1998/286

Rapport
Op 10 december 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Groningen, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Douane district Groningen. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop hij door twee ambtenaren van de Belastingdienst/Douane district Groningen op het vliegveld Eelde, in verband met een controle van nagezonden bagage, is bejegend. Volgens verzoeker hebben de ambtenaar die hem op 19 september 1997 telefonisch te woord stond en de ambtenaar die hem op 20 september 1997 op het vliegveld te woord stond, zich stoer, grof en beledigend jegens hem gedragen. Voorts is verzoeker van mening dat al direct duidelijk had moeten zijn dat er met de bagage niets aan de hand was en was een nadere controle niet nodig geweest.

Achtergrond

De douane heeft tot taak de in-, uit- en doorvoer van goederen te controleren en zonodig de bij invoer verschuldigde belastingen te heffen. De douane heeft op grond van communautaire en nationale (wettelijke) bepalingen de bevoegdheid alle bagage die uit derde landen binnenkomt aan een onderzoek te onderwerpen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Douane district Groningen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst/Douane district Groningen deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

1. Feiten1.1. Toen verzoekers echtgenote en twee kinderen op 17 september 1997 met een vlucht vanuit Azerbejzjan arriveerden op het vliegveld Schiphol, bleek dat hun reisbagage was zoekgeraakt. De reisbagage werd nagezonden en kwam op 19 september 1997 om 20.17 uur aan op vliegveld Eelde alwaar de bagage door S. en H., ambtenaren van de Belastingdienst/Douane district Groningen en R., medewerker van het afhandelingsbedrijf op het vliegveld Eelde, aan een routinecontrole werd onderworpen. Zij troffen daarbij goederen aan die zij niet goed konden plaatsen alsmede een plastic pistool en besloten de bagage aan een nader onderzoek te onderwerpen. Verzoeker werd hiervan telefonisch in kennis gesteld door R., waarbij verzoeker tevens sprak met H. om te informeren wanneer de bagage zou worden vrijgegeven. H. kon hierop dat moment geen antwoord geven. Dit telefoongesprek werd gevoerd in de aanwezigheid van S. Later op de avond belde verzoeker nogmaals met H. om te vragen wanneer de goederen vrij gegeven zouden worden. Ook toen kon H. niet zeggen wanneer dit zou gebeuren. Bij dit telefoongesprek waren aanwezig S. alsmede L. en W., ambtenaren van de Koninklijke marechaussee op het vliegveld Eelde.1.2. Op 20 september 1997 verzocht V., ambtenaar van de Belastingdienst/Douane district Groningen op het vliegveld Eelde, verzoeker telefonisch om op het douanekantoor te komen. Verzoeker gaf hieraan gehoor. Nadat verzoeker uitleg had gegeven over de bagage, werd deze bagage vrijgegeven, met uitzondering van het plastic pistool waarvoor verzoeker een verklaring van vrijwillige afstand tekende. Op 20 september 1997 was tevens aanwezig B., medewerker van het afhandelingsbedrijf op het vliegveld Eelde.1.3. Op 17 oktober 1997 ontving de Belastingdienst/Directie Douane te Rotterdam van verzoeker een klacht over het optreden van H. en V. Volgens verzoeker hadden beide ambtenaren zich stoer, onbeleefd en onbeschoft jegens hem gedragen en was hij door hen beschuldigd van de invoer van verse dierenhuiden, edelstenen en een pistool, terwijl toch direct duidelijk had moeten zijn dat er niets aan de hand was. Ook was verzoeker van mening dat de controle ten onrechte vier dagen in beslag had genomen. De klacht werd ter behandeling overgedragen aan het hoofd van het Douane district Groningen.1.4. Bij brief van 14 november 1997 deelde het hoofd van het Douane district Groningen verzoeker het volgende mede:"...De nagezonden reisbagage is met vlucht FLS 951 om 20.17 uur op 19 september 1997 op Eelde aangekomen. De bagage is de volgende morgen aan u vrijgegeven; de douanecontrole heeft dus geen 4 dagen geduurd.

