1998/043

Rapport
Op 4 juli 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Almere Haven met enerzijds een klacht over een gedraging van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh te Hoogeveen en/of de selectieadviescommissie penitentiaire open inrichtingen/dagdetentie (SAC POI/Dagdetentie) van het Ministerie van Justitie en anderzijds een klacht over een gedraging van het Ministerie van Justitie. In verband hiermee legde de Nationale ombudsman verzoekers klacht bij brief van 25 juli 1996 voor aan de Minister van Justitie met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. Omdat verzoeker niet tevreden was met de inhoud van de reactie van de Minister van Justitie van 31 juli 1996 op zijn klacht, werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar bovengenoemde gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, die van 17 oktober 1994 tot 12 oktober 1995 een gevangenisstraf uitzat, klaagt erover dat de penitentiaire inrichting De Grittenborgh te Hoogeveen en/of de selectieadviescommissie penitentiaire open inrichtingen/dagdetentie (SAC POI/Dagdetentie) van het Ministerie van Justitie zijn verzoek om overplaatsing, ondanks zijn verzoeken om een spoedige behandeling van 10 en 12 juni 1995, te traag hebben (heeft) afgehandeld. Door de lange behandelingsduur voldeed verzoeker niet meer aan het criterium dat er nog ten minste drie maanden van de strafduur moeten resten om te kunnen worden overgeplaatst. Verzoeker klaagt daarnaast over de wijze waarop het Ministerie van Justitie zijn schriftelijke klacht ter zake, gedateerd 11 augustus 1995, heeft behandeld. Hij heeft er in dit verband met name bezwaar tegen dat het Ministerie:         pas op 31 juli 1996 (na tussenkomst van de Nationale ombudsman) op de klacht heeft gereageerd, ondanks zijn rappelbrief van 8 februari 1996;          in de brief van 31 juli 1996 heeft beslist dat zijn klacht inhoudelijk niet gegrond was en dat er geen compensatie werd toegekend voor de door hem geleden schade.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag na een aanvullend onderzoek op een enkel punt aan te vullen. De Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie op het oorspronkelijke verslag.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker was sinds 17 oktober 1994 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Grittenborgh te Hoogeveen.2. Bij brief van 10 juni 1995 richtte verzoeker zich tot de Selectieadviescommissie POIKortgestraften te Zwolle met onder meer het verzoek tot overplaatsing naar een Penitentiaire Open Inrichting (POI). In deze brief schreef verzoeker onder meer het volgende:"Inmiddels is door de directie een plaatsingsadvies verstrekt, t.w. een POI met als voorkeur Hoorn, en heeft er een onderhoud plaatsgevonden met een van uw selecteurs. Als vervolg hierop verzoek ik u dringend om deze plaatsing op zo kort mogelijke termijn te willen bewerkstelligen vanwege de volgende voor mij bijzonder zwaarwegende redenen:de 40% minimum loon regeling maakt het mogelijk mijn woonruimte te behouden door voorkoming van huisuitzetting wegens huurachterstand. de wekelijkse verlofregeling biedt de mogelijkheid om de diverse inmiddels ontstane problemen op te lossen met bv. huisbaas, sociale dienst, energieleveranciers, deurwaarders, gemeente instanties, e.d. tevens bestaat de mogelijkheid om voorbereidingen te treffen om als zelfstandige werkzaam te zijn na invrijheidstelling. het openbaar vervoer tussen Hoorn en Almere is aanzienlijk eenvoudiger dan andere lokaties.

gelet op de VIdatum van 121095 rest nog slechts een periode van 4 maanden. de genoemde plaatsing zou eventuele resocialisatieproblemen aanzienlijk verminderen. Indien plaatsing in de POI te Hoorn niet mogelijk zou zijn verzoek ik u om spoedige plaatsing in een andere POI."3. Verzoeker schreef op 12 juni 1995 een vrijwel identieke brief aan de Selectieadviescommissie POIHOI te 'sGravenhage.4.1. Bij brief van 11 augustus 1995 wendde verzoeker zich tot het Ministerie van Justitie met onder meer het volgende:"...doe ik u bij deze een klacht toekomen omtrent de uitvoering van de op mij van toepassing zijnde selectie en plaatsings procedure uitgevoerd door de PI De Grittenborgh en/of de SAC POI te Den Haag cq. Zwolle. (...) Hierbij stel ik de PI De Grittenborgh en/of de SAC POI Den Haag cq. Zwolle in gebreke wegens onzorgvuldigheid en nalatigheid. Als gevolg en eindresultaat van de gehele gang van zaken verzoek ik u om een vergoeding van de geleden schade:ten eerste door vermindering van de strafresttermijn, en dus vroegere invrijheidstelling, met een gelijk aantal dagen als welke mij zijn onthouden. ten tweede een financi le vergoeding van de gederfde inkomsten welke ik zou hebben genoten gedurende een periode van 4 maanden = 19 weken verblijf in een POI. Gezien de zeer korte strafresttermijn van 2 maanden, verzoek ik u beleefd de nodige spoed te betrachten bij de afhandeling van deze klacht en dit verzoek."4.2. Verzoeker voegde bij zijn brief van 11 augustus 1995 een bijlage. In die bijlage voerde hij onder meer het volgende aan:"Een normale procedure alhier in de PI De Grittenborgh te Hoogeveen hoeft gemiddeld niet langer te duren dan ca 5 weken, gelet op:wekelijkse, uiterlijk tweewekelijkse, selectiebesprekingen in en door De Grittenborgh. wekelijkse aanwezigheid van de selecteur van het SAC rayonbureau Zwolle ter bespreking en behandeling van de selectie adviezen.

