1998/016

Rapport
Op 25 september 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Transvaal, ZuidAfrika, met een klacht over een gedraging van de Nederlandse ambassades te Nairobi (Kenya) en Kampala (Uganda), en een klacht over een gedraging van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Op 1 november 1996 werd verzoeker om nadere informatie gevraagd, welke hij bij brief van 19 november 1996 verstrekte. Vervolgens werd op 15 januari 1997 een onderzoek ingesteld naar de gedragingen van de Nederlandse ambassades te Nairobi en Kampala en naar de gedraging van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De gedragingen van de ambassades worden aangemerkt als gedragingen van de Minister van Buitenlandse Zaken. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         I.       Verzoeker onder meer als consulent op het gebied van 'Geografische Informatie Systemen' werkzaam in Oostelijk en Zuidelijk Afrika klaagt erover dat zowel de Nederlandse ambassade te Kampala (Uganda) als de Nederlandse ambassade te Nairobi (Kenya) hem op ongeoorloofde wijze tegenwerken in zijn pogingen om financiering voor projecten in Afrika te verkrijgen. Verzoeker stelt dat de ambassades samenwerken met een concurrent van hem, het Internationaal Instituut voor Lucht en Ruimtekaartering en Aardkunde (ITC).          Hij klaagt er met name over dat:                  de ontwikkelingsattach te Nairobi tot driemaal toe heeft geweigerd hem te woord te staan over een projectvoorstel dat hij wilde indienen bij de ambassade te Nairobi en hem heeft doorverwezen naar de Nederlandse ambassade te Kampala;                   een medewerkster van de ambassade te Kampala niet bereid was tot een gesprek met hem over dit projectvoorstel;                   deze medewerkster van de ambassade te Kampala het projectvoorstel ter beoordeling heeft voorgelegd aan het ITC;                   genoemde medewerkster de correspondentie tussen de ambassades te Kampala en Nairobi en verzoeker op 20 oktober 1995 aan het ITC heeft gezonden.          II.     Voorts klaagt verzoeker erover dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking in zijn antwoord van 29 augustus 1996 op een ter zake op 28 mei 1996 geschreven brief niet adequaat heeft gereageerd en zijn vragen niet op afdoende en bevredigende wijze heeft beantwoord.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking reageerde op de klacht. Tevens werd de betrokken ambtenaar van de ambassade te Kampala de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Buitenlandse Zaken en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Buitenlandse Zaken deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. In augustus 1995 bezocht verzoeker de Nederlandse ambassade te Nairobi (Kenya), met het doel aldaar een aanvraag in te dienen voor financiering van een ontwikkelingsproject in Uganda.2. Naar aanleiding van het bezoek van verzoeker aan de ambassade, en de brief die verzoeker terzake op 18 augustus 1995 aan de ambassade schreef, deelde de sectorspecialist plattelandsontwikkeling van de ambassade te Nairobi, de heer G., verzoeker bij brief van 21 augustus 1995 onder meer het volgende mee:         "Indien u klachten heeft over het functioneren van deze ambassade dan wel over een van haar medewerkers dan doet u er beter aan uw ongerief te richten aan het adres van de Chef de Poste, in dezen ambassadeur T. Ik heb dan ook gemeend om uw brief, ter kennisneming aan hem voor te leggen.          Ik mag uit uw schrijven opmaken dat uw klacht betrekking heeft op mijn persoon. Het spijt mij bijzonder dat mijn secretaresse er niet in is geslaagd om aan u duidelijk te maken welke de te volgen procedure is bij het indienen voor voorstellen ter financiering lastens het bilaterale samenwerkingsprogramma met Uganda. Ik zal dat hierna nog eens uiteenzetten. (...)

         Met deze gesprekken in gedachte nam ik aan dat u voldoende vertrouwd bent met de rol en het functioneren van een Nederlandse ambassade in de bilaterale ontwikkelingssamenwerking. In de geest van onze eerdere contacten heeft mijn secretaresse geprobeerd het volgende aan u uit te leggen.         Eind 1993 is er in Kampala een Nederlandse ambassade geopend.          De dagelijkse leiding is in handen van een Tijdelijk Zaakgelastigde. Met de komst van die ambassade is er dan ook voor de ambassade te Na robi geen directe bemoeienis meer met het programma van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met Uganda. V r 1993 was de ambassade te Na robi w l het co rdinatiepunt voor Uganda. Mijn voorganger had inderdaad een taakomschrijving waarin advisering t.a.v. het Uganda programma eveneens was opgenomen. Inmiddels, nu bijna twee jaar later, is deze situatie gewijzigd en opereert de ambassade te Kampala als een zelfstandige eenheid onder de eindverantwoordelijkheid van de ambassadeur te Na robi. Ik heb zelf momenteel geen enkele rol meer te vervullen m.b.t. advisering voor activiteiten in Uganda.          In het licht van bovenstaande heeft mijn secretaresse getracht uit te leggen dat het voorstel, dat u eerder aan mij toestuurde, beter direct naar Kampala kan worden gezonden. Immers, elk voorstel betreffende Uganda zal door de Ambassade te Kampala moeten worden beoordeeld en naar bevindingen al dan niet worden doorgeleid naar DGIS (Directoraat Generaal voor Internationale Samenwerking; N.o.). Voorts heeft mijn secretaresse willen aangeven dat u er verstandiger aan zou doen de begeleidende brief bij het voorstel te redigeren ter attentie van de ambassade te Kampala. Tegelijkertijd is aangeduid dat betreffende brief, indien u dat zou wensen, eventueel via de ambassade te Na robi kan worden doorgeleid naar Kampala (postbusfunctie).          Met uw brief van 18 augustus jl. heeft u mij het betreffende voorstel ten tweede male doen toekomen. Om geen verdere vertragingen te willen veroorzaken heb ik gemeend er goed aan te doen het voorstel terstond door te geleiden tav de Tijdelijk Zaakgelastigde te Kampala. Ik moge u dringend adviseren verdere correspondentie met betrekking tot het door u ingediende voorstel in de toekomst te richten tot de Nederlandse ambassade te Kampala, ter att. Tijdelijk Zaakgelastigde, P.O. Box 7728 te Kampala (tel: 25641231859;          fax 25641231861).3. Op 31 augustus 1995 schreef de tijdelijk zaakgelastigde bij de Nederlandse ambassade te Kampala (Uganda), mevrouw L., verzoeker het volgende:         "...Receipt is acknowledged of "A proposal for the introduction and integration of remote sensing, photogrammetry, cartography and GIS