Toen de bagage op Eelde was aangekomen, hebben de douaneambtenaren deze in eerste instantie aan een routinecontrole onderworpen. In uw bagage troffen zij enerzijds goederen aan die zij niet goed konden plaatsen, zoals zakjes met kruiden, op huiden lijkende vellen, op steen gelijkende edelstenen en anderzijds een plastic pistool die verboden is. Dit was voor de douaneambtenaren reden om over te gaan tot nader onderzoek. Dat de goederen niet meteen vrijgemaakt konden worden is u meegedeeld door de afhandelaar, de heer R., die overigens niets met de douane van doen heeft. Dat nader onderzoek heeft een aantal uren geduurd en is rond middernacht afgerond. Gezien de aard van het onderzoek, nl. naar de samenstelling van de goederen heeft dit niet te lang geduurd. Op 19 september 1997 omstreeks 22.00 uur hebt u telefonisch contact gezocht met de douane, nadat de afhandelaar was vertrokken. U hebt toen gesproken met douaneambtenaar de heer H. Hij beantwoordde uw vragen en opmerkingen in het bijzijn van een andere douaneambtenaar en twee medewerkers van de Koninklijke Marechaussee. Uit hun verklaringen is mij duidelijk geworden dat de heer H. niet onbeschoft, grof, stoer of onbeleefd is geweest, maar juist beleefd is gebleven. Ook heeft de heer H. niet gezegd dat u voor uw kinderen maar andere kleren moest kopen. Na ongeveer een kwartier heeft de heer H. het telefoongesprek be indigd met de woorden "meneer (...) wij blijven van mening verschillen en komen er niet uit." Op zaterdag 20 september 1997 bent u op Eelde geweest. U hebt daar uitleg gegeven aan de douaneambtenaar V. over uw bagage. Op grond van het onderzoek en uw verklaring is de bagage aan u vrijgegeven met uitzondering van het plastic pistool. Daarvoor hebt u een verklaring van vrijwillige afstand getekend. Mij is niet gebleken dat u behalve van de verboden invoer van een plastic pistool ergens anders van bent beschuldigd. Wel gaf u te kennen het niet eens te zijn met de gang van zaken. U hebt toen mijn adres gekregen waartoe u zich zou kunnen wenden. Alles overziende kom ik tot de conclusie dat uw klachten niet gegrond zijn..."2. Standpunt van verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder

Klacht

. In zijn verzoekschrift liet verzoeker weten dat H. hem op 19 september 1997 telefonisch had laten weten dat het onderzoek 1, 2, 3, 4 of meer dagen en zelfs maanden kon duren. H. had zijn verzoek om de bagage waarin de kleren van zijn kinderen zaten vrij te geven, afgewezen en toen verzoeker had