uiterlijk 3 wekelijkse selectie/plaatsingsbesprekingen van de SAC POI te Den Haag. Indien een gedetineerde na te zijn afgestraft (...) een resttermijn heeft van 6 maanden, dan zou na deze procedure nog een resttermijn van 4 5 maanden in een POI resteren. Dat het inderdaad zo kan verlopen moge blijken uit het voorbeeld van twee medegedetineerden op dezelfde afdeling, (...), welke per eind juni waren afgestraft (...) en 5 weken daarna, dd 3 aug, werden overgeplaatst naar een POI met een strafresttermijn van 3  maand. In dit geval van ondergetekende, gelet op de status van 'afgestraft' zijn per 28 april met een strafresttermijn van 5 maand, en gelet op het voorgaande, is er geen gegronde reden waarom zijn selectie cq plaatsing niet behandeld had kunnen worden in de SAC POI vergadering van dd. 30 mei '95. Er had dan nog een strafresttermijn van 4 maand in een POI geresteerd. Echter op dit moment dd 11 aug. '95, 3 maanden cq. 14 weken na te zijn afgestraft (...) zit ondergetekende nog steeds in dit HvB en heeft hij nog geen definitieve en duidelijke uitslag betreffende zijn selectie en plaatsing. Inmiddels is de strafresttermijn geslonken tot nog maar 2 maanden. De ontwikkelingen gedurende afgelopen periode zijn als volgt geweest:28 april: "afgestraft", ontvangst en aftekening arrest. 11 mei: selectieadvies PI De Grittenborgh. 2 juni: (5 weken later!) gesprek met de selecteur van de SAC. 12 juni: ondergetekende zendt een schrijven aan de SAC met dringende argumenten en verzoek tot spoedige plaatsing. 12 juli: (10 weken later!) achteraf heb ik op onduidelijke wijze en langs andere kanalen vernomen dat op deze dag de SAC de zaak behandeld zou hebben en dagdetentie zou hebben afgewezen. Dit is echter nimmer aan de orde geweest. Ook mijn schrijven dd 12695 schijnt niet te zijn behandeld. 11 augustus: tot op dit moment (3 maand later!) heeft betrokkene nog geen offici le of duidelijke informatie of uitslag omtrent de stand van zaken betreffende de procedure. Gedurende de maand juni heeft betrokkene enige malen bij de BSDmedewerker ge nformeerd naar de gang van zaken. Gedurende de vakantieperiode van deze medewerker (3 weken in de maand juli) is bovendien bij zijn waarnemer enige malen ge nformeerd naar de stand van zaken. Het heeft echter niet geleid tot enige duidelijkheid of nadere aktie van de afdeling BSD cq. de SAC.

Inmiddels heeft men laten weten dat een plaatsing zeer waarschijnlijk niet meer mogelijk is gezien de onvoldoende strafresttermijn van 2 maanden. Een voorbeeld van de moeizame communicatie met de BSD: Op maandagmorgen 7 aug. laat de BSDmedewerker via PIWer A. aan mij weten dat er getracht wordt om mij naar de HOI te Heerhugowaard te laten overplaatsen. Ik deel PIWer A. mee dat ik dit eerst nog deze middag met de BSDmedewerker wil overleggen. Later in de middag meldt PIWer A. dat de BSDmedewerker deze middag geen tijd heeft maar dat hij mij morgen komt bezoeken om e.e.a. te bespreken. Tot op dit moment ben ik nog in afwachting van dit kontakt. Een soortgelijk geval deed zich ook voor in de vakantieperiode met de vervanger. De vaste PIWers van mijn verblijfsafdeling hebben hun verwondering uitgesproken over deze gang van zaken welke voor hen hoogst ongebruikelijk en onaanvaardbaar is. De schade welke ondergetekende hierdoor leidt is:ten eerste het gemis aan 38 vrije verlofdagen welke hij in een POI zou hebben gehad in de periode van 4 maanden cq. 19 weken die hij daar zou verblijven. ten tweede de 40% minimumloon over dezelfde periode in de POI. Gezien het voorgaande is ondergetekende van mening dat de PI De Grittenborgh en/of de SAC POI (...) te Den Haag cq. Zwolle in gebreke is gebleven wegens onzorgvuldigheid en nalatigheid."5. Op 1 september 1995 werd verzoeker geplaatst in een inrichting voor dagdetentie. Hierna werd verzoeker op 12 oktober 1995 vervroegd in vrijheid gesteld.6. Verzoeker wendde zich bij brief van 8 februari 1996 nogmaals tot het Ministerie van Justitie. Hij deelde mee nog geen reactie op zijn brief van 11 augustus 1995 te hebben ontvangen en verzocht het Ministerie om alsnog binnen twee weken te reageren.7. Verzoeker richtte zich bij brief van 29 juni 1996 tot de Nationale ombudsman. In deze, op 4 juli 1996 ontvangen, brief stelde hij onder meer het volgende:"Hierbij doe ik een klacht omtrent:ten eerste het in gebreke blijven van de Selectiecommissie POI HOI v.w.b. de selectie en overplaatsing van een HvB naar een HOI cq POI,