curricula in the current geography curriculum in the Department of Geography Makerere University, Kampala Uganda", which has been forwarded to me by the Royal Netherlands Embassy Nairobi, Mr. P.          I would like to inform you that a decision on this proposal will take some time, since the Netherlands Embassies in East Africa received three related requests: the one for Makerere University, one for the University of Dar es Salaam en one for a regional center for East Africa.          You will understand that these three requests have to be compared, not only on the basis of their specific merits regarding content of the curriculum, but also in view of the radius of action. In general preference is given to regional cooperation.          As soon as I have received feedback from the Directorate General for International Cooperation in The Hague and my colleagues at the Netherlands Embassies in Nairobi (advisor on environment) and Dar es Salaam (advisor on education) I will contact you again..."4. De brief van 31 augustus 1995 van de tijdelijk zaakgelastigde bij de Nederlandse ambassade te Kampala aan verzoeker werd gevolgd door een brief, gedateerd 22 september 1995. In die laatste brief deelde de tijdelijk zaakgelastigde verzoeker het volgende mee:         "...Further to my letter (...) of 31 August last, I regret having to inform you that the Directorate General for International Cooperation in The Hague based on consultation with ITC, advice from the Netherlands Embassies in Dar es Salaam, Nairobi and Kampala and its own assessment of the three related requests has decided to proceed with the regional proposal only. The Directorate has, therefore, invited the regional environment advisor in the Royal Netherlands Embassy in Nairobi in cooperation with the regional education advisor in the Royal Netherlands Embassy in Dar es Salaam to draw up an in depth assessment of the regional proposal..."5. Op 28 mei 1996 zond verzoeker de Minister van Buitenlandse Zaken een brief, waarin hij onder andere klaagde over de gang van zaken op de ambassades te Nairobi en Kampala ten tijde van zijn bezoeken aldaar. In zijn brief bracht verzoeker onder meer het volgende naar voren:         "Enige tijd geleden bezocht ik de Nederlandse ambassade in Uchumi House, Nairobi tot drie maal toe met het (uiterst vriendelijke) verzoek voor een onderhoud om een projectvoorstel afkomstig en bestemd voor de Makerere Unverstity in Kampala, Uganda te bespreken voor eventuele financiering door DGIS (op uitdrukkelijk verzoek van Makerere Universiteit in Kampala, Uganda en Rand Afrikaans Universiteit in Johannesburg Zuid Afrika overigens).          Ik werd tot drie maal toe een gesprek geweigerd door de betreffende Nederlandse ambassade in Nairobi, Kenya, waarna ik een nogal

gepeperde brief naar de ambassade in Nairobi schreef (niet mijn stijl en gewoonte, maar men had er ook ongetwijfeld zelf naar gemaakt).         Een aantal weken later vervoegde ik mij op de Nederlandse ambassade in Kampala, Uganda alwaar ik niet verder kwam dan de gepanserde ruit van waarachter Mevr. L. mij tot drie maal toe eveneens een onderhoud weigerde om het projectvoorstel ook maar te willen bespreken (zij zou het "te druk hebben gehad"). Afgezien van het feit dat Mevrouw L. het projectvoorstel nooit gelezen heeft (zij heeft mij dientengevolge dan ook nooit INHOUDELIJK op het voorstel geantwoord), werd het projectvoorstel bovendien door mevrouw L. ter beoordeling naar de competitie gestuurd (het ITC in Enschede heeft zich meerdere malen als COMPETITIE over mij uitgelaten), waarbij ITC mijn projectvoorstel dadelijk trachtte te vernietigen omdat men mij en mijn partners' activiteiten in Afrika ten onrechte overigens als competerend beschouwde (en nog beschouwt) met ITC activiteiten in het veld in Afrika.          (...)          De hele correspondentie tussen de twee betreffende Nederlandse ambassades (Nairobi en Kampala) en mij belandde nota bene een paar weken later op een aantal ITC burelen in Enschede (wat was de zin daarvan?) dankzij de uiterst gedienstige medewerking van overijverige Nederlandse ambassades in Kampala en Nairobi.          (...)          Bovenstaand gevoel wordt nog steeds versterkt door de bijgesloten "VERTROUWELIJKE" brief gericht aan Prof. B., Rector ITC in Enschede (het ITC sterk gelieerd aan, en voor een overgroot deel gefinancierd door het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking) verzonden door Mevrouw L. op 20 oktober 1995, overigens gestuurd onder het mom "alleen ter kennismaking, niet met de bedoeling om actie te nemen"          (...)          Een gerechtelijke procedure tegen Mevr. L. en/of het Ministerie wordt momenteel overwogen (o.a. afhangende van uw reactie).          (...)          Er blijven nog een aantal klemmende vragen:         1. Is er ooit nu of in het verleden (de laatste dertig jaar) vanuit enige Nederlandse overheidsinstantie het verzoek uitgegaan naar Nederlandse ambassades of Consulaten, waar ook ter wereld, GEEN medewerking in enige vorm aan Drs. S. (verzoeker; N.o.) te verlenen?          2. Graag uw oordeel over de handel wijze van uw mensen in zowel Nairobi als Kampala?

        (De briefaanhef luidt "Beste (voornaam van B.; N.o.)          Kennelijk kent men elkaar bijzonder goed; wordt er wel eens (uiteraard met Nederlands belastinggeld) samen goed van gegeten e.d. om de zakelijke samenwerking "wat makkelijker te doen verlopen" tussen het ITC en "de poortwachters van de ontwikkelingsfondsen ter velde van het DirectoraatGeneraal Ontwikkelings Samenwerking van uw Ministerie"?          En hoe is die relatie ITC rechtstreeks met uw en Minister Pronk's Ministerie in de praktijk?          Is deze brief van uw ambassade 20 oktober 1995 op verzoek van Prof. B. geschreven?          Is er onderling telefoon/fax verkeer geweest over deze zaak of daarvoor al tussen het ITC en de twee betreffende ambassades (en eventueel Nederlandse Ministeries); indien bevestigend dan zou ik graag alle stukken en benodigde aanvullende informatie nu boven tafel willen zien?          Hebben de Nederlandse ambassades in Afrika contact gehad met Drs. Be. (hoofd projectbureau ITC) en/of Drs. Sc. (acquisition officier voor Afrika van het ITC) om S. (verzoeker; N.o.) te weren uit Nederlandse Ambassades?          3. Waarom was er bij de receptie die de Nederlandse ambassade in Harare in de week van 1722 maart 1996 aan Nederlandse deelnemers (en andere) aan de GIS/Remote Sensing conferentie aanbood geen uitnodiging voor mij bij (als enige Nederlander die NIET uitgenodigd was)."5.1. Bij zijn brief had verzoeker een afschrift gevoegd van een brief van 20 oktober 1995 van de tijdelijk zaakgelastigde bij de Nederlandse ambassade te Kampala aan de rector van het Internationaal Instituut voor Lucht en Ruimtekaartering en Aardkunde (ITC). In genoemde brief schreef de tijdelijk zaakgelastigde onder andere het volgende:         "Bijgevoegd gelieve je ter vertrouwelijke kennisneming kopie aan te treffen van correspondentie tussen de heer S. (verzoeker; N.o.) van ILWIS Distributor South Africa en de ambassades in Nairobi en Kampala. Het lijkt mij een goede zaak jou te informeren over het optreden van een consultant die een ITCprodukt verkoopt en met voorstellen komt die het ITC raken.          Ik stuur jou deze briefwisseling alleen ter kennisneming, niet met de bedoeling om actie te nemen.          Overigens wil ik jou graag verzekeren dat deze ambassade, andere ambassades en het DGIS voorstellen op hun inhoudelijke merites bekijken en niet samenspannen om personen onderuit te halen.         De heer S. heeft zulks overigens ook niet nodig, aangezien hij een

