1998/103

Rapport

Klacht

Op 11 juni 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Amsterdam, ingediend door de Stichting Klachten & adviesburo politieoptreden te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland (de burgemeester van Amsterdam). Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland hem op 9 en 11 juli 1994 in en nabij het bureau Admiraal de Ruyterweg te Amsterdam hebben bejegend. Verzoeker wilde daar een klacht indienen over het optreden van de politie jegens hem op 7 en 8 juli 1994.          Verzoeker klaagt er met name over dat:         een ambtenaar hem op 9 juli 1994 in dat bureau heeft geschopt en daarna heeft weggestuurd;          ambtenaren op 9 juli 1994 bij dat bureau, nadat hij daar was weggestuurd, met getrokken wapenstok achter hem zijn aangehold;          een ambtenaar hem op 11 juli 1994 in dat bureau verkeerd heeft ingelicht over de klachtprocedure;          de ambtenaar die hem op 9 juli 1994 uit dat bureau wegstuurde, hem daar op 11 juli 1994 heeft bedreigd en nogmaals heeft weggestuurd.          Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland op 3 juni 1996 heeft beslist dat hij niet in staat was een oordeel te vellen met betrekking tot verzoekers klacht over het politieoptreden jegens hem van 9 en 11 juli 1994.          In dit verband klaagt verzoeker er met name over dat de korpsbeheerder onvoldoende onderzoek heeft laten verrichten naar de identiteit van de bij de bejegening betrokken ambtenaren.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de korpsbeheerder de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werden een getuige en drie betrokken ambtenaren gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Een betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaven binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Bij brief van 21 juli 1994 deelde verzoekers intermediair de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer het volgende mee:         "A. (verzoeker; N.o.) is twee keer naar het politieburo gegaan om te klagen over het optreden van de politie (dat in de nacht van 7 op 8 juli 1994 jegens hem had plaatsgevonden; N.o.). De eerste keer werd hij tegen de grond getrapt en werd hij toen hij vertrok achterna gezeten door een aantal agenten met wapenstokken. De tweede keer werd hij misleid doordat de agente hem meedeelde dat hij het registratienummer van de hondengeleider niet kon krijgen, maar dat alleen een advocaat dit op kon vragen.          Hij werd daarna bedreigd door dezelfde agent die hem de keer daarvoor geschopt had. Ook werden er bedreigingen geuit. Ondanks de verplichting om een klacht op te nemen is dit geweigerd en is A. op een gewelddadige manier duidelijk gemaakt dat men niet gediend is van klachten. Het is schandalig dat er nog op een dergelijke manier met klachten wordt omgegaan."

2. Op 3 juni 1996 deelde de burgemeester van de gemeente Amsterdam, in zijn hoedanigheid van beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, verzoekers intermediair, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten, onder meer mee:         "Met betrekking tot de bejegening van de heren A. en I. (een kennis van verzoeker die eveneens een klacht bij de politie had ingediend; N.o.) op 9 en 11 juli 1994 ben ik niet in staat een oordeel te vellen." Het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland van 24 april 1996 aan de burgemeester van Amsterdam vermeldt onder meer:         "De klacht          (...)          Op zaterdag 9 juli (1994; N.o.) is klager A., samen met klager I., naar het politiebureau Admiraal de Ruyterweg gegaan om zijn beklag te doen. Een blanke, lange agent met donker (stekel)haar heeft toen tegen klager A. gezegd 'Eruit jij', en heeft hem op de grond gegooid en in zijn rug geschopt. I. werd ook geschopt. Toen beide klagers het bureau hadden verlaten werden zij achterna gezeten door vier agenten met wapenstokken.          Op maandag 11 juli (1994; N.o.) zijn klagers weer naar het bureau gegaan. In verband met de klacht die zij wilden indienen, vroegen zij om het stamnummer van de agent die de aanhouding van A. had verricht. Een vrouwelijke politieambtenaar deelde toen mede dat dit nummer uitsluitend via een advocaat zou kunnen worden verkregen. Toen kwam de lange agent met het stekelhaar weer binnen en zei klagers dat zij weg moesten gaan. Toen klagers om uitleg vroegen schreeuwde deze agent dat ze weg moesten wezen omdat er anders wat zou gebeuren.          De procedure          (...)          De bemiddeling is mislukt, waarna inspecteur van politie Ge. een uitgebreide rapportage heeft opgesteld. Door hem zijn gehoord: de hoofdagenthondegeleider V., hoofdagent Ga., hoofdagent H., agente V., hoofdagent Ho. en brigadier Hog. (…) Op 13 november (1995; N.o.) heeft de Commissie vervolgens de politie gevraagd om een afschrift van de arrestanteninformatie die zich niet bij