ten tweede het niet behoorlijk behandelen van mijn klacht hieromtrent door het Ministerie van Justitie. Hierbij dient nog vermeld te worden dat vrijwel direkt na ontvangst van mijn klacht (binnen ca. 10 dagen) ik alsnog wel overgeplaatst ben naar de POI Arnhem hetgeen eerder als onmogelijk werd afgewezen. Hiermee is echter naar mijn mening de zaak niet vereffend gezien de schade betreffende de niet genoten vrije dagen en de niet ontvangen uitkering in een POI, t.w. ca. 40% van het algemeen uitkeringsniveau."8. De Nationale ombudsman legde verzoekers klacht bij brief van 25 juli 1996 aan de Minister van Justitie voor met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. De Minister reageerde bij brief van 31 juli 1996. Bij deze brief was als bijlage gevoegd de brief van de Minister van Justitie aan verzoeker van 31 juli 1996. In haar brief deelde de Minister verzoeker onder meer het volgende mee:"Uw brief (van 11 augustus 1995; N.o.) werd onmiddellijk na ontvangst ter verdere behandeling doorgezonden naar de SAC POI/ Dagdetentie. Dat gebeurde eveneens met uw brief d.d. 8 februari 1996 waarin u aangaf nog geen bericht terzake te hebben ontvangen. (...) De Nationale ombudsman heeft mij benaderd waarna ik contact heb opgenomen met de co rdinator van het Bureau Penitentiair Consulenten West te Den Haag. Vanuit dit bureau worden de werkzaamheden van de SAC POI/Dagdetentie geco rdineerd en n van de bij dit bureau werkzame penitentiair consulenten fungeert ook als voorzitter van de SAC POI/Dagdetentie. De co rdinator heeft mij na onderzoek in het archief van de SAC POI/Dagdetentie medegedeeld dat uw eerdergenoemde brieven inderdaad bij deze commissie zijn ontvangen. De oorzaak van het buiten beantwoording blijven van deze brieven is niet duidelijk geworden. Gegeven is wel dat de toenmalige voorzitter van de SAC POI/Dagdetentie vorig jaar frequent afwezig is geweest in verband met lichamelijke klachten. Deze afwezigheid heeft onmiskenbaar geleid tot achterstanden bij de beantwoording van ingekomen brieven. Een en ander neemt niet weg dat ik de gang van zaken betreur. Ik bied u daar dan ook verontschuldigingen voor aan. Desondanks wil ik benadrukken dat de SAC POI/Dagdetentie inhoudelijk wel het juiste oog heeft gehad voor uw belangen. Ik wil dit graag toelichten. (...)

Op 31 mei 1995 diende de directeur van de Penitentiaire Inrichting De Grittenborgh te Hoogeveen een voorstel in bij de SAC POI/Dagdetentie gericht op overplaatsing naar een POI. Dit voorstel werd middels zijn brief d.d. 20 juni 1995 aan de SAC ondersteund door de Penitentiair Consulent in het rayon NoordOost die zijn bevindingen baseerde op het voorstel van De Grittenborgh, het positieve standpunt van het Openbaar Ministerie en de inhoud van het met u gevoerde selectiegesprek. Genoemde stukken werden na ontvangst op het rayonbureau West geagendeerd voor de eerstkomende vergadering van de SAC POI/Dagdetentie. Deze vergadering vond plaats op 17 juli 1995. Op dat moment resteerde nog minder dan drie maanden tot aan de datum van uw vervroegde invrijheidstelling. U voldeed op dat moment al niet meer aan het objectieve criterium dat bij een opname in een POI sprake moet zijn van minimaal drie maanden strafrestant. De SAC POI/Dagdetentie heeft gelet op dit gegeven de mogelijkheid van een overplaatsing in een POI geheel buiten beschouwing gelaten en heeft zich onmiddellijk gericht op de vraag of u in aanmerking zou komen voor dagdetentie. Dit stuitte aanvankelijk op het gegeven dat de reisafstand vanuit uw woonplaats naar de dichtstbijzijnde inrichting voor dagdetentie niet binnen een uur ( n van de voorwaarden die geldt bij toelating tot dagdetentie) zou kunnen worden overbrugd. In augustus 1995 heeft de SAC dit bezwaar terzijde gelegd en werd u alsnog voorgedragen voor een plaatsing in dagdetentie. Op 1 september 1995 werd u geplaatst in de inrichting voor dagdetentie te Arnhem van waaruit u op 12 oktober 1995 vervroegd in vrijheid werd gesteld. Ik merk nog op dat zelfs in geval van een versnelde selectieprocedure het zeer onwaarschijnlijk zou zijn geweest dat de SAC POI/Dagdetentie in een dergelijke situatie toch had besloten tot een overplaatsing naar een POI. Uw relatief korte strafrestant afgezet ook tegen het gegeven van de beperkte plaatsingsmogelijkheden in de POI's en de aanzienlijke wachttijden die daarvan het gevolg zijn, had naar mijn stellige overtuiging ook geleid tot een afwijzing in relatie tot eerdergenoemd objectief criterium. Ik zie dan ook geen aanleiding, noch mogelijkheden om aan uw verzoek tot compensatie tegemoet te komen. Afgezien daarvan ben ik van mening dat tegen het niet doorgaan van een POIplaatsing opweegt dat u met voorbijgaan van het criterium van de reisafstand toch in de gelegenheid werd gesteld om uw detentie af te ronden middels dagdetentie. Deze detentiemodaliteit biedt, zoals u inmiddels heeft ervaren, zeer ruime mogelijkheden tot voorbereiding van de terugkeer in de samenleving, enerzijds door het geboden dagprogramma en anderzijds door de ruime verlofmogelijkheden buiten de uren van het dagprogramma en tijdens de weekenden.