groot talent bezit om zichzelf onmogelijk te maken. Tenslotte ga ik ervan uit dat de emotionele werkwijze van n consultant, de heer S., de goede reputatie van het ITC in Afrika niet zal aantasten."6. Omdat verzoeker geen antwoord ontving op zijn brief van 28 mei 1996 aan de Minister van Buitenlandse Zaken, wendde hij zich bij brief van 27 juni 1996 tot de Nationale ombudsman. Na tussenkomst van de Nationale ombudsman reageerde de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking bij brief van 29 augustus 1996 op verzoekers brief. In de reactie van de minister werd het volgende meegedeeld:         "...Het spijt mij dat Uw brief van 28 mei zo lang onbeantwoord is gebleven, dat U zich genoodzaakt voelde om de aandacht van de Nationale ombudsman voor Uw zaak te vragen. De vertraging werd niet alleen veroorzaakt door de behoefte om met enkele van de door U genoemde ambassades contact op te nemen en de vakantieperiode, maar vooral door de interne reorganisatie en de daarmee gepaarde gaande verhuizing.          In Uw brief beklaagt U zich over de behandeling die U op de ambassades in Nairobi en Kampala ten deel is gevallen. Nu ik evenwel beschik over de terzake met en door U gevoerde correspondentie, kan ik deze mening niet delen. In Nairobi werd U correct doorverwezen naar Kampala, waar inmiddels een goed uitgeruste Ambassade bestond. In Kampala kon de Tijdelijk Zaakgelastigde U weliswaar niet meteen te woord staan (U kwam dan ook zonder afspraak) maar Uw voorstel werd in behandeling genomen, waarvan U schriftelijk bericht ontving. Uiteindelijk bleek dat de behandeling niet zou worden voortgezet, en ook dat werd U schriftelijk meegedeeld.          De verwarring over de relatie met andere, soortgelijke voorstellen die op dat moment op de Nederlandse Ambassades in die regio bekend waren, zijn naar mijn mening voor een flink deel aan Uzelf toe te schrijven. Immers, Uw overeenkomst met het ITC voorzag alleen in activiteiten in OostAfrika na voorafgaand contact met het ITC. Het was daarom onjuist Uw voorstel, zonder dat voorafgaande contact, onder het LWISbriefhoofd te presenteren, zodat onze ambassades vanzelf aannamen dat het een voorstel van of met betrokkenheid van het ITC was. Het is juist deze verwarring geweest die ertoe heeft geleid dat de Tijdelijke Zaakgelastigde in Kampala contact heeft gezocht met het ITC, en die ook leidde tot vertraging in de afhandeling.          Over het niet uitnodigen voor een receptie in Harare kan ik U niet nader inlichten.          Tenslotte kan ik U verzekeren dat er geen enkele instructie ten aanzien van U aan Ambassades is uitgegaan..."

7. Op 17 september 1996 reageerde verzoeker op de brief van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 29 augustus 1996. Verzoeker deelde onder andere (en voor zover voor de onderhavige zaak relevant) de Minister van Ontwikkelingssamenwerking het volgende mee:         "Er zijn wel een aantal opmerkingen te plaatsen naar aanleiding van die brief.          (...)          2. Ambassade Nairobi, Kenya.          U billijkt kennelijk de behandeling van mij door Ir. G. en zijn secretaresse aldaar. Ir. G. kende ik al van een aantal eerdere bezoeken aan zijn voormalige standplaats Lusaka en vanuit Nairobi (overigens geen onprettige ontmoetingen). Uganda viel vroeger onder de Ambassade in Nairobi dus het is geenszins vreemd dat ik hem in Nairobi te spreken vroeg.          Drie maal een weigering om mij te zien was het gevolg.          Zeg nu eens eerlijk, kunnen jullie Hollanders nu nooit eens iets oplossen zonder problemen te maken?          Waarom kon ik geen onderhoud krijgen voor zeg 10 minuten, mijn projectvoorstel kort toelichten en het voorstel met de dagelijkse diplomatieke pouch naar Kampala (Uganda) laten versturen?          Men zond mij dus weg om het voorstel 1000 kilometer verder in Kampala opnieuw te laten indienen. De behandeling blijft verre beneden de peil maar dit zal te maken hebben met de algehele verloedering van Nederland (wat vanzelfsprekend ook z'n weerslag heeft op het ambassade en Ministerie personeel).          (...)          3. Ambassade Kampala, Uganda.          (...)          U schrijft dat Mevr. L. mij niet meteen te woord kon staan (ik had immers geen afspraak).          Correct. Maar U gaat niet in op het feit dat ik haar drie alternatieve data heb genoemd om mijn voorstel met haar te bespreken welke allemaal werden afgewezen met "ik heb geen tijd".          (...)          En nu wil antwoord (en geen onvolledige verhalen):         a. Staat het Ministerie achter die brief van Mevrouw L.?          b. Lijkt het U betamelijk voor Uw Ministerie Uw excuses aan mij aan te bieden over zo'n vodje onder het briefhoofd van HM ambassade te Kampala (Tijdelijk Zaakgelastigde nog wel)?          En dan komt de zinsnede in Uw brief :quote: "De verwarring over de relatie met andere soortgelijke voorstellen die op dat moment op de Nederlandse ambassades in die regio bekend waren, zijn naar mijn mening voor een flink deel aan Uzelf toe te schrijven.

        Immers, Uw overeenkomst met ITC voorzag alleen in activiteiten in Oost Afrika na voorafgaand contact met het ITC. Het was daarom onjuist Uw voorstel, zonder dat voorafgaande contact, onder het ILWIS briefhoofd te presenteren, zodat onze ambassades vanzelf aannamen dat het voorstel van of met betrokkenheid van het ITC was. Het is juist deze verwarring geweest die ertoe heeft geleid dat de Tijdelijke Zaakgelastigde in Kampala contact gezocht heeft met het ITC, en die ook leidde tot vertraging in de afhandeling": unquote.          (...)          Het voorstel waar de hele affaire om draait is afkomstig van Makerere Universiteit in Kampala (Uganda) en Rand Afrikaans Universiteit in Johannesburg (aangeboden aan Prof.Dr. Re. Randse Afrikaanse Universiteit Departement Geografie en Drs. S. om fondsen bij de Nederlandse Ambassade in Kampala te werven); al wat ik heb gedaan is een begeleidend briefje toevoegen op hetzelfde briefpapier en met ILWIS SOUTH AFRICA letterhead (mijn EIGEN letterhead nota bene in Zuid Afrika), en niet dat van het ITC en is hetzelfde als waar deze brief aan U getikt is (onmogelijk voor iemand die werkelijk LEEST om mij met het ITC te verwarren).          Bovendien is het Uganda voorstel een of meerdere malen ter sprake geweest in email boodschappen tussen het ITC en mij voordat ik het voorstel daadwerkelijk in Kampala indiende bij de Nederlandse Ambassade.          Nooit heeft ITC ook maar een moment een antwoord gegeven waaruit ook maar enigszins zou kunnen blijken dat men het oneens was met het indienen van het voorstel".8. Op 20 september 1996 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.9. Bij brief van 30 oktober 1996 reageerde de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op verzoekers brief van 17 september 1996. In de brief van de Minister is onder meer het volgende vermeld:         "Ik heb uw brief van 17 september 1996 in goede orde ontvangen. Uw klacht richt zich in feite meer tegen een zaak die de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking raakt, dan de Minister van Buitenlandse Zaken. Het komt mij voor dat uw klacht eigenlijk geen nieuwe informatie bevat na uw brief van 28 mei 1996. Ik merk op dat u verbindingen legt tussen (vermeende) gebeurtenissen en/of (vermeende) attitudes en/of (vermeend) beleid op een wijze die mij rationeel als niet te volgen voorkomt. Om die reden is het mij dan ook helaas niet mogelijk uw betoog van zinvolle tegenargumenten te voorzien.         Ik constateer ook dat u kwalificaties bezigt inzake personen en organisaties zonder een steekhoudende onderbouwing. Ik betreur dit

