Op 24 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Maasbree, met een klacht over een gedraging van het dagelijks bestuur van het zuiveringschap Limburg te Roermond. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt er over dat het dagelijks bestuur van het zuiveringschap Limburg heeft volhard in de afwijzende beslissing op haar verzoek om kwijtschelding van de aanslag verontreinigingsheffing over 1997.
Achtergrond
Zie
BIJLAGE.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het dagelijks bestuur van het zuiveringschap Limburg (verder: het zuiveringschap) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Het zuiveringschap gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
1. Feiten1.1. Met de dagtekening 31 januari 1997 legde het zuiveringschap verzoekster de aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewateren over 1997 op. De aanslag bedroeg f 259,20.1.2. Op 4 februari 1997 vroeg verzoekster het zuiveringschap om een formulier om kwijtschelding aan te vragen. Bij brief van 13 februari 1997 zond het dagelijks bestuur van het zuiveringsschap (hierna: het zuiveringschap) verzoekster een formulier toe. Het betrof een zogeheten groen kwijtscheldingsformulier. Op het formulier was aangegeven dat verzoekster kopie n diende bij te voegen van de maandelijkse betaling/aflossing van belastingaanslagen/heffingen, de laatste uitkeringsspecificatie en/of loonstrook, de laatste "beslissing huursubsidie". Tevens was aangegeven dat het verzoek om kwijtschelding zou worden afgewezen indien niet alle informatie en bewijsstukken zouden worden bijgevoegd.1.3. Bij brief van 17 februari 1997 schreef het zuiveringschap verzoekster een brief over haar verzoek om kwijtschelding van de aanslag verontreinigingsheffing over 1996. In de brief was onder meer het volgende vermeld:"In uw bovenvermelde brief (het betrof een brief van 12 november 1996; N.o.) verzoekt u om een nieuwe beoordeling van uw verzoek om kwijtschelding. U geeft in uw brief aan dat de woonkostentoeslag is verlaagd. Wij vragen u dan ook een specificatie van de nieuwe woonkostentoeslag en een verklaring van de reden van verlaging te overleggen. Voorts verzoeken wij u bewijzen te overleggen van de door u genoemde gemeentelijke belastingen over 1995 en 1996. Na ontvangst van deze gegevens zal het verzoek om kwijtschelding opnieuw in behandeling worden genomen."1.4. Verzoekster retourneerde het groene formulier, dat haar op 13 februari 1997 was toegezonden, ingevuld en gedagtekend 12 maart 1997. Op het formulier vulde zij onder andere in dat zij in totaal f 82,63 betaalde aan premies ziektekostenverzekering. Zij voegde bij het formulier vier kopie n van stukken. Het betrof onder meer een machtiging om vanwege een belastingschuld aan de gemeente Maasbree, betreffende de jaren 1994 en 1995, een bedrag van f 955 in te houden op (de maandelijkse vakantie-uitkering van) haar uitkering, alsmede giroafschriften, gedateerd 5 en 12 maart 1997 en een brief waarin haar werd medegedeeld dat de gemeente haar kwijtschelding verleende van de gemeentelijke belastingen over 1996. Tevens voegde verzoekster bij het kwijtscheldingsformulier een begeleidend schrijven van 12 maart 1997, waarin zij het volgende aan het zuiveringschap schreef:"In eerste instantie was mijn verzoek om kwijtschelding door de Gemeente Maasbree afgewezen. (Onterecht). Na een gesprek met wethouder (...) is dit alsnog toegekend. (zie kopie brief Wethouder (...). De aanslagen onroerend goed belasting kan ik niet meer vinden, maar die heb ik u al toegestuurd. Maandelijks wordt door de Gemeente Maasbree de 91,43 vakantiegeld ingehouden en gebruikt om de achterstand van de belasting af te betalen. Ook vorig jaar is dit gebeurd. (...) Omdat op het groene formulier geen hypotheek vermeld staat zal ik alsnog de berekeningen verduidelijken. Inkomen 1666,82 vakantiegeld