Ik sluit af met de herhaalde vaststelling dat de behandeling van uw brieven niet heeft getuigd van een zorgvuldig optreden jegens u maar dat desalniettemin in inhoudelijke zin voldoende aandacht is besteed aan een optimale detentiebegeleiding in de laatste fase van uw gevangenisstraf."9. Bij brief van 9 augustus 1996 wendde verzoeker zich opnieuw tot de Nationale ombudsman. In die brief deelde hij onder meer het volgende mee:"Ik blijf bij mijn stelling dat, hetzij de SAC POI/Dagdetentie, hetzij de P.I. De Grittenborgh, hetzij beiden laks en nalatig zijn geweest in de behandeling van deze selectieprocedure waardoor e.e.a. 4 maanden heeft geduurd wat normaal in 5 weken afgehandeld had kunnen zijn. Het Ministerie schrijft:'op 31 mei diende De Grittenborgh zijn selectievoorstel bij de SAC in.' Dit is 20 dagen nadat het feitelijke beraad en besluit binnen De Grittenborgh was genomen en nog dezelfde dag aan mij is meegedeeld. '20 juni dient de Penitentiair Consulent zijn rapport en advies in.' Dit is 2 week na het selectiegesprek met deze persoon. 'Op de vergadering van 17 juli werd gekonstateerd dat er onvoldoende resttermijn bestond.' Dit is echter geheel te wijten aan de laksheid van handelen. Ik verwijs hierbij nogmaals naar mijn eerder genoemde voorbeeld van medegedetineerden (...) waarbij werd bewezen dat een selectieprocedure en plaatsing wel degelijk en normaal binnen 5 weken afgehandeld kan zijn. Eerst na het indienen van mijn klacht was enige aktie te bespeuren. Verder verwijs ik naar de in mijn klacht genoemde feiten en argumenten welke alle zaken in het schrijven van het Ministerie weerleggen. Ik blijf derhalve bij mijn klacht en vordering, uiteraard met dien verstande dat de verlofdagen gedurende de Dagdetentie in mindering gebracht worden.". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

, en hiervoor onder A.7 en A.9.

C. Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 2 oktober 1996 op verzoekers klacht. Zij bracht in deze brief onder meer het volgende naar voren:"De heer L. heeft zich op 11 augustus 1995 tot het Ministerie van Justitie gewend met een klacht over de wijze waarop zijn verzoek om overplaatsing van 12 juni 1995 is behandeld. Nadat was gebleken dat een reactie op deze klacht was uitgebleven heb ik op 31 juli 1996 alsnog een brief aan de heer L. verzonden. In deze brief, waarvan zich een afschrift in uw dossier bevindt, heb ik de heer L. mijn verontschuldigingen aangeboden voor de vertraging die bij de beantwoording van zijn brieven was ontstaan. Tevens heb ik echter aangegeven dat ik van mening ben dat er bij de behandeling van zijn overplaatsingsverzoek voldoende rekening is gehouden met zijn belangen, zodat hij uiteindelijk niet in zijn belangen is geschaad. Inmiddels heeft de heer L. u laten weten dat hij niet tevreden is met de reactie die hij heeft ontvangen. Aangezien zijn klacht echter in de onderhavige kwestie geen nieuwe inzichten verschaft zie ik geen aanleiding mijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Ik houd dan ook vast aan het standpunt dat ik in mijn brief van 31 juli jl. heb verwoord. Volledigheidshalve zend ik u bijgaand nog een overzicht van de procedures die gehanteerd worden bij de plaatsing van een gedetineerde in een open dan wel een halfopen inrichting. (zie

Achtergrond

, onder 2. en 3.; N.o.) Gebruikelijk is dat de selectie van een gedetineerde voor een van beide typen inrichtingen anderhalf tot twee maanden in beslag neemt. Alvorens de gedetineerde daadwerkelijk kan worden geplaatst staat hij vervolgens nog tussen de twee en de zes maanden op een wachtlijst. De gehele procedure beslaat over het algemeen dus een periode van vier maanden tot een maand of acht.". De reactie van verzoeker Bij brief van 26 oktober 1996 deelde verzoeker de Nationale ombudsman het volgende mee:"...Er wordt gesteld dat ik niet in belangen ben geschaad. Indien ik echter bijtijds naar een POI zou zijn overgeplaatst had ik gedurende ca. vijf maanden een uitkering genoten van ca. f 500, p.m. waarmee ik mijn huishuur voor de resterende termijn had kunnen voldoen. Nu dreigt een huisuitzetting omdat ik dit ontstane gat niet heb kunnen dichten.