         de onderzoeksstukken bevond. Dit afschrift heeft de Commissie op 21 november 1995 ontvangen. Omdat de Commissie zich na kennisneming van dit afschrift nog niet voldoende ge nformeerd achtte, heeft zij op 21 december 1995 nadere inlichtingen ingewonnen bij de GG en GDarts (...). Deze berichtte de Commissie op 13 februari 1996. Op 23 april (1996; N.o.) ontving de Commissie een aanvullende rapportage van de politie, waaruit bleek dat een tweede onderzoek naar de identiteit van de politieambtenaren, die betrokken zouden zijn geweest bij het optreden op 9 en 11 juli 1994, niets had opgeleverd.          De feiten          (...)          Wat betreft de klachtonderdelen met betrekking tot optreden van de politie op 9 juli respectievelijk 11 juli 1994 heeft de Commissie niet kunnen vaststellen wat precies is voorgevallen. Geen van de op dat moment dienstdoende politieambtenaren, waaronder de wachtcommandant, weet zich ook maar iets te herinneren van het optreden waarover klagers hebben geklaagd.          (...)          Het advies          De Commissie geeft u in overweging (...) uit te spreken dat u zich niet in staat acht tot een oordeel over het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de bejegening van klagers op 9 en 11 juli 1994.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verzoekers intermediair voegde bij het verzoekschrift van 10 juni 1996 een ongedateerde schriftelijke verklaring van verzoeker. In deze verklaring deelde verzoeker onder meer mee:         "Zaterdag 9 juli (1994; N.o.) ben ik naar het politiebureau Admiraal de Ruyterweg gegaan. Ik zat met een politieagent te praten. Opeens stonden er 4 agenten bij mij, waaronder de hulpofficier van justitie. Een blanke lange agent met donker haar pakte me beet. Hij had stekelhaar en een gladgeschoren gezicht. Hij riep: 'Eruit jij' en gooide me op de grond, precies op mijn