gevraagd of hij dan nieuwe kleren voor zijn kinderen moest kopen, had H. gezegd dat dit hem een goede oplossing leek. V. had hem in het telefoongesprek op 20 september 1997 bovendien gezegd dat hij maandag 22 september 1997 maar opnieuw moest bellen. Zowel H. als V. hadden hem ervan beschuldigd in het bezit te zijn van verse dierenhuiden, edelstenen en een pistool.3. Standpunt van de Belastingdienst/Douane district GroningenIn reactie op de klacht verwees de Belastingdienst/Douane district Groningen naar de brief aan verzoeker van 14 november 1997 (zie onder 1.4.).4. Standpunt van de betrokken ambtenaar H.. deelde in reactie op de klacht het volgende mede:"...Op vrijdag 19 september 1997 had ik dienst op de luchthaven Groningen Airport Eelde. Mijn dienst ving aan om 14.30 uur en behoort te zijn be indigd om 23.00 uur. Met vlucht FLS 951 kwam die avond om 20.17 uur de bagage aan van (verzoeker; N.o.). Omdat sprake bleek te zijn van nagezonden reisbagage bleef ze staan op de transportband in de aankomsthal. Ik heb vervolgens aan de dienstdoende medewerker van het afhandelingsbedrijf GGA (R.; N.o.) gevraagd wat er met de bagage aan de hand was. Zijn antwoord was dat het nagezonden reizigersbagage was afkomstig uit Azerbejzjan. Ik heb hem daarop te kennen gegeven dat ik de bagage wilde visiteren. Samen met collega S. en de afhandelaar hebben wij de bagage onderzocht. Wij troffen verschillende zakjes met kruiden, nieuwe kleding, op huiden lijkende vellen, een speelgoedpistool, stenen gelijkend op edelstenen en doosjes die dicht getapet waren waar een vettige substantie uit droop. Dit was voor ons aanleiding om verder te gaan met de controle. Vastgesteld moest worden of goederen werden ingevoerd waarvan de invoer niet is verboden of niet aan beperkende bepalingen is onderworpen en of er voor deze invoer eventueel rechten verschuldigd zouden kunnen zijn. Samen met mijn collega ben ik begonnen met het onderzoek. Hoewel zich dit aan mijn waarneming heeft onttrokken, heeft de afhandelaar waarschijnlijk telefonisch contact opgenomen met (verzoeker; N.o.) en hem ge nformeerd over de aankomst van de bagage op de luchthaven. Wel kwam de afhandelaar kort na de opening van de bagage bij mij met de vraag hoe lang de controle zou gaan duren. Ik heb hem geantwoord dat ik dit niet wist. Vlot daarop kwam hij weer terug en zei dat (verzoeker; N.o.) de douane wilde spreken. Ik heb (verzoeker; N.o.) toen telefonisch te woord

gestaan. Ik heb hem gezegd dat wij een controle uitvoerden naar de inhoud van de bagage en dat ik niet wist hoe lang de controle nog zou duren. Omdat dit soort zaken vrijwel altijd door tussenkomst van de afhandelaar worden afgehandeld heb ik hem gezegd dat hij dadelijk na het onderzoek door de afhandelaar zou worden ge nformeerd en dat hij met deze afspraken moest maken over de ter beschikking stelling van de bagage. Vanaf dat moment liet (verzoeker; N.o.) weten het niet eens te zijn met de gang van zaken en gaf hij aan dat hij het er niet bij zou laten. Ruim na 22.00 uur belde (verzoeker; N.o.) naar het douanekantoor. De afhandelaar was toen al naar huis. (Verzoeker; N.o.) vroeg wederom om vrijgave van zijn bagage. Ik deelde hem mede dat het onderzoek nog niet was afgerond. Omdat de afhandelaar al naar huis was bood ik hem aan te bellen dadelijk nadat de controle zou zijn be indigd. Dit werd door (verzoeker; N.o.) geweigerd omdat hij, naar hij zei, de volgende dag moest werken. Hij wilde vervolgens bij herhaling weten wanneer exact de controle zou zijn be indigd. Ik heb hem steeds geantwoord dat ik dat niet wist en dat hij daarvoor zou worden ingelicht door de afhandelaar. Ik verklaar hierbij dat ik niet heb gezegd dat hij maar andere kleren voor de kinderen moest kopen. Voorts ontken ik stoer, grof of onbeleefd tegen (verzoeker; N.o.) te zijn opgetreden. Ik heb het telefoongesprek dat toen toch zeker een kwartier had geduurd en waarin we n.m.m. in een kringetje bleven ronddraaien uiteindelijk be indigd met de opmerking: "Mijnheer (...) , wij blijven van mening verschillen. Ik breek nu het gesprek af." Het onderzoek werd tegen middernacht voorlopig be indigd. Op dat moment hadden we nog vragen over de vellen en de stenen. Er was op dat tijdstip niemand bereikbaar met de nodige expertise die we konden raadplegen. Ook de waarde van de nieuwe kleding was niet bekend. Tenslotte wachtte het aangetroffen speelgoedwapen nog op een formele afhandeling. Ik heb een memootje geschreven voor collega V. die na mij dienst had op dit aangiftepunt en daarin verwoord wat er was vastgesteld en waar nog vragen over waren..." 5. Standpunt van de betrokken ambtenaar V. V. deelde in reactie op de klacht het volgende mede:"...Op zaterdag 20 september 1997 had ik dienst op de luchthaven Groningen Airport Eelde. Hoewel de klacht van (verzoeker; N.o.) anders doet vermoeden was ik die dag alleen. Er deden dus geen andere collega's dienst. Toen ik met m'n dienst begon vond ik een briefje van de collega's die v r mij dienst hadden gedaan over de afwikkeling van de bagage van (verzoeker; N.o.). Er waren nog een aantal onduidelijk-

