Achtergrond
Zie BIJLAGE.Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Sociale Verzekeringsbank verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Sociale Verzekeringsbank een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De SVB berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoeker woont vanaf 27 juni 1982 in Itali . Daardoor was hij vanaf 27 juni 1982 niet langer verplicht verzekerd ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Tot en met 30 september 1988 waren er echter nog wel premies AOW/AWW op zijn wachtgelduitkering ingehouden. Deze premies waren door de uitkerende instantie afgedragen aan de Belastingdienst.1.2. Op 24 maart 1989 verzocht verzoeker aan de SVB om toekenning van een AOW-uitkering. Toen de SVB begin 1990 nog geen beslissing op zijn verzoek om toekenning van een AOW-uitkering had genomen verzocht verzoeker aan zijn vakbond om terzake voor hem op te treden. Daartoe tekende hij op 3 april 1990 een volmacht met onder meer de volgende inhoud:"(Verzoeker; N.o.) machtigt: (...) hem te vertegenwoordigen in en buiten rechte in het navolgende geschil:aanvraag AOW-uitkering bij SVB te Amsterdam met recht op inzage van alle stukken en het recht om in beroep te gaan, alsmede een klacht in te dienen, terzake van (het uitblijven van) de beslissing."1.3. De SVB deelde bij brief van 30 juli 1990 onder meer het volgende aan verzoeker mee:"Op 27 juni 1982 bent u metterwoon naar Itali vertrokken. Aangezien u geen ingezetene meer bent, bent u vanaf 28 juni 1982 niet meer verplicht verzekerd. Er is ons echter gebleken, dat er op de door u ontvangen wachtgelduitkering ten onrechte AOW/AWW-premie werd ingehouden. Op grond van de ingehouden premie verkeerde u in de veronderstelling nog immer verzekerd te zijn ingevolge de AOW/AWW. Na telefonisch contact met de heer (...) van de belastingdienst te Amsterdam is ons gebleken, dat deze ingehouden premie nimmer is gerestitueerd. De heer (...) deelde ons mede, dat de premie aan u wordt terugbetaald, indien u hiertoe een verzoek indient. (...) Teneinde u alsnog de mogelijkheid te bieden zich vrijwillig te verzekeren ingevolge de AOW/AWW, verzoeken wij u de bijgevoegde inkomstenopgaveformulieren volledig ingevuld en door u ondertekend aan ons te retourneren binnen drie maanden na dagtekening van deze brief, teneinde de hoogte van de verschuldigde premie te kunnen vaststellen. (...) De premie, welke u aan ons verschuldigd bent, kan echter niet worden verrekend met de premie, welke aan de belastingdienst is afgedragen." De SVB stuurde een kopie van deze brief aan verzoekers gemachtigde.1.4. Verzoeker stelde zijn gemachtigde bij brief van 10 augustus 1990 op de hoogte van de brief van de SVB van 30 juli 1990. Verzoeker gaf in zijn brief van 10 augustus 1990 onder meer het volgende aan:"In de (...) brief van de SVB aan mij, stelt (de SVB; N.o.) het navolgende: "Na telefonisch contact met de heer (...) van de Belastingdienst te AMSTERDAM is ons gebleken dat deze INGEHOUDEN PREMIES nimmer is gerestitueerd."(...) Ook deelde (verzoekers gemachtigde; N.o.) mij in de hierboven aangehaalde brief (brief van verzoekers gemachtigde van 13 juli 1990; N.o.) mede, dat hij op 12-7-'90, telefonisch wederom contact had gehad met de SVB, waarin was afgesproken: "Dat ik de Belastingdienst zou machtigen om de onder haar berusting zijnde, (dus door mij betaalde) premies aan de SVB over te dragen." (in mijn brief van 25-7-'90 heb ik uiteengezet waarom ik dit weiger en de brief van de SVB van 30-7-'90 bevestigd dat dit een juist standpunt is bij de huidige stand van zaken). (...) (Verzoekers gemachtigde; N.o.) schrijft aan mij, dat ik een machtiging zou maken voor de Belastingdienst, dat zij de premies zouden kunnen overdragen aan de SVB. (De SVB; N.o.) schrijft mij echter: "De heer (...) (van de Belastingdienst; N.o.) deelde ons mede dat de premies aan u worden terugbetaald indien u hiertoe een verzoek indient". Wel komt in het schrijven van (de SVB; N.o.) de mededeling voor: "Teneinde u al de MOGELIJKHEID te bieden zich vrijwillig te verzekeren enz. enz.", doch premies die verschuldigd zouden zijn, KUNNEN NIET VERREKEND WORDEN MET AAN DE BELASTINGDIENST AFGEDRAGEN PREMIES, aldus de heer (...) (van de Belastingdienst; N.o.). Zoals ik reeds in mijn brief van 25-7-'90 heb uiteengezet, geef ik noch de Belastingdienst of aan de SVB een machtiging af, evenmin zal ik een verzoek indienen tot terugbetaling. (...) Door mij wordt dus nu geen verzoek tot vrijwillige verzekering ingediend en evenmin ben ik bereid om nadere inlichtingen te verstrekken, zolang die geen betrekking hebben op de VERPLICHTE AOW/AWW, anders dan eerst na ruggespraak met (verzoekers gemachtigde; N.o.). De termijn tot het terugsturen van de toegezonden inlichtingsformulieren loopt tot 30-10-'90, wij hebben dus de tijd voor nader overleg in deze (...). Voor ik persoonlijk iets kan en wil doen, wacht ik eerst nader advies van u af."1.5. Bij brief van 17 oktober 1990 stuurde verzoeker de, door de SVB bij de brief van 30 juli 1990 toegezonden, ingevulde