91,43 1758,25 Hypotheek 311,74 " 94,50 "
249,77 656,01 minus
325,-- 331,01 1427,24 belastingschuld 91,43 ziektekosten
82,63 (incl. eigen bijdrage)
174,06 1253,18 Normbedrag 1249,-- Betalingscapaciteit 4,18 per maand Ik hoop dat e.e.a. duidelijk is."1.6. Bij brief van 3 juli 1997 zond het zuiveringschap verzoekster een zogeheten blauw kwijtscheldingsformulier toe. Tevens deelde het zuiveringschap verzoekster in genoemde brief het volgende mee over het verzoek om kwijtschelding van de aanslag verontreinigingsheffing oppervlaktewateren over 1997:"...Hierbij delen wij u mede dat de gevraagde gegevens en/of bewijsstukken niet (volledig) zijn verstrekt. Wij bieden u de mogelijkheid om via bijgaand formulier een nieuw verzoek om kwijtschelding te doen. U dient alle vragen volledig te beantwoorden en de nog niet verstrekte bewijsstukken mee te zenden. U dient hierbij vooral te denken aan kopie n van: het laatste bankafschrift, de specificatie van uw uitkering of uw loonstrook, de beschikking huursubsidie V.R.O.M. en/of een specificatie van de huur zoals door de woningbouwvereniging/verhuurder wordt verstrekt..."1.7. Verzoekster zond het kwijtscheldingsformulier ingevuld retour, met de dagtekening 5 juli 1997. Op het formulier gaf zij onder meer aan dat haar inkomsten f 1666,82 bedroegen, dat het vakantiegeld f 91,43 was, maar dat dit werd ingehouden om een belastingschuld te voldoen, alsmede dat zij premies ziektekostenverzekering betaalde ter hoogte van f 82,63.1.8. Op 4 december 1997 deelde het zuiveringschap verzoekster onder meer het volgende mee over haar verzoek om kwijtschelding:"Op basis van het door u ingediende kwijtscheldingsverzoek en de daarbij gevoegde gegevens hebben wij uw betalingscapaciteit berekend. Daarbij is uitgegaan van het vigerende kwijtscheldingsbeleid van het Zuiveringschap Limburg. Op basis van de uitgevoerde berekeningen zijn wij van mening dat u beschikt over voldoende betalingscapaciteit om de onderhavige aanslag te voldoen. Een berekening van uw betalingscapaciteit is bijgevoegd. Bij de berekening van uw betalingscapaciteit is geen rekening gehouden met betalingen op belastingschulden. Op basis van door ons nader ingewonnen informatie bij de gemeente Maasbree is gebleken dat u weliswaar voor 1997 bent aangeslagen in de gemeentelijke belastingen maar dat op deze aanslagen geen betalingen door u zijn verricht. Reden hiervan is dat u kwijtschelding hebt gevraagd bij de gemeente Maasbree voor de opgelegde aanslagen. Op het kwijtscheldingsverzoek is door de gemeente Maasbree nog geen beslissing genomen. Wel werd aan u uitstel van betaling verleend voor deze aanslagen. Aangezien geen betalingen zijn verricht op gemeentelijke belastingaanslagen hebben wij bij de berekening van uw betalingscapaciteit hiermee geen rekening gehouden. Uw verzoek om kwijtschelding van de aanslag 1997 wijzen wij gezien vorenstaande af." Bij de beslissing op het verzoek om kwijtschelding zond het zuiveringschap verzoekster een "rekenschema betalingscapaciteit" toe, waarin onder meer het volgende was vermeld:"INKOMSTEN:Loon, pensioen, uitkering 1666,82 Vakantiegeld 91,43 (...) UITGAVEN:Kale huur 656,01 Service kosten 0,00 Huursubsidie -337,00 KBS-component 22,00 Woonk.toeslag
0,00 Netto woonlasten 341,01 Normbedrag woonlasten
-325,00 Extra woonlasten 16,01 Premie Ziektekosten 82,63 Afl. Belastingschulden
0,00 (...) Totaal Inkomsten 1758,25 Totaal Uitgaven
-98,64 Netto besteedbaar inkomen 1659,61 NORMBEDRAG