         linkerbeen. Ik kreeg schoppen in mijn rug. De andere agenten keken toe. Hij heeft ook I. geslagen die met mij mee was gegaan naar het politiebureau. We zijn toen weggegaan en liepen naar de overkant. Opeens kwamen ze achter ons aan met wapenstokken. Dit waren de vier agenten die ook in het politiebureau waren. Ik verstopte me achter een auto en I. rende hard weg. Maandag 11 juli (1994; N.o.) zijn we weer naar het politiebureau gegaan. Ik wilde het stamnummer weten van de politieagent die mij had aangehouden (bij het politieoptreden van 7 op 8 juli 1994; N.o.). Er zat een vrouwelijke politieagent die mijn naam vroeg. Ze vroeg daarna waar ik het stamnummer voor nodig had. Ik zei dat ik een klacht tegen die agent in wilde dienen. Ze zei toen dat ik via een advocaat om zijn nummer moest vragen. De advocaat moest dan contact opnemen met de wijkchef. Toen kwam de lange agent met stekeltjeshaar weer binnen die zei dat we weg moesten gaan. We waren bang voor hem vanwege wat er zaterdag was gebeurd en zijn toen meteen weggegaan. Toen ik buiten stond vroeg ik hem waarom we weg moesten. Hij begon te schreeuwen dat we weg moesten en niet meer terug moesten komen omdat er anders wat zou gebeuren. Toen zijn we weggelopen en naar het klachtenbureau politieoptreden gegaan.". Het standpunt van de korpsbeheerder1. De plaatsvervangend beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland deelde bij brief van 25 juli 1996 onder verwijzing naar bijgevoegde stukken onder meer mee:         "Omdat het eerste onderzoek van de politie geen informatie opleverde over het politieoptreden op 9 en 11 juli 1994, heeft de Commissie voor de Politieklachten om een nader onderzoek verzocht. Ook dit tweede onderzoek bracht geen helderheid over de gebeurtenissen.          Gezien het feit dat de verklaringen van verzoeker en de heer I. tegenover de verklaringen van de drie mogelijk betrokken politieambtenaren staan en ik de verklaringen van beide zijden even geloofwaardig acht, ben ik niet in staat vast te stellen wat zich op 9 en 11 juli 1994 heeft voorgedaan.          Tot mijn spijt moet ik mij derhalve onthouden van een oordeel over deze klacht. Voor de motivering verwijs ik u ook naar de argumenten en overwegingen van de Commissie voor de Politieklachten."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een schrijven van 10 april 1996 van de chef van het achtste district van zijn korps. Hierin is onder meer vermeld:         "In het verzoek vraagt de Commissie naar de personalia van de door klager omschreven politieambtenaar, lang blank en met donker (stekel)haar en diens reactie op de klacht.          De omschrijving van klager past op een drietal politieambtenaren, die reeds allen zijn gehoord.          Op grond van bovenstaande lijkt een tweede verhoor van deze drie ambtenaren overbodig, derhalve verwijs ik u naar de reeds toegezonden stukken.          De beschrijving zou op de volgende drie politieambtenaren van toepassing kunnen zijn:         1. de brigadier Hog. (...)          2. de hoofdagent Ho. (...)          3. de hoofdagent G. (...)          Naar mening van de inspecteur Ge. is het contact dat klagers met personeel van het wijkteam Admiraal de Ruyterweg hebben regelmatig van aard, zowel in de contactuele als in de strafrechtelijke sfeer.          Op grond van deze overweging en de volgende twee heeft de inspecteur Ge. gemeend geen confrontatie te moeten arrangeren tussen de drie politieambtenaren en klager.          1.       Overwegende dat in deze zaak 6 politieambtenaren zijn gehoord die allen uitdrukkelijk en afzonderlijk aangeven dat een dergelijk voorval niet heeft plaatsgevonden; en          2.       Overwegende dat er is vastgesteld dat er op de door klagers aangegeven tijdstippen geen andere collegae in dienst waren.          Ik ondersteun de mening van de inspecteur Ge."3. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren vier rapporten van de inspecteur van politie Ge. gevoegd waarin verklaringen van mogelijk betrokken ambtenaren waren vermeld. De verklaring van de hoofdagent G. van 12 april 1995 luidt:

         "Ik heb de klacht gelezen. Ik weet hier niets van, ik kan mij niet herinneren dat hetgeen in de klacht gesteld is gebeurd zou zijn. De klager I. ken ik uit mijn praktijk. Het is een persoon die ik een aantal keren heb aangehouden, hoofdzakelijk ken ik hem omdat hij met een groep jongeren overlast veroorzaakt in de omgeving van de E.straat.          Met betrekking tot de gedragingen die klagers de politie verwijten wil ik nog dit zeggen. Indien een klager of wie dan ook in de hal van het politiebureau wordt beetgepakt en vervolgens geschopt door politieagenten dan zou ik mij dat zeker moeten herinneren.          Ik weet wel dat ik I. verleden jaar, ik bedoel in 1994 een keer heb doorverwezen naar de wijkteamchef, de heer S. en hem daarvoor de deur naar boven heb geopend. Ik weet dat het betrekking had op een klacht, ik weet echter niet welke van de twee broers I. het is geweest, ze lijken nogal veel op elkaar.          Ik kan mij niet herinneren dat ik samen met 3 collega's hardrennend en met getrokken wapenstok achter twee Marokkanen ben aangerend. Dat is verleden jaar zeer zeker niet gebeurd.          Ook van het tweede voorval kan ik mij niets herinneren, als u zegt dat ik op beide dagen in dienst was dan zal dat zo zijn.          A. zegt me niets, de combinatie zegt mij ook niets. Ik voel me door deze klacht in het geheel niet aangesproken." De verklaring van de hoofdagent H. van 2 mei 1995 luidt:         "Ik heb de klacht gelezen. Ik heb inmiddels gehoord dat er een klacht is waarbij mogelijk onze groep betrokken is, c.q. leden van onze groep. Ik kan mij niets herinneren van gedragingen zoals in de klacht gemeld.          Ik heb er over nagedacht, mogelijk is het de avond van de voetbalwedstrijd Nederland Marokko geweest, als dat zo is dan ben ik er zeker niet bij betrokken geweest, trouwens als een dergelijke behandeling van bezoekers, c.q. klagers plaatsvindt dan zou ik mij dat zeker kunnen herinneren.          Het is heel goed mogelijk dat ik op dat moment wel in dienst was maar ik ben bij dit voorval niet betrokken geweest en ik ben er