heden waaronder de vellen en de stenen die door de collega's niet konden worden gedetermineerd. Voorts was er nog het aangetroffen speelgoedpistool. Toen de afhandelaar kwam vragen of de bagage was vrijgegeven antwoordde ik dit ontkennend vanwege de nog niet beantwoorde vragen. Ik heb de afhandelaar in mijn kantoor in de gelegenheid gesteld om telefonisch contact op te nemen met (verzoeker; N.o.) over de verdere afhandeling. Per slot van rekening is de afhandelaar degene die de goederen aangeeft bij de douane en is hij derhalve de persoon waarmede de douane zaken doet. In dat telefoongesprek weigerde de afhandelaar zijn naam te noemen en dacht (verzoeker; N.o.) waarschijnlijk dat hij met de douane van doen had. Na enige tijd heb ik de telefoon overgenomen van de afhandelaar omdat deze geen verantwoordelijkheid wenste te nemen voor de goederen en heb ik (verzoeker; N.o.) vervolgens uitgenodigd om op het aangiftepunt te verschijnen om openheid van zaken te geven. (Verzoeker; N.o.) is na enige tijd op het douanekantoor verschenen en hij kon mij eenvoudig er van overtuigen dat de vellen gedroogde vruchten waren en de stenen suiker. De kinderen nl. die klager bij zich had begonnen toen ze de vellen zagen er spontaan in te eten en (verzoeker; N.o.) kon mij aantonen dat de stenen kandysuiker bleek te zijn. Klager liet bij herhaling weten het niet eens te zijn met de gang van zaken. Ik heb mij van elk commentaar onthouden en hem de naam en het adres gegeven van het douanedistrict Groningen alwaar een klacht zou kunnen worden ingediend. Voor het aangetroffen pistool heb ik (verzoeker; N.o.) een relaas van vrijwillige afstand laten tekenen. (...). Ik vind dat ik (verzoeker; N.o.) correct te woord heb gestaan en dat ik niet stoer, grof en onbeleefd ben opgetreden. Ik heb gebruik gemaakt van mijn bevoegdheden door belanghebbende de aard en de samenstelling, alsmede de waarde van bepaalde aangetroffen goederen te laten verklaren. Nadat dit had plaatsgevonden is de reisbagage onmiddellijk aan klager ter beschikking gesteld..." 6. Verklaring van S. Daarnaar gevraagd zond S. de Nationale ombudsman de volgende verklaring:"... Tijdens de gehele controle van zijn bagage heb ik assistentie verleend aan mijn collega H. en heb alle telefoongesprekken met (verzoeker; N.o.) meegekregen. Er is mij geen enkel grof, stoer of onbeleefd woord ter orde gekomen en mijns inziens heeft collega H. zich correct gedragen..."

