Mevrouw studeert en is daarnaast ondernemer. Zij heeft zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Zij krijgt de aanslag waterschapsbelastingen van de Regionale Belastinggroep (RBG). Zij vraagt kwijtschelding aan maar dit wordt afgewezen. De RBG zegt dat ondernemers alleen kwijtschelding krijgen als zij een aanvraag schuldhulpverlening hebben gedaan. In de afwijzing staat wat uitleg, maar die is voor mevrouw niet duidelijk. Mevrouw gaat bij de RBG in beroep tegen de afwijzing. In haar beroepsschrift stelt zij een aantal vragen over de afwijzing. Het beroep wordt afgewezen, maar er wordt niet of nauwelijks ingegaan op haar vragen. Daar is ze het niet mee eens. Ook laat mevrouw de Nationale ombudsman weten dat de RBG had gezegd binnen 8 weken een beslissing op het beroep te nemen. Dat heeft uiteindelijk 15 weken geduurd. De ombudsman vraagt de RBG alsnog in te gaan op de vragen van mevrouw. Zodat duidelijk wordt waarom het verzoek van mevrouw precies is afgewezen. Daarnaast wil de ombudsman graag weten of geen enkele ondernemer van de RBG kwijtschelding krijgt, tenzij er een aanvraag schuldhulpverlening is gedaan. De RBG gaat nader in op de vragen van mevrouw. De RBG erkent dat bepaalde zaken niet duidelijk uitgelegd waren. De RBG heeft de informatie op de website inmiddels aangepast. Daarnaast zegt de RVO dat ondernemers in principe inderdaad geen kwijtschelding krijgen voor aanslagen Als de ondernemer een BBZ-uitkering heeft (dit is een uitkering voor zelfstandigen die niet rond kunnen komen van hun bedrijf), dan is kwijtschelding mogelijk voor particuliere belastingen. Verder geeft de RBG aan dat dit beleid is vastgesteld door de opdrachtgevers van de RBG. De RBG is een uitvoerende partij, die uitvoert wat de opdrachtgevers hebben besloten. Als laatste erkent de RBG dat zij tijdiger een beslissing op het beroep hadden kunnen nemen. Nu er alsnog uitleg is gekomen over de afwijzing, concludeert de ombudsman dat de RBG redelijk heeft gehandeld bij het afwijzen van het verzoek om kwijtschelding. Mevrouw valt niet onder de doelgroep voor kwijtschelding. De ombudsman ziet geen reden waarom er in dit geval zou moeten worden afgeweken van de regels. Op dit punt is de klacht ongegrond. Wel vindt de ombudsman dat de RBG al in de afwijzing op het beroep had kunnen ingaan op de vragen van mevrouw. En dat zij mevrouw hadden kunnen informeren dat de beslissing op het beroep langer zou duren dan van tevoren was aangegeven. Op deze punten vindt de ombudsman de klacht gegrond. |