         ook geen getuige van geweest. Ik heb er ook niets over gehoord. Ook het voorval op de 11e kan ik mij niet herinneren, ik ben bij deze gehele zaak niet betrokken geweest." De verklaring van de agente V. van 2 mei 1995 luidt:         "Ik heb de klacht gelezen. Ik weet dat er al een paar collega's zijn gehoord in verband met deze klacht. Ik begrijp, dat u wat wilt weten over de 11e juli. Volgens de klager zou hij te woord zijn gestaan door een vrouwelijke collega, dat ben ik in ieder geval niet.          Mogelijk is er een andere vrouwelijke collega in dienst geweest maar dat weet ik niet. Als een gedraging zoals omschreven in de klacht weg sturen, schreeuwen en achterna rennen over de Admiraal de Ruyterweg, dan zou ik me dat zeker herinneren. Deze klacht zegt mij niets, ik weet er niets van." De verklaring van de hoofdagent Ho. van 14 juni 1995 luidt:         "Ik heb de klacht gelezen. Ik weet er niets van, als ik zoiets had gezien dan had ik daar melding van gemaakt. Ook kan ik mij niet herinneren of er een of meerdere personen een klacht hebben willen indienen. Het enige wat ik hierop kan zeggen is dat ik het in ieder geval niet geweest ben en ik heb het ook niet door anderen zien doen." De verklaring van de brigadier Hog. van 23 juni 1995 luidt:         "Ik heb de klacht gelezen. Ik kan mij dit voorval niet herinneren. Ik zou een dergelijk gedrag als door klager gesuggereerd niet tolereren. Het is te gek voor woorden. Als klager mij bedoelt met 'de wachtcommandant', dan vergist hij zich.". Verklaringen van getuigen Bij brief van 21 oktober 1996 legde verzoekers intermediair een getuigenverklaring van 8 oktober 1996 over, die gezamenlijk was ondertekend door Y., B. en Be. Deze verklaring luidt:         "Hierbij verklaren wij, Y., B. en Be., dat wij op 9 juli 1994 gezien hebben dat A. en I. onbeschoft behandeld werden door de politie. Wij waren met hen beiden onderweg toen A. en I. besloten een stamnummer van een agent te achterhalen. Ze vroegen ons

         even op hen te wachten. Ze liepen het politieburo in waarop wij ongeveer een halve minuut later drie agenten het buro binnen zagen gaan. Het was een warme dag, de deuren van het buro stonden open, zodat wij alles wat er gebeurde zien konden. Wij zagen dat A. en I. met de agenten begonnen te praten. Dit praten duurde echter niet lang. Binnen enkele tellen pakte een lange agent met kort haar A. beet en gooide hem op de grond en begon hem te slaan en te schoppen. I. werd door twee agenten beetgepakt en ergens tegen aan gegooid wat zoveel lawaai maakte dat we het buiten hoorden. Eerst zagen we A. naar buiten komen rennen, daarna werd I. letterlijk de deur uitgetrapt.          A. en I. renden naar de overkant van de straat waar wij op ze stonden te wachten. De agenten kwamen achter hen aangerend. Wij hebben het toen met zijn allen op een rennen gezet. Wij schrokken ons rot dat er agenten met getrokken wapenstokken achter ons aankwamen. We hadden niets gedaan. A. wilde alleen het stamnummer van een agent achterhalen. Wij snappen niet waarom de agenten zo kwaad waren. Wij zijn alle drie kennissen van A. en I.". De dagroosters1. Op verzoek van de Nationale ombudsman verstrekte de beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland op 15 november 1996 afschriften van de dagroosters van 9 en 11 juli 1994 van het bureau Admiraal de Ruyterweg.2. Verzoekers intermediair deelde op 19 december 1996 schriftelijk mee dat verzoeker op 9 juli 1994 omstreeks 18.00 uur en op 11 juli 1994 omstreeks 13.00 uur in het bureau Admiraal de Ruyterweg aanwezig was geweest.3. In het dagrooster van 9 juli 1994 voor het bureau Admiraal de Ruyterweg is vermeld dat tussen 17.00 uur en 19.00 uur negen politieambtenaren in dienst waren. Tussen 17.00 uur en 18.00 uur waren vijf politieambtenaren ingeroosterd voor diensten in het bureau, onder wie G. en H. Tussen 18.00 uur en 19.00 uur waren zes politieambtenaren ingeroosterd voor diensten in het bureau, onder wie Hog. en Ho. Van de negen politieambtenaren waren er twee voor bureaudienst ingeroosterd voor de gehele periode tussen 17.00 uur en 19.00 uur.4. Het dagrooster van 11 juli 1994 vermeldt dat die dag tussen 12.00 uur en 14.00 uur veertien politieambtenaren in dienst waren. Tussen 12.00 uur en 13.00 uur waren tien politieambtenaren ingeroosterd voor diensten in het bureau, onder wie G., H. en Ho. en