omdat dit een zinvolle reactie belemmert. Het heeft geen zin om de correspondentie op deze voet voort te zetten.          U hebt zich, zo begrijp ik, in deze zaak al gewend tot de Nationale ombudsman. Ik zal uiteraard alle medewerking verlenen aan diens onderzoek. Mocht op grond van het onderzoek van de Nationale ombudsman alsnog blijken dat het ministerie inderdaad iets te verwijten valt, dan zal ik zo nodig passende maatregelen nemen."10. Verzoeker deed het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij brief van 2 november 1996 nog een aanvulling op zijn brief van 17 september 1996 toekomen. Verzoeker merkte daarin onder andere het volgende op:         "U stelt dat er geen voorafgaand overleg was geweest tussen Mevrouw L. en vertegenwoordigers van ITC om mij "af te schieten" als consultant in Oost Afrika.          (...)          Als U dat beweert, hoe kunt U dan tevens beweren in dezelfde brief dat Mevrouw L. het ITC inschakelde omtrent mijn project aanvraag omdat QUOTE:"immers uw overeenkomst met het ITC voorzag alleen in activiteiten in OostAfrika na voorafgaand overleg met het ITC": UNQUOTE. Als er geen voorafgaande afspraak was geweest mij "af te schieten" hoe kan Mevrouw L. dat dan weten over de veronderstelde overigens onjuiste clausule in het ITC/S. contract?"11. Bij brief van 11 november 1996 reageerde verzoeker op de brief van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 30 oktober 1996. Verzoeker deelde de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking onder meer het volgende mee:         "Het blijkt dat mijn tegenbrief de Uwe in het postverkeer gekruist moet hebben.          (...)          Ik zou graag een duidelijk antwoord (en met antwoord bedoel ik geen verdoezelde betogen maar antwoord) op volgende vragen willen hebben:         1. Waarom ben ik tot drie maal toe niet door de Nederlandse Ambassade in Nairobi ontvangen?          2. Waarom ben ik tot drie keer toe niet door de Nederlandse Ambassade in Kampala ontvangen?         3. Hoe kunt U in eerdere correspondentie claimen dat Uw mensen op de diverse ambassades mijn proposal voor een ITC proposal hebben kunnen aanzien (noch het gebruikte briefpapier noch enige van de namen in het proposal hebben ook maar enige "link" met het ITC)?         

4. Ik zou graag Uw commentaar vernemen op de "Vertrouwelijke Brief" die mevrouw L. aan B. rector ITC schreef. Is dit soort brieven- schrijverij door Uw Ministerie usance; is het te verdedigen en op welke argumentering?          5. Hoe kan Uw Ministerie de stelling verdedigen dat Mevrouw L. geen vooraf contact heeft gehad met B., drs. Be. Hoofd ITC Bureau Projecten of drs. Sc. Acquisition Officer Africa ITC als de heer K. de bewering doet:quote: "Hoe kan mevrouw L. deze overigens onjuiste bewering doen zonder hiertoe gevraagd te zijn door ITC functionarissen? Hoe kan zij die "vermeende" passages uit mijn "vermeende" contract dan eigenlijk wel kennen vooraf?". Standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.. Standpunt van de tijdelijk zaakgelastigde bij de Nederlandse ambassade te Kampala. Bij brief van 6 februari 1997 reageerde mevrouw L., destijds tijdelijk zaakgelastigde bij de Nederlandse ambassade te Kampala, op de klacht van verzoeker. In haar reactie stelde zij het volgende:         "...1. Er heeft slechts n keer direct contact tussen de heer S. en mijzelf plaatsgevonden in de receptieruimte van de ambassade in Kampala. De heer S. meldde zich toen zonder afspraak, terwijl ik op weg was naar buiten voor een vergadering elders.          Een andere afspraak was niet mogelijk, omdat de heer S. zelf aangaf reeds diezelfde avond of de dag erna Uganda te zullen verlaten. Tijdens dit zeer korte eenmalige directe contact heb ik hem gezegd dat zijn aanvraag nog onderwerp van overleg was met sectorspecialist milieu in Nairobi en sectorspecialist onderwijs in Dar es Salaam omdat er drie vergelijkbare voorstellen waren ingediend, van welke n een regionaal voorstel was.          2. Deze gang van zaken was de heer S. overigens schriftelijk meegedeeld (...).          Op 22 september 1995 werd de heer S. per brief (...) de uitslag meegedeeld, te weten dat de keuze was gevallen op het regionale voorstel (...).         3. De afwijzing van het ILWISvoorstel is gebaseerd op een inhoudelijke beoordeling van het voorstel, waarbij verschillende deskundigen van verschillende ambassades waren betrokken. Dat de uitkomst de heer S. niet welgevallig is, kan ik begrijpen. Maar dat neemt niet weg dat er sprake was van een zorgvuldige behandeling van het door hem ingediende voorstel.         

4. De directe (en naar later blijkt ook indirecte) contacten tussen de heer S. en de betrokken ambassades waren alle zeer onaangenaam. De heer S. heeft zowel eerst in zijn contact met de ambassade te Nairobi als later tijdens de eenmalige korte ontmoeting met mij onmiddellijk en mijns inziens zonder enige aanleiding een agressieve, wantrouwende en verongelijkte houding aangenomen, waardoor een redelijk gesprek praktisch onmogelijk was en van zijn gesprekspartner het uiterste aan zelfbeheersing werd ge ist. Het is zeer moeilijk een zakelijk gesprek te voeren met iemand die er bij voorbaat vanuit gaat dat iedereen met iedereen samenzweert om hem te benadelen.          Ik wil hier echter nadrukkelijk stellen dat het onaangename persoonlijke optreden van de heer S. geen invloed heeft gehad op de besluitvorming over zijn voorstel. Dit voorstel is enkel en alleen op zijn inhoudelijke merites beoordeeld.         5. Het projectvoorstel van de heer S. is niet aan het ITC voorgelegd. Er is ook geen sprake van samenwerking met het ITC. Wel is nadat het voorstel was afgewezen en na telefonisch overleg met de ambassade in Nairobi kopie van de correspondentie tussen ILWIS en de ambassades te Nairobi en Kampala verleend aan de Rector van het ITC, omdat de heer S. zelf aangaf een ITCprodukt te distribueren.          Er is v r en tijdens de beoordeling van het ILWISvoorstel geen contact geweest met het ITC. De namen van twee personen van het ITC, met wie ik volgens de heer S. intensief contact zou hebben gehad, zeggen mij niets...". Standpunt van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking1. Bij brief van 28 februari 1997 gaf de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zijn standpunt in de onderhavige kwestie. In zijn brief verwees de Minister onder andere naar het memorandum van de betrokken ontwikkelingsattach , sectorspecialist plattelandsontwikkeling bij de Nederlandse ambassade te Nairobi (de heer G.), en naar een memorandum van 12 september 1995 van het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking aan onder andere de ambassades te Nairobi en Kampala. De Minister deelde onder meer het volgende mee:         "Klachtonderdeel 1.          Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel werd van de zijde van de heer G. gereageerd in een memo van 20 december 1996.         Volgens hem verscheen klager twee keer (op 11 en 14 augustus 1995) onaangekondigd ter Ambassade (...). Het voorstel van klager werd doorgeleid naar Hr. Ms. ambassade te Kampala.          De heer G. die bij beide (onaangekondigde) bezoeken klager niet te woord kon staan, lichtte een en ander toe in brief aan klager van 21 augustus 1995 (...). In deze brief, die tevens een reactie inhield op klagers brief van 18 augustus 1995, werd aan klager