Verder wordt gesteld dat de selectieprocedure anderhalf tot twee maanden duurt en vervolgens dan nog sprake is van een plaatsingswachtlijst van twee tot zes maanden. Dit is niet in overeenstemming met de praktische realiteit. Ik verwijs hierbij naar mijn eerder genoemd voorbeeld van medegedetineerden (...) welke binnen enkele weken geplaatst zijn. Dit gold ook voor andere gedetineerden. Bovendien hebben ook de personeelsleden van de P.I. hun verbazing over de trage gang van zaken uitgesproken. Opmerkelijk is voorts dat na mijn klacht ik wel binnen de kortste keren (binnen twee weken) werd overgeplaatst...". De reactie van de Minister van Justitie Bij brief van 29 november 1996 deelde de Minister van Justitie in reactie op verzoekers brief van 26 oktober 1996 het volgende mee:"...Tussen de heer L. en het Ministerie van Justitie is inmiddels ruim een jaar een briefwisseling gaande over de vraag of het verzoek om overplaatsing dat betrokkene op 12 juni 1995 heeft ingediend naar behoren is behandeld. Het standpunt dat ik in dit verband heb ingenomen luidt dat de beantwoording van een brief die van 11 augustus 1995 waarin de heer L. zich beklaagt over het feit dat hij niet in aanmerking is gekomen voor overplaatsing naar een penitentiaire open inrichting te lang op zich heeft laten wachten. Ik heb hem daarvoor mijn verontschuldigingen aangeboden. Tevens echter heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat er bij de behandeling van het overplaatsingsverzoek als zodanig voldoende rekening is gehouden met de belangen van de heer L., zodat betrokkene niet in zijn belangen is geschaad. In reactie op mijn eerdere brieven heeft de heer L. bij herhaling laten weten dat hij zich niet kan vinden in de visie die ik tegenover hem heb verwoord. Tot nieuwe gezichtspunten heeft dit echter niet geleid. Aangezien betrokkene ook in zijn brief van 26 oktober jl., die u ter becommentari ring aan mij heeft voorgelegd, volstaat met een herhaling van de opvatting die hij reeds diverse malen kenbaar heeft gemaakt heb ik niet de indruk dat ik nog iets kan toevoegen aan de brieven die ik in het verleden aan deze kwestie heb gewijd. Ik zie dan ook geen reden om het standpunt dat ik eerder heb ingenomen te herzien en verwijs in dit verband naar hetgeen ik in mijn brieven van 31 juli en 2 oktober jl. heb gesteld...". Nadere reactie van verzoeker Bij brief van 10 december 1996 werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de reactie van de Minister van Justitie te reageren. Verzoeker maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

. Telefonische informatie van het Ministerie van Justitie Op 29 mei 1997 liet een medewerker van het Ministerie van Justitie desgevraagd weten dat op 11 mei 1995 een gesprek had plaatsgevonden tussen verzoeker en de directeur van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh. Op 31 mei 1995 had de directeur zijn plaatsingsadvies naar de SAC POI/Dagdetentie gezonden. De medewerker gaf voorts aan dat in de aan de advisering voorafgaande periode een aantal voorgeschreven handelingen dient plaats te vinden. Deze handelingen betreffen ondermeer: een medisch onderzoek van de gedetineerde, een zogeheten teamplusbespreking en advisering door een reclasseringsinstelling. De medewerker van het Ministerie van Justitie voegde hier aan toe dat voor al deze handelingen een periode van twintig dagen zeker niet lang is.. Reacties op het verslag van bevindingen1. Verzoeker reageerde op 24 september 1997 telefonisch op het verslag van bevindingen. Hij deelde onder meer mee dat de door de Minister van Justitie verstrekte informatie een feitelijke onjuistheid bevatte. Verzoeker ontkende in dat verband, dat hij in het kader van de door hem op gang gebrachte overplaatsingsprocedure medisch was onderzocht.2. Bij brief – met bijlagen - van 10 december 1997 gaf een medewerker van de Minister van Justitie de Nationale ombudsman te kennen dat verzoeker wel degelijk medisch was onderzocht in het kader van de overplaatsingsprocedure. Als bewijs hiervan had de medewerker van de Minister het van het medisch onderzoek opgemaakte rapport bijgevoegd. Het rapport was ondertekend door de inrichtingsarts en was door verzoeker voor gezien getekend.3. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de hem door de Nationale ombudsman geboden gelegenheid te reageren op de brief van de medewerker van de Minister van Justitie van 10 december 1997.