twee vrouwelijke politieambtenaren, genaamd Ha. en Go. Tussen 13.00 uur en 14.00 uur waren acht politieambtenaren ingeroosterd voor diensten in het bureau onder wie G., Ha. en Go. De vrouwelijke politieambtenaar V., die op 2 mei 1995 was gehoord door Ge. in verband met verzoekers klacht, was volgens het dienstrooster tussen 12.00 uur en 14.00 uur belast met surveillancedienst.. Getuigenverklaring Op woensdag 16 april 1997 verklaarde I. tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende;          "Op zaterdag 9 juli 1994 na zes uur ging ik met A. naar het politiebureau aan de Admiraal de Ruyterweg, omdat A. een klacht wilde indienen. Ik weet niet precies hoe lang na zes uur het was, maar wel dat het na zes uur was. We gingen samen naar binnen bij het politiebureau, want A. wilde het stamnummer hebben van een agent waar hij een probleem mee had. Die agent was mij niet bekend. A. sprak de agent achter de balie een man aan, het ging over het stamnummer. Ik heb niet gesproken met de agent achter de balie, alleen A. heeft met hem gesproken. Ik weet niet precies meer hoe het gesprek ging. Ik weet ook niet meer hoe de agent achter de balie eruit zag.          Vervolgens stonden er drie agenten achter ons. Het waren alledrie mannen. Wij keerden ons om en ik herkende een van die agenten als een agent die ik vaker had ontmoet. Zijn naam weet ik niet. Het uiterlijk van die agent is als volgt: lang, vrij breed, bruingekleurd stekelhaar, blanke Hollander. Die bewuste agent sprak ons aan en vroeg: "Wat doen jullie hier?". Daarop legde A. uit waarom hij daar was. De agent zei vervolgens op kwade toon iets, ik weet niet meer wat. Daarna begonnen die drie agenten ons te slaan. De mij bekende agent pakte mij bij mijn schouder beet, en trapte in mijn buik met zijn knie. Hij sloeg mij toen ook, ik denk met zijn stok, bovenop mijn hoofd. Ik heb me toen kunnen losmaken en ben naar buiten gelopen. Toen ik buiten was, zag ik dat A. door de twee andere agenten op de grond werd gegooid. Ik ben toen meteen weggegaan, ik ben naar de overkant van de straat gegaan. Aan de overkant stonden nog wat andere jongens, ik weet niet hoeveel. Ik zag A. naar buiten komen. Hij kwam mijn richting uitgelopen. Kort daarna zag ik een aantal agenten uit het politiebureau komen, met getrokken wapenstok. Ik weet niet precies hoeveel agenten het waren. Toen ze het bureau uitkwamen, begonnen ze te rennen in mijn en A.'s