inkomstenopgaveformulieren aan zijn gemachtigde met het verzoek om deze gegevens door te sturen aan de SVB. Verzoeker deelde in zijn begeleidende brief onder meer het volgende aan zijn gemachtigde mee:"Uiteraard ben ik het met de gang van zaken niet eens dat de periode van '82 tot '88 als vrijwillig verzekerd moet worden aangemerkt terwijl er op basis van de verplichte verzekering premies zijn ingehouden, doch ik houd mij nu aan uw advies, omdat dit kennelijk de enige manier is dat de kool en de geit gespaard kunnen worden. U zult het mij niet kwalijk nemen, dat ik de zaak niet goed meer begrijp (...) u stelt namelijk wederom dat u zult verzoeken, dat de belastingdienst de ingehouden premies AOW/AWW aan de SVB zal overdragen, terwijl de SVB aan mij heeft medegedeeld, met een afschrift aan u, dat dit niet mogelijk is. Wat is nu eigenlijk waar?."1.6. De SVB liet bij brief van 28 februari 1991 het volgende aan verzoekers gemachtigde weten:"...Naar aanleiding van de aanmelding voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) ten name van (verzoeker; N.o.) zenden wij u bijgaand onze, aan betrokkene gerichte, brief en beslissingen..." In de aan verzoeker gerichte brief (eveneens van 28 februari 1991) stond het volgende:"...U kunt deelnemen aan de vrijwillige verzekering vanaf 28 juni 1982. Onze premie-opgaven, die u bijgaand aantreft, zijn beslissingen waartegen u beroep kunt instellen, maar de opgaven zijn vrijblijvend en verplichten u tot niets. De verschuldigde premie hebben wij definitief berekend op f 34.177,--. Dit is gebaseerd op de door u verstrekte gegevens met betrekking tot het inkomen. Indien u tot premiebetaling overgaat, zullen wij uw ouderdomspensioen met terugwerkende kracht vanaf 1 september 1988 verhogen van 88% naar 100% van het volledige ouderdomspensioen. Gaat u niet tot premiebetaling over zal uw ouderdomspensioen worden gehandhaafd op 88% van het volledige ouderdomspensioen. Mocht u na kennisname van het voorgaande tot premiebetaling besluiten, dan verzoeken wij u het (totale) premiebedrag van f 34.177,-- te voldoen door overschrijving op onze (...)rekening (...). U dient daarbij uw naam en geboortedatum, alsmede ons kenmerk (...) van uw verzekering te vermelden..." De bij deze brief gevoegde beslissingen van de SVB (eveneens van 28 februari 1991) hielden in dat verzoeker vanaf 28 juni 1982 niet meer verplicht was verzekerd ingevolge de AOW en de AWW en vanaf die datum bevoegd was gebruik te maken van de mogelijkheid zich vrijwillig voor die wetten te verzekeren tegen betaling van de in de beslissingen vastgestelde premies (totaal f 34.177).1.7. In reactie op de brief van de SVB van 28 februari 1991 deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 7 maart 1991 onder meer het volgende aan de SVB mee:"Voorts heb ik mij tot de Inspecteur der Direkte Belastingen gewend met het verzoek de terug te storten AOW/AWW-premie rechtstreeks aan de SVB over te maken."1.8. Verzoekers gemachtigde liet bij brief van 8 juli 1991 aan verzoeker weten dat de Belastingdienst de zaak aan het afhandelen was. Hij gaf onder meer aan dat de Belastingdienst over de ten onrechte ingehouden en afgedragen premies een rentevergoeding zou toekennen. Verder wees hij erop dat de Belastingdienst het bedrag niet rechtstreeks aan de SVB wilde overmaken.1.9. Verzoeker reageerde bij brief van 14 juli 1991 onder meer als volgt:"Verder stelt u, "dat men het bedrag van de ingehouden premies niet rechtstreeks aan de SVB wil overmaken". Dat wil dus zeggen, dat de Belastingdienst deze ingehouden premies niet als verplichte AOW/AWW premies beschouwd. Worden deze premies aan mij terugbetaald, dan wordt dit bedrag belast met het bijzondere hoge tarief, het zal duidelijk zijn dat ik dat niet accepteer, omdat niet ik deze premies heb gestort, doch mij ex-werkgever (...). Dan stel ik dat dan de Belastingdienst deze premies dan maar terugbetaald aan mijn ex-werkgever, die ik dan aansprakelijk kan stellen voor de aangerichte schade. (...) onderstaand volgt een hypothese, die ik onder nagenoemde voorwaarden in overweging wil nemen, om deze kwestie te be indigen.. Dat aan mij het totaal bedrag van de premies, belastingvrij worden terugbetaald, inclusief gederfde rente, of als onrechtmatig van mij ingehouden premies worden terugbetaald aan mijn ex-werkgever, met het aan mij toegekende recht deze onverkort te kunnen opeisen."1.10. Op 29 juli 1991 ontving de SVB van de Belastingdienst f 41.742 onder vermelding van verzoekers naam, verzoekers geboortedatum en het door de SVB in haar brief van 28 februari 1991 genoemde kenmerk.1.11. De SVB deelde bij brief van 18 december 1991 onder meer het volgende aan verzoeker mee:"Bij controle van onze administratie is gebleken, dat voor uw vrijwillige AOW/AWW-verzekering een bedrag van f 7.565,-- teveel is betaald. Voor uw vrijwillige verzekering over de periode 28 juni 1982 tot 7 september 1988 was een bedrag van f 34.177,-- verschuldigd, door de Belastingdienst Maastricht is voor uw vrijwillige verzekering echter een bedrag van f 41.742,-- aan ons overgemaakt. Het