-1583,00 Betalingscapaciteit 100% 76,61 Betalingscapaciteit 80% 61,29 per maand"1.9. Bij brief van 9 december 1997 deelde verzoekster het zuiveringschap onder meer het volgende mee naar aanleiding van de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding:"Ten onrechte is geen rekening gehouden met de inhoudingen van het vakantiegeld door de gemeente Maasbree. In de periode dat het verzoek om kwijtschelding ingediend was werd het bedrag van fl. 91,43 gebruikt voor de achterstand van de onroerend zaak belastingen. (...) Gaat u uit van de situatie op het moment van indiening is kwijtschelding op zijn plaats."1.10. Bij brief van 19 februari 1998 deelde het zuiveringschap verzoekster onder andere het volgende mee:"De door u in het bezwaarschrift aangevoerde argumenten vormen geen aanleiding om tot heroverweging van onze eerder genomen beslissing over te gaan. Uw bezwaarschrift wijzen wij derhalve af. Ter motivering merken wij het volgende op. Op het door het Zuiveringschap Limburg gevoerde kwijtscheldingsbeleid is de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 van toepassing. Artikel 11 sub a van genoemde regeling bepaalt dat kwijtschelding wordt verleend voor het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is. Artikel 13, lid 1 van genoemde regeling geeft vervolgens aan wat onder het begrip betalingscapaciteit moet worden verstaan, namelijk het positieve verschil in de periode van 12 maanden
vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbaar inkomen van de belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan
in die periode. Bepalend voor de beoordeling van een kwijtscheldingsverzoek is derhalve het moment van indiening van het verzoek. Door u werd op 12 maart 1997 (door ons ontvangen op 25 maart 1997) een verzoek om kwijtschelding van de opgelegde aanslag verontreinigingsheffing 1997 ingediend. Met onze brief van 3 juli 1997 hebben wij u medegedeeld dat in uw kwijtscheldingsverzoek van 12 maart 1997 gegevens ontbreken en/of bewijsstukken niet zijn bijgevoegd. In dezelfde brief hebben wij u in de gelegenheid gesteld om een nieuw kwijtscheldingsverzoek in te dienen. Een nieuw kwijtscheldingsverzoek zoals hiervoor bedoeld voor de aanslag 1997 werd door u op 5 juli 1997 (door ons ontvangen op 23 juli 1997) ingediend. Berekening van de betalingscapaciteit heeft overeenkomstig het gestelde in artikel 13, lid 1 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 plaatsgevonden. Bij deze berekening zijn derhalve in beschouwing genomen de over een periode van 12 maanden vanaf de indiening van het verzoek (23 juli 1997) door u te verwachten netto besteedbaar inkomen en de in die periode gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan. Op grond van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 worden betalingen op belastingschulden meegenomen als uitgaven bij de berekening van uw netto-besteedbaar inkomen. De betalingen moeten betrekking hebben op geformaliseerde belastingaanslagen. Bij de berekening van uw betalingscapaciteit is
geen rekening gehouden met de door u in het kwijtscheldingsverzoek van 5 juli 1997 vermelde inhouding ad fl. 91,43 op uw bijstandsuitkering in verband met betalingen op (achterstallige) belastingschulden. Gebleken is dat er op het moment van indiening van uw kwijtscheldingsverzoek (23 juli 1997) geen sprake meer was van achterstallige belastingschulden aan de gemeente Maasbree. De belastingschuld (over de jaren 1994 en 1995) was op dat moment reeds volledig voldaan en op uw bijstandsuitkering vonden derhalve ook geen inhoudingen meer plaats ten behoeve van betalingen aan achterstallige belastingschulden. De berekening van de betalingscapaciteit zoals die aan u werd toegezonden met onze beschikking van 4 december 1997 heeft derhalve op een juiste wijze plaatsgevonden."