Beoordeling

Inleiding Verzoeker zat van 17 oktober 1994 tot 12 oktober 1995 een gevangenisstraf uit, onder meer in de penitentiaire inrichting De Grittenborgh te Hoogeveen. Op 11 mei 1995 deed verzoeker een verzoek om overplaatsing naar een Penitentiaire Open Inrichting

(POI). Op 10 juni 1995 wendde verzoeker zich schriftelijk tot de selectieadviescommissie POI/Kortgestraften te Zwolle met het verzoek om zo spoedig mogelijk plaatsing in de POI te Hoorn of een andere POI te bewerkstelligen. Bij brief van 12 juni 1995 wendde verzoeker zich tot de selectieadviescommissie POIHOI te 'sGravenhage met hetzelfde verzoek. Op 31 mei 1995 diende de directeur van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh een positief plaatsingsadvies in bij de selectieadviescommissie POI/Dagdetentie. Op 2 juni 1995 had verzoeker een gesprek met de selecteur van de selectieadviescommissie. Op 20 juni 1995 heeft de penitentiair consulent in het rayon NoordOost zijn rapport en zijn positief advies ingediend bij de selectieadviescommissie POI/Dagdetentie. Hierna werd verzoekers aanvraag ter bespreking geplaatst op de agenda voor de vergadering van de selectieadviescommissie van 17 juli 1995. In die vergadering wees de selectieadviescommissie POI/Dagdetentie het verzoek af. De reden hiervoor was dat verzoeker op dat moment niet meer voldeed aan het objectieve criterium dat bij opname in een POI sprake moet zijn van minimaal drie maanden strafresttijd. Bij brief van 11 augustus 1995 heeft verzoeker zich beklaagd bij de Minister van Justitie over de naar zijn mening te trage behandeling van zijn verzoek tot overplaatsing. Medio augustus 1995 heeft de selectieadviescommissie verzoeker alsnog voorgedragen voor plaatsing in een inrichting voor dagdetentie. Op 1 september 1995 werd verzoeker geplaatst in een inrichting voor dagdetentie. Op 12 oktober 1995 werd hij vervroegd in vrijheid gesteld.. Met betrekking tot de afhandeling van het verzoek om overplaatsing1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de penitentiaire inrichting De Grittenborgh te Hoogeveen en/of de selectieadviescommissie penitentiaire open inrichtingen/dagdetentie (SAC POI/Dagdetentie) van het Ministerie van Justitie zijn verzoek om overplaatsing, ondanks zijn verzoeken om een spoedige behandeling van 10 en 12 juni 1995, te traag hebben (heeft) afgehandeld. Door de lange behandelingsduur voldeed verzoeker niet meer aan het criterium dat er nog ten minste drie maanden van de strafduur moeten resten om te kunnen worden overgeplaatst.2. Ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn verzoek om spoedige plaatsing in een POI door de penitentiaire inrichting De Grittenborgh te Hoogeveen en/of de selectieadviescommissie penitentiaire open inrichtingen/dagdetentie (SAC POI/Dagdetentie) onvoldoende voortvarend is behandeld, heeft verzoeker onder meer aangevoerd dat de normale plaatsingsprocedure in de penitentiaire

inrichting De Grittenborgh gemiddeld niet langer dan circa vijf weken hoeft te duren. Verzoeker heeft in dit kader verwezen naar de gang van zaken bij twee medegedetineerden.3.1. De Minister heeft in haar brief aan verzoeker van 31 juli 1996 de gang van zaken tussen 31 mei 1995 en 1 september 1995 beschreven. Hieruit blijkt dat de directeur van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh op 31 mei 1995 het voorstel tot plaatsing van verzoeker in een POI had ingediend bij de SAC/POI Dagdetentie. Tussen het moment dat verzoeker zijn aanvraag om overplaatsing indiende en het moment dat de directeur van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh zijn voorstel tot plaatsing indiende bij de SAC POI/Dagdetentie, vond een aantal bij circulaire voorgeschreven advies en beoordelingshandelingen plaats. Het ging daarbij om een beoordelings gesprek tussen verzoeker en de directeur, een medisch onderzoek van verzoeker, een zogeheten "teamplusbespreking" zijnde een vergadering van de directeur, het betrokken afdelingshoofd, de betrokken psycholoog en de betrokken sociaalcultureel werker en een schriftelijk advies door de betrokken reclasseringsinstelling (zie

Achtergrond

onder 2.). Met deze handelingen was in dit geval een tijdsperiode van een maand gemoeid. Dit kan niet als onvoldoende voortvarend worden beschouwd. Hieraan kan worden toegevoegd dat uit de circulaire Herziening selectie en plaatsingsprocedure open inrichtingen volgt, dat een voorstel tot plaatsing moet worden gedaan zes weken voor de vermoedelijke datum van plaatsing (zie

Achtergrond

onder 2.). Nu verzoeker op 12 oktober 1995 voor vervroegde invrijheidstelling in aanmerking zou komen, en in verband met het objectieve criterium van het minimum strafrestant van drie maanden, moet in dit geval worden uitgegaan van 12 juli 1995 als uiterste datum van mogelijke plaatsing. Gebleken is dat de directeur van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh zijn plaatsingsadvies overeenkomstig de richtlijn, zes weken voor deze datum heeft ingediend, namelijk op 31 mei 1995.3.2. Nadat de directeur zijn advies had ingediend bij de SAC POI/Dagdetentie te Zwolle, vond in de periode tussen 31 mei 1995 en 20 juni 1995 opnieuw een aantal voorgeschreven handelingen plaats. In deze periode had de Penitentiair Consulent een selectiegesprek met verzoeker, het arrondissementsparket verstrekte een advies en de Penitentiair Consulent stelde een rapport op. De Penitentiair Consulent zond zijn rapport op 20 juni 1995 naar de SAC POI/Dagdetentie. Bespreking van verzoekers aanvraag kon toen niet

op de eerstvolgende vergadering van de SAC plaatsvinden, omdat de van de Penitentiair Consulent afkomstige stukken minimaal twee weken voor de vergadering bij de voorzitter van de SAC dienen te zijn aangeboden (zie