voor restitutie beschikbare bedrag van f 7.565,-- zullen wij overmaken op uw bankrekening."1.12. De SVB stortte de f 7.565 op 23 december 1991 op verzoekers rekening.1.13. Bij brieven van 28 januari en 1 en 13 februari 1992 deelde verzoeker aan zijn gemachtigde mee dat hij geen gebruik wilde maken van de mogelijkheid van vrijwillige verzekering voor de AOW en AWW. Hij voegde bij zijn brief van 1 februari 1992 een verklaring bestemd voor de SVB. Hij verzocht aan zijn gemachtigde om de verklaring door te sturen naar de SVB. In de verklaring stond onder meer het volgende:"(Verzoeker; N.o.), deelt hierbij, via zijn vakorganisatie (...) aan de Sociale Verzekeringsbank, belast met de uitvoering van de AOW mede, dat hij geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid zich vanaf juni 1982 tot sept 1988, vrijwillig voor de AOW te verzekeren. (...) Hij verzoekt, om per omgaande storting, van het onder beheer van de SVB zijnde bedrag van f.34177,00, op zijn bankrekening." Verzoekers gemachtigde stuurde de brieven van verzoeker niet door naar de SVB.1.14. Als gevolg van de vrijwillige verzekering verhoogde de SVB bij besluit van 4 februari 1992 verzoekers AOW-uitkering van 88% naar 100%.1.15. Op 26 mei 1992 stuurde verzoeker een brief, gericht aan de SVB, aan zijn gemachtigde met het verzoek deze door te sturen aan de SVB. In deze brief stond onder meer het volgende:"Zoals ik na 1-1-1992 reeds verschillende malen aan mijn vakbond (...) heb medegedeeld, wens ik geen gebruik te maken van de door u geboden mogelijkheid tot vrijwillige AOW/AWW verzekering over de jaren 1982-1988. (...) Er bestaat van mij geen aanmelding voor een vrijwillige AOW/AWW verzekering en ik heb nooit iemand gemachtigd dit in mijn naam te doen. Ik heb alleen inlichtingen gevraagd over deze vorm van verzekering (...). Op 28-1-'92, heb ik aan mijn vakbond (...) medegedeeld, dat ik geen gebruik wenste te maken van uw aanbod voor de vrijwillige verzekering en teruggave verwachtte van de premiegelden, die in dec. 1991, op mysterieuze wijze onder uw berusting zijn gekomen (zonder mijn toestemming). Gelet op de ambtelijke beslissing van de Belastingdienst, verzoek ik de SVB, deze gelden niet langer onrechtmatig onder haar beheer te houden en vorder van de SVB, dat het totale premiebedrag, inclusief rente vanaf de datum van de ambtelijke beslissing in juni 1991, tot aan de dag dat dit geld tot mijn beschikking staat op mijn bankrekening in Nederland." Verzoekers gemachtigde stuurde de brief van verzoeker van 26 mei 1992 op 29 juni 1992 door naar de SVB.1.16. Verzoeker diende bij brief van 3 september 1992 een klacht in bij de SVB. Hij klaagde er met name over dat zijn AOW-uitkering als gevolg van de vrijwillige verzekering was verhoogd van 88% naar 100%. Hij gaf aan dat hij nimmer een verzoek tot vrijwillige verzekering had ingediend.1.17. De SVB liet bij brief van 2 oktober 1992 onder meer het volgende aan verzoeker weten:"Zoals u ons verscheidene malen heeft verzocht zullen wij het aan u toegekende volledige ouderdomspensioen bij wijze van voorschot verlagen naar 88% van het volledige pensioenbedrag. (...) Deze verlaging gaat per oktober 1992 in. (...)In de maand februari 1992 heeft u een nabetaling ontvangen van f 8.105,71. Deze betaling had betrekking op de suppletie over de maanden september 1988 tot en met februari 1992. Bovenstaand bedrag is dus teveel uitbetaald. Tevens is er over de maanden maart 1992 tot en met september 1992 dan nog een bedrag van f 1.503,38 teveel aan u uitbetaald (...). Het totaal teveel betaalde bedrag komt dan op f 9.609,09. Laatstgenoemd bedrag zal in mindering worden gebracht op het door onze afdeling Verzekeringen aan u te restitueren bedrag van f 34.177,--. Het restant ad. f 24.567,91 zal zo spoedig mogelijk aan u worden overgemaakt op uw bankrekening." De SVB stortte de f 24.567,91 op 8 oktober 1992 op verzoekers rekening.1.18. De SVB reageerde op 6 november 1992 onder meer als volgt op de door verzoeker op 3 september 1992 ingediende klacht:"Met onze brief van 28 februari 1991 hebben wij u, via uw belangenbehartiger (...), in de gelegenheid gesteld om over de periode 28 juni 1982 tot 7 september 1988 een vrijwillige AOW/AWW-verzekering af te sluiten. In deze brief verzochten wij, indien u tot premiebetaling zou besluiten, het verschuldigde bedrag aan ons over te maken. Aangezien op ons aanbod tot vrijwillige verzekering betaling volgde, zijn wij er van uitgegaan, dat u een vrijwillige verzekering wenste. (...) Eerst in juli 1992 bereikte ons, via uw belangenbehartiger (...), het bericht dat u geen prijs stelde op een vrijwillige AOW/AWW-verzekering. Door de Sociale Verzekeringsbank is daarop een onderzoek ingesteld naar de wijze waarop de betaling voor uw vrijwillige verzekering tot stand is gekomen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de Belastingdienst, op uitdrukkelijk verzoek van uw belangenbehartiger (...), de door u voor de verplichte verzekering onverschuldigd betaalde premie AOW/AWW aan ons had overgemaakt ten behoeve van de vrijwillige verzekering.