2. Standpunt van verzoekster2.1. Het standpunt van verzoekster is in het kort weergegeven in de klachtsamenvatting onder
Klacht
.2.2. In haar verzoekschrift deelde verzoekster onder meer het volgende mee:"12 maart 1997 heb ik gereageerd d.m.v. een verzoek tot kwijtschelding, naar men zegt is dit pas de 25ste ontvangen. (...) 5 juli is het tweede kwijtscheldingsverzoek ingediend, wederom zou dit pas op 23 juli ontvangen zijn (...). Mag men veronderstellen dat deze brieven zolang onderweg zijn of dat ze dan pas door de betreffende afdeling terechtkomen??? Het formulier wat op 12 maart door mij ingestuurd was is een, door het Zuiveringschap, verkeerd gestuurd formulier, n.l. een groen in plaats van een blauw (...). De gevraagde bijlagen waren allemaal aanwezig, zie hiervoor het opnieuw ingediende formulier van 5 juli (...) waarop staat "reeds in uw bezit". Waarschijnlijk waren die dan bij 1996 opgeborgen (...). Dit nieuwe verzoek was niet omdat ik niet alles ingeleverd had maar omdat het Zuiveringschap een groen in plaats van een blauw formulier toegezonden hadden. Iemand in de gelegenheid stellen tot het inleveren van een aantal bijlagen betekent niet het opnieuw invullen van een kwijtscheldingsverzoek (...). Waarom geeft men niet gewoon toe dat er een verkeerd formulier gestuurd is. Met het verzoek van maart kwam ik overigens wel in aanmerking voor kwijtschelding en volgens 5 juli niet een voorbarige conclusie overigens en zeer onrechtvaardig. Maar om dan uit te gaan van de datum 5 juli (...) raakt kant nog wal en zie ik als de zoveelste, maar dan elke keer een andere wending gevend excuus om geen kwijtschelding te verlenen. Artikel 13, lid 1, Invorderingswet 1990, (...) (bedoeld is de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990; N.o.), zou vermelden vanaf de datum en de in de periode van 12 maanden daarna. (...) In deze periode is mijn betalingscapaciteit nog veel meer verslechterd omdat mijn oudste uitwonende dochter een verkeerde school keuze had gemaakt en is vanaf 1 februari tot eind juli ten laste van mij geweest (...)"2.3. Ter toelichting van haar standpunt deelde verzoekster onder andere nog het volgende mee:"12 maart kwam ik wel in aanmerking voor kwijtschelding, i.v.m de inhoudingen door de gemeente Maasbree. Ik vind dat het zuiveringschap deze datum aan moet houden.. b.t. het verzoek d.d. 5 juli waren mijn omstandigheden dusdanig gewijzigd dat ook in deze periode ik in aanmerking kwam voor kwijtschelding (...)".2.4. Verzoekster voegde bij haar verzoekschrift onder meer een kopie van het begeleidend schrijven dat zij voegde bij het formulier, dat zij dagtekende 12 maart 1997. Als onderwerp van de brief was daarop het volgende vermeld:"Betr; Uw brief d.d. 17-2-1997 en verzoek om kwijtschelding 1997”
3. Standpunt van het dagelijks bestuur van het zuiveringschap Limburg3.1. In reactie op de klacht van verzoekster deelde het zuiveringschap onder andere het volgende mee:"Wij constateren ten principale dat de in maart 1997 verstrekte gegevens – anders dan klager stelt – geen basis vormen voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding. Bepaalde bij dit verzoek gevoegde stukken hebben immers – zo blijkt ook uit de onderwerpsaanduiding in de begeleidende brief (zie ook volgende alinea) – uitsluitend betrekking op het verzoek om kwijtschelding over 1996. Terecht is klager dan ook bij brief 3 juli 1997 medegedeeld dat de gevraagde gegevens niet volledig zijn verstrekt. Dit laatste heeft klager zich klaarblijkelijk ook gerealiseerd. In dat verband vestigen wij uw aandacht op het volgende. Er bestaan thans twee versies van de brief van klager van 12 maart 1997. Dit betreft de bij het ZL (zuiveringschap Limburg; N.o.) bekende brief, zoals deze is gevoegd bij het oorspronkelijke verzoek om kwijtschelding over 1997 (onderwerp: Uw brief d.d. 17-2-1997, welke brief betrekking heeft op de aanslag over 1996; zie bijlage 3), n de brief, zoals deze in de bijlage is gevoegd bij uw brief (...) (onderwerp: Uw brief d.d. 17-2-1997
