hij van Gak Nederland BV een nota voor de voorschotheffing voor de premies sociale verzekering over 1994. De voorschotheffing bedroeg f 842,28. Verzoeker betaalde op 11 mei 1994 f 350,95 en op 6 juni 1994 f 90 (totaal f 440,95). Gak Nederland BV corrigeerde met dagtekening 15 juni 1994 de voorschotheffing met -/- f 34,92. Verzoeker diende daarna nog f 366,41 (f 842,28 - f 440,95 - f 34,92) te betalen. Gak Nederland BV stuurde op 8 augustus, 6 september en 3 oktober 1994 verzoeken om betaling aan verzoeker. Omdat verzoeker niet betaalde, stuurde Gak Nederland BV op 1 november 1994 een aanmaning aan verzoeker. Gak Nederland BV gaf daarbij aan dat indien verzoeker de f 366,41 niet per omgaande zou betalen tot afgifte van een dwangbevel zou worden overgegaan. Op 5 december 1994 vaardigde Gak Nederland BV een dwangbevel tegen verzoeker uit voor de betaling van de f 366,41 en de kosten van aanmaning (f 10).1.2. Op 1 augustus 1994 verkocht verzoeker zijn caf . Eind 1994 stuurde Gak Nederland BV jaaropgavestukken aan verzoeker ten behoeve van de vaststelling van de premies sociale verzekering over 1994. Verzoeker diende deze stukken ingevuld aan Gak Nederland BV terug te sturen. Omdat verzoeker - ook na herinnering door Gak Nederland BV - de jaaropgavenstukken niet aan Gak Nederland BV terugstuurde, stelde Gak Nederland BV de afrekening voor de premies sociale verzekering over 1994 op 14 november 1995 ambtshalve vast. Aangezien verzoeker niet aan zijn loonopgaveverplichting had voldaan, legde Gak Nederland BV met dagtekening 20 november 1995 een boete aan verzoeker op van f 200. Verzoeker verstrekte vervolgens alsnog de benodigde loongegevens aan Gak Nederland BV. Verzoeker ontving van Gak Nederland BV met dagtekening 13 december 1995 een gecorrigeerde afrekening over 1994. De afrekening voor de premies sociale verzekering over 1994 bedroeg f 1.780. Verzoeker diende dit bedrag uiterlijk 25 januari 1996 te betalen.1.3. Verzoeker tekende bij brief 20 januari 1996 bezwaar aan tegen de opgelegde boete. Verder schreef hij het volgende:"...Gaarne zal ondergetekende het op prijs stellen door u ge nformeerd te worden omtrent bezwaar opgelegde boete, alsmede kwijtschelding van nog op te leggen aanslag, cq hoe daaromtrent procedure/verzoek/ behandeling e.e.a. kan plaatsvinden..."1.4. Omdat verzoeker op 25 januari 1996 de premies sociale verzekering over 1994 nog niet had betaald, stuurde Gak Nederland BV op 29 januari 1996 een aanmaning aan verzoeker. Gak Nederland BV gaf daarbij aan dat indien verzoeker niet per omgaande zou betalen tot afgifte van een dwangbevel zou worden overgegaan.1.5. Na ontvangst van de aanmaning deelde verzoeker bij brief van 2 februari 1996 het volgende aan Gak Nederland BV mee:"...Alvorens u tot het uitgeven van dwangbevelen overgaat, moge ondergetekende, verwijzen, naar bijgaande brieven gedateerd, 20 januari 1996 (...). Ter zake moge opgemerkt zijn: aanslag is nog niet vastgesteld, bezwaar is aangetekend. (...) Ondergetekende moge u dan ook verzoeken, bestuurlijke zorgvuldigheid in acht te nemen, alvorens dwangbevelen uit te geven. Gaarne zie ik uw informatie omtrent beklag en bezwaar, wellicht informatie inzake mogelijke kwijtschelding tegemoet..."1.6. Op 9 februari 1996 ontving verzoeker twee (op 1 februari 1996 aangemaakte) acceptgiro's van Gak Nederland BV. E n acceptgiro was voor de betaling van de premies sociale verzekering over 1994 en n voor de betaling van de boete van f 200. Verzoeker schreef in reactie daarop op 12 februari 1996 onder meer het volgende aan Gak Nederland BV:"Met verwijzing naar Wet Bestuursrecht, tevens mijn brief van 20 januari 1996, alsmede mijn aangetekend schrijven van 2 februari 1996, werden op 9 februari 1996, bijgaande acceptgirokaarten, datum aanmaak 1-2-1996? ontvangen. Stel vooralsnog beantwoording cq behandeling van bovengenoemde refertes op prijs, alsmede nadrukkelijk kennisgeving van ontvangst van beide brieven"1.7. Gak Nederland BV trok vervolgens de boete van f 200 in. Gak Nederland BV stuurde met dagtekening 19 februari 1996 de desbetreffende creditnota aan verzoeker.