Gezien uw mededeling van juli 1992 dat u geen vrijwillige verzekering wenste, hebben wij de voor de vrijwillige AOW/AWW-verzekering betaalde premie aan u gerestitueerd omstreeks 2 oktober 1992."1.19. Verzoeker verzocht bij brieven van 5 december 1992 en 12 januari 1993 aan de SVB om vergoeding van rente over het bedrag (f 41.742) dat de SVB begin juli 1991 naar zijn mening ten onrechte onder zich had genomen en gehouden, tot de data waarop dit bedrag aan hem was terugbetaald. Hij verzocht aan de SVB om terzake een voor beroep vatbare beslissing te nemen.1.20. De SVB reageerde op 10 februari 1993 als volgt op dit verzoek:"...In antwoord op uw schrijven van 5 december 1992 en 12 januari 1993 delen wij u mede dat de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, anders dan de belastingwetgeving, geen voorziening kennen voor het toekennen van rente. Dit betekent dat wij in dit soort zaken de regels van het burgerlijk recht moeten toepassen. Volgens de regels van het burgerlijk recht heeft u eerst aanspraak op wettelijke rente nadat u ons in gebreke heeft gesteld tot het betalen van een geldsom en uitdrukkelijk rente heeft gevorderd. Aangezien u dit achterwege heeft gelaten en wij zo spoedig mogelijk het door u gevraagde geldbedrag hebben terugbetaald, is er derhalve geen grond voor het betalen van wettelijke rente. Gezien de achterliggende omstandigheden, zoals in onze brief van 6 november 1992 verwoord, menen wij dat wij hebben gehandeld overeenkomstig het verzoek van uw gemachtigde, zodat wij geen redenen zien om anderszins aan uw verzoek tegemoet te komen. Of uw gemachtigde oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de machtiging is een zaak tussen u en uw gemachtigde. Wij merken nog op dat indien hij dit zou hebben gedaan, dit aan ons in elk geval niet kenbaar is geweest. Wij wijzen u er tenslotte op dat wij geen voor beroep vatbare beslissing in de zin van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet kunnen afgeven met betrekking tot de afwijzing van uw verzoek om rente. Zoals wij u al hebben medegedeeld is het burgerlijk recht van toepassing. Dit betekent dat indien u het met ons standpunt niet eens bent, u zich kunt wenden tot de burgerlijke rechter. U heeft daarvoor geen nadere beslissing nodig als door u is gevraagd..."
1.21. Bij brieven van 18 februari en 16 maart 1993 liet verzoeker aan de SVB weten dat hij zich niet kon vinden in het standpunt van de SVB, zoals weergegeven in haar brief van 10 februari 1993. De SVB wees verzoeker er bij brieven van respectievelijk 5 maart en 18 maart 1993 op dat zij in de brieven van verzoeker geen aanleiding zag om op haar standpunt terug te komen.1.22. Bij brieven van 14 april en 5 juni 1993 diende verzoeker een klacht in bij de Commissie Klachtenafhandeling van de SVB over onder meer de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van rente. De Commissie Klachtenafhandeling deelde bij brief van 12 juli 1993 onder meer het volgende aan verzoeker mee:"Hoewel strikt genomen de vrijwillige premie ingevolge artikel 3 en 6 van het Besluit Vrijwillige Verzekering niet kan worden gerestitueerd, is de Sociale Verzekeringsbank tegemoetgekomen aan uw verzoek. Aangezien het bedrag van f 34.177,- een niet opeisbare vordering betrof is er naar burgerlijk recht geen wettelijke rente verschuldigd. Ten aanzien van het onverschuldigd betaalde bedrag van f 7.565,- heeft geen ingebrekestelling plaatsgevonden, hetgeen noodzakelijk was volgens de toentertijd geldende regeling van het Burgerlijk Wetboek. Ook deze klacht achten wij ongegrond. Ten aanzien van de renteclaim kunt u zich wenden tot de burgerlijke rechter."1.23. Verzoeker tekende bij brief van 30 mei 1994, gericht aan de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, beroep aan tegen de afwijzing door de SVB van zijn verzoek om rentevergoeding en het niet afgeven van een voor beroep vatbare beslissing. De rechtbank merkte het beroepschrift van verzoeker aan als een bezwaarschrift en stuurde het ter behandeling door naar de SVB.1.24. De SVB deelde bij brief van 19 augustus 1994 aan verzoeker mee dat zijn verzoek om afgifte van een voor beroep vatbare beslissing niet ontvankelijk was, aangezien de beslissing van de SVB om geen rentevergoeding toe te kennen niet een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van de Algemene wet bestuursrecht inhield. Dit betekende, zo gaf de SVB aan, dat niet de administratieve rechter, maar de burgerlijke rechter bevoegd was over de afwijzing van het verzoek om rentevergoeding te oordelen.1.25. Bij brief van 29 augustus 1994 tekende verzoeker bezwaar aan tegen de beslissing van de SVB van 19 augustus 1994. De SVB verklaarde het bezwaar van verzoeker bij brief van 13 september 1994 ongegrond. Zij wees er in haar beslissing opnieuw op dat verzoeker zich tot de burgerlijke rechter diende te wenden.2. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder
Klacht