en verzoek om kwijtschelding 1997; reeds in uw bezit). Wij protesteren met nadruk tegen deze gang van zaken. Ook indien het verzoek om kwijtschelding uit maart 1997 – op basis van de daarbij overgelegde stukken – inhoudelijk wordt beoordeeld is de stelling van klager onjuist. Zoals uit bijgevoegd overzicht berekening betalingscapaciteit (...) blijkt, resteert ook dan een positieve betalingscapaciteit. Ter voorkoming van misverstand: de betaling op de belastingschuld aan de gemeente Maasbree is hierin slechts voor de periode maart-mei 1997 verdisconteerd. (...) Het is juist dat bij de brief van 13 februari 1997 een groen formulier "Verzoek om kwijtschelding van de verontreinigingsheffing" is gestuurd aan klager. Het blauwe formulier lag nog bij de drukker. Het groene formulier, dat een vereenvoudigde weergave is van het blauwe formulier, is gehanteerd ter overbrugging van de periode tot gereedkomen van het blauwe formulier. Anders dan klager stelt bevat dit formulier geen onjuistheden. (...) Op grond van een interne instructie bij de afdeling Heffingen wordt de 's morgens binnengekomen correspondentie dezelfde dag uitgepakt, gesorteerd en met behulp van een datumstempel van de datum binnenkomst voorzien; de correspondentie die 's middags binnenkomt ondergaat de eerstvolgende werkdag dezelfde behandeling. In verband hiermee kan de discrepantie tussen datum ondertekening en datum inboeken bij ZL (zuiveringschap Limburg; N.o.) niet worden verklaard. Ieder poging hiertoe is speculatief. Dat datum ondertekening door klager niet overeenkomt met datum verzending door klager blijkt uit de omstandigheid dat bij het verzoek om kwijtschelding d.d. 12 maart 1997 is gevoegd een bankafschrift met valutadatum 12 maart 1997." 3.2 Het zuiveringschap voegde bij de reactie op de klacht onder andere het volgende "Rekenschema betalingscapaciteit"; "INKOMSTEN:Loon, pensioen, uitkering 1690,61 Vakantiegeld (tabel ABW) 92,74 (...) UITGAVEN:Kale huur 656,01 Service kosten 0,00 Huursubsidie -280,00 KBS-component 0,00 Woonk. toeslag
0,00 Netto woonlasten 376,01 Normbedrag woonlasten
-325,00Extra woonlasten 51,01 Premie Ziektekosten 74,30 Afl. Belastingschulden
22,85 Totaal Uitgaven 148,16 (...) Totaal Inkomsten 1783,35 Totaal Uitgaven
-148,16 Netto besteedbaar inkomen 1635,19 NORMBEDRAG
1606,00 Betalingscapaciteit 100% 29,19 Betalingscapaciteit 80% 23,35 per maand Afl. Belastingschulden = f 91,43 (maandelijkse inhouding i.v.m.
Belastingschuld) x 3 maanden 12 maanden = f 22,85 per maand "3.3. Het zuiveringschap voegde bij de reactie op de klacht diverse kopie n van stukken, waaronder een kopie van verzoeksters brief van 12 maart 1997. Als onderwerp staat in het briefhoofd het volgende vermeld:"Betr; Uw brief d.d. 17-2-1997"
3. Nadere informatie van verzoekster3.1. Naar aanleiding van de reactie van het zuiveringschap vroeg de Nationale ombudsman verzoekster hoe de aflossing van haar belastingschuld aan de gemeente was verlopen. In antwoord daarop merkte zij het volgende op:"Op het moment van indiening, 12 maart dus, werd het volledige bedrag van 91,43 ingehouden, dit vanaf ongeveer 1995. Dus niet 1/12de . Dat dit ook gebruikelijk is blijkt ook uit het feit dat bij de berekening (...) hier ook geen rekening mee gehouden is, bovendien de resterende 9/12de delen zijn nergens terug te vinden. Eerst op 19 juni heb ik weer voor het eerst vakantiegeld ontvangen (...). Van de betalingscapaciteit van 29,19 (zie 3.2.; N.o.) moet het KBS component van 22,= afgetrokken worden en de extra z/f premie van 8,33, dit geeft dan een negatief saldo. De gegevens verstrekt op 5 juli waren m.u.v. de hypotheek, de gegevens die betrekking hadden op de situatie van 12 maart. (...) Als dit niet de bedoeling was geweest had men dit moeten laten weten, men kan niet verwachten dat een leek op de hoogte is van deze gang van zaken. Nu men volhardt in 5 juli, horen dan ook de gegevens van 5 juli in acht genomen te worden, deze zijn zoals bekend, niet in het bezit van het zuiveringschap, iets wat men op had moeten merken. (...)3.2. Wat betreft het verschil in de aanduiding van het onderwerp van de brief in de kopie n van de brief van 12 maart 1997 merkte verzoekster op dat zij meestal een klad maakt en dat zij dit misschien per abuis had verzonden. Verder ontkende verzoekster dat zij had gesteld dat het groene formulier onjuistheden bevatte. Zij gaf aan dat zij had gesteld dat het groene formulier niet volledig was, omdat gegevens over de hypotheek ontbraken. Wat betreft de datering van het bankafschrift merkte verzoekster op dat dit evenals haar brief was gedateerd 12 maart 1997 en dat zij de brief 's avonds had verwerkt maar niet op de post had gedaan.