1.8. Verzoeker liet bij brief van 17 februari 1996 onder meer het volgende aan Gak Nederland BV weten:"Met verwijzing naar uw nota, inzake correctie, gedateerd 19 februari 1996, moge terzake geconcludeerd worden, dat adm. boete inmiddels opgeheven werd. Waarvoor dank. Gaarne zag ondergetekende van u nadere beantwoording van brieven 12 en 2 februari jl., alsmede voorgaande correspondentie, met name v.w.b. mogelijkheden en criteria voor kwijtschelding."1.9. Op 26 februari 1996 vaardigde Gak Nederland BV een dwangbevel tegen verzoeker uit voor de betaling van de premies sociale verzekering over 1994 (f 1.780) en de kosten van aanmaning (f 20).1.10. Bij brief van 21 maart 1996 reageerde Gak Nederland BV op de brief van verzoeker van 17 februari 1996. Gak Nederland BV deelde onder meer het volgende aan verzoeker mee:"In uw brief van bovenvermelde datum verzoekt u om kwijtschelding van de gespecificeerde vordering. Hierover beslist het bestuur van de bedrijfsvereniging en zij stelt aan haar medewerking bepaalde voorwaarden. E n van deze voorwaarden is dat alle crediteuren akkoord gaan met kwijtschelding van hun vorderingen. Als u n of meer andere crediteuren geheel of gedeeltelijk betaalt, dan zal het bestuur uw verzoek afwijzen. Om uw verzoek verder in behandeling te nemen, vragen wij u om de volgende gegevens:- opgave van de maandelijkse lasten; het huidige inkomen en de gezinssamenstelling; - kopie n van verzoeken aan andere crediteuren en van hun beslissingen hierop; - kopie n van de aangiften en aanslagen inkomsten; en vermogensbelasting over 1994; - balans en winst en verliesrekening over 1994. Wanneer wij de gegevens niet binnen vier weken na heden hebben ontvangen, zullen wij uw verzoek niet verder in behandeling nemen. Heeft u nog vragen? Belt u ons dan. Wij informeren u graag."1.11. Bij brief van 26 maart 1996 informeerde Gak Nederland BV de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo (hierna: de
Belastingdienst) over het feit dat verzoeker een verzoek om kwijtschelding had ingediend. Gak Nederland BV voegde bij deze brief een kopie van de brief die op 21 maart 1996 aan verzoeker was gestuurd.1.12. Verzoeker reageerde bij brief van 12 april 1996 op de brief van Gak Nederland BV van 21 maart 1996. Hij verzocht aan Gak Nederland BV om een specificatie van het door hem aan Gak Nederland BV verschuldigde bedrag. Tevens verzocht hij om de invordering aan te houden totdat de Minister van Financi n een beslissing had genomen op zijn beroep op de hardheidsclausule en het belastingjaar 1994 definitief was afgewikkeld. Hij verstrekte echter niet de door Gak Nederland BV in haar brief van 21 maart 1996 gevraagde informatie.1.13. Naar aanleiding van de brief van verzoeker van 12 april 1996 liet Gak Nederland BV op 26 april 1996 onder meer het volgende aan verzoeker weten:"...Wij hebben in onze brief van 21 maart 1996 gevraagd om bepaalde gegevens die noodzakelijk zijn voor het in behandeling nemen van uw verzoek. Het lijkt ons verstandig, dat u ons voorziet van informatie waarover u wel beschikt. Momenteel kunnen wij in het geheel niet uw financi le positie beoordelen en andere voorwaarden toetsen, die noodzakelijk zijn om deze aangelegenheid aan het bestuur van de bedrijfsvereniging voor te leggen..."1.14. Het dwangbevel dat op 26 februari 1996 door Gak Nederland BV tegen verzoeker was uitgevaardigd (zie hiervoor onder 1.9.) was inmiddels op 25 april 1996 door de belastingdeurwaarder aan verzoeker betekend. De kosten van betekening bedroegen f 135.1.15. Verzoeker deelde bij brief van 26 april 1996 onder meer het volgende aan Gak Nederland BV mee:"Met verwijzing naar bijgaand dwangbevel, moge onderget., zich hieromtrent beklagen. (...) Recent, - 20 januari 1996 en 2 februari 1996, zijn brieven aan u verzonden, ook deze werden niet beantwoord. 17 februari werd wederom brief gestuurd, 12 april nogmaals. Ik verzoek u dwangbevel in te trekken, vragen te beantwoorden, en kennisgeving van dit schrijven aan mij te verzenden."
