Een vrouw bezit een woonark bij Spaarnwoude. De Rijksoverheid is eigenaar van de ligplaatsen en verhuurt deze via het Rijksvastgoedbedrijf. De vrouw wil de woonark verkopen en graag de zekerheid dat het Rijksvastgoedbedrijf aan de nieuwe eigenaar een huurovereenkomst aanbiedt.
De vrouw heeft namelijk geen getekende huurovereenkomst. Een aanbod hiervoor heeft zij in het verleden niet geaccepteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf biedt in dat geval niet automatisch een huurovereenkomst aan de nieuwe eigenaar aan. De vrouw heeft wel altijd de oorspronkelijke (lagere) huurprijs betaald.
De vrouw stelt het Rijksvastgoedbedrijf voor dat zij een bedrag aan achterstallige huur betaalt en dat zij in ruil daarvoor een huurovereenkomst aangaan met de nieuwe eigenaar. Het Rijksvastgoedbedrijf reageert vlak voor de overdrachtsdatum op dit voorstel. De vrouw voelt zich gedwongen met dit voorstel in te stemmen. Zij wordt hierdoor geconfronteerd met het alsnog tekenen van een huurcontract en het betalen van een nabetaling van achterstallige huur. De vrouw vindt dat het Rijksvastgoedbedrijf niet in de positie was om dit voorstel te doen en beklaagt zich hierover bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De vrouw laat de ombudsman weten het niet eens te zijn met het besluit van het ministerie op haar klacht. Ook klaagt zij over de manier waarop deze klacht is behandeld.
De klacht over de opstelling van het Rijksvastgoedbedrijf rondom de overdracht van de woonark, heeft de ombudsman niet onderzocht. Het gaat hier namelijk om een privaatrechtelijke aangelegenheid. Als hierover een geschil ontstaat, is het aan de civiele rechter om een oordeel te geven.
De ombudsman vindt dat het ministerie de klacht zorgvuldig heeft behandeld. Wel heeft de ombudsman het ministerie erop gewezen dat zij de vrouw een kopie van de geluidsopnamen van de hoorzitting had moeten verstrekken toen zij daar om vroeg.