.3. Standpunt van de Sociale Verzekeringsbank3.1. De SVB liet in reactie op de klacht onder meer het volgende weten:"Op 29 juli 1991 ontving de SVB van de Belastingdienst Maastricht een betaling groot f 41.742,00 onder vermelding van "(verzoeker; N.o.), kenmerk (...)". Wij zijn ervan uitgegaan dat deze betaling volgde op onze brief van 28 februari 1991 waarin wij (verzoeker; N.o.) hadden aangeboden dat hij vanaf 28 juni kon deelnemen aan de vrijwillige AOW/AWW verzekering. Tenzij betrokkene uitdrukkelijk om een ontvangstbevestiging verzoekt, wordt er verder niet gecorrespondeerd over de betaling van een uitstaande vordering. De betaling bleek te zijn gedaan in opdracht van de heer X, toentertijd gemachtigde van (verzoeker; N.o.). Hij heeft aan de Inspectie der Directe Belastingen de opdracht gegeven om de AOW/AWW-premie die ten onrechte was betaald rechtstreeks over te maken aan de SVB. De heer X heeft dit in de brief van 7 maart 1991 aan de SVB meegedeeld. Eerst bij administratieve controle in december 1991 bleek dat het betaalde bedrag de verschuldigde som overtrof. Het teveel betaalde bedrag van f 7.565,00 (het verschil tussen f 41.642,00 en f 34.177,00) werd op 23 december 1991 door ons gerestitueerd. Het verschil van f 7.565,00 werd niet meteen in juli 1991 geconstateerd omdat, zoals hierboven is uiteengezet, in beginsel over betalingen op grond van een vordering niet wordt gecorrespondeerd en bovendien niet direct administratieve verwerking van betalingen plaatsvindt. Het is niet alleen ongebruikelijk dat er betalingen ontvangen worden die de verschuldigde som ver te boven gaan, het is nog veel minder gebruikelijk dat een klant niet meteen reageert als hij ontdekt dat er teveel is betaald. Zoals aangegeven werd eerst bij de administratieve verwerking ontdekt dat op onze vordering te veel was betaald. In dit verband wijzen wij er op dat noch de heer X, gemachtigde, noch (verzoeker; N.o.) v r het tijdstip dat de SVB het bedrag van f 7.565,00 restitueerde, bij ons hadden gereclameerd over het te veel betaalde bedrag. (...)In de brief van 26 mei 1992 heeft verzoeker voor het eerst bericht dat hij geen gebruik wenste te maken van de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren over de periode 1982-1988. Om die reden verzocht hij ons het bedrag van 34.177,- aan hem te restitueren tezamen met de rente, berekend over de periode van juni 1991 (datum ambtelijke beslissing van de Belastingdienst) tot de datum van overmaking op zijn rekening. De brief van verzoeker van 26 mei 1992 was tot juli 1992 niet in het dossier van de SVB aanwezig. Uit de overige brieven die in het dossier aanwezig zijn hebben wij afgeleid dat de brief van 26 mei 1992 een brief van verzoeker aan de heer X betreft. Deze brief heeft ons eerst in juli 1992 bereikt. Naar aanleiding van het verzoek gedaan in de hiervoor bedoelde brief is terstond een onderzoek gedaan naar de wijze waarop de betaling voor de vrijwillige verzekering tot stand is gekomen. Wij verwijzen in dit verband naar onze brief van 6 november 1992 en het op 4 augustus 1992 ontvangen verzoek van de heer X aan de Belastingdienst. In dit verband is van belang dat in het Besluit vrijwillige verzekering AOW, AWW en AAW van 2 januari 1990 (Stb. 38) is bepaald dat de bevoegdheid tot vrijwillige premiebetaling vervalt, indien de belanghebbende aan de SVB te kennen geeft niet langer van die bevoegdheid gebruik te willen maken. In artikel 6 van genoemd besluit is tevens bepaald dat in dat geval geen restitutie van betaalde premie plaatsvindt. De voorloper van KB 38 kende soortgelijke bepalingen. Gelet op deze bepalingen was er voor de SVB niet zonder meer reden om aan het verzoek tot restitutie gevolg te geven. Na ampel beraad hebben wij toch besloten, om gezien de gang van zaken, het handelen van de heer X niet aan (verzoeker; N.o.) tegen te werpen en tot restitutie van de premie over te gaan. Daarbij hebben wij mee laten wegen dat het niet ondenkbaar was geweest dat (verzoeker; N.o.), indien de Belastingdienst het bedrag van de ten onrechte ingehouden premie rechtstreeks aan hem had overgemaakt, wellicht door de hoogte van het bedrag ervoor gekozen zou hebben om niet deel te nemen aan de vrijwillige verzekering. Door de betaling van de Belastingdienst aan de SVB was hem die keuzemogelijkheid ontnomen. Wij menen dat terecht is besloten om niet tot vergoeding van rente over te gaan omdat restitutie van de premie binnen enkele maanden nadat ons het verzoek daartoe had bereikt in een geval als het onderhavige niet overdreven lang mag worden genoemd. Voor wat betreft de vergoeding van rente verwijzen wij u voor het overige naar onze uitvoerige briefwisseling in zowel de reguliere afwikkeling van de kwestie als in de fase van de klachtbehandeling bij de SVB. De SVB is van mening dat wij deze kwestie op een voor (verzoeker; N.o.), gelet op de ter zake geldende regelingen, coulante wijze hebben opgelost."3.2. Naar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman deelde de SVB nog het volgende mee:"...Met betrekking tot de aanmelding voor vrijwillige verzekering deel ik u het volgende mede. Tijdens de behandeling in 1989 van de aanvraag om AOW-pensioen van (verzoeker; N.o.) bleek dat er na zijn vertrek naar Itali in 1983 nog - ten onrechte - premie voor de verplichte AOW/AWW-verzekering was ingehouden op zijn wachtgelduitkering. Zoals in dat soort gevallen gebruikelijk is hebben wij (verzoeker; N.o.) toen de mogelijkheid geboden zich vrijwillig te verzekeren over de periode gedurende welke ten onrechte premie was ingehouden. Dit is gebeurd met de brief van 30 juli 1990. Wij hebben hem daarbij inkomstenopgaveformulieren toegestuurd met het verzoek die ingevuld en ondertekend aan ons te retourneren, zodat wij de voor de vrijwillige AOW/AWW-verzekering verschuldigde premie zouden kunnen vaststellen. Vervolgens heeft de gemachtigde van (verzoeker; N.o.) ons op 26 oktober 1990 de door (verzoeker; N.o.) ingevulde en ondertekende inkomstenopgaveformulieren doen toekomen en heeft de gemachtigde ons op 30 november 1990 nog een aantal bescheiden toegestuurd. In de brief van 28 februari 