1.16. Naar aanleiding van de brief van Gak Nederland BV van 26 april 1996 (zie hiervoor onder 1.13.) verzocht verzoeker bij brief van 7 mei 1996 aan Gak Nederland BV om contact op te nemen met de Belastingdienst omdat de Belastingdienst van n en ander op de hoogte was.1.17. Gak Nederland BV liet bij brief van 4 juli 1996, op basis van van de Belastingdienst ontvangen informatie, aan verzoeker weten dat zij zijn verzoek om kwijtschelding niet met enige kans op succes aan het bestuur van de bedrijfsvereniging kon voorleggen.1.18. Verzoeker liet bij brief van 9 juli 1996 aan Gak Nederland BV weten dat hij het niet eens was met de beslissing van Gak Nederland BV van 4 juli 1996.1.19. Gak Nederland BV reageerde op 18 juli 1996 onder meer als volgt:"Voor alles merken wij op, dat wij uw verzoek om kwijtschelding niet hebben afgewezen. Daartoe is alleen het bestuur van de bedrijfsvereniging voor de Horeca bevoegd. Wel zijn wij in staat om conform de richtlijnen van het bestuur te beoordelen in hoeverre een verzoek om kwijtschelding de toetsingscriteria van het bestuur in geval van voorlegging zou kunnen doorstaan. Aangezien u niet voldoet aan bepaalde voorwaarden kwamen wij tot de conclusie, dat voorlegging aan het bestuur niet met enige kans van slagen kan geschieden. (...) Het enige wat rest, is dat wij op uw verzoek, om een bestuursbeslissing kunnen vragen inzake uw verzoek om kwijtschelding."1.20. Verzoeker verzocht bij brief van 27 juli 1996 aan Gak Nederland BV om zijn verzoek om kwijtschelding aan het bestuur van de bedrijfsvereniging voor te leggen.1.21. Gak Nederland BV liet bij brief van 27 september 1996 aan verzoeker weten dat zijn verzoek om kwijtschelding aan het bestuur van de bedrijfsvereniging zou worden voorgelegd.1.22. Gak Nederland BV liet bij brief van 31 oktober 1996 aan verzoeker weten dat het bestuur van de bedrijfsvereniging zijn verzoek om kwijtschelding had afgewezen.2. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder
Klacht
.3. Standpunt van het Landelijk instituut sociale verzekeringen3.1. In reactie op de klacht verwees het Lisv naar een bij zijn reactie gevoegde brief van het hoofdkantoor van Gak Nederland BV van 17 november 1997. Het Lisv liet weten akkoord te zijn met het standpunt dat het hoofdkantoor in deze brief had ingenomen. In de brief van het hoofdkantoor van Gak Nederland BV van 17 november 1997 staat onder meer het volgende:"Primair merken wij op, dat wij geen invloed kunnen uitoefenen op de hoogte van de betekeningskosten en de datum van betekening, aangezien dit een aangelegenheid betreft die geheel bij de belastingdienst berust. De invorderingscyclus tot de datum uitvaardiging dwangbevel behoort wel tot onze jurisdictie. Ten aanzien van het premiejaar 1994 werden door ons twee dwangbevelen uitgevaardigd:- op 5 december 1994 een dwangbevel met als hoofdsom f 376,41, na aanmaningen d.d. 30-10 en 1-11-1994; - op 26 februari 1996 een dwangbevel met als hoofdsom f 1.800,00, na een aanmaning d.d. 29-01-1996. Van de vaststellende afdeling ontvingen wij op 29 februari 1996 de brief van de betrokkene d.d. 17 februari 1996 met een dankwoord inzake de terugboeking van de boetenota d.d. 20-11-1995 ad f 200,00 en het verzoek om informatie omtrent de criteria voor kwijtschelding. De terugboeking van de boetenota had te maken met de toezending van twee jaaropgavenkaarten door de premieschuldige, hetgeen primair de correctie van de afrekening 1994 tot gevolg had. Op 21 maart 1996 werd door de afdeling incasso de betrokkene bericht over de voorwaarden inzake een verzoek om kwijtschelding. Pas in mei 1996 konden wij na ontvangst van de door ons gevraagde bescheiden de behandeling van het verzoek in gang zetten. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding schort de invordering in beginsel niet op. Bovendien was in dit stadium al sprake van de uitvaardiging van twee dwangbevelen. Voor de uitvaardiging van de dwangbevelen werd de premieschuldige middels diverse verzoeken om betaling en aanmaningen gewezen op het feit, dat wij de dwangbevelen terecht hebben uitgevaardigd. Met ons schrijven van 26 maart 1996 werd de belastingdienst te Emmen op de hoogte gesteld van het verzoek om kwijtschelding en
de invordering van de dwangbevelen werd tot nader bericht opgeschort. Nadat toentertijd na voorlegging aan het bestuur haar besluit d.d. 31 oktober 1996 aan de betrokkene werd medegedeeld, in casu een afwijzing van het verzoek, werd de invordering van de dwangbevelen weer hervat. Op 16 juli 1997 ondertekende de premieschuldige een machtiging bij de belastingdienst om de te verwachten teruggave inkomstenbelasting 1996 te laten verrekenen met onze openstaande nota's, hetgeen op valutadatum 4 augustus 1997 geschiedde."3.2. Naar aanleiding van een aantal vragen van de Nationale ombudsman deelde Gak Nederland BV het volgende mee:"Zoals reeds in de brief van (...) is aangegeven, zijn er in deze kwestie twee afzonderlijke items aan de orde:- de juistheid van de vaststelling van de boetenota 1994 en de afrekeningnota 1994 - een verzoek om kwijtschelding De afhandeling van deze twee zaken kon niet naast elkaar geschieden, immers pas na een juiste vaststelling kon het verzoek om kwijtschelding in gang worden gezet op basis van de juiste, actuele invorderingen (...). Het betreft in casu werkzaamheden die door afzonderlijke afdelingen dienen te worden verricht. Pas na beoordeling van de vaststellingskwesties bereikte de afdeling Incasso het verzoek om het verzoek tot kwijtschelding richting werkgever te behandelen. Op 21 maart 1996 werd de in dat stadium van toepassing zijnde informatie verstrekt. Indien het voor werkgever onduidelijk was, mocht deze te allen tijde contact met ons opnemen (zie slotzin van de brief van 21 maart 1996). Het is niet gebruikelijk om bij elke aanvraag om kwijtschelding het gehele incassobeleid uit de doeken te doen. Wij beperken ons tot de essenti le aspecten behorende bij de specifieke rechtsvorm van de aanvrager. Pas na specifieke informatie over de desbetreffende werkgever kunnen op maat inlichtingen worden verstrekt over de voorwaarden voor kwijtschelding. (...) verzoeken om kwijtschelding en schuldsanering verschillen per situatie. Er moet rekening worden gehouden dat niet alle aspecten gelden in elke zaak. De betreffende brieven van betrokkene (verzoekers brieven van 20 januari, 2 en 12 februari 1996; N.o.) zijn ontvangen door de afdeling Loon en Premievaststelling. Deze afdeling is eerst
nagegaan of er sprake is van een re le vaststelling. Pas daarna is de zaak doorgespeeld aan de afdeling Incasso. Dan pas wordt de zaak specifiek bezien. Of de afdeling Loon en Premievaststelling n.a.v. de vraagstelling van (verzoeker; N.o.) telefonisch contact heeft opgenomen met (verzoeker; N.o.), valt niet meer na te gaan. (...) Het gaat hier om twee items:- de uitvaardiging van dwangbevelen - de invordering van dwangbevelen Met "het indienen van een verzoek om kwijtschelding schort de invordering in beginsel niet op" wordt het volgende bedoeld. In bepaalde gevallen zoals bij fraude, recidive en enorme achterstanden zal helemaal geen opschorting van de invordering volgen, ondanks een in gang gezette procedure van schuldsanering. Dit geldt ook voor de uitvaardiging van dwangbevelen, hetgeen ten