         richting. Ik ben toen meteen weggerend, en de andere jongens ook. A. bleef gewoon staan, ongeveer in het midden van de weg. De agenten lieten hem met rust, maar renden achter ons aan. De agenten hebben niet lang achter ons aan gerend, ongeveer tot de hoek waar een Turkse slagerij is gevestigd, een afstand van 1520 meter vanaf de ingang van het bureau.          U laat mij een kopie zien van de onderscheidingstekens voor de politie. Ik kan mij niet herinneren welk onderscheidingsteken ik precies bij een van de bij het incident betrokken agenten heb gezien. Ik weet ook niet meer welke onderscheidingstekens de agent met het stekeltjeshaar had. In 1993 had ik ook al een incident met de agent met het stekeltjeshaar, die mij zomaar had geslagen op straat, waar getuigen bij waren. Toen ik een klacht wilde indienen zorgde B.S. of S., die toen hoofd was van het politiebureau aan de Admiraal de Ruyterweg, dat de agent met het stekeltjeshaar toen zijn excuses aan mij aanbood. Volgens mij is die S. brigadier.          Een of twee dagen na het incident op 9 juli 1994 ging ik met A. weer naar het politiebureau aan de Admiraal de Ruyterweg. Deze keer was de bedoeling om de stamnummers te halen van de agent die hem had aangehouden, en van de agenten die bij de gebeurtenissen op 9 juli 1994 betrokken waren. We waren om een of twee uur 's middags op het politiebureau. Aan de balie stond een kleine blonde vrouw. Ze zag er naar mijn idee heel mooi uit. Ze zat achter de balie. Toen A. om de stamnummers vroeg, belde ze naar boven, volgens mij om toestemming te vragen voor het afgeven van de stamnummers. Toen kwam de agent met het stekeltjeshaar van boven, die was op weg naar buiten om dienst te gaan draaien. Hij zag ons en begon op ons te schelden en zei volgens mij iets in de trant van 'Oprotten, ik wil jullie niet meer zien'. Op diezelfde dag heb ik bij het klachtenbureau verklaard dat de agent had geschreeuwd dat we weg moesten gaan en dat als we weer terug zouden komen er iets met ons zou gebeuren. Ik neem aan dat dat de juiste verklaring is. De mevrouw achter de balie hoorde wat er gezegd werd. De verklaring die ik toen afgelegd heb bij het klachtenbureau, is later nog een keer uitgedraaid en opnieuw door mij ondertekend.          U vraagt mij of A. bedreigd is door de agent met het stekeltjeshaar. Ik weet niet of dat is gebeurd, ik kan mij daar niets van herinneren.          Op 11 juli 1994 vroeg A. aan de dame achter de balie om de stamnummers. Zij wilde toen eerst bellen naar haar baas of zo, ik denk om toestemming te vragen. Vervolgens kwam de agent met

het stekeltjeshaar naar beneden en begon ons uit te schelden, waarna wij het bureau verlieten. In mijn herinnering is met de dame achter de balie niet gesproken over de klachtprocedure.". Inlichtingen politieambtenaar S. Politieambtenaar S. deelde op 5 juni 1997 een medewerker van de Nationale ombudsman telefonisch mee dat hij niet wist wie de politieambtenaar met het stekeltjeshaar was op wie verzoeker en getuige doelden. Hij deelde mee dat hij geen van de namen van de dagroosters van 9 en 11 juli 1995 kon plaatsen bij de gebeurtenis van 1993 waarover getuige I. melding had gemaakt in zijn verklaring van 16 april 1997.. Inlichtingen vrouwelijke politieambtenaren1. De vrouwelijke politieambtenaar Go. deelde op 27 juni 1997 telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman mee dat zij zich niets kon herinneren van hetgeen zich op 11 juli 1994 in het politiebureau had afgespeeld. Zij deelde mee dat zij niet wist welke politieambtenaar toen stekeltjeshaar had gehad.2. Op 1 juli 1997 deelde de vrouwelijke politieambtenaar Ha. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman mee dat zij op 11 juli 1994 dagdienst had gehad. Zij deelde mee dat zij op de tweede verdieping van het bureau rond 12.00 uur met haar schriftelijk werk bezig was geweest. Zij wist niet wie van haar mannelijke collega's op 11 juli 1994 stekeltjeshaar droeg.