uiteengezet dat hij zijn aanvragen niet in Nairobi maar in Kampala moest indienen.          Bij brief van 31 augustus 1995 bevestigde de TZ Kampala aan klager de ontvangst van zijn voorstel (...). Van een weigering klager te ontvangen was geen sprake. Ik acht dit klachtonderdeel daarom niet gegrond.          Ik voeg nog het volgende toe. Klager stelt in zijn brief van 17 september 1996 aan de Minister van Buitenlandse Zaken dat hij weggezonden werd om zijn voorstel maar 1000 kilometer verder in Kampala in te dienen. Uit de brief van 21 augustus 1995 van de heer G. aan klager blijkt dat het voorstel van klager door de heer G. terstond is doorgeleid naar Kampala. Van een weigering om het voorstel door te geleiden was dus, anders dan klager in zijn brief van 17 september 1996 suggereert, geen sprake. De al genoemde brief van TZ Kampala aan klager van 31 augustus 1995 bevestigde de ontvangst van het voorstel van klager.          Klachtonderdeel 2          De destijds tijdelijk zaakgelastigde te Kampala, mevrouw drs. L., deelde in reactie op dit klachtonderdeel aan u mede dat zij klager wel ( n keer) kort te woord heeft gestaan. Het betrof een gelegenheid waarbij klager zich onaangekondigd vervoegde bij Hr. Ms. Ambassade Kampala. Mevrouw L. moest op dat moment naar een vergadering, zodat een normaal onderhoud niet mogelijk was. Klager vertrok de volgende dag naar ZuidAfrika, zodat een afspraak voor nader onderhoud niet mogelijk was (...). Nu klager wel te woord is gestaan, acht ik ook dit klachtonderdeel ongegrond.          Ik voeg nog toe dat klager in zijn brief van 17 september 1996 zelf aangeeft dat hij zonder afspraak was gekomen. Hij beweert daarbij drie andere data voor een afspraak te hebben genoemd. Deze voorstellen zouden door TZ Kampala wegens tijdgebrek zijn afgewezen. Deze stelling spoort niet met de verklaring van TZ Kampala dat klager zelf de mogelijkheid van een nader onderhoud in de weg stond omdat hij zei de volgende dag te vertrekken naar ZuidAfrika.          De brief van klager van 28 mei 1996 aan Minister Van Mierlo bevestigt dat klager zich slechts nmaal en onaangekondigd bij de TZ te Kampala vervoegde. Kennelijk heeft hij de TZ tot drie keer toe gevraagd om een (langer) onderhoud maar, had zij daarvoor op zo korte termijn (v rdat de klager de volgende dag naar ZuidAfrika vertrok) geen tijd.          Klachtonderdeel 3          Het derde klachtonderdeel betreft de klacht dat de TZ Kampala het projectvoorstel van klager ter beoordeling heeft voorgelegd aan het ITC.          Uit haar reactie van 6 februari 1997 blijkt dat de TZ Kampala pas na

de beslissing om klagers voorstel af te wijzen contact heeft gezocht met het ITC via haar vertrouwelijke brief van 20 oktober 1995 aan de Rector van het ITC (....). (Het is overigens niet ongebruikelijk dat het ministerie voorafgaande aan een besluit extern advies inwint van deskundigen.)          De versie van de TZ Kampala wordt door de volgende feiten onderbouwd:         Op 22 september 1995 berichtte zij aan klager dat men had gekozen voor het regionale voorstel.          In deze brief schreef zij dat het ITC was geconsulteerd door het ministerie te Den Haag (dat DGIS: "based on consultation with ITC.....").          Van deze consultatie blijkt uit een memorandum van 12 september 1995 (...). Uit de in dit memo weergegeven reactie van het ITC blijkt dat het ITC niet op de hoogte was van het voorstel van klager.          Hieruit (en uit een verklaring van het ITC in zijn brief van 14 januari 1997, (...)) blijkt dat TZ Kampala zelf geen rechtstreeks contact had met het ITC over klagers voorstel, v rdat klagers voorstel was afgewezen. Ik acht daarom ook dit klachtonderdeel ongegrond.          klachtonderdeel 4          Het vierde klachtonderdeel betreft het feit dat TZ Kampala na de afwijzing van klagers voorstel kopie van de correspondentie met klager aan het ITC heeft toegezonden.          Zoals uit de aanbiedingsbrief van de toenmalige TZ Kampala aan de Rector van het ITC blijkt, gaf het optreden van klager haar aanleiding het ITC te informeren. Nu klager een consultant was die een ITCproduct verkocht en voorstellen deed die het ITC raakten, achtte zij, gegeven de werkwijze van klager, het passend het ITC in te lichten.          Er bestond (en bestaat) geen wet of regel die het aan TZ Kampala verbood copie van de bedoelde briefwisseling te verschaffen aan het ITC. De brieven van klager betroffen een zakelijke aangelegenheid en er was geen vertrouwelijkheid aangegeven of bedongen.          Het ITC treedt trouwens t.a.v. voorstellen op het terrein van de ruimtelijke wetenschappen regelmatig als adviseur van dit ministerie op. ITC wordt in zeer belangrijke mate door dit ministerie bekostigd.         De copieverlening had als uitdrukkelijk aangegeven doel eventuele misverstanden te voorkomen. TZ Kampala ontkende dat er sprake was van het door de betrokken ambassade en DGIS samenspannen "om personen onderuit te halen". (Zij verzocht in haar brief aan het ITC uitdrukkelijk geen actie te nemen). Door zijn gedrag heeft klager zelf de behoefte van TZ Kampala gewekt om richting het ITC helderheid te verschaffen. Uit een bijgaande brief van de directiesecretaris van het ITC aan de heer Va. van 14 januari 1997 (...)

blijkt dat TZ Kampala er goed aan deed het ITC te informeren want achteraf bleek dat zijn voorstel in strijd was met de afspraken tussen het ITC en klager.          Is verwijtbaar dat TZ Kampala de betreffende correspondentie vertrouwelijk aan het ITC toezond? Gegeven de wijze van optreden van klager en gezien de relatie tussen het ministerie en ITC acht ik dit in casu begrijpelijk en niet ongepast. Door de nietzakelijke wijze van optreden van klager werkte hij in de hand dat men hem niet op de hoogte stelde van de kopieverlening.          Klachtonderdeel 5          Wat het vijfde klachtonderdeel betreft diene het volgende:         Het is juist dat de reactie op klagers brief van 28 mei 1996 lang op zich heeft laten wachten. Daarvoor heeft het ministerie zich (...) gemotiveerd verontschuldigd in de brief van 29 augustus 1996.          Klagers brief van 28 mei 1996 veronderstelde een soort van samenspanning tegen zijn voorstel, welke niet gebaseerd was op de feiten. Hij eiste een antwoord v r 2 juni 1996, dat wil zeggen per kerende post, terwijl hij in zijn brief diverse ongefundeerde aantijgingen en beweringen deed (zie de vorige klachtonderdelen) over meerdere ambassademedewerkers. Klager dreigde bovendien met gerechtelijke procedures en met publiciteit.          Ik acht de korte en zakelijke beantwoording van klagers brief van 28 mei 1996 door middel van de brief van 29 augustus 1996 gegeven de omstandigheden (verhuizing, de dreiging van extra werk door een aangekondigd klachtonderzoek) in beginsel adequaat.          Wel constateer ik dat daarbij in de haast een vervelende fout is ingeslopen. In het antwoord van 29 augustus kon gelezen worden dat de toenmalige TZ Kampala v r de besluitvorming over klagers voorstel contact had gezocht met het ITC (en dat dit contact geleid zou hebben tot vertraging in de besluitvorming). Uit het bovenstaande is gebleken dat TZ Kampala geen consultatie vooraf pleegde met het ITC en dat zij het ITC achteraf informeerde.          De oorzaak van deze misleidende frase is geweest dat de behandelend ambtenaar op 29 augustus niet goed op de hoogte was van de gang van zaken met de consultatie. Ik bied klager voor dit misleidende onderdeel van dezerzijdse brief van 29 augustus 1996 mijn verontschuldigingen aan. Voor het overige acht ik ook dit klachtonderdeel ongegrond."2. In zijn memorandum van 20 december 1996 aan de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking gaf de sectorspecialist plattelandsontwikkeling van de ambassade te Nairobi onder andere het volgende aan:         "Ik heb feitelijk weinig toe te voegen aan wat er reeds in mijn brief aan de Hr. S. van 21 augustus 1995 staat vermeld.