goede komt aan het zeker stellen van rechten. Ten aanzien van het dwangbevel d.d. 5-12-1994 lijkt ons de op- c.q. aanmerking niet aan de orde. Het dwangbevel d.d. 26-2-1996 ad f 1.800,- werd uitgevaardigd, terwijl er gevraagd was om informatie omtrent kwijtschelding. Had de afdeling Incasso eerder dan begin maart 1996 iets vernomen, dan had eventueel de uitvaardiging voorkomen kunnen worden. Echter aangezien de uitvaardiging reeds een feit was, kon alleen het item invordering bezien worden, hetgeen ook geschiedde middels een verzoek om opschorting richting de belastingdienst Venlo. Indien echter het verzoek om schuldsanering in het geval (van verzoeker; N.o.) zou zijn gehonoreerd door het bestuur van de Bedrijfsvereniging, dan zou de afdeling Incasso zeer zeker de uitvaardiging en daarmee de kosten van betekening ongedaan hebben gemaakt. Dit verzoek werd echter afgewezen. (...) Wij kunnen geen invloed uitoefenen op de datum van betekening en de hoogte van de betekeningkosten. In beginsel ligt de verantwoordelijkheid van betekenen c.q. het afwikkelen van de invordering van de dwangbevelen bij de fiscus. Dit is conform dezelfde bevoegdheid als bij de invordering van directe belastingen, op de bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven wijze. Dit neemt niet weg dat wij als uitvoeringsorgaan ingevolge de Instructie Invordering Verzekeringspremies, te allen tijde
executant blijven van het dwangbevel. Dit betekent dat de fiscus in casu onze instructies opvolgt indien de omstandigheden dat vragen. Tenslotte delen wij u mede dat, indien het schuldsaneringsverzoek van (verzoeker; N.o.) gehonoreerd zou zijn, wij het dwangbevel als ten onrechte uitgevaardigd hadden teruggevraagd."3.3. Naar aanleiding van een aantal aanvullende vragen van de Nationale ombudsman verwees het Lisv naar een brief van het hoofdkantoor van Gak Nederland BV van 23 februari 1998. Het Lisv gaf aan akkoord te zijn met het standpunt dat het hoofdkantoor in deze brief had ingenomen. In de brief van het hoofdkantoor van Gak Nederland BV van 23 februari 1998 staat onder meer het volgende:"1. In welke gevallen wordt na ontvangst van een verzoek om kwijtschelding de invordering opgeschort? Dit bepalen wij per verzoek, hetgeen betekent dat er niet zonder meer wordt opgeschort conform een aantal vastgestelde regels. Wel is er een aantal vastgelegde richtlijnen die wij bij het behandelen van een verzoek om kwijtschelding nalopen n die bij een opschorting tevens ter beoordeling worden meegenomen. (...) - Voor alles is van belang of wij kunnen spreken van re le vaststellingen die aan de hand van de door de werkgever aangeleverde looncijfers werden gerealiseerd. Hebben wij in het geheel geen looncijfers ontvangen en zijn de vaststellingen gebaseerd op ambtshalve vaststellingen, dan zal er waarschijnlijk niet tot een opschorting van de invordering worden overgegaan. - Het betalingspatroon van de werkgever wordt eveneens belicht om de liquiditeit van de werkgever te beoordelen. - Belangrijk is voorts of het gaat om een actieve werkgever. Indien het gaat om een be indigd lidmaatschap zullen wij strenger invorderen, aangezien wij op termijn te maken kunnen hebben met extra invorderingskosten, vervaltermijnen c.q. verjaring. Kortom, wij schorsen de invordering op in die gevallen waarbij het voor ons duidelijk is, dat alle loongegevens aangeleverd zijn en wij dus een actuele situatie kunnen belichten. Indien de werkgever te boek staat als een goede betaler, hebben wij geen reden om aan te nemen, dat het verzoek om (gedeeltelijke) kwijtschelding een middel is om de vervaltermijnen van de premienota's te omzeilen.
