Mevrouw heeft over 2015 en 2016 een bijstandsuitkering ontvangen. Daarnaast had ze ook inkomsten als zelfstandige. Die inkomsten had ze niet doorgegeven aan de gemeente. De gemeente heeft daarom beslist dat mevrouw € 8.500,-- aan de gemeente moet terugbetalen.
In 2020 vraagt mevrouw om die beslissing opnieuw te bekijken. Haar boekhouder vraagt per e-mail aan een medewerker van de gemeente wat nog nodig is. Daarop wordt hij gebeld door die medewerker. De boekhouder wilde vanwege privacy geen financiële informatie per telefoon bespreken. Het gesprek duurt kort. Daarna is er tussen de boekhouder en de gemeente geen contact meer geweest over de te verstrekken informatie. De informatie wordt dan ook niet verstrekt. Een maand later volgt een afwijzende beslissing op het verzoek om herziening. De ontbrekende informatie was niet nodig om te beslissen, zo beslist de gemeente.
De boekhouder dient een klacht in. Hij vindt dat er een mondelinge toezegging is gedaan door de medewerker van de gemeente om schriftelijk informatie te krijgen over de inkomsten en uitgaven over 2015 en 2016.
Zowel de gemeente als de Nationale ombudsman kunnen niet vaststellen wat er is besproken. De Nationale ombudsman oordeelt dan ook, net als de gemeente, dat hij geen oordeel kan geven over deze klacht. De Nationale ombudsman heeft dit eerder gezegd in zijn rapport van 2018/045.
De boekhouder vindt ook dat de gemeente de schriftelijke informatie had moeten afwachten voordat ze een beslissing nam. De Nationale ombudsman oordeelt dat die klacht thuishoort in een bezwarenprocedure. Hij behandelt die klacht daarom niet. Wel zegt de Nationale ombudsman dat het telefonische contact tussen de medewerker van de gemeente en boekhouder niet het laatste contact had moeten zijn. Tussen dat contact en de afwijzende beslissing zat een maand tijd. Een korte e-mail of brief om te zeggen dat de informatie niet (meer) nodig was, was fraaier geweest.