4. Reactie van verzoekster op het verslag van bevindingenIn reactie op het verslag van bevindingen liet verzoekster weten dat de situatie zoals zij destijds bekend was correct was weergegeven onder
1. Feiten. Verzoekster wees er echter op dat, zoals zij ook in haar verzoekschrift had aangegeven, haar dochter in de periode van 1 februari tot 2 juli 1997 in financi le zin tot haar last was geweest. De dochter woonde in die periode zelfstandig. Zij stopte met haar studie. Zij kwam in de genoemde periode niet in aanmerking voor een uitkering of voor studiefinanciering. Op 2 juli kreeg zij een uitkering van de sociale dienst. In september ging zij vervolgens weer studeren en ontving zij studiefinanciering. Verzoekster liet weten dat zij destijds telefonisch aan het zuiveringschap had gemeld dat zij haar dochter ondersteunde. Van de zijde van het zuiveringschap was daarop gezegd dat zij ook een teruggaaf zou ontvangen van de Belastingdienst. De teruggaaf was echter volgens verzoekster veel lager dan de kosten die zij had.
Beoordeling
1. Verzoekster klaagt er over dat het dagelijks bestuur van het zuiveringschap Limburg (verder: het zuiveringschap) heeft volhard in de afwijzende beslissing op haar verzoek om kwijtschelding van de aanslag verontreinigingsheffing over 1997.2. Verzoekster wees erop dat het zuiveringschap haar een zogenoemd groen formulier had toegezonden. Nadat zij dat formulier had ingevuld en ingezonden vroeg het zuiveringschap haar - onder toezending van een zogeheten blauw formulier - om nadere informatie. Verzoekster zond ook het blauwe formulier ingevuld terug. Vervolgens wees het zuiveringschap het verzoek om kwijtschelding af. Verzoekster maakte bezwaar, maar het zuiveringschap bleef bij de afwijzende beslissing op haar verzoek.3. Verzoekster stelde dat het zuiveringschap haar om nadere informatie had gevraagd omdat haar in eerste instantie het verkeerde formulier was toegezonden.4. Het zuiveringschap liet weten dat het groene formulier een verkorte versie was van het blauwe, en dat het geen onjuistheden bevatte. Verzoekster ontving volgens het zuiveringschap eerst het groene formulier omdat het blauwe op dat moment nog niet gereed was. Verder liet het zuiveringschap weten dat verzoekster om nadere informatie was gevraagd, omdat de gegevens die verzoekster bij brief van 12 maart 1997 had verstrekt onvoldoende waren voor de beoordeling van het verzoek om kwijtschelding. Het zuiveringschap wees er onder meer op dat uit de begeleidende brief van 12 maart 1997 bleek dat bepaalde stukken betrekking hadden op een verzoek om kwijtschelding over 1996.5. De brief van 12 maart 1997 die verzoekster bij het verzoek voegde bevatte inderdaad tevens informatie over een verzoek om kwijtschelding van de aanslag verontreinigingsheffing 1996. Onder de gegeven omstandigheden is het aannemelijk dat verzoekster niet (althans niet uitsluitend) om nadere informatie is gevraagd, omdat haar een groen formulier was toegezonden.6. Verzoekster vindt het niet juist dat het zuiveringschap bij de beoordeling van haar verzoek om kwijtschelding geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij in maart 1997 - door de inhouding van haar maandelijkse vakantiegeld - een belastingschuld afbetaalde aan de gemeente. Verzoekster meent dat zij wel in aanmerking zou zijn gekomen voor kwijtschelding, indien rekening was gehouden met de inhouding van het vakantiegeld.7. De wijze waarop een verzoek om kwijtschelding moet worden behandeld is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (zie