2. Zou in het geval van (verzoeker; N.o.) de invordering zijn opgeschort indien de afdeling incasso van Gak Nederland direct kennis had genomen van de brieven van (verzoeker; N.o.) van 20 januari, 2 februari, 12 februari en 17 februari 1996 en niet pas 29 februari 1996? (...) Indien wij v r 29 februari 1996 kennis hadden genomen van een kwijtscheldingsverzoek, dan hadden wij wellicht in verband met de behandeling van het verzoek de invorderingsprocedure voor wat betreft de correctie-afrekening 1994 d.d. 13-12-1995 ad. f 1.780,00 kunnen opschorten. Echter het feit, dat er reeds een dwangbevel d.d. 5 december 1994 ad. f 376,41 was uitgevaardigd werkte niet echt in het voordeel van (verzoeker; N.o.). Aangezien wij op 18 juli 1996 aan de belastingdienst te Venlo het verzoek hebben gericht om de dwangbevelen tot nader bericht op te schorten, mag u concluderen dat wij naar alle waarschijnlijkheid de invorderingsprocedure ten aanzien van de premienota ad. f 1.780,00, v r de afgifte van het dwangbevel zouden hebben opgeschort."3.4. Tenslotte liet Gak Nederland BV in reactie op een aantal vragen van de Nationale ombudsman het volgende weten:"... * Klopt het dat de brieven van verzoeker van 20 januari, 2, 12 en 17 februari 1996 in eerste instantie bij de vaststellende afdeling (dus niet bij de afdeling incasso) zijn terecht gekomen omdat verzoeker in deze brieven onder meer (naast het verzoek om kwijtschelding) bezwaar aantekende tegen de opgelegde boete? Antwoord: Ja. * Waren bovengenoemde brieven van verzoeker direct bij de afde- ling incasso terecht gekomen indien verzoeker in deze brieven alleen had verzocht om kwijtschelding? Antwoord: Ja. * Klopt het dat de vaststellende afdeling alleen het bezwaar van verzoeker tegen de opgelegde boete heeft beoordeeld alvorens bovengenoemde brieven door te sturen naar de afdeling incasso? Zo nee, wat heeft de vaststellende afdeling nog meer gedaan? Antwoord: Ja.
Ter informatie:- Brief 20 januari 1996 pas op 6 februari 1996 door LPV ontvan- gen (als kopie bijlage van brief d.d. 2 februari 1996). - Brief 2 februari 1996 op 6 februari 1996 (samen met kopie van brief d.d. 20 januari 1996) door LPV ontvangen. Op LPV in behandeling genomen, niet naar Incasso gestuurd i.v.m. bezwaar tegen de boete over 1994. - Brief 12 februari 1996 op 13 februari 1996 door LPV ontvangen. Samengevoegd met brieven van 20 januari en 2 februari 1996. - Brief 17 februari 1996 op 20 februari 1996 door LPV ontvangen. Bezwaar boete 1994 was al in behandeling genomen met brieven van 20 januari, 2 februari en 12 februari 1996. Op 29 februari 1996 werd de boete over 1994 teruggeboekt en de brief werd doorgezonden naar Incasso ter verdere afhandeling..." BEOORDELING1. Verzoeker klaagt erover dat Gak Nederland BV op 25 april 1996 een dwangbevel aan hem heeft laten betekenen voor de betaling van de afrekening voor de premies sociale verzekering over 1994, terwijl hij op dat moment al een verzoek om kwijtschelding van deze premieschuld had ingediend, en terzake f 135 aan hem in rekening heeft gebracht.2. Verzoeker verzocht bij brieven van 20 januari, 2 februari, 12 februari en 17 februari 1996 onder meer aan Gak Nederland BV om hem informatie te sturen over de mogelijkheden van kwijtschelding van de aan hem over 1994 opgelegde voorschotheffing en afrekening voor de premies sociale verzekering. Uit de brief van Gak Nederland BV van 21 maart 1996 blijkt dat zij dit verzoek van verzoeker om informatie heeft aangemerkt als een verzoek om kwijtschelding. Verzoeker tekende in zijn brief van 20 januari 1996 tevens bezwaar aan tegen de opgelegde boete.3. Gak Nederland BV deelde mee dat alvorens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding in gang kon worden gezet, diende te worden nagegaan of de boetenota en de afrekeningsnota over 1994 juist waren vastgesteld. Gak Nederland BV