Achtergrond

onder 2.III.5). Verzoekers aanvraag werd daarop geagendeerd voor de vergadering van 17 juli 1995.3.3. Geoordeeld moet worden dat de directeur van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh, respectievelijk de SAC POI/Dagdetentie verzoekers overplaatsingsverzoek overeenkomstig de gestelde richtlijnen heeft behandeld en dat daarbij geen sprake is geweest van een tekort aan de voortvarendheid die mocht worden verwacht. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.. Met betrekking tot de klacht over de klachtbehandeling Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop het Ministerie van Justitie zijn schriftelijke klacht ter zake, gedateerd 11 augustus 1995, heeft behandeld. Hij heeft er in dit verband met name bezwaar tegen dat het Ministerie:- pas op 31 juli 1996 (na tussenkomst van de Nationale ombudsman) op de klacht heeft gereageerd, ondanks zijn rappelbrief van 8 februari 1996; - in de brief van 31 juli 1996 heeft beslist dat zijn klacht inhoudelijk niet gegrond was en dat er geen compensatie werd toegekend voor de door hem geleden schade.B.1. Met betrekking tot de voortvarendheid van de reactie van het Ministerie van Justitie1. De Minister van Justitie heeft erkend dat niet adequaat is gereageerd op verzoekers brief van 11 augustus 1995 en zijn rappelbrief van 8 februari 1996. De Minister heeft hiervoor haar verontschuldiging aangeboden.2. Het Ministerie van Justitie heeft, door verzoekers brieven van 11 augustus 1995 en 8 februari 1996 pas op 31 juli 1996 te beantwoorden niet gehandeld overeenkomstig de richtlijn van 15 februari 1991 (zie

Achtergrond

onder 1.). Dit is niet juist. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.B.2. Met betrekking tot de inhoud van de reactie van het Ministerie van Justitie1. Verzoeker heeft aangevoerd financi le schade te hebben geleden als gevolg van het feit dat de behandeling van zijn verzoek tot

overplaatsing naar zijn mening te lang heeft geduurd en naar aanleiding van deze lange behandelingsduur uiteindelijk werd afgewezen. Verzoeker heeft de Minister van Justitie om vergoeding van deze schade verzocht.2. In haar brief van 31 juli 1996 aan verzoeker gaf de Minister van Justitie onder meer te kennen dat de SAC POI/Dagdetentie op grond van een objectief criterium terecht had besloten tot afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar een POI. Tevens geeft zij aan dat de SAC POI/Dagdetentie zich vervolgens heeft gericht op de vraag of verzoeker in aanmerking zou komen voor dagdetentie. Dit stuitte aanvankelijk op het gegeven dat de reisafstand vanuit verzoekers woonplaats naar de dichtstbijzijnde inrichting voor dagdetentie niet binnen een uur zou kunnen worden overbrugd ( n van de voorwaarden die geldt bij toelating tot dagdetentie). In augustus 1995 heeft de SAC dit bezwaar terzijde gelegd en werd verzoeker alsnog voorgedragen voor plaatsing in dagdetentie. Op 1 september 1995 werd verzoeker geplaatst in een inrichting voor dagdetentie. De Minister heeft verder aangevoerd dat ook bij een versnelde selectieprocedure de SAC POI/Dagdetentie waarschijnlijk niet tot overplaatsing naar een POI zou hebben besloten en dat zij daarom geen aanleiding heeft gezien voor toekenning van een schadevergoeding. Ook heeft de Minister van Justitie nog gesteld dat verzoekers plaatsing in dagdetentie opweegt tegen het niet honoreren van diens verzoek om plaatsing in een POI. In haar brieven aan de Nationale ombudsman van 2 oktober 1996 en 29 november 1996 heeft de Minister daar aan toegevoegd, van mening te zijn dat bij de behandeling van het overplaatsingsverzoek voldoende rekening is gehouden met verzoekers belangen, zodat hij uiteindelijk niet in zijn belang is geschaad.3. Gezien het onder A.3.3. gegeven oordeel dat de behandeling van verzoekers overplaatsingsverzoek niet onvoldoende voortvarend is verlopen, moet worden geoordeeld dat verzoekers schadeclaim niet zo evident juist is dat niet in redelijkheid had kunnen worden besloten om het verzoek om vergoeding van de schade af te wijzen. De onderzochte gedraging is op dit punt derhalve behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de penitentiaire inrichting De Grittenborgh en de selectieadviescommissie

POI/Dagdetentie van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet tijdig reageren op verzoekers brieven van 11 augustus 1995 en 8 februari 1996; op dit punt is de klacht gegrond. BIJLAGE