Beoordeling

. Ten aanzien van de politieambtenarenI. Ten aanzien van de bejegening op 9 en 11 juli 19941.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland hem op 9 juli 1994 omstreeks 18.00 uur in het bureau Admiraal de Ruyterweg te Amsterdam heeft geschopt en daarna heeft weggestuurd. Verzoeker wilde daar een klacht indienen over een politieoptreden jegens hem op 7 en 8 juli 1994. Tevens klaagt verzoeker erover dat dezelfde ambtenaar hem op 11 juli 1994 omstreeks 13.00 uur in hetzelfde politiebureau nogmaals onheus had bejegend. Die politieambtenaar had tegen verzoeker

en diens kennis I. geschreeuwd dat zij weg moesten wezen omdat er anders wat zou gebeuren, aldus verzoeker. Verzoeker omschreef de betreffende politieambtenaar in het kader van de behandeling van zijn klacht door de politie AmsterdamAmstelland. Voorts klaagt verzoeker erover dat politieambtenaren op 9 juli 1994 bij dat politiebureau met getrokken wapenstok achter hem zijn aangehold, nadat hij daar was weggestuurd.1.2. Drie ambtenaren van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland, die mogelijk bij het optreden in het politiebureau op 9 juli 1994 betrokken zijn geweest, hebben tijdens het onderzoek dat de politie ingesteld heeft in het kader van de klachtprocedure meegedeeld dat zij niet betrokken waren geweest bij het door verzoeker omschreven gedrag in en buiten het politiebureau. Voorts wisten zij niet, wie er wel bij het veronderstelde politieoptreden betrokken zouden moeten zijn geweest. De beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland deelde mee dat de verrichte onderzoeken geen helderheid hebben verschaft over de gebeurtenissen waarover verzoeker had geklaagd.1.3. Uit de verklaringen van de drie politieambtenaren die volgens het dagrooster op beide dagen rond de betreffende tijdstippen in dienst waren geweest en uit de getuigenverklaring van I., zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan de lezingen van verzoeker meer waarde moet worden gehecht dan aan de lezing van de politieambtenaren. Met name gelet op het tijdsverloop sinds de gebeurtenissen in juli 1994 heeft de Nationale ombudsman ervan afgezien betrokkenen opnieuw te horen. Dit betekent dat de Nationale ombudsman niet precies heeft kunnen voorstellen wat er op beide dagen in en rond het politiebureau is gebeurd. De Nationale ombudsman moet zich op daarom op dit punt van een oordeel onthouden.2. Ten aanzien van de op 11 juli 1994 verstrekte inlichtingen over de klachtenprocedure2.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat een vrouwelijke politieambtenaar van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland hem op 11 juli 1994 omstreeks 13.00 uur in het politiebureau Admiraal de Ruyterweg verkeerd heeft ingelicht over de klachtenprocedure. Verzoeker had haar die dag gevraagd om een stamnummer van een bij een politieoptreden van 7 op 8 juli 1994 betrokken politieambtenaar, omdat hij een klacht tegen hem wilde indienen. De vrouwelijke

politieambtenaar had hem het stamnummer niet verstrekt en hem meegedeeld dat zijn advocaat dat nummer kon opvragen bij de wijkchef, aldus verzoeker.2.2. De vrouwelijke politieambtenaar V. verklaarde bij het politieonderzoek dat naar aanleiding van verzoekers klacht is ingesteld, dat zij verzoeker die dag niet te woord had gestaan. De korpsbeheerder deelde mee dat hij zich niet in staat achtte vast te stellen wat er zich op die dag had voorgedaan.2.3. Volgens het dagrooster van die dag hadden twee andere vrouwelijke politieambtenaren Go. en Ha. dienst in het politiebureau. Go. deelde mee dat zij zich niet meer kon herinneren wat er zich die dag op het bewuste tijdstip had afgespeeld. Ha. deelde mee dat zij zich die dag rond 13.00 uur niet op de verdieping had bevonden waar de veronderstelde gebeurtenis zich had afgespeeld.2.4. Gelet op bovenstaande is het ook op dit punt voor de Nationale ombudsman niet mogelijk gebleken om, zo lang na de bewuste gebeurtenissen (zie ook

Beoordeling

A.1.3.) vast te stellen wat zich die dag omstreeks 13.00 uur in het politiebureau heeft afgespeeld. De lezingen van verzoeker en van getuige I. geven op dit punt onvoldoende aanknopingspunten om tot een andersluidend oordeel te komen dan de korpsbeheerder. De Nationale ombudsman moet zich daarom ook op dit punt van een oordeel onthouden.. Ten aanzien van de korpsbeheerder1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland op 3 juni 1996 heeft beslist dat hij niet in staat was een oordeel te vellen met betrekking tot verzoekers klacht over het politieoptreden van 9 en 11 juli 1994. In dit verband klaagt hij er met name over dat de korpsbeheerder onvoldoende onderzoek heeft laten verrichten naar de identiteit van de bij de bejegening betrokken ambtenaren.2. Ten aanzien van het onderzoek naar verzoekers klacht over de bejegening door de mannelijke politieambtenaar in het politiebureau op 9 en 11 juli 1994 wordt het volgende overwogen. Uit de gegevens van de dagroosters van 9 juli 1994 en 11 juli 1994 is naar voren gekomen dat alleen de politieambtenaren G., H. en Ho. op beide dagen waren ingeroosterd zijn geweest. De politie heeft ermee volstaan om deze ambtenaren te horen en is