1991, waarbij de beslissingen over de vrijwillige verzekering zijn toegezonden, is met "aanmelding voor de vrijwillige verzekering" bedoeld ons aanbod voor vrijwillige verzekering en de positieve reactie van de gemachtigde van (verzoeker; N.o.) die daarop volgde..."3.3. Telefonisch liet een medewerker van de SVB nog het volgende weten. De ontvangst van de f 41.742 op 29 juli 1991 was op 2 augustus 1991 in het destijds in gebruik zijnde systeem ingevoerd. Dit systeem (dat in 1997 is vervangen) liet betalingen waar geen vordering tegenover stond - in verzoekers geval de f 7.565 - drie maanden staan. Aan het eind van iedere maand maakte het systeem een uitdraai van betalingen die op deze wijze al drie maanden hadden opengestaan. Zo was de f 7.565 van verzoeker eind november 1991 op de desbetreffende lijst verschenen.4. Reactie op de bevindingenVerzoeker merkte onder meer het volgende op:"... ad 1-2. Het verzoek voor AOW dateert van Nov. 1988, gericht aan het ABP die voor Ambtenaren ook de AOW uitkeert. Het ABP heeft mijn brief direct doorgezonden aan de SVB, die eerst heeft gereageerd in maart 1989 met het toezenden van een aanvraagformulier. De door mij afgegeven machtiging voor belangenbehartiging (...) had de strekking, zoals door u is omschreven en deze machtiging is (...) ook terbeschikking gesteld van de SVB. ad 1-4. Hieruit moge blijken, dat rechtstreekse overdracht van de Belastingdienst aan SVB niet mogelijk was en dit werd mij door de SVB medegedeeld, zodat dit feit hun dus niet onbekend was en tevens dat ik geen machtiging wilde afgeven voor een overdracht aan de SVB om deze gelden te bestemmen voor een Vrijw.Verz. (...) ad 1-5. Het is juist, dat ik op advies van mijn gemachtigde inlichtingenformulieren heb ingevuld, doch hier is niet vermeld, dat mijn gemachtigde mij schreef, dat hij wist dat ik geen Vrijw.Verz. wenste, doch dat deze principi le kwestie later aan de orde zou komen, als eerst mijn recht op 100% AOW zou zijn vastgesteld. Ik neem aan dat mijn brief van 17-10-1990, niet opgevat kan worden als zou ik instemmen met het aangaan van een Vrijw.Verz. ad 1-6. Moge ik wijzen op het verschil aan inhoud van beide genoemde brieven van 28 Febr. 1991. Opmerking: Gelet op de duur van het postverkeer Nederland Italie, van tenminste 10 dagen, zodat de brief van 28 Febr. mij eerst omstreeks 10 Mrt-1991 heeft bereikt. Dit stelt de actie van mijn gemachtigde toch wel in een bepaald daglicht, als hij op 7 Mrt. 1991, zonder overleg met mij, aan de SVB mededeelt, dat hij aan de Belastingdienst heeft verzocht, de terug te storten AOW/AWW premies, rechtstreeks aan de SVB over te maken. De bestaande machtiging aan hem, dekte niet dit eigenmachtig handelen. (zie ook 1-7). ad 1-8. In Juli 1991 nam de Belastingdienst een Ambtelijke beslissing tot teruggave aan mij. Op 8 Juni 1991, deelde gemachtigde mij mede, dat de Belastingdienst de gelden niet rechtstreeks wilde overmaken aan de SVB, hiermede werd dus duidelijk zijn verzoek van 7 Mrt. 1991 niet gehonoreerd. Vraag: Gelet op bovenstaande, hoe kan dan op 29 Juli 1991, zonder manupulatie's het geld aan de SVB worden overgedragen? Hoe kan de SVB dit geld onder haar beheer nemen, zonder dat er een openstaande vordering op mijn naam bestond?, want er was geen aanmelding van mij. Draagt door dit handelen de SVB daarmede dan niet de gehele verantwoordelijkheid voor de gevolgen. ad 1-9. Mijn brief van 14 Juli 1991, laat m.i. niets aan duidelijkheid te wensen over. ad 1-13 Duidelijke stellingname mijnerzijds in de brieven van 28 Jan. en 1 en 13 Febr. 1991, waarom is de inhoud genegeerd, als er niet een overeenkomst buiten mij om was met de SVB?. ad 1-15 De strategie genoemd in 1-13 wordt wederom herhaald, waarom werd ook toen weer de doorzending opgehouden en stelt de SVB in 1-18, dat ze eerst in juli 1992 hebben gehoord, dat ik geen Vrijw.Verz. wenste?. ad 1-18 De wet schrijft de procedure voor om te komen tot een Vrijw.Verz. AOW, dat de SVB buiten mij om geld hebben ontvangen, waarvoor ik geen toestemming had gegeven, is het nogal na ef om te veronderstellen, dat men dit als betaling kon beschouwen, gelet op mijn voorgaande bezwaren daartegen, (...). ad 3-1. Ik vraag mij af, welke wettelijke of rechtmatige grondslag er ligt aan het "Wij zijn er vanuit gegaan"? mede gelet op de gevolgen. Hoe kon ik een ontvangstbevestiging vragen als hij niet van de manupulatie's op de hoogte is gesteld?-gemachtigde-Belastingdienst –SVB zijn hiervoor verantwoordelijk. ad 3-2. De wet AOW/AWW kent duidelijke wettelijke bepalingen, ook betreffende het aangaan van een Vrijw.AOW Verz., de termijn is daarvoor een jaar na vertrek uit Nederland. Hoe kan men dan stellen, "zoals in dat soort gevallen gebruikelijk is", hebben we toen de mogelijkheid geboden zich vrijwillig te verzekeren. Vraag Waarom is dit gebruikelijke aanbod niet in 1982-1983 gedaan na mijn vertrek uit Nederland?. Waarom eerst 9 jaren later toen gebleken was, dat er premie's waren bij de Belastingdienst voor de verplichte AOW?. Is de adm. van de SVB zo chaotisch, dat dergelijke gevallen gedurende 9 jaren niet worden opgemerkt, of wordt het adressenbestand, waaruit toch gebleken moet zijn, dat ik niet meer in Nederland werkte of woonde, niet gecontroleerd?. Opmerking De rest van het gestelde, over inkomstenformulieren, die betrekking hadden op een VRIJBLIJVEND AANBOD? HEEFT MEN DAN TOCH WEL VERGAANDE CONCLUSIES GETROKKEN, die niet op feiten waren gebaseerd, doch wel als motivatie worden aangevoerd voor hun handelen, ook vrijblijvend?..."