Achtergrond

1. De circulaire van de Minister van Justitie van 15 februari 1991 (DAZ/Algemene Secretarie, kenmerk 41330/91 Alsec), die van kracht is sinds 1 april 1991 en waarvan de geldigheidsduur bij circulaire van 3 april 1995 is verlengd tot 1 april 1999, bepaalt onder meer dat alle onder het Ministerie van Justitie vallende dienstonderdelen, diensten en instellingen de ontvangst van brieven waarvan duidelijk is dat die niet binnen drie weken kunnen worden beantwoord, schriftelijk dienen te bevestigen, door binnen drie weken na ontvangst een behandelingsbericht te sturen. Dat behandelingsbericht dient de naam en het doorkiesnummer van de behandelend ambtenaar en/of afdeling te bevatten, de reden waarom de brief niet direct kan worden afgehandeld en een indicatie van de afhandelingstermijn dan wel de termijn waarbinnen een volgende stap in de procedure kan worden verwacht.2. De tekst van de circulaire 'Herziening selectie en plaatsingsprocedure open inrichtingen' (nr. 29469 DJ 90) luidt voorzover hier van belang als volgt:         "I. Omschrijven doelgroep In zijn algemeenheid komen voor plaatsing in een open inrichting in aanmerking gedetineerden die voldoen aan een aantal objectieve en subjectieve criteria. (...)          II. Selectiecriteria          Objectieve criteria Voor opname in open gevangenissen komen in aanmerking mannelijke, vrouwelijke en jeugdige tot gevangenisstraf en principale hechtenisstraf veroordeelden met een (totale) opgelegde onvoorwaardelijke straf van 12 maanden of meer, van wie vaststaat dat zij bij opname in een open gevangenis ten hoogste 5 en tenminste 3 maanden van hun ontslag uit de detentie zijn verwijderd en die ten minste de helft van hun totale detentietijd (de tijd vanaf het ingaan van de preventieve hechtenis tot de datum van vervroegde invrijheidsstelling; N.o.) in een huis van bewaring en/of gevangenis hebben doorgebracht; (...) III. Selectieprocedure gevangenissen en huizen van bewaring De selectieprocedure vanuit de huizen van bewaring en gevangenissen is als volgt:

1. Het op de selectie gerichte overlegorgaan in een inrichting brengt op grond van het detentieplan tijdig advies uit aan de directeur omtrent alle gedetineerden, die aan de genoemde objectieve en subjectieve criteria voldoen, over de wenselijkheid van plaatsing in een open inrichting. De directeur draagt zorg voor de verdere afwikkeling van de procedure.2. De directeur vraagt tijdig aan de directeur van de reclasseringsstichting in de woonplaats van de desbetreffende gedetineerde zorg te dragen voor een beoordeling omtrent de reclassabiliteit van de desbetreffende gedetineerde en een rapport omtrent het milieu van de desbetreffende gedetineerde.3. Direct na het besluit om de gedetineerde voor te dragen voor plaatsing in een open inrichting onderwerpt de inrichtingsarts hem/haar aan een geneeskundig onderzoek ter vaststelling van zijn/haar medische geschiktheid voor verblijf in een open inrichting. (...)4. Het selectieadvies tot plaatsing in c.q. tot overplaatsing naar een open inrichting en het milieurapport en de medische verklaring dienen 6 weken voor de vermoedelijke datum van plaatsing in een POI aangeboden te worden aan de penitentiair consulent.5. De penitentiair consulent zendt bovenvermelde stukken, voorzien van zijn advies, voor bespreking in de vergadering van de selectie adviescommissie voor de penitentiaire open inrichtingen minimaal 2 weken voor de datum van de vergadering toe aan de voorzitter.6. De voorzitter van de selectie adviescommissie vergadert nmaal per 3 weken met de hoofden van de penitentiaire open inrichtingen teneinde een mogelijke plaatsing te realiseren.7. De directeur, van wie het plaatsings c.q. overplaatsingsvoorstel afkomstig is zal zo spoedig mogelijk worden ge nformeerd over het besluit en de motivering ten aanzien van de betrokken gedetineerde."3. De tekst van de circulaire detentiefasering (nr 377359/93/DJ) luidt voorzover hier van belang als volgt:         "Selectieprocedure Een voorstel tot plaatsing in/overplaatsing naar een HOI in het kader van de detentiefasering dient te worden gezonden aan de co rdinator van de penitentiair consulenten in het rayon van de penitentiaire inrichting, waar de gedetineerde verblijft. De co rdinator draagt er vervolgens zorg voor dat het voorstel, voorzien van zijn advies, ter beslissing wordt voorgelegd aan de functionaris die beslist op voorstellen tot overplaatsing naar HOI's."

4. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. De burgerlijke rechter is immers bij uitsluiting bevoegd bindend te beslissen over de vraag of een bestuursorgaan is gehouden om op grond van bepalingen van burgerlijk recht schade te vergoeden. Alleen wanneer naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze berust, zo evident juist is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het bestuursorgaan om te betwisten, dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid eventueel moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een nietbehoorlijke gedraging.

Instantie: Penitentiaire inrichting De Grittenborgh Hoogeveen

Klacht:

Verzoek om overplaatsing verzoeker (gedetineerde) te traag afgehandeld.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Selectieadviescommissie penitentiaire open inrichtingen/dagdetentie Ministerie van Justitie

Klacht:

Verzoek om overplaatsing verzoeker (gedetineerde) te traag afgehandeld.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Ministerie van Justitie

Klacht:

Afhandeling klacht.

Oordeel:

Niet gegrond