7. Verklaring van L. en W. 7.1. Daarnaar gevraagd zonden L. en W. de Nationale ombudsman de volgende verklaring:"...Te 23.00 uur kwam er telefonisch bericht van de heer H. (...). H. verzocht KMAR assistentie in verband met een telefonische bedreiging door een voor hem (H.) onbekende man. De aanleiding was dat bij visitatie van enkele nagestuurde koffers een vreemd ruikend goed werd aangetroffen.. vermoedde dat er in deze koffers verdovende middelen aanwezig zou zijn. Tevens had H., een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Naar aanleiding van vorenstaande, hebben wij, (...) ter plaatse naast H. ook de bekende douaneambtenaar S. zien staan. Het bleek dat S. toevalligerwijs ook op de Douanepost was.. toonde de koffers met inhoud aan ons. Ook wij, (...) waren hierna de mening toegedaan dat het betreffende goed qua geur en kleur mogelijk op plakken hasisch gelijkend was. Inmiddels had H. ook om assistentie gevraagd van een op verdovende middelen getrainde hond. Deze was inmiddels onderweg. (Regiopolitie Drachten) Na ongeveer 5 minuten werd er telefonisch gebeld, op de post Douane. H. stelde de externe telefoonluidspreker in werking, zodat wij mee konden luisteren. De persoon in kwestie maakte zich bekend als zijnde (verzoeker; N.o.) en gaf zich uit als eigenaar van de in de desbetreffende koffers aangetroffen goederen. (Verzoeker; N.o.) eiste onmiddellijke teruggave de desbetreffende koffers alsmede van alle in deze koffers aanwezige goederen.. gaf uitleg omtrent de situatie en deelde (verzoeker; N.o.) mede de goederen pas na identificatie en waardebepaling te kunnen vrijgeven. (derdelandsgoed) Wij (...) hoorden dat (verzoeker; N.o.) het gesprek steeds onderbrak en H. niet liet uitspreken. (Verzoeker; N.o.) gaf te kennen direct een meerdere van de Douane aan de lijn te willen hebben. (Verzoeker; N.o.) gaf te kennen dat hij met H. geen zaken kon doen.. deelde (verzoeker; N.o.) mede dat hij de volgende dag met deze chef kon spreken.. gedroeg zich tijdens dit telefoongesprek, correct en zakelijk, en gaf (verzoeker; N.o.) meerdere malen te kennen dat de goederen niet vrijgegeven konden worden. Het gesprek duurde ongeveer 20 minuten, waarbij (verzoeker; N.o.) steeds het woord voerde. (Verzoeker; N.o.) bleef bij zijn standpunt, onmiddellijke vrijgave van alle goederen inclusief de koffers. Omstreeks 23.55 uur arriveerde de hond met de begeleider. Wij (...), zagen en hoorden dat de hond niet reageerde op de aanwezigheid van drugs. Er werd vastgesteld dat er hier geen sprake was van aanwezigheid van verdovende middelen..."7.2. Bij de verklaring was gevoegd een mutatie in het dag- en nachtrapport van 19 september 1997. Hierin werd vermeld dat de douane om assistentie had verzocht in verband met bedreiging, dat de post Eelde was gesloten en het alarm in werking was gesteld. Voorts werd het volgende vermeld:"Douane was telefonisch bedreigd i.v.m. niet vrijgeven van een koffer van een passagier. Er zaten diverse goederen in de koffer die niet waren te achterhalen zoals huiden?, kruiden, kinderspeelgoed zoals een gelijkend wapen. Drugshond besteld door de douane. Deze heeft niets gevonden." 8. Verklaring van R. en B. Tegenover een medewerker van de Nationale ombudsman verklaarde R. dat hij op 19 september 1997 verzoeker aan de telefoon had gehad maar het gesprek daarna had overgedragen aan H. Bij het vervolg van het gesprek was hij niet aanwezig geweest.. verklaarde tegenover de medewerker van de Nationale ombudsman op 20 september 1997 niet steeds in de aanwezigheid van V. te zijn geweest, maar dat voor zover hij wel aanwezig was geweest, V. zich steeds correct en zeker niet op de wijze zoals door verzoeker gesteld, jegens verzoeker had gedragen.