Achtergrond
). Daarin is onder meer bepaald dat geen kwijtschelding wordt verleend aan een belastingplichtige die beschikt over voldoende betalingscapaciteit om de aanslag te betalen. Ingevolge artikel 13 zijn voor de betalingscapaciteit van belang: de (te verwachten) inkomsten en uitgaven van de belastingplichtige in de periode van twaalf maanden vanaf de datum dat het verzoek om kwijtschelding werd ingediend.8. Het zuiveringschap heeft opgemerkt dat het verzoek om kwijtschelding ook had moeten worden afgewezen, indien rekening zou zijn gehouden met de betalingen die verzoekster vanaf maart 1997 verrichtte op haar belastingschuld. Het zuiveringschap deelde in dat verband mee dat de gemeentelijke sociale dienst het vakantiegeld van verzoekster vanwege haar belastingschuld had ingehouden in de maanden maart, april en mei 1997, en daarna niet meer. Verzoekster beaamde dat de inhouding slechts in de genoemde maanden heeft plaatsgevonden.9. Aangezien voor de betalingscapaciteit de (te verwachten) uitgaven en inkomsten over twaalf maanden na het indienen van het verzoek om kwijtschelding van belang zijn, diende voor de maandelijkse betalingscapaciteit drie twaalfde deel van het vakantiegeld te worden gerekend. Zoals het zuiveringschap berekende, was dit fl. 22,85.10. Bij de beslissing van 4 december 1997 op het verzoek om kwijtschelding van de aanslag verontreinigingsheffing voegde het zuiveringschap een berekening van de betalingscapaciteit. Uitkomst van de berekening was dat verzoekster een (maandelijkse) betalingscapaciteit had van fl. 76,61. Verzoekster moest hiervan 80% (fl. 61,29) aanwenden voor de betaling van de aanslag.11. Gezien het bovenstaande is het voor de beantwoording van de vraag of verzoekster al dan niet over voldoende betalingscapaciteit beschikte niet van belang of wordt uitgegaan van de situatie op 12 maart 1997, dan wel de situatie op 5 juli 1997.12. Overigens was er voor het zuiveringschap niet voldoende aanleiding om rekening te houden met verzoeksters bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van haar uitwonende dochter. Verzoekster vermeldde daarover niets in haar aanvraagformulieren of in haar bezwaarschrift van 9 december 1997. In reactie op het verslag van bevindingen liet verzoekster weten dat zij het zuiveringschap telefonisch op de hoogte had gebracht, maar zij verstrekte daarover geen nadere informatie.13. Tenslotte wees verzoekster er nog op dat het zuiveringschap weinig voortvarend heeft gehandeld bij het in behandeling nemen van het verzoek om kwijtschelding. Zij deelde mee dat het formulier gedagtekend op 12 maart 1997 volgens het zuiveringschap op 25 maart 1997 was ontvangen. Het formulier dat zij op 5 juli 1997 had ondertekend, was volgens het zuiveringschap op 23 juli ontvangen.14. Het zuiveringschap liet weten dat op de desbetreffende afdeling ontvangen post die 's ochtends binnenkomt dezelfde dag wordt uitgepakt, gesorteerd en voorzien van een datumstempel, en dat post die 's middags binnenkomt de volgende werkdag op die wijze wordt behandeld. Het zuiveringschap merkte op het verschil in de datum van ondertekening en de ontvangstdatum in verband met deze werkwijze niet te kunnen verklaren. Het zuiveringschap wees er verder op dat verzoekster bij het formulier, dat was gedagtekend op 12 maart 1997, een kopie van een bankafschrift had ingesloten dat eveneens 12 maart 1997 gedagtekend was. Volgens het zuiveringschap bleek daaruit dat de datum van ondertekening van het formulier niet overeenkwam met de datum van de verzending. Verzoekster merkte in reactie daarop op dat de brief door haar "'s avonds was verwerkt, maar niet op de post gedaan".15. Dat verzoekster de kwijtscheldingsformulieren dagtekende op respectievelijk 12 maart en 5 juli 1997, wil niet zeggen dat zij de formulieren ook op of direct na deze data heeft verzonden. Wanneer zij de formulieren precies heeft verzonden, is niet bekend. Het staat aldus niet vast dat het zuiveringschap weinig voortvarend heeft gehandeld bij het in behandeling nemen van de formulieren. Er is geen sprake van omstandigheden die dit aannemelijk maken.16. De omstandigheden die verzoekster heeft aangevoerd, brengen niet met zich mee dat het zuiveringschap niet in redelijkheid kon volharden in de afwijzende beslissing op het verzoek om kwijtschelding van de aanslag verontreinigingsheffing 1997. De onderzochte gedraging is behoorlijk.
CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het dagelijks bestuur van het zuiveringschap Limburg te Roermond is niet gegrond.
BIJLAGEAchtergrond
1. Waterschapswet(Wet van 6 juni 1991, Stb. 444) Artikel 123, tweede lid:"Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde geschieden de heffing en invordering van de waterschapsbelastingen met toepassing van de Algemene Wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen."
2. Invorderingswet 1990(Wet van 30 mei 1990, Stb. 221) Artikel 26, eerste lid:"Bij ministeri le regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend."
3. Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990(regeling van de Staatssecretaris van Financi n van 30 mei 1990, nr. WDB90/179 Stcrt. 199, 103) Artikel 11:"Kwijtschelding wordt verleend voor:a. het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is; b. het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat resteert nadat:1. het aanwezige vermogen is aangewend ter voldoening van de belastingaanslag:2. ten minste 80 percent van de betalingscapaciteit is aangewend; (...)." Artikel 13, eerste lid:"Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode. Artikel 14:"Onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, wordt verstaan het met de in artikel 15 vermelde uitgaven verminderde bedrag van:a. de aan inhouding van loonbelasting/premie voor de volksverzekering onderworpen inkomsten verminderd met de wettelijke inhoudingen en de ingehouden pensioenpremies en premies ziektekostenverzekering; b. uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; c. overige inkomsten met uitzondering van de uitkeringen ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet en de artikelen 229d, tweede lid en 255a van de Gemeentewet." Artikel 15:"Als uitgaven als bedoeld in de aanhef van artikel 14 worden in aanmerking genomen:a. betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid; b. het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende netto woonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Huursubsidiewet, voorzover dit meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet. Onder netto-woonlasten wordt verstaan: de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van genoemde wet, dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon ter zake van een door hem bewoonde woning voorzover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de ontvangen huursubsidie en woonkostentoeslag andere dan die in de vorm van de verhogingen, genoemd in artikel 21, eerste lid, onderdelen d en e, van genoemde wet, onderscheidenlijk een daarmee overeenkomende verhoging ingevolge hoofdstuk IV, afdeling 2, van de Algemene bijstandswet; c. de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering en de nominale premies ingevolge de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; d. betaalde uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; e. aflossingen op leningen voor zover zijn aangewend voor de betaling van belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid." Artikel 16:"De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen voor belastingschuldigen die worden aangemerkt als:a. (...) b. een alleenstaande en een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Algemene Bijstandswet: 90 percent van het gezamenlijke bedrag, bedoeld in artikel 14, doch ten minste 90 percent van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 30, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Algemene bijstandswet, en ten hoogste 90 percent van die bijstandsnorm nadat deze is verhoogd met het bedrag, genoemd in artikel 33, tweede lid, van die wet."