Beoordeling
1. Verzoeker verzocht op 24 maart 1989 aan de SVB om toekenning van een AOW-uitkering. Bij de behandeling van dit verzoek bleek dat verzoeker door zijn verhuizing naar Itali vanaf 27 juni 1982 niet langer verplicht verzekerd was ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Tot en met 30 september 1988 waren er echter nog wel premies voor de AOW en AWW op zijn wachtgelduitkering ingehouden. Gelet daarop stelde de SVB verzoeker bij brief van 30 juli 1990 alsnog in de gelegenheid om zich vrijwillig te verzekeren ingevolge de AOW en de AWW. De SVB verzocht aan verzoeker om de bij haar brief gevoegde inkomstenopgaveformulieren volledig in te vullen en terug te sturen. De SVB gaf daarbij aan dat zij aan de hand van de ingevulde formulieren de hoogte van de verschuldigde premie zou kunnen vaststellen. De SVB stuurde een kopie van deze brief aan verzoekers gemachtigde. Op 17 oktober 1990 stuurde verzoeker de ingevulde inkomstenopgaveformulieren aan zijn gemachtigde met het verzoek deze gegevens door te sturen naar de SVB. Verzoekers gemachtigde deed dit op 26 oktober 1990. Naar aanleiding daarvan deelde de SVB bij brief van 28 februari 1991 aan verzoeker mee dat hij vanaf 28 juni 1982 kon deelnemen aan de vrijwillige verzekering, tegen betaling van de verschuldigde premie van f 34.177. De SVB stuurde deze aan verzoeker gerichte brief en de daarbij behorende beslissingen aan verzoekers gemachtigde. De SVB wees erop dat, mocht verzoeker tot premiebetaling besluiten, hij het totale premiebedrag diende over te maken aan de SVB, onder vermelding van zijn naam en geboortedatum, alsmede het door de SVB gehanteerde kenmerk voor zijn verzekering. In reactie op de brief van de SVB van 28 februari 1991 deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 7 maart 1991 aan de SVB mee dat hij de Belastingdienst had verzocht om de door de Belastingdienst ontvangen en aan verzoeker verschuldigde premies AOW/AWW rechtstreeks aan de SVB over te maken. Op 29 juli 1991 ontving de SVB van de Belastingdienst f 41.742, onder vermelding van verzoekers naam, verzoekers geboortedatum en het door de SVB in haar brief van 28 februari 1991 genoemde kenmerk. De SVB ging er naar aanleiding van deze betaling van uit dat verzoeker een vrijwillige verzekering wenste.2. Verzoeker is van mening dat de SVB er ten onrechte van uit is gegaan dat hij een vrijwillige verzekering wenste. Verzoeker stelt dat hij zich nooit heeft aangemeld voor een vrijwillige verzekering en geen toestemming heeft gegeven aan de SVB om het op 29 juli 1991 van de Belastingdienst ontvangen bedrag aan te wenden als premie voor een vrijwillige verzekering. Volgens verzoeker had hij zijn gemachtigde niet gemachtigd om namens hem verplichtingen aan te gaan.3. Vaststaat dat verzoeker op 3 april 1990 aan zijn gemachtigde een volmacht heeft verleend om namens hem op te treden inzake (het uitblijven van een beslissing op) de door hem ingediende aanvraag voor een AOW-uitkering. De correspondentie over verzoekers aanvraag verliep vanaf dat moment via verzoekers gemachtigde. Ook de correspondentie over de vrijwillige verzekering verliep via verzoekers gemachtigde. Verzoeker had zich kunnen en moeten realiseren dat dientengevolge bij de SVB de indruk zou ontstaan dat verzoekers gemachtigde ook inzake de vrijwillige verzekering namens hem optrad. Verzoeker heeft geen enkele actie richting de SVB ondernomen om die indruk weg te nemen. Het vorenstaande vormde voor de SVB voldoende rechtvaardiging om aan te nemen dat verzoekers gemachtigde bevoegd was om in deze namens verzoeker op te treden.4. Gezien hetgeen hiervoor onder 3. is aangegeven, de brief van verzoekers gemachtigde van 7 maart 1991 en de daarop volgende storting van de voor de vrijwillige verzekering verschuldigde premie op de rekening van de SVB onder vermelding van hetgeen de SVB in haar brief van 28 februari 1991 had aangegeven, moet worden geoordeeld dat de SVB in redelijkheid kon aannemen dat verzoeker gebruik wenste te maken van de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering. Niet gesteld kan dan ook worden dat de SVB het op 29 juli 1991 van de Belastingdienst ontvangen bedrag ten onrechte heeft aangemerkt en aangewend als premie voor de vrijwillige verzekering.5. Het bedrag dat de SVB op 29 juli 1991 van de Belastingdienst ontving (f 41.742) was hoger dan de door verzoeker voor de vrijwillige verzekering verschuldigde premie (f 34.177). Er was derhalve f 7.565 teveel betaald. Verzoeker was niet op de hoogte van de betaling door de Belastingdienst en kon dus ook niet weten dat er f 7.656 teveel was betaald. Hij heeft de SVB terzake dan ook niet kunnen aanmanen. Een dergelijke aanmaning was destijds vereist om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van wettelijke rente (zieAchtergrond
onder 2.). Verzoeker kon dan ook geen aanspraak maken op vergoeding van de wettelijke rente. De SVB diende vervolgens te bezien of er gezien de omstandigheden van het geval aanleiding bestond om verzoeker op enigerlei andere grondslag - onrechtmatige daad dan wel coulance - in aanmerking te laten komen voor een financi le vergoeding. Zoals hiervoor onder 4. al is aangegeven, heeft de SVB het op 29 juli 1991 van de Belastingdienst ontvangen bedrag terecht aangemerkt en aangewend als premie voor de vrijwillige verzekering. De SVB kwam er - door de wijze waarop zij betalingen destijds verwerkte (zieBevindingen