Beoordeling

1. Ten aanzien van de tegenover verzoeker gedane uitlatingen 1.1. Op 19 september 1997 voerde verzoeker twee telefoongesprekken met H. Op 20 september voerde verzoeker een telefoongesprek met V. en had hij een ontmoeting met V. op het vliegveld. Volgens verzoeker hadden H. en V. zich stoer, grof en onbeleefd jegens hem gedragen. H. zou hem hebben gezegd dat het onderzoek 1, 2, 3, 4 of meer dagen en zelfs maanden kon duren. Ook had H. zijn verzoek om de bagage waarin de kleren van zijn kinderen zaten vrij te geven, afgewezen en toen verzoeker had gevraagd of hij dan nieuwe

kleren voor zijn kinderen moest kopen, had H. gezegd dat dit hem een goede oplossing leek. V. zou hem telefonisch hebben gezegd hij maandag 22 september 1997 maar opnieuw moest bellen. Zowel H. als V. hadden hem ervan beschuldigd in het bezit te zijn van verse dierenhuiden, edelstenen en een pistool. 1.2. Ten aanzien van het eerste telefoongesprek op 19 september 1997 verklaarde H. verzoeker te hebben gezegd dat naar de inhoud van de bagage een controle werd uitgevoerd, dat hij niet wist hoe lang deze controle zou duren en dat de afhandelaar contact met verzoeker zou opnemen zodra de bagage was vrijgegeven. Verzoeker had laten weten dat hij het niet eens was met de gang van zaken en dat hij het er niet bij zou laten zitten. Ten aanzien van het tweede telefoongesprek op 19 september 1997 verklaarde H. dat hij verzoeker opnieuw had laten weten dat het onderzoek nog niet was afgerond en dat niet bekend was wanneer de goederen zouden worden vrijgegeven. Ook nu had verzoeker te kennen gegeven het met de gang van zaken niet eens te zijn. H. ontkende ten stelligste zich tijdens de telefoongesprekken te hebben gedragen zoals door verzoeker gesteld.1.3. V. verklaarde verzoeker zowel in het telefoongesprek op 20 september 1997 als bij de ontmoeting met verzoeker op het vliegveld correct te woord te hebben gestaan. In het telefoongesprek had hij verzoeker uitgenodigd om naar het vliegveld te komen om openheid van zaken te geven. Op het vliegveld had hij verzoeker gevraagd een verklaring te geven omtrent de aard, samenstelling en waarde van de goederen. Verzoeker had bij herhaling laten weten het niet eens te zijn met de gang van zaken. Hij had zich van elk commentaar onthouden en was zeker niet opgetreden zoals door verzoeker werd gesteld.1.4. S. verklaarde dat hij bij beide telefoongesprekken op 19 september 1997 aanwezig was geweest, dat H. zich tijdens de gesprekken niet grof, stoer of onbeleefd had gedragen maar correct was geweest.. en W. verklaarden bij het tweede telefoongesprek op 19 september 1997 aanwezig te zijn geweest en het gesprek te hebben gevolgd via de externe telefoonluidspreker. Verzoeker had tijdens het gesprek onmiddellijke teruggave van de bagage ge ist. H. had verzoeker uitgelegd dat de goederen pas na identificatie en waardebepaling vrijgegeven konden worden. Verzoeker was H. telkenmale in de rede gevallen en had ge ist een meerdere van H. te spreken te krijgen. H. had zich tijdens het gesprek correct en zakelijk gedragen.. verklaarde dat hij op 20 september 1997 niet steeds in de aanwezigheid van V. was geweest, maar dat voor zover hij wel aanwezig was geweest, V. zich steeds correct en zeker niet op de wijze zoals door verzoeker gesteld had gedragen.