Hr. S. zou drie maal niet zijn ontvangen door deze ambassade.          Ik ben bekend met slechts twee gelegenheden.          vrijdag 11 augustus 1995          Hr. S. kwam onaangekondigd aan de balie om 10:00 hrs en wilde mij zien. Ik was druk met voorbereidingen voor het as Mid Term en had geen tijd. Ik had het betreffende voorstel gezien. Van mijn kant was daar niets over te melden, anders dan dat het aan Kampala moest worden gestuurd en dat behandeling daar wordt geco rdineerd. Mijn secretaresse heeft Hr. S. op mijn verzoek te woord gestaan; zie uitleg in mijn brief van 21 augustus '95. Ik heb mijn secretaresse aangegeven dat het voorstel buiten mijn verantwoording viel en dat ik adviseerde de brief, nu Hr. S. toch hier was, te redigeren ter attentie van TZ Kampala. Vervolgens zouden wij hem dan (uiteraard) door kunnen sturen. Mijn secretaresse gaf aan dat S. "heetgebakerd was" en ontvangen had willen worden.          Hij wilde het proposal niet t.a.v Kampala indienen en wilde e.e.a. toelichten etc.                   14 augustus 1995          Hr. S. is die dag wederom onaangekondigd ter ambassade verschenen, het exacte tijdstip kan ik me niet herinneren.          's Morgens zat ik in een stafvergadering en 's middags had ik twee meetings buiten de ambassades (...).          Ik was in ieder geval niet beschikbaar en mijn secretaresse heeft hem wederom te woord gestaan en nogmaals e.e.a. uitgelegd.          Het voorstel is vervolgens doorgeleid naar Kampala (met de originele brief die aan Nairobi aan mij was gericht). Ik heb, naar aanleiding van de klaagbrief van S. van 18 augustus '95, de gang van zaken in een brief gedateerd 21 augustus aan Hr. S. uitgelegd. Ik heb CdP tegelijkertijd volledig op de hoogte gesteld van hetgeen was voorgevallen.          Hier eindigt mijn directe betrokkenheid.          Ter aanvulling:         Een derde bezoek van Hr. S. aan de ambassade is mij niet bekend. TZ Kampala vroeg in een later stadium advies aan Hr. Sm. i.v.m de regionale activiteit van ITC etc.         Hr. Sm. verzekerde mij per telefoon (heden afwezig i.v.m. verlof en op het punt van vertrek naar Nederland) dat ook hij niet bekend is met een ander (derde) bezoek van Hr. S. aan deze ambassade. De advisering van Hr. Sm. t.a.v. het voorstel is overigens gedocumenteerd in het dossier terug te vinden.         

De brief van S. van 6 oktober '95 gericht aan Mw. L. en aan mij kreeg ik in kopie per fax van TZKampala. In telecon met Mw. L. hebben we afgesproken dat ik niet zou reageren omdat de zaak ten principale in Kampala wordt behandeld."3. In het memorandum van 12 september 1995 van het Ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking aan onder andere de ambassades te Nairobi en Kampala is onder meer het volgende vermeld:         "1. Uganda/Makerere UniversityITC?          Navraag bij het ITC leverde op dat het ITC niets met dit voorstel te maken heeft. De heer S. is gerechtigd om het door het ITC ontwikkelde ILWISsysteem aan de man of vrouw te brengen, maar treedt verder niet op als vertegenwoordiger van het ITC. Het ITC was dan ook in het geheel niet op de hoogte van het bestaan van dit voorstel en wordt daarin ook niet genoemd".. Reactie van verzoeker Bij brieven van 5 en 7 april 1997 reageerde verzoeker op het standpunt van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en op de reactie van de betrokken ambtenaar L. (zie hierv r, onder C. en D.) Verzoeker stelde in zijn reactie, voor zover relevant voor de onderhavige kwestie, onder meer het volgende:         "Brief Mevrouw L. d.d. 6 februari 1997 aan de heer Oosting.          Ad 1: De ontmoeting tussen haar en mij vond plaats achter kogelvrij glas (ieder aan een kant) en heeft niet meer dan een minuut geduurd.          Ik kwam inderdaad onaangekondigd bij de Nederlandse Ambassade in Kampala (dat wil zeggen onaangekondigd door mij zie verder) en Mevrouw L. gaf inderdaad aan op dat tijdstip mij niet kunnen ontvangen (waar ik volkomen begrip voor had en nog heb) en aldus heb ik haar 3 andere voorstellen gedaan voor tijdstippen op andere dagen om een toelichting op het project voorstel te kunnen geven.          Dat ik zou hebben verteld kort daarop Uganda te gaan verlaten en daarom geen tijd zou hebben voor een gesprek op een later tijdstip is pure fantasie van Mevrouw L.          Ik vertrok pas een paar dagen later naar Kenya wat ik met stempels in mijn paspoort kan aantonen. Ruim tijd genoeg voor een nieuwe afspraak dus.         Conclusie: Mevrouw L. heeft mij niet voor een toelichtend gesprek WILLEN ontvangen.          (...)          Ad 4: Dat ik een wantrouwende houding had en eerder in toenemende mate nog steeds heb is wel door de feiten onderschreven als zijnde zeer juist en zeer gefundeerd.          (...)

         Bovendien nog een punt: Als ik onaangenaam of agressief zou zijn geweest zouden zowel in Nairobi en Kampala de volgende maatregelen genomen hebben kunnen worden.          A: Men had het gesprek kunnen be indigen. "Zo praat ik niet met U!". Is niet gebeurd.          B: Men had de guards buiten de ambassade kunnen roepen mij eruit te gooien als ik agressief zou zijn geweest. In Kampala zijn de guards zelfs Ugandese Republikeinse troepen uitgerust met AK47 aanvals- wapens welke hun efficientie momenteel in Oost Za re bewijzen. Is dus ook niet gebeurd.          Het ambassade personeel wil hun visie uit mijn mond horen komen; dat is het essenti le probleem! Dat wordt als onaangename houding van Meneer S. bestempeld.          (...)          Ad 5: "De namen van twee personen van het ITC, met wie ik volgens de heer S. intensief contact zou hebben gehad, zeggen mij niets".          Vreemd blijft dat zij nauw betrokken is bij een voorstel voor Oost Afrika tussen het ITC en het Regional Remote Sensing Centre in Nairobi en de namen niet kent, of claimt niet te kennen, van de twee belangrijkste ITC functionarissen (hoofd ITC projectbureau, drs. Be. en de Acquisition Officer Africa, drs. Sc.) die nota bene het DGIS voorstel moeten gaan implementeren in Oost Afrika. Die namen moeten zeker bekend zijn bij de Nederlandse Ambassade in Nairobi!          (...)          Ir. G. Nederlandse Ambassade Nairobi, Kenya.          (...)          Heb weinig toe te voegen aan hetgeen hierover al bekend was.          Er was wel degelijk sprake van een derde bezoek aan de Nederlandse Ambassade te Nairobi van mij.          In de beschouwing moet wel worden opgenomen.          Dat vroeger er geen Nederlandse Ambassade was in Kampala (Nairobi fungeerde als zodanig); naar ik begreep bemande Mevr. L. daar een soort liaison office (...)          Ik was met het bestaan van een splinternieuwe Nederlandse ambassade in Kampala Uganda niet op de hoogte tot het moment dat ik het Makerere voorstel indiende in Nairobi (daar hoorde ik dat pas voor het eerst van de secretaresse van G., dat er ook een Nederlandse Ambassade in Kampala was).         Bovendien kende ik de Heer G. al van meetings in zowel Nairobi als zijn voormalige standplaats Lusaka (Zambia). Beiden hebben wij schriftelijk toegegeven dat die vroegere meetings zakelijk en aangenaam waren.          Dat ik mij tot hem wendde in eerste instantie is daarom volkomen begrijpelijk.