wees erop dat deze controle plaatsvindt binnen een andere afdeling van Gak Nederland BV dan de behandeling van verzoeken om kwijtschelding. Gak Nederland BV gaf aan dat het verzoek om kwijtschelding de afdeling incasso van Gak Nederland BV (die binnen Gak Nederland BV is belast met de behandeling van verzoeken om kwijtschelding) daardoor pas had bereikt op 29 februari 1996, dus na de uitvaardiging van het dwangbevel op 26 februari 1996.4. Op zich is Gak Nederland BV bevoegd tot invordering ook wanneer bij haar een verzoek om kwijtschelding van de desbetreffende vordering in behandeling is. Dit betekent echter niet dat Gak Nederland BV verplicht is de invordering door te zetten. Gak Nederland BV heeft de vrijheid al dan niet te besluiten tot opschorting van de invordering.5. Gak Nederland BV deelde mee dat zij per verzoek bepaalt of tot opschorting van de invordering wordt overgegaan. Zij gaf aan dat zij daarbij een aantal richtlijnen hanteert. Zij liet weten dat deze richtlijnen erop neerkomen dat zij de invordering opschort in die gevallen waarbij het voor haar duidelijk is dat alle loongegevens zijn aangeleverd en er dus een actuele situatie kan worden belicht. Bovendien, zo gaf zij aan, dient de werkgever te boek te staan als een goede betaler, aangezien er dan geen reden is om aan te nemen dat het verzoek om kwijtschelding een middel is om de vervaltermijnen van de premienota's te omzeilen.6. Gak Nederland BV gaf in haar brief van 23 februari 1998 aan dat indien de afdeling incasso v r 29 februari 1996 kennis had genomen van het kwijtscheldingsverzoek van verzoeker, zij naar alle waarschijnlijkheid de invorderingsprocedure ten aanzien van de premienota van f 1.780 nog v r de uitvaardiging van het dwangbevel zou hebben opgeschort. Gelet hierop mag ervan worden uitgegaan dat de door Gak Nederland BV gehanteerde richtlijnen (zie hiervoor onder 5.) er niet aan in de weg stonden om de invordering van de premienota van f 1.780 op te schorten. Aangenomen moet dan ook worden dat Gak Nederland BV de invordering van de premienota van f 1.780 zou hebben opgeschort, en terzake geen dwangbevel zou hebben uitgevaardigd, indien het verzoek om kwijtschelding de afdeling incasso v r 26 februari 1996 zou hebben bereikt.7. Vaststaat dat Gak Nederland BV het verzoek om kwijtschelding van verzoeker ruim voor de uitvaardiging van het dwangbevel op 26 februari 1996 heeft ontvangen. Dat het verzoek om kwijtschelding de afdeling incasso pas op 29 februari 1996, dus na de uitvaardiging van het dwangbevel, heeft bereikt, komt doordat verzoeker in zijn brief van 20 januari 1996 tevens bezwaar aantekende tegen de opgelegde boete. De beoordeling van dit bezwaar diende plaats te vinden binnen een andere afdeling van Gak Nederland BV. De reden voor de late doorsturing van het verzoek om kwijtschelding naar de afdeling incasso heeft derhalve niets te maken met de afrekeningsnota over 1994, die al op 13 december 1995 was vastgesteld. Niet valt in te zien waarom de vaststellende afdeling de afdeling incasso niet direct na de ontvangst van de brief van 20 januari 1996 over het verzoek om kwijtschelding had kunnen informeren, zodat de afdeling incasso direct een beslissing omtrent de opschorting van de invordering had kunnen nemen. Dat dit niet is gebeurd,
dient voor rekening van Gak Nederland BV te blijven. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor onder 6. is aangegeven, moet worden geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat verzoeker niet met het dwangbevel van 26 februari 1996 en de daarmee gepaard gaande kosten zou zijn geconfronteerd indien de vaststellende afdeling de afdeling incasso direct na de ontvangst had ge nformeerd over het verzoek om kwijtschelding. Dit geeft aanleiding om in dit rapport een aanbeveling op te nemen. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.