2012/047: Promovendus klaagt dat voorzitter CBGV met brief promotie trachtte te verhinderen

Rapport

Verzoeker heeft promotieonderzoek onderzoek verricht naar buitenlandse artsen in Nederland. Een onderdeel van het onderzoek richtte zich op de procedure die buitenlandse artsen moeten doorlopen om in Nederland hun beroep uit te mogen oefenen. De toenmalig voorzitter van de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) was uitgenodigd om zitting te hebben in de promotiecommissie. Omdat het promotiereglement dat niet toelaat, werd de uitnodiging omgezet in een uitnodiging om te opponeren. Verzoeker en de toenmalig voorzitter van de CBGV hebben jarenlang veelvuldig met elkaar inhoudelijk over het onderwerp van het promotieonderzoek gecorrespondeerd. Deze correspondentie tussen hen verliep via het privéadres (privépostpapier) en het privé e-mailadres van de toenmalig voorzitter van de CBGV. Begin maart 2009 is het proefschrift onder meer aan de toenmalig voorzitter verzonden. Op 11 maart 2009, enkele weken voor de promotiedatum, heeft de toenmalig voorzitter een brief geschreven aan de promotor van verzoeker, en cc aan de Rector Magnificus van de Universiteit Utrecht, de voorzitter van de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht en de decaan van de Medische Faculteit van de Universiteit Utrecht. Deze brief is geschreven op briefpapier van de CBGV en de toenmalig voorzitter heeft de brief ook ondertekend als voorzitter van de CBGV. In die brief wordt in de eerste alinea aangegeven dat een drietal punten hem aanleiding hebben gegeven om af te zien van het opponeren. Zo twijfelt de toenmalig voorzitter aan de wetenschappelijke kwaliteit van het proefschrift, vindt hij daarnaast een aantal stellingen voor de promotie onacceptabel en vindt hij de wijze waarop met de uitnodiging tot oppositie is omgegaan niet juist. Het grootste gedeelte van de brief gaat over de wetenschappelijke kwaliteit van het promotieonderzoek. Verzoeker is van mening dat deze brief is verzonden om zijn promotie tegen te houden. Voor de klacht is van belang dat de toenmalig voorzitter heeft aangegeven dat hij de brief op briefpapier van de CBGV heeft geschreven omdat in de stellingen behorende bij het proefschrift de ambtenaren welke werkzaam zijn voor of in verband met de CBGV op een respectloze wijze werden weggezet en beledigd. De CBGV is van mening dat zij geen partij is in deze kwestie. Dit omdat niet blijkt dat de "commissie artsen" van de CBGV op enig moment een standpunt heeft ingenomen over deze kwestie. Verder is de CBGV van mening dat de toenmalig voorzitter als privépersoon bij de promotie van verzoeker betrokken is geweest. Verder acht de CBGV de klacht ongegrond. De CBGV sluit zich aan bij de antwoorden van de toenmalig voorzitter en overweegt daarbij dat de promovendus met het publiceren van een proefschrift zich in het publieke debat begeeft. Voor een klachtprocedure is in een dergelijk debat geen plaats.

Verzoeker klaagt er over dat:

De toenmalig voorzitter van de Commissie Buitenlands Gediplomeerden Volksgezondheid, de heer X, een brief heeft gestuurd naar de promotor van verzoeker, de Rector Magnificus van de Universiteit Utrecht, de voorzitter van de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht en de decaan van de Medische Faculteit van de Universiteit Utrecht met het doel de promotie van verzoeker te verhinderen.

De bewuste brief is opgesteld op briefpapier van de CBGV en ondertekend is door de toenmalig voorzitter van de CBGV met de bewoording "voorzitter CBGV". Dit maakt dat deze brief geschreven is door de voorzitter van de CBGV in die hoedanigheid. Dat de "commissie artsen" geen standpunt heeft ingenomen doet daar eveneens niets aan af. De CBGV is volledig verantwoordelijk voor een brief op briefpapier van de CBGV, ondertekend door de voorzitter van de CBGV. Het overgrote deel van de brief gaat over allerlei vermeende onjuistheden in het boek van verzoeker. Bovendien eindigt de toenmalig voorzitter zijn brief met een alinea, waarin hij uiteenzet dat hij die brief heeft geschreven omdat hij van mening is dat met dit proefschrift de zaak van de buitenlandse artsen schade kan worden toegebracht. Daarnaast valt niet in te zien waarom deze brief aan bijvoorbeeld de voorzitter van de Raad van Bestuur van het UMC is gezonden. Tevens is door de CBGV aangevoerd dat verzoeker zich met het publiceren van het proefschrift in het publieke debat heeft begeven en zodoende op kritiek kan stuiten. Dit is op zich juist maar het argument snijdt in het onderhavige geval geen hout. Het versturen van een brief met een dergelijke inhoud kan niet als deelname aan "het publieke debat" worden gezien. De brief is immers slechts aan enkele personen gericht, terwijl bovendien verzoeker geen afschrift van die brief heeft gekregen. De Nationale ombudsman acht het, gelet op bovenstaande, niet aannemelijk dat de toenmalig voorzitter de brief enkel heeft geschreven omdat in de bij het proefschrift behorende stellingen ambtenaren, van onder meer de CBGV, op respectloze wijze worden weggezet en beledigd. De Nationale ombudsman acht het daarnaast, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, niet onaannemelijk dat de toenmalig voorzitter de promotie wilde verhinderen. Als de voorzitter inhoudelijk kritiek had willen uiten op de inhoud van het proefschrift of de stellingen dan had het op zijn weg gelegen om deel te nemen aan de promotie als opponent. Hij had in dat geval in een wetenschappelijke debat een discussie kunnen entameren over de punten waarop hij kritiek had in het proefschrift.

Integriteit

Instantie: Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid te Den Haag

Klacht:

brief gestuurd naar promotor van verzoeker, de Rector Magnificus van de Universiteit Utrecht, de voorzitter van de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht en de decaan van de Medische Faculteit van de Universiteit Utrecht met het doel de promotie van verzoeker te verhinderen

Oordeel:

Gegrond