         Een beetje meer takt en minder Hollandse stijfkoppigheid van zijn kant had veel kunnen voorkomen van hetgene waar we nu middenin zitten.          Waarom niet een afspraak gemaakt op een andere tijdstip als hij een gaatje in zijn agenda had; geef de man een kop koffie; bepraat met hem het voorstel even en doe het vervolgens in de diplomatieke pouch die regelmatig rouleert tussen Nairobi en Kampala?          Klaar voorstel; iedereen tevreden toch? Het was de heer G.'s weloverwogen keuze deze weg niet te bewandelen.          (...)          Commentaar brief Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Nationale ombudsman d.d. 28 februari 1997 (...).                   Klachtonderdeel I          Ik stem niet in met zijn conclusie dat er geen weigering was mij te ontvangen. Die was er wel degelijk tot drie keer toe op twee Nederlandse Ambassades met (Nairobi en Kampala). Zie tekst hierboven.          Het voorstel is pas na mijn DERDE!!! bezoek aan de Nederlandse Ambassade Nairobi doorgevoerd naar Kampala.          Dit nadat ik een uiterst scherpe brief aan ir. G. had geschreven. Van TERSTOND doorgeleid is dus absoluut geen sprake. Klachtonderdeel is dus wel degelijk gegrond.          Van een weigering om het voorstel door te geleiden was dus, wel degelijk sprake met name om:         Eerste bezoek Nederlandse Ambassade Nairobi 11/8/95: weigering om mij te woord te staan en een andere afspraak te maken.          Tweede bezoek Nederlandse Ambassade Nairobi 14/8/95: voorstel retour gekregen met wat in ballpoint gekalkte tekst (dat ik dit maar in Kampala moest indienen) op een officieel document van mij.          Op zijn minst had dit toch een klein memootje moeten zijn (met Ambassade brievenhoofd) zo in de trant van: "sorry ik heb het momenteel zeer druk; kan U helaas niet te woord staan, maar dien het in Kampala in waarbij ik U verder succes wens".          (...)          Derde bezoek Nederlandse Ambassade Nairobi (18/8/95): opnieuw voorstel ingediend vergezeld van een felle brief aan ir. G. (had hij het zelf dan ook naar gemaakt).         Kennelijk heeft hij toen de verstandigste weg gekozen en het voorstel uiteindelijk toch nog maar naar Kampala gestuurd.          Klachtonderdeel 2.          Ik zou Mevrouw L. verteld hebben dat ik de volgende dag naar "ZUID AFRIKA" nog wel zou vertrekken.

         Het was op dat tijdstip kort na het opheffen van de sancties tegen Zuid Afrika en er waren toendertijd nog geeneens directe vluchten EntebbeJohannesburg (uitspraak kan naar het rijk der fabelen verwezen worden; voor informatie kunt U de Rijksluchtvaartdienst in Hoofddorp bellen). Heb ik NOOIT beweerd, het woord "Zuid Afrika" is geeneens gevallen. En naar Kenya ging ik pas na een paar dagen (zie tekst hiervoor)          (...) Klachtonderdeel 3.          Uitvoerig behandeld (zie hierboven)          Quote: "het is overigens niet ongebruikelijk dat het ministerie voorafgaande aan een besluit extern advies inwint van deskundigen", ja prima, zolang die deskundige dus maar geen belanghebbende of concurrerende partij is welke het ITC werd op het moment dat mevrouw L. ons Makerere voorstel aan dat van een totaal ander ITC voorstel koppelde, omdat men zo nodig een "Oost Afrikaanse" oplossing zocht. Je vraagt als ministerie toch ook geen advies aan Philips over een projectvoorstel ingediend door Siemens waarin zowel Philips als Siemens inschrijvers zijn?          (...)          Ik ben totaal niet overtuigd door de Heer Ri. dat het ITC, de betreffende ambassades en DGIS niet op onheuse wijze instrumenteel zijn geweest in het afwijzen c.q. torpederen van het Makerere voorstel.          (...)          "Uit de in dit memo weergegeven reactie van het ITC blijkt dat het ITC niet op de hoogte was van het voorstel van klager".          Ik denk dat hij hier het woord "formeel op de hoogte was" is vergeten.          Klopt, dat hoefde ook helemaal niet, gezien de mondelinge raamovereenkomst van het ITC met Randse Afrikaanse Universiteit (zie bijlagen) waarbinnen ik mij keurig en loyaal heb gehouden.          Het ITC had contact met MIJ moeten zoeken als men meer informatie had willen hebben toen er eenmaal een voorstel van mij en twee Universiteiten in Afrika (Makerere in Uganda en Randse Afrikaanse Universiteit in Johannesburg) opdook op de ITC burelen waarvan men "officieel en formeel" voordien het bestaan niet kende (of waarvan men althans nu naderhand claimt "voordien" het bestaan niet te kennen).          (...)          Klachtonderdeel 4:         Hier begint de onzin pas echt goed.         Mevrouw L. wilde het ITC "INFORMEREN".          (...)          Maar waarom dan toch geen brief aan het ITC ILWIS department met een cc naar S. toe (want S. had toch immers een contract met het ITC ILWIS department?)?

         "ITC treedt trouwens t.a.v. voorstellen op het terrein van de ruimtelijke wetenschappen regelmatig op als adviseur van dit ministerie"; prachtig! In alle andere gevallen maar JUIST NIET in dit geval.          (...)          Klachtonderdeel 5:         Het niet beantwoorden van brieven. In dat opzicht is mr. Ri. een recidivist.          Dat doet hij immers nog steeds.          Bij brief van 6 december 1996 aan mij (zie fotocopy). "U krijgt zo spoedig mogelijk antwoord". Vandaag is het begin april 1997. Nooit iets ontvangen.          (...)          Het insluipen van de "vervelende fout" gelooft natuurlijk geen sterveling. Het is geen "vervelende fout" het is cruciaal.          Er staat zwart op wit dat het Ministerie of de Ambassades (of een combinatie daarvan) nog VOOR (als tijdsbepaling) de besluitvorming rond het Makerere voorstel contact met het ITC (c.q. B.) heeft gezocht.          (...)          Ik ben tot de afloopdatum van het (onterecht door het ITC opgezegde contract) volkomen gerechtigd om mij ILWIS Distributor te noemen en het ILWIS logo te voeren (alsof dat zo'n eer is want het ILWIS product staat markttechnisch op instorten).          (...)          Die contract termijn zal op 3 juni 1997 verstrijken (het contract is drie jaar geldig nadat beide partijen het getekend hebben), en zal ik het na die datum ook niet meer doen.". Reactie van de tijdelijk zaakgelastigde op de Nederlandse ambassade te Kampala. Op 14 mei 1997 reageerde mevrouw L. op de stellingen van verzoeker in zijn brieven van 5 en 7 april 1997. Zij deelde het volgende mee:         "...(Ik; N.o.) wil U gaarne berichten dat ik geen nieuwe opmerkingen heb naar aanleiding van de brief van de heer drs. S. van 5 april jl. Ik wil er, wellicht ten overvloede maar voor de duidelijkheid, nogmaals op wijzen dat het projectvoorstel van de heer S. indertijd door medewerkers van drie ambassades in onderling         overleg is beoordeeld. De kleine ambassade te Kampala werd versterkt door vier sectorspecialisten/themadeskundigen van de ambassades te Nairobi (inzake Milieu en Vrouwen & Ontwikkeling) en Dar es Salaam (inzake Gezondheidszorg en Onderwijs). De sectorspecialisten Milieu

en Onderwijs hebben mij terzake geadviseerd. Als eindverantwoordelijke voor het ontwikkelingssamenwerkingsprogramma in Uganda heb ik ingestemd met hun afwijzend advies en de projectindiener van deze weloverwogen afwijzing op de hoogte gesteld.          Voor het overige is mijn brief van 6 februari jl. eveneens onverminderd van kracht. Het lijkt mij niet zinvol te reageren op de niet terzake doende en mijns inziens ook onterechte beschuldigingen die de heer S. aan mij persoonlijk richt...". Reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken De Minister van Buitenlandse Zaken deelde bij brief van 30 mei 1997 mee af te zien van verder commentaar op verzoekers brieven van 5 en 7 april 1997.. Nadere reactie van verzoeker Verzoeker deelde bij brief van 24 juni 1997 mede bij zijn standpunt ten aanzien van zijn lezing van de gebeurtenissen te blijven.