niet overgegaan tot een (foto)confrontatie met verzoeker en I. In zoverre is er onvoldoende onderzoek ingesteld naar de identiteit van de politieambtenaren die mogelijk betrokken konden zijn geweest bij het optreden in het politiebureau. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Ten aanzien van het onderzoek naar aanleiding van verzoekers klacht over de bejegening op 9 juli 1994 buiten het bureau door andere politieambtenaren, wordt het volgende overwogen. Blijkens het dagrooster van 9 juli 1994 zijn er omstreeks 18.00 uur negen politieambtenaren in het bureau in dienst geweest. Bij het politieonderzoek zijn vier politieambtenaren gehoord. Gelet op de gegevens uit het dagrooster van 9 juli 1994 en tegen de achtergrond van de onduidelijkheid die heerste over de gebeurtenissen van die dag, had het voor de hand gelegen dat het onderzoek van de politie naar de identiteit van de politieambtenaren die bij het optreden op 9 juli 1994 buiten het politiebureau waren betrokken, zich had uitgestrekt tot alle politieambtenaren die de bewuste dag rond het bewuste tijdstip dienst hebben gedaan. Het is niet juist dat het onderzoek zich tot vier politieambtenaren heeft beperkt. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4. Met betrekking tot het onderzoek naar het optreden van een vrouwelijke politieambtenaar wordt het volgende overwogen. Uit het dagrooster van 11 juli 1994 is naar voren gekomen dat er omstreeks 13.00 uur drie vrouwelijke politieambtenaren in het politiebureau dienst hebben gedaan. In het onderzoek dat de politie naar aanleiding van verzoekers klacht heeft ingesteld, is alleen de vrouwelijke politieambtenaar V. gehoord. Zij was echter volgens het dagrooster van die dag tussen 12.00 en 14.00 uur belast met surveillancedienst. De twee andere vrouwelijke politieambtenaren, Ha. en Go., waren ingeroosterd voor diensten in het politiebureau. Zij zijn echter niet betrokken geweest in het politieonderzoek. In zoverre is het onderzoek naar verzoekers klacht ook op dit punt onvolledig geweest. De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.5. Het oordeel van de korpsbeheerder dat hij niet in staat was een oordeel te vellen met betrekking tot verzoekers klacht over het politieoptreden van 9 en 11 juli 1994 jegens verzoeker, past op zichzelf bezien, wanneer slechts rekening wordt gehouden met de gegevens die de korpsbeheerder uit het onderzoek had verkregen, bij deze gegevens. Zoals hiervoor, onder B.2 tot en met

B.4. is overwogen, zou het, zeker kort na de betreffende gebeurtenissen, mogelijk zijn geweest om meer onderzoek te verrichten dan is gebeurd. In dat licht bezien, is het oordeel van de korpsbeheerder dat hij niet in staat was een oordeel te vellen gebaseerd op onvoldoende onderzoek. De vraag of meer onderzoeksinspanningen wel hadden kunnen leiden tot een stellig oordeel doet daar niet aan af. In zoverre is de onderzochte gedraging ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Amsterdam). De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland (de burgemeester van Amsterdam) is gegrond, behalve met betrekking tot het oordeel van de korpsbeheerder dat hij niet in staat was een oordeel te vellen over verzoekers klacht; op dat punt is verzoekers klacht niet gegrond.                           

Instantie: burgemeester van Amsterdam

Klacht:

Beslist geen oordeel te kunnen vellen over verzoekers klacht (onvoldoende onderzoek verricht).

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Bejegening verzoeker toen hij klacht kwam indienen (geweld gebruikt, bedreigd en weggestuurd; verkeerd ingelicht over klachtprocedure).

Oordeel:

Geen oordeel