1.5. De lezing van verzoeker enerzijds en die van de betrokken ambtenaren anderzijds staan tegenover elkaar. Nu echter hetgeen verzoeker stelt geen steun vindt in andere feiten of omstandigheden, terwijl de lezing van H. steun vindt in de verklaringen van S., L. en W., en de lezing van V., grotendeels in de verklaring van B., wordt aangenomen dat H. en V. zich jegens verzoeker op correcte wijze hebben gedragen. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk. 2. Ten aanzien van de controle van de bagage 2.1. Volgens verzoeker deden de betrokken ambtenaren onnodig moeilijk over de bagage. Er had al direct duidelijk moeten zijn dat er met de bagage niets aan de hand was en een nadere controle was niet nodig geweest.2.2. Uit de verklaringen van H., L., W. en V. en de door L. en W. overgelegde mutatie in het dag- en nachtrapport van 19 september 1997, blijkt dat zich ten aanzien van de bagage het volgende heeft voorgedaan. Na aankomst van de bagage op het vliegveld Eelde op 19 september 1997 om 20.17 uur, onderwierpen H. en S. de bagage aan een routinecontrole. Zij troffen daarbij zakjes met kruiden aan, nieuwe kleding, op huiden lijkende vellen, een plastic speelgoedpistool, op edelstenen gelijkende stenen en doosjes waaruit een vettige substantie droop. Omdat zij de goederen niet goed konden plaatsen, werd besloten de goederen aan een nader onderzoek te onderwerpen. Verzoeker werd hiervan telefonisch in kennis gesteld. Verzoeker uitte in het telefoongesprek dusdanig dreigende taal dat H. de dienstdoende ambtenaren van de Koninklijke marechaussee L. en W. om assistentie vroeg. Ook vroeg H., in verband met zijn vermoeden dat zich in de bagage verdovende middelen bevonden, bij de regiopolitie Drachten om de assistentie van een op verdovende middelen getrainde hond. Ook L. en W. hadden het vermoeden dat zich in de bagage verdovende middelen bevonden. Toen verzoeker later op de avond terugbelde en verzocht de bagage vrij te geven, werd hem medegedeeld dat het onderzoek nog niet was afgerond. De begeleider en hond arriveerden omstreeks 23.55 uur. Toen de hond niet reageerde op de aanwezigheid van drugs, kon worden vastgesteld dat zich in de bagage geen drugs bevonden en werd het onderzoek voorlopig be indigd. Op dat moment bestond nog geen duidelijkheid over de vellen en de stenen. H. be indigde zijn dienst en droeg de zaak door middel van een memo over aan zijn collega V.. nodigde verzoeker op 20 september 1997 uit om op het douanekantoor te komen teneinde openheid van zaken te geven. Toen verzoeker op het vliegveld was aangekomen had hij V. ervan overtuigd dat de zich in de bagage bevindende vellen gedroogde vruchten waren en de stenen suiker. De kinderen die verzoeker had meegenomen begonnen hieraan namelijk spontaan te eten. Na de formele afhandeling was de

bagage aan verzoeker overgedragen, met uitzondering van het plastic pistool waarvoor verzoeker een verklaring van vrijwillige afstand tekende.2.3. De douane was op grond van communautaire en nationale wettelijke bepalingen bevoegd om de bagage van verzoeker aan een onderzoek te onderwerpen (zie

Achtergrond

). Nu in de bagage goederen werden aangetroffen waarvan de aard niet direct duidelijk was en zowel de douanebeambten als de ter assistentie ingeroepen ambtenaren van de Koninklijke marechaussee het vermoeden hadden dat sprake was van verdovende middelen, was het te billijken dat de betrokken douanebeambten besloten om de bagage aan een nader onderzoek te onderwerpen en de assistentie in te roepen van een op verdovende middelen getrainde hond. Het onderzoek met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van verdovende middelen kon pas worden afgesloten omstreeks middernacht toen de op dat moment aangekomen hond niet reageerde op de aanwezigheid van verdovende middelen. Gezien het late tijdstip was het te billijken dat het onderzoek naar de overige zich in de bagage bevindende goederen pas de volgende dag werd voortgezet. Verzoeker werd de volgende dag verzocht op de douanepost te komen om een verklaring af te leggen omtrent de aard, samenstelling en waarde van de goederen. Toen bleek dat ook verder geen sprake was van onregelmatigheden, werd de bagage direct vrijgegeven.2.4. Gelet op vorenstaande moet worden geconcludeerd dat de bagage terecht aan een (nader) onderzoek is onderworpen en dat de uitvoering en afwikkeling van dit onderzoek voldoende zorgvuldig en voortvarend is geweest. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Douane district Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.                           

Instantie: Belastingsdienst/Douane Groningen

Klacht:

Grove en beledigende bejegening; onnodige controle van de bagage.

Oordeel:

Niet gegrond