Beoordeling

. Ten aanzien van de Nederlandse ambassades te Kampala en Nairobi Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Nederlandse ambassade te Kampala (Uganda) en de Nederlandse ambassade te Nairobi (Kenya) hem op ongeoorloofde wijze tegenwerken in zijn pogingen om financiering te krijgen voor projecten in Afrika. Volgens verzoeker werken de ambassades samen met een concurrent van hem, het Internationaal Instituut voor Lucht en Ruimtekaartering en Aardkunde (ITC). In dat verband klaagt verzoeker met name over een viertal gedragingen van de beide ambassades.1.1. Verzoeker klaagt er ten eerste over dat de ontwikkelingsattach te Nairobi tot driemaal toe heeft geweigerd hem te woord te staan over een projectvoorstel dat hij wilde indienen bij de ambassade, en dat die ontwikkelingsattach hem heeft doorverwezen naar de Nederlandse ambassade te Kampala.1.2. Volgens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de betrokken ambtenaar van de ambassade te Nairobi is er sprake geweest van twee bezoeken van verzoeker aan de ambassade. Bij beide gelegenheden is verzoeker te woord gestaan door een secretaresse, waarbij hem is uitgelegd dat het projectvoorstel bij de ambassade te Kampala moest worden ingediend. Genoemd projectvoorstel is op een gegeven moment door de ambassade te Nairobi naar de ambassade te Kampala gestuurd ter verdere afhandeling.

1.3. Verzoeker is niet persoonlijk te woord gestaan door de ontwikkelingsattach op de ambassade te Nairobi. Zulks is ook, in het licht van de informatie die verzoeker is verstrekt over de verantwoordelijkheid van de ambassade te Kampala betreffende projectvoorstellen zoals die welke hij wilde indienen, niet onbegrijpelijk. Van een expliciete en pertinente weigering om verzoeker te woord te staan, is echter niet gebleken. Evenmin is de doorverwijzing naar de ambassade te Kampala als onjuist aan te merken. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.2.1. Voorts klaagt verzoeker erover dat een medewerkster van de ambassade te Kampala niet bereid was tot een gesprek met hem over het projectvoorstel. Volgens verzoeker had hij drie voorstellen gedaan voor een gesprek, maar waren al deze voorstellen afgewezen door genoemde medewerkster, met als reden dat zij geen tijd had.2.2. De betrokken medewerkster, destijds tijdelijk zaakgelastigde bij de ambassade, gaf aan dat zij had geprobeerd een afspraak te maken met verzoeker voor het voeren van een gesprek, maar dat dit niet mogelijk was gebleken aangezien verzoeker, naar zij stelde, op korte termijn Uganda zou verlaten.2.3. De lezingen van klager en de betreffende medewerkster staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. Uit het onderzoek zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waardoor de ene lezing aannemelijker zou kunnen worden geacht dan de andere. Op dat punt wordt over de onderzochte gedraging dan ook geen oordeel gegeven.3.1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de betrokken medewerkster van de Nederlandse ambassade te Kampala het door hem ingediende projectvoorstel ter beoordeling heeft voorgelegd aan het ITC.3.2. De betrokken medewerkster en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking hebben aangevoerd dat deze medewerkster, voorafgaand aan de negatieve beslissing over het projectvoorstel, over het voorstel geen contact heeft gehad met het ITC. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken had het ITC wel geconsulteerd inzake het door verzoeker ingediende voorstel, maar dat was niet gebeurd door de betrokken medewerkster.3.3. Verzoeker heeft ten aanzien van zijn stelling dat de bewuste medewerkster voorafgaand aan de afwijzing contact heeft gehad met het ITC, en daarbij het projectvoorstel ter beoordeling had voorgelegd aan het ITC, niet met stukken of overtuigende argumenten onderbouwd. Dat de betrokken medewerkster voorafgaand aan de afwijzing van verzoekers verzoek contact heeft gehad met het ITC is ook anderszins niet gebleken. De onderzochte gedraging is op dat punt dan ook behoorlijk.

4.1. Verzoeker klaagt er verder over dat de medewerkster van de ambassade te Kampala de correspondentie tussen de ambassades te Kampala en Nairobi en verzoeker op 20 oktober 1995 aan het ITC heeft gezonden.4.2. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking gaf onder andere aan dat de toezending van genoemde stukken tot doel had gehad eventuele misverstanden te voorkomen. De werkwijze van verzoeker en de verhouding tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het ITC had de desbetreffende medewerkster van de ambassade te Kampala aanleiding gegeven om het ITC op eerder aangehaalde wijze te informeren.4.3. Op zichzelf is het niet onbegrijpelijk dat de betrokken medewerkster, en in navolging van haar de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, van mening zijn dat onder meer de verhouding die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met het ITC onderhoudt, rechtvaardigt dat informatie werd verstrekt aan het ITC over een projectvoorstel dat raakvlakken had met de werkzaamheden van het ITC in Afrika. De onduidelijkheid die gerezen was ten aanzien van het voorstel is echter niet eerst met verzoeker besproken, voorafgaand aan het informeren van het ITC, zodat verzoeker tijdig zou zijn ge nformeerd over het (voornemen tot het) informeren van het ITC. Dit is niet juist. Mede gezien de inhoud van de brief van 20 oktober 1995 van de tijdelijk zaakgelastigde te Kampala aan het ITC, kon bij verzoeker twijfel ontstaan over de onpartijdigheid die in deze van de ambassade/het Ministerie mocht worden verwacht. Op dat punt is de onderzochte gedraging dan ook niet behoorlijk. II. Ten aanzien van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking in zijn brief van 29 augustus 1996 niet adequaat heeft gereageerd op zijn brief van 28 mei 1996.2. In genoemde brief ging de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking in op verzoekers klachten over de ambassades te Nairobi en Kampala. Tevens lichtte de Minister toe welke verwarring er was ontstaan ten aanzien van het door verzoeker ingediende projectvoorstel. Dat de Minister niet wenste in te gaan op de door verzoeker geuite insinuaties is te billijken. De vragen die verzoeker in zijn brief van 28 mei 1996 stelde, hadden echter ook betrekking op de (zakelijke) verhouding tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken enerzijds en het ITC anderzijds. Op die vragen is de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking niet ingegaan, terwijl niet is gebleken van enige reden die zich daartegen zou hebben verzet. In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedragingen van de ambassades te Nairobi en Kampala, die worden aangemerkt als gedragingen van de Minister van Buitenlandse Zaken, is niet gegrond, behalve op het punt van het toezenden van de correspondentie tussen verzoeker en de ambassades aan het ITC; op dit punt is de klacht gegrond. Op het punt van de bereidheid van de ambassade te Kampala tot een gesprek met verzoeker wordt geen oordeel gegeven. De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is gegrond.

Instantie: Nederlandse ambassades te Nairobi en Kampala

Klacht:

Werken verzoeker (consulent 'Geografische Informatie Systemen') tegen in pogingen om financiering voor projecten in Afrika te verkrijgen; werken samen met concurrent.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Minister voor Ontwikkelingssamenwerking

Klacht:

Niet adequaat gereageerd op brief.

Oordeel:

Gegrond