onder 3.3.) - eind november 1991 achter dat er f 7.565 teveel was ontvangen. Echter, gelet op hetfeit dat het, zoals de SVB aangaf, ongebruikelijk is dat er betalingen worden ontvangen die de verschuldigde som ver te boven gaan en het nog minder gebruikelijk is dat de belanghebbende in zo'n geval niet direct reageert, kan niet worden gesteld dat de periode die verstreek alvorens de SVB er achter kwam dat er f 7.565 teveel was betaald, onredelijk lang is geweest. De SVB heeft vrij spoedig daarna (op 23 december 1991) dit bedrag aan verzoeker terugbetaald. Gelet op het voorgaande kon de SVB dan ook in redelijkheid weigeren om de (wettelijke) rente te vergoeden over de periode dat zij het bedrag van f 7.565 onder zich heeft gehad (van 29 juli tot 23 december 1991). De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk.6. De SVB heeft het op 29 juli 1991 van de Belastingdienst ontvangen bedrag terecht aangemerkt en aangewend als premie voor de vrijwillige verzekering (zie hiervoor onder 4.). Eerst op 29 juni 1992 stuurde verzoekers gemachtigde de brief van verzoeker van 26 mei 1992, waarin hij aangaf dat hij geen gebruik wenste te maken van de door de SVB geboden mogelijkheid tot vrijwillige verzekering, door aan de SVB. Verzoeker verzocht in zijn brief van 26 mei 1992 aan de SVB om de f 34.177, inclusief rente, aan hem over te maken. Zoals de SVB aangaf, is in het Besluit vrijwillige verzekering AOW, AWW en AAW bepaald dat reeds betaalde premie niet aan de belanghebbende wordt terugbetaald indien de bevoegdheid tot vrijwillige verzekering is komen te vervallen doordat de belanghebbende schriftelijk aan de SVB te kennen heeft gegeven niet langer van deze bevoegdheid gebruik te willen maken (zie
Achtergrond
onder 3.). Verzoeker kon derhalve geen aanspraak maken op restitutie van de betaalde premie. Dit betekent dat verzoeker evenmin aanspraak kon maken op vergoeding van de wettelijke rente (zieAchtergrond
onder 1.b.). Bij brief van 2 oktober 1992 liet de SVB aan verzoeker weten dat was besloten om de premie toch aan hem te restitueren. Dit betekende dat verzoeker vanaf dat moment aanspraak kan maken op restitutie van het bedrag dat na verrekening met de inmiddels aan verzoeker uitbetaalde bedragen overbleef, te weten f 24.567,91. De SVB heeft de f 24.567,91 vervolgens binnen een redelijke termijn, te weten op 8 oktober 1992, aan verzoeker terugbetaald. Nu bovendien niet kan worden gesteld dat de periode die de SVB nodig had om tot haar besluit van 2 oktober 1992 te komen onredelijk lang is geweest, moet worden geoordeeld dat de SVB in redelijkheid kan weigeren om de (wettelijke) rente te vergoeden over de periode dat zij het bedrag van f 34.177 onder zich heeft gehad (van 29 juli tot 8 oktober 1991). De onderzochte gedraging is ook op dit onderdeel behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen is niet gegrond.BIJLAGE ACHTERGROND1. Burgerlijk Wetboek a. Boek 3, artikel 61, leden 1 en 2:"1. Een volmacht kan uitdrukkelijk of stilzwijgend worden verleend.2. Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan." Het oude BW kende geen regeling van de volmacht, maar hetzelfde gold naar ongeschreven recht. b. Boek 6, artikel 119, eerste lid:"De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest." Van een vertraging in de voldoening van een geldsom kan slechts sprake zijn indien de verbintenis opeisbaar is.2. Burgerlijk Wetboek (oud) Artikel 1286, eerste en derde lid:"1. In de verbintenissen die alleen betrekkelijk zijn tot de betaling van een zekere geldsom, bestaat de vergoeding van kosten, schaden en interessen, uit vertraging in de uitvoering voortkomende, behoudens bijzondere wettelijke voorschriften, alleenlijk in de wettelijke interessen waarvan de hoogte bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld. (...)3. De wettelijke interessen worden, behoudens bijzondere wettelijke voorschriften, berekend van de dag dat zij in rechte worden gevorderd, tenzij de schuldenaar na het opeisbaar worden van de vordering schriftelijk tot betaling is aangemaand met de mededeling dat de schuldeiser in geval van verdere vertraging aanspraak maakt op vergoeding van interessen. In het laatste geval worden de wettelijke interessen berekend van de dag waartegen de schuldenaar is aangemaand." Artikel 1395, eerste lid:"Iedere betaling doet eene schuld vooronderstellen; hetgeen zonder verschuldigd te zijn betaald is, kan terug gevorderd worden."3. Besluit vrijwillige verzekering AOW, AWW en AAW (besluit van 2 januari 1990, Stb. 38) In het Besluit vrijwillige verzekering AOW, AWW en AAW is bepaald dat indien de bevoegdheid tot vrijwillige verzekering is komen te vervallen - bij voorbeeld doordat de belanghebbende schriftelijk aan de Sociale Verzekeringsbank te kennen heeft gegeven niet langer van deze bevoegdheid gebruik te willen maken - reeds betaalde premie niet aan de belanghebbende wordt gerestitueerd.